boitelle_logo
   

Home

Kantoor en dienstverlening

Belastingadviseur

Actualiteiten

Algemene Voorwaarden

Contact

 

2014 | 2013 | 2012 | 2011 | 2010 | 2009 | 2008 | 2007

A C T U E E L N I E U W S 2011

Vrijdag 30 december 2011

Belastingen van Personenauto's en Motorrijtuigen
Nieuwe vrijstellingsregels oldtimers op een rij

Vanaf 1 januari 2012 geldt een vrijstelling voor motorrijtuigen die ten minste 30 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. De datum 1e toelating bepaalt wanneer een motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Een overzicht van de nieuwe regels.

Voor vrachtauto's en autobussen geldt deze vrijstelling overigens alleen als deze niet bedrijfsmatig worden gebruikt.

Brandstoftoeslag

Als voor het motorrijtuig een brandstoftoeslag moet worden betaald, geldt de vrijstelling niet voor deze toeslag. De brandstoftoeslag moet dus betaald worden.

Overgangsregeling

In de volgende situaties krijgt het motorrijtuigvrijstelling van belasting:

  1. Het motorrijtuig is op 31 december 2011 ten minste 25 jaar oud.
  2. Het motorrijtuig is in 1987 voor het eerst in gebruik genomen, en het tijdstip van eerste ingebruikneming is ten minste 26 jaar geleden.
  3. Het motorrijtuig is in 1988 voor het eerst in gebruik genomen, en het tijdstip van eerste ingebruikneming is ten minste 27 jaar geleden.
  4. Het motorrijtuig is in 1989 voor het eerst in gebruik genomen, en het tijdstip van eerste ingebruikneming is ten minste 28 jaar geleden.
  5. Het motorrijtuig is in 1990 voor het eerst in gebruik genomen, en het tijdstip van eerste ingebruikneming is ten minste 29 jaar geleden.

Let op!

Voor de vrijstellingen 2 tot en met 5 moet een eventueel verschuldigde brandstoftoeslag wel worden betaald.

Donderdag 29 december 2011

Fiscaal Procesrecht
Forse boete voor 'aangifteweigeraars' inkomstenbelasting 2010

Mensen die hun aangifte inkomstenbelasting over 2010 ook na meerdere herinneringen nog niet hebben ingediend, ontvangen binnenkort van de Belastingdienst een aanslag met boete die kan oplopen tot € 984.

Over 2010 kregen circa 8 miljoen mensen van de Belastingdienst een brief dat zij aangifte inkomstenbelasting moesten doen. Een klein deel van deze groep heeft ook na verschillende schriftelijke en telefonische herinneringen geen aangifte ingediend. Over 2010 gaat het om bijna 169 duizend mensen. Zij ontvangen binnenkort een aanslag met boete die kan oplopen tot € 984.
­
Over 2010 controleerde de Belastingdienst extra op het tijdig indienen van de aangifte. Hierdoor daalde het aantal mensen dat zijn aangifte niet heeft ingediend met 35%. Als de Belastingdienst geen aangifte ontvangt, wordt een zogenoemde ambtshalve aanslag opgelegd. Dat betekent dat de hoogte van de aanslag wordt geschat op basis van de gegevens die bij de Belastingdienst bekend zijn.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Woensdag 28 december 2011

Inkomstenbelasting
Eigenwoningforfait stijgt fors in 2012

De belasting die woningbezitters moeten betalen voor de waarde van hun huis, het zogeheten eigenwoningforfait, gaat volgend jaar met bijna 10% omhoog.

Dat schrijft het Financieele Dagblad vandaag. De krant baseert zich op de Wijzigingen in de belastingheffing 2012 (zie: Herziene en verbeterde versie van eindejaarsbericht belastingheffing 2012) die het ministerie van Financiën heeft verspreid.

Dalende huizenprijzen

Jaarlijks wil het kabinet ongeveer hetzelfde ontvangen uit het forfait. Aangezien deze belasting samenhangt met de zogeheten WOZ-waarde van het huis (de officiële door de gemeente jaarlijks getaxeerde waarde), zouden de inkomsten bij dalende huizenprijzen omlaag gaan.

Omdat huiseigenaren ongeveer hetzelfde blijven betalen, is de verhoging van het forfait van 0,55% naar 0,6% volgens het ministerie van Financiën geen lastenverzwaring.

[ Bron: Financieele Dagblad ]

Dinsdag 27 december 2011

Civiel Recht
Nieuw huwelijksvermogensrecht per 1 januari 2012

De wet die het huwelijksvermogensrecht moderniseert treedt op 1 januari 2012 in werking. Het handhaaft de gemeenschap van goederen als het basisstelsel van huwelijksvermogensrecht. Wel zijn aanpassingen opgenomen om aan te sluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals emancipatie, het blijven werken van vrouwen en de toename in het aantal echtscheidingen.

De wet geeft onder andere een regeling voor het geval een echtgenoot privégoederen verkrijgt met geld uit de huwelijksgemeenschap of het privévermogen van de andere echtgenoot, en wanneer privéschulden worden betaald uit de huwelijksgemeenschap of het privévermogen van de andere echtgenoot.
­
Ook wijzigt de wet het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De gemeenschap zal worden ontbonden op het moment dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend en niet pas op de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Maandag 26 december 2011

Inkomstenbelasting
Hoge Raad geeft in arresten criteria voor afbakening soortaandelen

Onlangs heeft de Hoge Raad in twee arresten criteria gegeven voor het antwoord op de vraag of aandelen in een vennootschap kwalificeren als een afzonderlijke soort voor de aanmerkelijkbelangregeling (box 2 Wet inkomstenbelasting 2001).

De Hoge Raad is van oordeel dat er in de volgende gevallen sprake is van verschillende soorten aandelen:

1. Er is sprake van een bijzondere gerechtigdheid tot een vermogensbestanddeel of een reserve van de vennootschap (zoals het geval is bij letteraandelen met een eigen dividendreserve).
2. Tussen verschillende soorten aandelen bestaat uitsluitend een verschil met betrekking tot de besluitvorming over uitkeringen van winst of vermogen van de vennootschap.
­
In beide procedures had een Hof uitspraak gedaan aan de hand van andere criteria. De Hoge Raad heeft daarom beide Hofuitspraken vernietigd en de procedures verwezen naar een derde Hof voor verdere behandeling.

Bijlagen:

Vrijdag 23 december 2011

Belastingplan 2012
Belangrijkste wijzigingen belastingheffing 2012 in eindejaarsbericht

De Eerste Kamer heeft op 20 december ingestemd met het Belastingplan 2012, het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2012, de Wet uitwerking autobrief en de Geefwet. Dat betekent dat per 1 januari belastingtarieven wijzigen. In het eindejaarsbericht van het ministerie van Financiën staan de belangrijkste (cijfermatige) wijzigingen in de rijksbelastingen per 1 januari 2012.

Dit eindejaarsbericht telt negen hoofdstukken:
1. Inkomstenbelasting
2. Loonbelasting
3. Afdrachtverminderingen loonbelasting
4. Schenk- en erfbelasting
5. Belastingen op milieugrondslag
6. Autobelastingen
7. Vennootschapsbelasting
8. BTW en accijns
9. Overige
­
De inflatiecorrectie voor 2012 leidt tot een bijstelling van de daarvoor in aanmerking komende bedragen met 1,7%.

Bijlagen:

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Donderdag 22 december 2011

Loonheffing
Volgens werkgevers zorgt werkkostenregeling niet voor lastenverlichting

Hoewel de overheid meldt dat de werkkostenregeling zorgt voor lastenverlichting voor werkgevers, blijkt uit onderzoek dat dit door maar liefst 86% van de bevraagde werkgevers niet zo wordt ervaren. De animo om per 1 januari 2012 met de werkkostenregeling te beginnen, is dan ook bijzonder laag. Slechts 13% geeft aan over te stappen.

Werkgevers hebben op 1 januari 2012 weer de gelegenheid over te stappen op de werkkostenregeling. Deze regeling vervangt veel regelgeving rondom kostenvergoedingen aan werknemers. Per 1 januari 2014 is de werkkostenregeling verplicht.
­
Zo'n 70% van de werkgevers vindt het overgaan naar de werkkostenregeling een goede aanleiding om de arbeidsvoorwaarden onder de loep te nemen. 'Opvallend is dat slechts 20% van de organisaties ook daadwerkelijk gaat bezuinigen op de vergoedingen aan werknemers. Daarnaast moeten bedrijven inzien dat de werkkostenregeling wel zeker voordelen in zich heeft. Zo hoeft de werkgever de vergoedingen en verstrekkingen niet meer per werknemer bij te houden en is de werkgever binnen de forfaitaire ruimte niet meer gebonden aan fiscale spelregels. Daarnaast kan de werkkostenregeling ook een besparing op de personeelskosten met zich mee brengen.'
­
Naast het feit dat veel werkgevers niet het voordeel zien van de werkkostenregeling, is het feit dat de staatssecretaris heeft toegezegd de forfaitaire ruimte te verhogen naar 1,6% per 1 januari 2013 reden om de overstap nog even uit te stellen. 'De organisaties die nog twijfelen om over te stappen, pakken dergelijke berichtgeving op om nog even te wachten.' De verhoging geeft de werkgever immers meer ruimte om onbelaste vergoedingen te geven dan de huidige 1,4%. Aan de andere kant geeft bijna de helft van de respondenten aan het huidige forfait van 1,4% voldoende te vinden.

Woensdag 21 december 2011

Vennootschapsbelasting
De 25 november-arresten inzake de onzakelijke lening

Op 25 november jongsleden heeft de Hoge Raad twee belangwekkende arresten gewezen inzake de onzakelijke lening. In het ene arrest beantwoordt de Hoge Raad de vraag of een niet aftrekbaar afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening wel de verkrijgingsprijs verhoogt, en dus bij een eventuele liquidatie als liquidatieverlies in aanmerking kan worden genomen. In het andere arrest zet de Hoge Raad uiteen hoe in het algemeen met een onzakelijke lening moet worden omgegaan.

Het gevolg van de kwalificatie als onzakelijke lening is dat een afwaarderingsverlies op een dergelijke lening niet aftrekbaar is. Van een onzakelijke lening is, kort gezegd, sprake als een verbonden partij (zeg de moedermaatschappij aan de dochtermaatschappij) een lening verstrekt die een niet-verbonden partij (zeg een bank) niet zou hebben verstrekt vanwege het grote debiteurenrisico. De schuldeiser (moedermaatschappij) heeft de lening alsdan verstrekt in haar kwaliteit als aandeelhouder. Een onduidelijkheid was nog of het alsdan niet aftrekbare afwaarderingsverlies wel als liquidatieverlies in aanmerking kon worden genomen bij liquidatie van de dochter. Met andere woorden: of het als dan wel de verkrijgingsprijs verhoogt. De Hoge Raad beantwoordde deze vraag in haar arrest van 25 november 2011 positief.
Fiscale behandeling onzakelijke lening
In het andere arrest van 25 november gaat de Hoge Raad uitgebreid in op de vraag hoe een onzakelijke lening fiscaal moet worden behandeld. De Hoge Raad overweegt:

  • dat een onzakelijke lening fiscaal gezien een lening is en dus niet valt onder één van de in de jurisprudentie genoemde uitzonderingen (te weten de schijnlening, deelnemerschapslening of de bodemloze-putlening);
  • dat een lening die onzakelijk is, omdat een te lage (en dus onzakelijke) rente in rekening wordt gebracht, zakelijk moet worden gemaakt door een zakelijke rente in aanmerking te nemen;
  • dat het moment waarop moet worden beoordeeld of sprake is van een onzakelijke lening het moment is waarop de lening wordt verstrekt;
  • dat ook de op een onzakelijke lening schuldig gebleven rente, als die uiteindelijk niet wordt ontvangen, niet aftrekbaar is.

Als uitgangspunt voor de rente overweegt de Hoge Raad dat daarbij moet worden uitgegaan van een rente die een onafhankelijke derde in rekening zou brengen als de lening overigens onder dezelfde voorwaarden zou zijn verstrekt (dit kennen we als het 'at arm's length'-principe). Als een onafhankelijke derde de lening niet zou hebben verstrekt, ook niet als een hogere rente zou zijn overeengekomen, is er sprake van een 'onzakelijke lening'. In dat geval is een afwaarderingsverlies op de lening niet aftrekbaar. Met betrekking tot de op de onzakelijke lening in aanmerking te nemen rente overweegt de Hoge Raad nog iets belangrijks: deze rente moet worden gesteld op een rente die een onafhankelijke derde in rekening zou brengen als de derde de lening verstrekte met een borgstelling van een concernvennootschap. Daarbij moet ervan uit worden gegaan dat de voorwaarden van de lening voor het overige gelijk zijn.
­
Het moment van verstrekken van de lening is het moment waarop beoordeeld moet worden of er sprake is van een onzakelijke lening. De Hoge Raad overweegt evenwel dat het mogelijk is dat de lening later alsnog onzakelijk wordt door onzakelijk handelen van de crediteur. Verder moet een lening in zijn geheel al dan niet als onzakelijk worden gekwalificeerd. Het is dus niet mogelijk om slechts een deel van een lening als onzakelijk aan te merken en een afwaarderingsverlies vervolgens slechts in aftrek te brengen voor zover dat ziet op het zakelijke deel van de lening.
­
De Hoge Raad bevestigde met haar uitspraak de onderliggende hofuitspraak. Het hof oordeelde in de onderliggende casus dat sprake was van een onzakelijke lening. Belangrijke elementen die zij in haar beslissing liet meewegen waren onder andere dat bij het aangaan van de lening (het betrof hier in aanvang een rekening courant schuld) geen zekerheden en geen aflossingsschema overeengekomen waren. In haar uitspraak gaf het hof aan dat het feit dat bij de latere omzetting van de rekening-courant in een leningschuld alsnog was overeengekomen dat de moedermaatschappij zekerheid kon krijgen in de vorm van een pandrecht op effecten, hier niets aan afdeed. De Hoge Raad heeft, zoals we hiervoor gezien hebben, bevestigd dat het aanvangsmoment het beoordelingsmoment is.
­
In een derde arrest, ook gewezen op 25 november, oordeelde de Hoge Raad dat voor een schuldvordering in de TBS-sfeer dezelfde criteria gelden voor de beoordeling of er sprake is van een onzakelijke lening. Er kan dus sprake zijn van een onzakelijke lening van dochter aan moeder, van moeder aan dochter alsook in de TBS-sfeer.

Dinsdag 20 december 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffing
Gebruikelijk loon voor dga in 2012 met 1000 euro omhoog

Het minimumbedrag voor het gebruikelijk loon voor aandeelhouders met een aanmerkelijk belang wordt verhoogd tot 42.000 euro in 2012. In 2011 was dit nog 41.000 euro. Volgens de gebruikelijkloonregeling hoort een aanmerkelijkbelanghouder een loon te krijgen dat gebruikelijk is voor het niveau en de duur van zijn arbeid.

Dit loon is dus minimaal 42.000 euro in 2012. Er mag worden uitgegaan van een lager salaris wanneer de aanmerkelijk belanghouder en de bv aantonen dat in het economische verkeer een lager salaris gebruikelijk is. Daarbij geldt als vergelijking soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt.
­
Er moet worden uitgegaan van een hoger loon wanneer aannemelijk is dat in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is. Het salaris wordt dan gesteld op een bedrag dat niet meer dan 30% afwijkt van het loon dat in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk is. Het loon van de aanmerkelijkbelanghouder bedraagt minimaal het loon van de best betaalde andere werknemer, tenzij dit onredelijk is.

Maandag 19 december 2011

Sociaal Zekerheidsrecht
Pensionado's krijgen in hoger beroep geen gelijk inzake bijdrage zorg

De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 december 2011 geoordeeld dat gepensioneerde burgers met een Nederlands wettelijk pensioen die in een ander EU-land wonen voor ontvangen zorg in die lidstaat een bijdrage moeten betalen. De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het burgerlijke en militaire ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Het gaat in deze uitspraak om burgers met een Nederlands wettelijk pensioen die in een andere EU-lidstaat wonen. Burgers die in Nederland wonen, vallen onder de wettelijk verplichte zorgverzekering. Burgers die in een ander EU-land wonen maar wel een Nederlands wettelijk pensioen ontvangen, hebben op grond van Europese regels recht op zorg in het EU-land waarin zij wonen. Omdat Nederland voor die zorg moet betalen aan het woonland, mag Nederland een bijdrage inhouden op het pensioen. Door invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006 zijn meer burgers onder de verplichte zorgverzekering gaan vallen en daardoor ook onder de Europese regels. Zij moesten een bijdrage gaan betalen.
Vragen aan EU-Hof
De gepensioneerden zijn van mening dat de bijdrage in strijd is met de Europese regelgeving. De Centrale Raad van Beroep stelde daarover vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelde in zijn arrest van 14 oktober 2010 (Van Delft C-345/09) dat de Zorgverzekeringswet niet in strijd is met de Europese regels. In zijn uitspraak van 15 juli 2011 (BR1934) oordeelde de Centrale Raad van Beroep op dit punt overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Wel stelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Van Delft dat er ook bij de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006 geen verschil in behandeling mag zijn geweest tussen burgers die in Nederland wonen en burgers die in een ander EU-land wonen. De Centrale Raad van Beroep moest dat aan de hand van het arrest Van Delft zelf beoordelen.
Uitspraak
De Centrale Raad van Beroep komt in deze uitspraak tot het oordeel dat bij de invoering van de Zorgverzekeringwet in 2006 geen sprake is geweest van ongunstiger behandeling van burgers die met een Nederlands wettelijk pensioen in een ander EU-land wonen ten opzichte van burgers die in Nederland wonen.

Bijlagen:

[ Bron: Rechtspraak.nl ]

Vrijdag 16 december 2011

Fiscaal Procesrecht
Belastingheffing zonder mogelijkheid tegenbewijs kan niet door de beugel

Het gerechtshof Den Bosch heeft uitspraak gedaan in een zaak waarin een autobezitter in beroep was gegaan tegen een naheffingsaanslag voor de motorrijtuigenbelasting en een boete. De man had het kentekenbewijs van de auto geschorst, waardoor hij gedurende deze periode geen motorrijtuigenbelasting moest betalen, maar ook geen gebruik mocht maken van de openbare weg.

Hij heeft tijdens de schorsingperiode van zijn kenteken toch op de openbare weg gereden. De belastinginspecteur legde hem vervolgens een naheffingaanslag en een boete op. De hoogte van de aanslag was gebaseerd op de hele schorsingsperiode conform het uitgangspunt hierover in de Nederlandse wet. Het hof is van oordeel dat dit uitgangspunt in strijd is met het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM). De autobezitter hoeft daarom de aanslag slechts gedeeltelijk te betalen.
EVRM
Het gerechtshof oordeelt dat uit het EVRM voortvloeit dat de autobezitter het uitgangspunt dat volgens de Nederlandse belastingwet geldt voor de hoogte van een naheffing moet kunnen betwisten. In dit geval stond vast dat zijn auto in een bepaalde periode in een privéhal had gestaan en niet was gebruikt. De autobezitter wilde daarom alleen motorrijtuigenbelasting betalen over de periode dat hij de auto niet had gestald. Het hof geeft hem hierin gelijk. Volgens het hof mag de belastinginspecteur op grond van het EVRM alleen naheffen over de periode waarin gebruik is gemaakt van de openbare weg.
Boete onterecht
Ook de boete die de belastinginspecteur had opgelegd wegens het niet (tijdig) betalen van de motorrijtuigenbelasting vindt het hof onterecht. De autobezitter was immers niet verplicht de motorrijtuigenbelasting te betalen voordat de naheffingsaanslag werd opgelegd en hem kan dus niet worden verweten dat hij niet (tijdig) heeft betaald.

Bijlagen:

Donderdag 15 december 2011

Fiscaal Procesrecht
Nieuwe aanvraagformulieren VOG rechtspersonen en zzp'ers

Voor bedrijven en eenmanszaken (zzp'ers) zijn nieuwe aanvraagformulieren beschikbaar voor de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).

Een Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen (VOGrp) is een schriftelijke verklaring waarmee bedrijven of stichtingen hun integriteit kunnen tonen aan partners, bedrijven en overheden. De VOGrp kan bijvoorbeeld nodig zijn bij deelname aan een aanbesteding, het afsluiten van een contract of om lid te worden van een brancheorganisatie. De VOGrp kan worden aangevraagd door de volgende rechtspersonen:
Naamloze Vennootschap (NV);

  • Besloten Vennootschap (BV);
  • stichting;
  • vereniging;
  • vennootschap onder firma (v.o.f.);
  • maatschap.
Zzp'ers
Zelfstandige zonder personeel (zzp'er) gebruiken een ander aanvraagformulier. Zij vragen een Verklaring Omtrent het Gedrag voor natuurlijke personen (VOGnp) aan. Onderzoek
Als uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte rechtspersoon en/of de natuurlijke personen geen strafbare feiten op hun naam hebben staan, wordt de verklaring afgegeven. Is wel sprake van strafbare feiten, dan wordt beoordeeld of deze relevant zijn ten opzichte van het doel waarvoor de verklaring is aangevraagd. Voor het aangaan van een aannemersovereenkomst zijn bijvoorbeeld andere strafbare feiten van belang dan voor het verkrijgen van het lidmaatschap van een brancheorganisatie. Als een verklaring wordt geweigerd, an de aanvrager daar bezwaar tegen maken.

Woensdag 14 december 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting / Omzetbelasting
Belastingaangiften van ondernemers: 13 december belangrijke datum

Wanneer ondernemers voor 13 december een aangifteprogramma downloaden, moeten zij hun ingevulde gegevens ook vóór 13 december versturen. Het gaat om de volgende aangiften via het beveiligde gedeelte van Belastingdienst.nl: de aangifte loonheffingen, de aangifte inkomstenbelasting voor ondernemers en de aangifte vennootschapsbelasting.

Wanneer ondernemers niet voor deze datum de ingevulde aangiften versturen kunnen deze niet meer worden ondertekenend en verzonden. Dit doordat de programma's op die datum worden aangesloten op nieuwe beveiligingscertificaten. Gegevens toch na 13 december versturen
Downloadt iemand voor 13 december het programma en verstuurt diegene zijn gegevens toch na 13 december, dan moet de ondernemer opnieuw het programma downloaden en installeren. Sla het programma op dezelfde plaats op de computer op. Het nieuwe programma neemt dan de gegevens over die al zijn ingevuld. Nieuwe beveiligingscertificaten?
In december 2011 stappen overheidsorganisaties over op nieuwe beveiligingscertificaten. Ook de programma's van de Belastingdienst worden hierop aangesloten. Certificaten zorgen ervoor dat de gegevens niet gelezen kunnen worden door anderen. Bij de nieuwe certificaten is deze beveiliging verbeterd. Toeslagen
Let op: deze waarschuwing geldt ook voor alle aanvraag- en wijzigingsprogramma voor toeslagen die voor 13 december worden gedownload.

Deze formulieren moeten ingevuld en wel vóór 13 december worden verstuurd.

Dinsdag 13 december 2011

Loonheffing / Fiscaal Procesrecht
Rechter verwijt controller 'grove schuld' inzake bijtelling privégebruik auto

Rechtbank Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld dat een tot het privévermogen van een controller behorende auto aangemerkt kan worden als een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig omdat de werkgever alle kosten ervan vergoedt. De bijtelling privégebruik auto is terecht, evenals de boete wegens grove schuld.
De controller gaf in de aangiften IB /PVV over de jaren 2003 t/m 2005 geen bijtelling privégebruik auto aan. Na een boekenonderzoek vond de inspecteur dit niet terecht en legde hij over de genoemde jaren navorderingsaanslagen met vergrijpboete op.
­
Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat een tot het privévermogen behorende auto aangemerkt kan worden als een door de werkgever ter beschikking gestelde auto wanneer de werkgever alle autokosten vergoedt ofwel de bedoeling lijkt te hebben om met een ruime vergoeding in werkelijkheid alle kosten te vergoeden, eventueel minus een bedrag voor het privégebruik. De controller betaalde eerst zelf de kosten van de auto, waaronder de verzekering en belasting, en vervolgens declareerde hij de kosten bij zijn werkgever en kreeg hij ze bij zijn maandelijkse loonbetaling vergoed. Omdat de controller op de zitting verklaarde dat alle autokosten door zijn werkgever zijn vergoed, is volgens de rechtbank sprake van een ter beschikking gestelde auto.
­
De rechtbank houdt de navorderingsaanslagen dan ook in stand. Ook de opgelegde vergrijpboeten van 25%, die zijn berekend over de bijtelling vanwege het privégebruik van de auto, acht de rechtbank passend en geboden. Mede gelet op de functie van de controller, het feit dat de afspraken over de auto op voorstel van de controller zijn gemaakt, en de algemene bekendheid van de wettelijke regels, is er volgens de rechtbank sprake van 'grove schuld'.

Bijlagen:

Maandag 12 december 2011

Loonheffing
'Verklaring zakelijk gebruik bestelauto' uitsluitend aanvragen via formulier

De Belastingdienst laat weten dat een 'Verklaring zakelijk gebruik bestelauto' uitsluitend aangevraagd kan worden via een formulier dat binnenkort beschikbaar is op de site van de fiscus. De Belastingdienst vraagt om geen zelfgemaakte formulieren in te sturen.

De Belastingdienst krijgt vragen over de 'verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto'. Het formulier waarmee deze verklaring afgegeven kan worden, is eind 2011 beschikbaar op de website van de fiscus.
­
Per 1 januari 2012 wordt voor bestelauto's de 'verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto' ingevoerd. Een ondernemer, een particulier met resultaat uit overige werkzaamheden of een werknemer kan daarmee verklaren, dat hij met de bestelauto van de zaak geen enkele kilometer privé rijdt. Zo kan de bijtelling/onttrekking voor privégebruik vermeden worden en hoeft geen rittenadministratie bijgehouden te worden.
­
'De verklaring kunt u uitsluitend afgeven via een door ons beschikbaar gesteld formulier. Bent u een werknemer, dan stuurt u de verklaring in via uw werkgever. Dit formulier, en een toelichting van de regeling, zijn naar verwachting eind 2011 beschikbaar via onze website. Wij verzoeken u geen verklaringen of aanvragen met zelfgemaakte formulieren in te sturen,' aldus de Belastingdienst.

[ Bron: Belastingdienst ]

Vrijdag 9 december 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Hoge Raad zet regels fiscale behandeling onzakelijke lening uiteen

Op 25 november heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak, waarin wordt uiteengezet hoe in het algemeen moet worden omgegaan met onzakelijke leningen. Sinds de Hoge Raad in 2008 in een zaak oordeelde dat er sprake was van een onzakelijke lening, is hierover veel rechtspraak verschenen van hoven en rechtbanken. Toch bleef veel onduidelijkheid bestaan over hoe precies met de onzakelijke lening moet worden omgegaan.

In de uitspraak van 25 november geeft de Hoge Raad uitgebreid aan hoe het moet. Daarbij geeft de Hoge Raad onder meer aan welk rentepercentage in aanmerking moet worden genomen bij een onzakelijke lening. Dat percentage moet worden gesteld op het rentepercentage dat een derde in rekening zou brengen als hij de lening onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt, maar met een borgstelling van een concernvennootschap. Fiscaal
De Hoge Raad overweegt allereerst dat een onzakelijke lening fiscaal gezien een lening is en dus niet valt onder één van de in de jurisprudentie genoemde uitzonderingen (de 'schijnlening', de 'deelnemerschapslening' en de 'bodemloze-putlening'). Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat een lening die onzakelijk is omdat een te lage (onzakelijke) rente in rekening wordt gebracht, zakelijk moet worden gemaakt door een zakelijke rente in aanmerking te nemen. Daarbij moet worden uitgegaan van een rente die een onafhankelijke derde in rekening zou brengen als de lening overigens onder dezelfde voorwaarden zou zijn verstrekt (het arm's length principe). Als een onafhankelijke derde de lening niet zou hebben verstrekt, ook niet als een hogere rente zou zijn overeengekomen, is sprake van een 'onzakelijke lening'. In dat geval is een afwaarderingsverlies op de lening niet aftrekbaar. Rente
Met betrekking tot de op de onzakelijke lening in aanmerking te nemen rente overweegt de Hoge Raad dat deze moet worden gesteld op de rente die een onafhankelijke derde in rekening zou brengen als de lening door de derde was verstrekt met een borgstelling van een concernvennootschap. Daarbij moet er van uit worden gegaan dat de voorwaarden van de lening overigens gelijk zijn. Verder overweegt de Hoge Raad dat moet worden beoordeeld of sprake is van een onzakelijke lening op het moment waarop de lening wordt verstrekt. Het is echter mogelijk dat de lening later alsnog onzakelijk wordt door onzakelijk handelen van de crediteur. Een lening moet bovendien in zijn geheel al dan niet als onzakelijk worden gekwalificeerd. Het is dus niet mogelijk om slechts een deel van een lening als onzakelijk aan te merken en een afwaarderingsverlies vervolgens slechts in aftrek te brengen voor zover dat ziet op het zakelijke deel van de lening. Tot slot overweegt de Hoge Raad dat ook de op een onzakelijke lening schuldig gebleven rente, als die uiteindelijk niet wordt ontvangen, niet aftrekbaar is.

Bijlagen:

Donderdag 8 december 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
(Voorkom) kwalificatie onzakelijke lening

Tot voor kort werd veelal aangenomen dat een geldverstrekking ten behoeve van de belastingheffing als kapitaal dan wel als vreemd vermogen kwalificeert. Echter, de Hoge Raad introduceerde in 2008 een derde kwalificatie: de 'onzakelijke lening'. Deze kwalificatie leidt ertoe dat het niet is toegestaan een verlies op een dergelijke lening ten laste van het fiscaal resultaat af te schrijven. Het is dus zaak om dat te voorkomen.

Een vennootschap kan gefinancierd worden met: a) kapitaal (eigen vermogen) of b) vreemd vermogen.
­
In beginsel wordt voor de belastingheffing de civielrechtelijke vorm gevolgd: een civielrechtelijke lening blijft ook fiscaalrechtelijk een lening. In sommige gevallen wordt echter dat wat civielrechtelijk een lening is, fiscaalrechtelijk (d.w.z. ten behoeve van de belastingheffing) gerekwalificeerd naar fiscaal kapitaal. Dit is mogelijk in geval van: een schijnlening, een bodemlozeputlening en een deelnemerschapslening.
­
Kwalificatie als eigen of als vreemd vermogen is voor de belastingheffing van belang, omdat beloningen (dividend) en waardemutaties van fiscaal kapitaal de fiscale winst van de vennootschap in beginsel niet beïnvloeden. Voor vreemd vermogen geldt dat beloningen (rente) in beginsel aftrekbaar zijn en waardemutaties (bijvoorbeeld valutaresultaten) de fiscale winst beïnvloeden. De kwalificatie van kapitaal of vreemd vermogen is ook van belang voor de Vpb-heffing van de vermogensverstrekker.
­
Kapitaalverstrekking kan onder de deelnemingsvrijstelling vallen (vrijgesteld). De lotgevallen van verstrekt vreemd vermogen (rente, waardemutaties) beïnvloeden (in beginsel) de fiscale winst. Tot 2008 werd veelal aangenomen dat een geldverstrekking t.b.v. de belastingheffing als kapitaal dan wel als vreemd vermogen kwalificeert. Echter, de Hoge Raad introduceerde in 2008 een derde kwalificatie: de zogenaamde 'onzakelijke lening'.
­
Bij een 'onzakelijke lening' lijkt het zo te zijn dat er fiscaal sprake is van een 'lening' (i.e. vreemd vermogen (en dus de rente in beginsel aftrekbaar is en belastbaar bij de crediteur). Echter, een eventueel afwaarderingsverlies op de lening, vanwege (gedeeltelijke) oninbaarheid, kan niet ten laste van het fiscale resultaat worden gebracht.

De kernoverweging van de Hoge Raad voor een 'onzakelijke lening' is de volgende: 'Indien en voor zover een geldverstrekking door een vennootschap aan haar aandeelhouder plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat die vennootschap dat debiteurenrisico in zoverre heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen. Dit brengt mee dat een eventueel verlies op de geldlening in zoverre niet in mindering op de winst van die vennootschap kan worden gebracht.'
­
Het leerstuk van de 'onzakelijke lening' is ontwikkeld in een casus waarbij een dochtervennootschap een lening had verstrekt aan haar aandeelhouder maar in de jurisprudentie is ook de omgekeerde situatie aan de orde geweest: aandeelhouder verstrekt een lening aan dochtervennootschap.
­
Kortom, indien door een gelieerde geldverstrekker een debiteurenrisico wordt gelopen, welk risico door een onafhankelijke derde niet zou zijn aanvaard, dan volgt daaruit dat de lening op grond van aandeelhoudersmotieven (ook ingeval van gelieerdheid) is verstrekt. Als in een dergelijk geval de lening oninbaar blijkt te zijn, dan is het niet toegestaan deze lening ten laste van het fiscale resultaat af te waarderen.
­
Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat onder andere de navolgende elementen een belangrijke rol spelen bij de constatering dat sprake is van een 'onzakelijke lening': de leningsovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd; er is niets bepaald over de aflossingsverplichtingen; er zijn geen zekerheden verstrekt; er wordt geen rente berekend dan wel de rente is (te) laag. Voorkom kwalificatie 'onzakelijke lening'
Of er sprake is van een onzakelijke lening is een feitelijke vraag; i.e. zou een onafhankelijke derde ook bereid zijn geweest om het betreffende debiteurenrisico te dragen? De Hoge Raad lijkt aan te geven dat in relatie tot een onafhankelijke derde in ieder geval de volgende elementen vastgelegd zouden moeten worden: de leningsovereenkomst, de hoogte van de rente die zakelijk dient te zijn, de aflossingswijze van de lening, de verstrekte zekerheden (een belangrijk element, omdat er in de jurisprudentie vaak overwogen wordt dat een willekeurige derde zekerheden zou bedingen), de rente wordt daadwerkelijk betaald en niet bijgeschreven of geboekt in rekening-courant.
­
Opmerking daarbij: dit is mijns inziens minder een minder probleem bij een echte rekening-courant waarbij de plussen de minnen met een zekere regelmaat afwisselen en zeker als er sprake is van een afwisselende debet- en creditstand.
­
Een goede vastlegging en uitvoering van deze elementen lijkt te helpen de feitelijke vraag met 'nee' te beantwoorden; i.e. er is geen sprake van een onzakelijke lening.

Woensdag 7 december 2011

Omzetbelasting
Mogelijk btw-aftrek bij leegstaande panden

Onlangs heeft de Hoge Raad in twee arresten aangegeven wat de btw-gevolgen zijn van leegstand van gebouwen. De arresten hebben betrekking op situaties waarbij na realisering van een nieuw gebouw een gedeelte van het gebouw tijdelijk leeg staat.

Kort gezegd heeft de Hoge Raad beslist dat de verhuurders (deels) recht op aftrek van btw hebben, omdat ten tijde van de leegstand nog niet bekend was hoe de panden zouden worden gebruikt.

Door de huidige economische crisis komt relatief veel leegstand van gebouwen voor. Hierbij kan het onder andere gaan om nieuwe kantoorgebouwen, (ingrijpend) verbouwde panden en woningen. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan de btw op bouwkosten, btw op onderhoudskosten of afgedragen integratie-btw (deels) worden teruggevraagd door een beroep te doen op deze arresten van de Hoge Raad.
­
Vanwege de leegstand komt het op dit moment ook regelmatig voor dat kantoorpanden worden verbouwd tot woonruimte. Ook veel andere gebouwen worden gerenoveerd en/of verbouwd. Hierbij is vaak integratie-btw verschuldigd. Echter, dit is niet altijd het geval. Een (tijdige) analyse van de btw-gevolgen kan aanzienlijke btw-besparingen opleveren.

Dinsdag 6 december 2011

Loonheffing
Te hoge kledingvergoeding voetbaltrainers: naheffingsaanslag LB

Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat een belastinginspecteur een amateurvoetbalvereniging terecht een naheffingsaanslag LB met een verzuimboete heeft opgelegd. Volgens de inspecteur had de club de trainers een te hoge kledingvergoeding gegeven. De rechter is van mening dat een deel van de kledingvergoeding voor de trainers belast loon is.

De amateurvoetbalvereniging geeft aan de trainers in dienstbetrekking een vaste onkostenvergoeding van € 643 per trainer per jaar, waarvan € 400 voor kleding is bestemd. De inspecteur merkt van laatstgenoemd bedrag € 275 aan als loon en legt de club over 2002 t/m 2004 een naheffingsaanslag LB op met een boete van 10%.
­
Rechtbank Breda oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van werkkleding in de zin van de wet omdat de kleding niet is voorzien van een clublogo van minstens 70 cm2 en is de kleding niet uitsluitend of nagenoeg geschikt om tijdens de uitoefening van de dienstbetrekking (de trainingen) te dragen.
­
De rechtbank houdt ook de boete in stand. Tussen de aankondiging van de boete en de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar is weliswaar 3 jaar en 6 maanden verstreken, maar in die periode is tussen partijen veelvuldig overleg geweest. Dat is volgens de rechtbank een bijzondere omstandigheid die overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt.

Bijlagen:

Maandag 5 december 2011

Internationaal Belastingrecht
Geen vaste invulling van het begrip vaste inrichting

Bij buitenlandse ondernemingen die activiteiten in Nederland ontplooien via een niet geïncorporeerde vestiging, doemt regelmatig de vraag op of er sprake is van een vaste inrichting. Hetzij voor de vennootschapsbelasting, hetzij voor de omzetbelasting, hetzij voor de loonbelasting. De invulling van het begrip is niet voor elk van deze belastingen exact hetzelfde. In vogelvlucht een aantal criteria die bij de invulling van het begrip voor de verschillende belastingen een rol spelen.

Allereerst aandacht voor de vaste inrichting voor de vennootschapsbelasting. Een buitenlandse onderneming is in Nederland niet belastingplichtig ter zake van haar activiteiten tenzij zij een vaste inrichting in Nederland zou hebben. In de wet op de vennootschapsbelasting is geen definitie opgenomen van het begrip 'vaste inrichting'. Het begrip 'vaste inrichting' is wel gedefinieerd in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001, in de Nederlandse belastingverdragen en in de Belastingregeling van het Koninkrijk. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat bij de uitleg van het begrip 'vaste inrichting' betekenis toekomt aan die definities, maar het is niet duidelijk welke definitie voor de vennootschapsbelasting doorslaggevend is. Er is volgens de jurisprudentie sprake van een vaste inrichting indien:

  • er sprake is van een fysieke constructie;
  • die voor het daarin uitgeoefende bedrijf is ingericht; en
  • die de belastingplichtige duurzaam ter beschikking staat.

In de notitie Algemeen Fiscaal Verdragbeleid ("de Notitie") is opgenomen: 'Van een vaste inrichting is sprake wanneer de activiteiten in de andere verdragsstaat een zekere omvang en duurzaamheid hebben bereikt. Artikel 5 OESO-modelverdrag geeft daar een invulling aan die Nederland ook aanhangt.'
­
Verder geeft de Notitie aan: 'Nederland is geen voorstander van bepalingen die het vasteinrichtingenbegrip uitbreiden: belastingplichtigen moeten niet te snel opgezadeld worden met de administratieve lasten in de andere verdragsstaat.'
­
Ook in NvT, besluit van 21 december 2000, Stb. 2000, 642, p. 31 en 32. valt te lezen dat Nederland bij de definitie van het begrip vaste inrichting in het BvdB beoogd aansluiting te zoeken bij de opvattingen over dit begrip, zoals die in het OESO-modelverdrag en het commentaar daarop hun neerslag hebben gekregen. Dit is in lijn met de heersende jurisprudentie; in oudere jurisprudentie maakte de rechter vaak niet eens duidelijk of hij over de nationale heffingsbepaling dan wel over de verdragstoewijzing sprak. Nederland is daarom van oordeel dat de internationale interpretatie van het begrip vaste inrichting van belang is voor haar nationale wetgeving. De belastingverdragen bepalen dat indien er sprake is van voorbereidende en/of hulpwerkzaamheden, er geen sprake is van een vaste inrichting. Het ligt om die reden voor de hand dat er voor toepassing van de vennootschapsbelasting geen sprake is van een vaste inrichting als er in Nederland slechts ondersteunende en/of hulpwerkzaamheden worden verricht. Vaste inrichting voor de BTW
Het begrip 'vaste inrichting' wordt noch in de Wet Omzetbelasting 1968 noch in de 'EG-Richtlijn betreffende belasting over de toegevoegde waarde' (hierna: 'de BTW-EU-Richtlijn') gedefinieerd. Nadere invulling van het begrip wordt gevonden in de jurisprudentie. Als basisarrest voor de invulling van het begrip 'vaste inrichting' voor de BTW kan het arrest van het HvJ EG 4 juli 1985, zaak 168/84, Günter Berkholz gelden. Uit dit arrest zijn de kernkenmerken van een vaste inrichting voor de BTW af te leiden. Uit dit arrest is op te maken dat, wil er sprake zijn van een vaste inrichting voor de BTW, de inrichting een voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technisch materieel betreft – geschikte structuur moet bezitten om een zelfstandige verrichting van de betrokken diensten mogelijk te maken. Bij de invulling van deze laatste eis is de prestatie die wordt verricht belangrijk. Het begrip 'vaste inrichting' in de BTW is vooral een materieel begrip. Vaste inrichting voor de loonbelasting
Voor de loonbelasting geldt eigenlijk hetzelfde: de wet geeft geen exacte invulling aan het begrip. Bij de loonbelasting kennen we evenwel ook nog de fictieve vaste inrichting van artikel 6 lid 3: als vaste inrichting wordt ook verrichting van werkzaamheden aangemerkt, gericht op het verlenen van tussenkomst voor degenen die tegen beloning persoonlijke arbeid in Nederland verrichten en een derde voor wie de arbeid wordt verricht. Daarnaast kan een buitenlandse werkgever die Nederlandse werknemers in dienst heeft van wie het loon in Nederland belast is en die geen vaste inrichting of vertegenwoordiger in Nederland heeft, zich aanmelden als inhoudingsplichtige bij de Belastingdienst. Verricht een buitenlandse onderneming niet geïncorporeerde activiteiten in Nederland, dan hangt het van de feiten af of er sprake is van een vaste inrichting. Deels zal men hier invloed op uit kunnen oefenen. Een vaste inrichting in Nederland is aanwezig als men aan de criteria voldoet. Vaste vertegenwoordiger
Ten slotte kan ook nog invulling aan de vaste inrichting gegeven worden, doordat er in Nederland sprake is van een vaste vertegenwoordiger. Een vaste inrichting kan ook een vaste vertegenwoordiger zijn. Dit ziet men vaak als een buitenlands bedrijf in Nederland een of enige verkopers in dienst heeft. Ook in het geval van een vaste vertegenwoordiger bestaat er, gelijk bij een vaste inrichting, belastingplicht in Nederland. Evenmin als voor de vaste inrichting is er in de wet een algemene definitie voor vaste vertegenwoordiger opgenomen. Over het algemeen wordt er onder een vaste vertegenwoordiger een persoon verstaan die:
  • een machtiging heeft om binnen de daarvoor gestelde richtlijnen op naam en voor rekening van de onderneming (het buitenlandse lichaam) overeenkomsten af te sluiten en die hier ook regelmatig gebruik van maakt;
  • niet uitsluitend goederen afgeeft of inkoopt;
  • zijn werkzaamheden niet verricht als onafhankelijk vertegenwoordiger in de uitoefening van zijn eigen onderneming.

Voor de praktijk is het belangrijk dat men zich realiseert dat het hier niet zozeer gaat om de vraag wie formeel gezien de final approval geeft of zijn handtekening zet, maar om de vraag wie de facto de onderhandelingen voert en de deal sluit.

Vrijdag 2 december 2011

Loonheffing
Het moment van belastingheffing over een gouden handdruk

Wanneer is een ontslaguitkering belast? Op het moment van uitkeringskeuze of wanneer de ontslagen werknemer het geld daadwerkelijk ontvangt? De Hoge Raad geeft antwoord.

Een werknemer is op 16 oktober 1996 op staande voet ontslagen. In de daarop volgende ontslagprocedure wordt vastgesteld dat zijn werkgever in verband met het ontslag aan hem een vergoeding moet betalen. In januari 2002 wordt deze vergoeding vastgesteld op afgerond fl. 121.000. Op 4 december 2003 deelt de werknemer aan zijn werkgever mee dat hij dit bedrag in een keer wil ontvangen. Het geld wordt in januari 2004 door de werkgever aan de werknemer betaald onder inhouding van loonheffing.
­
In geschil is of de uitkering van fl. 121.000 belastbaar is in 2003, het jaar waarop de werknemer zijn keuze heeft gemaakt, of in 2004, het jaar waarin het geld aan hem is overgemaakt. Net als eerder de Advocaat-Generaal oordeelt de Hoge Raad dat de uitkering pas in 2004 inbaar is geworden. De uitkering is dan ook pas in 2004 belastbaar. Direct ingaande of uitgestelde periodieke uitkering
De Hoge Raad oordeelt hetzelfde als eerder de Advocaat-Generaal. Omdat de uitkering pas in 2004 inbaar is geworden, is de uitkering ook pas in 2004 belast. Van 'inbaar worden' is sprake als de werkgever op verzoek van de werknemer direct tot uitkering van de gouden handdruk over kan gaan. Daarvoor is het nodig dat de werkgever weet waar de gouden handdruk naartoe moet worden overgemaakt en of de werkgever zelf de inhoudingen moet doen.
­
Wordt aan een werknemer een gouden handdruk toegekend, dan moet de werknemer beslissen wat hij met de gouden handdruk wil doen. Hij kan kiezen voor een (gedeeltelijke) uitkering ineens. In dat geval wordt (het gedeelte van) de gouden handdruk die ineens wordt uitgekeerd direct tot het loon gerekend en moet hierover dus direct loonbelasting worden betaald.
­
De werknemer kan er ook voor kiezen de gouden handdruk (deels) om te zetten in een direct ingaande of uitgestelde periodieke uitkering. In dat geval hoeft op het moment van toekennen van de gouden handdruk over dit gedeelte nog geen loonbelasting te worden betaald. Die is pas verschuldigd als de termijnen gaan uitkeren.

Bijlagen:

Donderdag 1 december 2011

Fiscaal Procesrecht
Vof weet de fiscus in gebreke te stellen via e-mail

Rechtbank Arnhem oordeelt dat voor de schriftelijke ingebrekestelling de elektronische weg is opengesteld en dat de inspecteur dus een dwangsom van € 1.020 is verschuldigd.

De zaak gaat als volgt: Aan een vof is op 26 januari 2010 een btw-naheffingsaanslag over 2006 tot en met 2008 opgelegd. De vof maakt per brief bezwaar. Deze brief is door de inspecteur ontvangen op 5 maart 2010. Wegens het uitblijven van de uitspraak op bezwaar stelt de vof de inspecteur op 3 juni 2010 per e-mail in gebreke.
­
Op 18 juni 2010 gaat de vof in beroep wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij uitspraak op bezwaar van 23 juli 2010 handhaaft de inspecteur de aanslag en de overige beschikkingen.
­
In geschil is of de inspecteur een dwangsom is verschuldigd wegens de te late uitspraak op bezwaar. Volgens de inspecteur kan de ingebrekestelling niet per e-mail worden verstuurd.
­
Rechtbank Arnhem oordeelt dat voor de schriftelijke ingebrekestelling wel degelijk de elektronische weg is opengesteld. Voor het indienen van een bezwaarschrift dat ziet op de omzetbelasting is namelijk per 1 januari 2008 de elektronische weg opengesteld. Dit heeft dan evenzeer te gelden voor de daarmee verband houdende ingebrekestelling.
­
Aangezien de inspecteur dus in gebreke was, loopt de periode waarover de dwangsom moet worden berekend van 18 juni 2010 tot en met 23 juli 2010. De verschuldigde dwangsom is daarom € 1.020. Het beroep van de vof is gegrond.

Woensdag 30 november 2011

Fiscaal Procesrecht
Vergrijpboete mogelijk na een eerdere betaalverzuimboete

Vanaf 1 januari 2012 kan een werkgever na een betaalverzuimboete ook nog een vergrijpboete voor hetzelfde aangiftetijdvak krijgen. Het bedrag van de betaalverzuimboete trekt de Belastingdienst af van de vergrijpboete.

Wanneer een werkgever zijn loonbelasting te laat betaalt of als hij niet of te weinig betaalt, kan hij een betaalverzuimboete krijgen. Vanaf 1 januari 2012 kan een werkgever na die betaalverzuimboete dus ook nog een vergrijpboete voor hetzelfde aangiftetijdvak krijgen voor het te laat, niet of te weinig betalen. Dat kan alleen als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

  • De Belastingdienst krijgt na het opleggen van de betaalverzuimboete nieuwe informatie. Als nieuwe informatie geldt een verklaring van de desbetreffende werkgever of van anderen en informatie uit de loonadministratie van de werkgever.
  • De nieuwe informatie zou tot een vergrijpboete hebben geleid als die informatie bij de Belastingdienst bekend was geweest voordat een betaalverzuimboete was gegeven.

Deze maatregel geldt ook voor verzuimboetes die vóór 1 januari 2012 zijn ontvangen.

[ Bron: Belastingdienst ]

Dinsdag 29 november 2011

Fiscaal Procesrecht
Belastingdienst start nabetalingen rentenadeel na uitspraak Hoge Raad

De Belastingdienst is gestart met het nabetalen van het rentenadeel aan een groep belastingplichtigen van wie eerder de voorlopige aanslag is verminderd. Dit is het gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad.

Volgens de Hoge Raad hebben belastingplichtigen een rentenadeel als de Belastingdienst een te hoge voorlopige aanslag vermindert, terwijl ook een negatieve voorlopige aanslag kon worden opgelegd. De Belastingdienst gaat dit rentenadeel vergoeden. Vennootschapsbelasting 2005-2009 en inkomstenbelasting 2006-2009
De situatie kan zich voordoen bij de vennootschapsbelasting over 2005 tot en met 2009 en de inkomstenbelasting over de jaren 2006 tot en met 2009. De Belastingdienst vergoedt automatisch de heffingsrente. Belastingplichtigen hoeven hier niet om te verzoeken. Voor de vennootschapsbelasting start de actie in december 2011. De vergoeding voor de inkomstenbelasting gaat later van start. Vergoeding heffingsrente
De Belastingdienst vergoedt alsnog heffingsrente op al verleende verminderingen van voorlopige aanslagen over belastingjaren waarvan op 30 september 2011 de definitieve aanslag niet onherroepelijk vaststond. Dit geldt ook voor bezwaar of beroep tegen deze heffingsrente waarop nog niet is beslist De vergoeding heeft maximaal betrekking op de tweede helft van het betreffende belastingjaar. Als het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar derhalve over de periode van 1 juli t/m 31 december. De periode kan korter zijn als de voorlopige aanslag na 1 juli is opgelegd, of voor 31 december is verminderd.

[ Bron: Belastingdienst ]

Maandag 28 november 2011

Inkomstenbelasting
Betaling belastingschulden zonder aanslag: Geen betaling, maar depotstorting

Een spontane betaling van een belastingschuld waar nog geen aanslag voor is opgelegd, wordt niet aangemerkt als een voldoening van een materiële belastingschuld maar als depotstorting. Een dergelijke betaling vermindert het box-3-inkomen dus niet, en evenmin leidt het tot vermindering van heffingsrente. Alleen het besluit van 31 oktober 2005 kan in deze situaties redding bieden.

Recentelijk was er wederom een casus van spontane betaling van een belastingschuld, waar nog geen aanslag tegenover stond, aan de orde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Aan een belastingplichtige was op 12 november 2008 een lijfrente van € 202.000 uitgekeerd. Belastingplichtige heeft de Belastingdienst in een brief van 4 november 2008 verzocht om een voorlopige aanslag op te leggen voor een bedrag van € 104.000. Doel van de belastingplichtige was om hiermee een hoog bedrag aan heffingsrente en de vermogensrendementsheffing, per ultimo 2008, over de uiteindelijk verschuldigde inkomstenbelasting ter zake van de lijfrente-uitkering te beperken.
Heffingsrente
Op 31 december 2008 heeft de belastingplichtige het geld overgeboekt naar de Belastingdienst (na diverse contacten met de belastingtelefoon). Het bedrag is niet als onverschuldigd betaald teruggestort. Met dagtekening 13 februari 2009 is een voorlopige aanslag 2008 opgelegd, waarbij een bedrag aan heffingsrente in rekening is gebracht van € 3.398, na bezwaar verminderd tot € 3.284 over de periode 1 juli 2008 tot 5 februari 2009. Onze belastingplichtige ging hiertegen in beroep.
Pech
Onze belastingplichtige heeft een beetje pech, want de Hoge Raad heeft al eerder over dergelijke casussen geoordeeld. Bij het Hof was aan de orde of de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door heffingsrente te berekenen over de periode 1 juli 2008 tot en met 5 februari 2009. Zoals we hebben kunnen constateren is in dit geval de voorlopige aanslag niet binnen drie maanden na binnenkomst van het verzoek van de belastingplichtige vastgesteld. De inspecteur heeft naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift de heffingsrente overeenkomstig beleid beperkt tot de periode die eindigt op 5 februari 2009. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het zorgvuldigheidsbeginsel in dit geval niet is geschonden en verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2010, nr. 09/05111 waarin werd geoordeeld dat het zorgvuldigheidsbeginsel de inspecteur niet belet om heffingsrente in rekening te brengen over de periode van 3 maanden, indien de inspecteur eerst na ommekomst van die drie maanden een (voorlopige) aanslag oplegt.
Depotstorting
Daarnaast oordeelt het Hof, onder verwijzing naar arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2007, nr 41.617 dat een storting op de bankrekening van de Belastingdienst zonder dat daar een aanslag tegenover staat niet gezien kan worden als een betaling van een materiële belastingschuld, maar als een depotstorting. Een dergelijke betaling vermindert het box-3-vermogen dan ook niet. Deze uitsluiting van belastingschulden van het box-3-vermogen is ook geen verboden discriminatie, aldus de Hoge Raad in haar arrest van 2 maart 2007, nr 42.158.
Voorlopige aanslag
Niet dat het onze belastingplichtige helpt, maar de staatssecretaris heeft in 2005 wel een besluit het licht doen zien dat in vergelijkbare gevallen enigszins helpt. Belastingplichtigen kunnen het nadelige effect van het buiten aanmerking laten voor de box-3-heffing van latente belastingschulden waar nog geen aanslag voor is opgelegd vermijden door voor 1 oktober om een voorlopige aanslag te verzoeken. Slaagt de fiscus er niet in voor 1 januari een (voorlopige) aanslag op te leggen, dan mag het box-3-vermogen toch met het bedrag van de in aantocht zijnde voorlopige aanslag worden verminderd. Overigens worden belastingschulden en -vorderingen in verband met erfbelasting met ingang van 2010 wel in aanmerking genomen in box 3.
Aandacht
Betalen aan de Belastingdienst zonder aanslag vergt derhalve de nodige aandacht en leidt niet sec door de betaling tot het gewenste effect, hoe onrechtvaardig dat wellicht ook mag aanvoelen.

Vrijdag 25 november 2011

Vennootschapsbelasting
Belastingdienst stuurt excuusbrief over voorlopige aangifte Vpb

De Belastingdienst heeft dit weekend excuusbrieven gestuurd naar een groep belastingplichtigen die eind oktober ten onrechte zijn gevraagd gegevens aan te leveren voor hun voorlopige aanslag Vennootschapsbelasting 2011.

De excuusbrieven zijn verstuurd naar 5.500 belastingplichtigen. Deze groep hoeft verder geen actie te ondernemen.
­
De Belastingdienst had ten onrechte brieven verstuurd aan belastingplichtigen met een lang boekjaar dat is gestart in 2009. In de brief vroeg de fiscus deze belastingplichtigen alsnog voor 1 december een schatting voor hun Vpb-aangifte in te dienen.

[ Bron: Belastingdienst ]

Donderdag 24 november 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Hof had onjuiste opvatting over verkapte winstuitdeling aan dga

Als een bedrijf vermogen onttrekt met de bedoeling een aandeelhouder te bevoordelen is sprake van een verkapte winstuitdeling. Op 11 november 2011 creëerde de Hoge Raad nieuwe jurisprudentie over dit verschijnsel.

Een onttrekking is bijvoorbeeld: tegen een te hoge prijs verkopen aan de vennootschap, tegen een te lage prijs kopen van de vennootschap, een voordeel laten lopen ten gunste van de aandeelhouder. Een voorwaarde is altijd wel dat zowel de vennootschap als de betrokkene zich bewust is van de bevoordeling.
­
Als een vennootschap vermogensbestanddelen bezit en deze gedurende een bepaalde periode aan haar aandeelhouder ter beschikking stelt, maar buiten die periode niet, dan kan buiten die periode geen sprake zijn van een verkapte winstuitdeling, aldus de Hoge Raad. Het ging hier om een directeur-grootaandeelhouder die tegen vergoeding gedurende zeven weken een huis in Frankrijk en een zeiljacht van zijn bv had gebruikt. Het Hof in Den Bosch vond dat de bv over de periode buiten die zeven weken zich een voordeel ten gunste van de dga had laten ontgaan. Dat was naar het oordeel van de Hoge Raad een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft de procedure daarom voor verdere behandeling verwezen naar het Hof te Arnhem.

Bijlagen:

Woensdag 23 november 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto sluit privégebruik echt uit!

In het belastingplan 2012 heeft Staatssecretaris Weekers een aantal plannen ontvouwd rondom de zakelijke auto. Eén daarvan is de 'verklaring uitsluitend zakelijk gebruik' voor de bestelauto. Naar onze mening een regeling die tegemoet komt aan de wens van het bedrijfsleven tot verlichting van de administratieve lasten. Wij verwachten dan ook dat deze verklaring op grote schaal zal worden aangevraagd. Echter, een waarschuwing vooraf aan zowel werkgever als werknemer is op zijn plaats!

Door middel van de 'verklaring uitsluitend zakelijk gebruik' voor de bestelauto, die kan worden aangevraagd bij de inspecteur, hoeft de werkgever geen loonbelasting in te houden vanwege privégebruik van de bestelauto. IB-ondernemers kunnen deze regeling ook toepassen voor hun eigen bestelauto, waardoor de vele zzp'ers met een bestelauto ook in aanmerking komen voor deze regeling.
Verklaring
Momenteel kan de werknemer ook onder de bijtelling uitkomen door de werknemer een 'verklaring geen privégebruik' te laten overleggen. De verklaring geen privégebruik moet echter kunnen worden onderbouwd met een sluitende kilometerregistratie. Voor werknemers die veel adressen bezoeken blijkt het echter lastig te zijn om een dergelijke registratie bij te houden.
­
Om de administratieve lasten op dit punt te verlichten, introduceert de Staatssecretaris nu de 'verklaring uitsluitend zakelijk gebruik'. In een eerste oogopslag lijkt dit heel veel op de huidige 'verklaring geen privégebruik'. In de uitvoering wordt de nieuwe verklaring echter anders uitgewerkt. De werknemer die in een bestelauto rijdt, hoeft namelijk geen rittenregistratie meer bij te houden. De administratieve lastenverlichting is hiermee een feit.
Controle naleving
Maar nu de waarschuwing. In de opzet van de Staatssecretaris gaat de inspecteur incidenteel bij de werkgever na of een specifieke rit zakelijk is geweest. De laatste jaren maakt de Belastingdienst gebruik van automatische nummerplaat herkenning (de Engelse afkorting hiervoor is ANPR). Het kan zo zijn dat de inspecteur door middel van ANPR heeft geconstateerd dat een auto, waarvoor een verklaring is afgegeven, op een zaterdag op het parkeerterrein van een pretpark stond. Naar aanleiding van deze constatering kan hij de werkgever verzoeken om het zakelijke karakter van de betreffende rit te onderbouwen. Als vervolgens blijkt dat de rit geen zakelijk karakter heeft, wordt de auto direct geacht voor minimaal 500 kilometer voor privé-doeleinden te zijn gebruikt. Er vindt dan alsnog bijtelling plaats. De verklaring kan dus niet worden gebruikt om ongehinderd privé te rijden met de bestelauto!
Naheffing
Bij het gebruik maken van de verklaring wordt geen loonheffing ingehouden voor privégebruik. Als toch sprake blijkt te zijn van privégebruik, betekent dit dat een naheffingsaanslag wordt opgelegd. In principe wordt de naheffing van loonbelasting nageheven bij de werknemer. Als de werkgever echter op de hoogte was van de onjuistheid van de verklaring, kan de inspecteur ook naheffen bij de werkgever! De werkgever kan dit bijvoorbeeld weten als er een verkeersboete is opgelegd voor een verkeersovertreding buiten werktijd. Daarom ook een waarschuwing voor de werkgever.
Praktische uitwerking
De mogelijkheid om bijtelling te voorkomen door middel van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik wordt in de wet verankerd. Hoe de verklaring moet worden aangevraagd en welke regels rondom het aanvragen en intrekken van de verklaring gaan gelden, wordt in het uitvoeringsbesluit geregeld. De praktische uitwerking is op dit moment nog niet volledig duidelijk.
­
De verklaring uitsluitend zakelijk gebruik dient tijdig aangevraagd te worden om de bijtelling of de rittenadministratie al vanaf 1 januari 2012 achterwege te laten. Bespreek echter vooraf het risico met uw cliënt en adviseer hem dit ook vooraf duidelijk te bespreken met zijn werknemers.

Dinsdag 22 november 2011

Inkomstenbelasting
Urencriterium voor zelfstandigenaftrek wordt afgeschaft

De Tweede Kamer heeft donderdag een motie van GroenLinks om het urencriterium te schrappen aangenomen. Het urencriterium bepaalt dat deeltijdondernemers pas recht hebben op belastingkorting als ze minimaal 1225 uur in hun onderneming hebben gestoken.

GroenLinks wil dat dit urencriterium wordt vervangen in een omzetcriterium met een glijdende schaal. Als ondernemers 10.000 euro of meer omzet hebben behaald krijgen zij volledige zelfstandigenaftrek; als ze maar 5000 euro binnenhalen, hebben ze recht op de halve zelfstandigenaftrek. Kamerlid Bruno Braakhuis van GroenLinks: 'Ik ben blij dat het kabinet een stap heeft gezet op weg naar het afschaffen van het urencriterium. Ik wil mensen in deze crisis stimuleren aan het werk te komen en risico's te nemen als ondernemer. Dus moeten we ze niet korten, maar ondersteunen.'
­
ZZP Nederland reageert verheugd dat de motie over het schrappen van het urencriterium is aangenomen. 'Dat is goed nieuws voor ZZP'ers die het starre urencriterium van 1225 uren per jaar niet halen. Het urencriterium in een glijdende schaal veranderen was jarenlang een strijdpunt voor Stichting ZZP Nederland. Nu dat standpunt is overgenomen door de politiek kan er eindelijk iets gedaan worden aan de overbodige regelgeving die kleine zelfstandigen bij de Belastingdienst ervaren.'

Maandag 21 november 2011

Algemeen / Belastingplan 2012
Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2012

De Tweede Kamer heeft donderdag het Belastingplan van staatssecretaris Weekers van Financiën aangenomen. Ook met de Geefwet, die bedoeld is als fiscaal duwtje in de rug voor de door bezuinigingen getroffen cultuursector, ging de Kamer akkoord. Verder stemde de Kamer in met een aantal amendementen.

Om het belastingstelsel te vereenvoudigen wordt in het Belastingplan onder andere geregeld dat zeven kleine belastingen verdwijnen: de verpakkingenbelasting, de afvalstoffenheffing, de grondwaterbelasting, de verbruiksbelasting van pruim- en snuiftabak, de verbruiksbelasting op frisdranken, de belasting op leidingwater en het Eurovignet.
RDA
Daarnaast komt er een extra stimulans voor bedrijven die innoveren: de Research & Developmentaftrek. Daarmee krijgen deze bedrijven een extra korting op de winstbelasting voor de kosten en investeringen die zij maken bij onderzoek en ontwikkeling voor nieuwe producten.
Doorwerkbonus en renteregeling aangepast
Om het stelsel meer solide te maken worden de doorwerkbonus en de renteregeling aangepast. Met de nieuwe renteregeling wordt een einde gemaakt aan bankieren bij de Belastingdienst, doordat alleen rente wordt vergoed als de fiscus te laat is met het vaststellen van een aanslag of het terug te betalen bedrag.
Auto
Op het gebied van de autobelastingen worden de CO2-schijfgrenzen voor de aanschafbelasting BPM en de bijtelling voor de loon- en inkomstenbelasting jaarlijks aangescherpt.
30%-regeling
Een aantal andere regelingen wordt beter gericht. Het gaat hierbij onder andere om de 30%-regeling om 'pseudo-expats' uit te sluiten van belastingvoordelen. Met het aanscherpen van de objectvrijstelling voor vaste inrichtingen wordt voorkomen dat bedrijven verliezen van vestigingen in het buitenland kunnen verrekenen met Nederlandse winst. Ook beperkt Weekers de excessieve renteaftrek door overnameholdings.
Fraudebestendig
Het Belastingplan 2012 bevat tevens een aantal maatregelen om fraude effectief te kunnen bestrijden. Zo worden belastingteruggaven en toeslagen voortaan op één bankrekeningnummer van de belastingplichtige overgemaakt. Daarbij geldt onder voorwaarden een uitzondering voor kinderopvangorganisaties. Verder wordt de succesvolle inzet van de automatische nummerplaatherkenning verbreed naar alle belastingen. Daarnaast worden de boetes voor fraude met toeslagen gelijkgetrokken met de hogere fiscale boetes.
Overige maatregelen
Verder wordt in het Belastingplan 2012 de reeds in werking getreden tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van zes procent naar twee procent geregeld. Met de Geefwet, een ander onderdeel van dit Belastingplan, wordt enerzijds de geefcultuur gestimuleerd en worden anderzijds belemmeringen weggenomen die culturele anbi's ervaren bij meer ondernemende en commerciële nevenactiviteiten. Daarnaast is het vanaf 2012 niet meer toegestaan een extra bedrag per minderjarig kind bij het heffingvrij vermogen (box 3) optellen. Deze maatregel heeft mogelijk effect op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen.
Amendementen
Verder stemde de Tweede Kamer ook in met een aantal amendementen. Daarin wordt onder meer geregeld dat:
• Leaserijders met een auto die minder dan 50 gram CO2 per kilometer uitstoot bij op naam stelling in 2012 en 2013 krijgen een bijtelling van 0 procent. Bij op naam stelling in 2014 en 2015 geldt een bijtellingspercentage van 7 procent. Er blijft een vrijstelling van de MRB voor oldtimers bestaan.
• De nieuwe regels voor de excessieve aftrek van rente door overnameholding gelden voor overnames waarbij de fiscale eenheid tussen de overnemer en de maatschappij waarin het belang is verworven dan wel uitgebreid, is aangegaan na indiening van dit amendement.
• In de 30%-regeling wordt de salariseis verlaagd naar € 35.000 (exclusief de vergoeding). Verder geldt een uitzondering op die salarisnorm voor de wetenschap. De salariseis voor masters jonger dan 30 wordt verlaagd naar zo'n 26.000 euro, voor wetenschappers komt de inkomenseis helemaal te vervallen.
• De geefbonus voor particulieren wordt verlaagd naar 25 procent over een maximaal te schenken bedrag van 5.000 euro. Tegelijkertijd wordt geven aan steunstichtingen zoals voetbalverenigingen en fanfares met een officiële SBBI-status ook fiscaal aantrekkelijk gemaakt.
­
De wetsvoorstellen worden nog in de Eerste Kamer behandeld en treden naar verwachting in werking op 1 januari 2012.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Vrijdag 18 november 2011

Fiscaal Procesrecht
Adviseur dient te laat btw-aangifte in: geen vergrijpboete klant

Onlangs heeft het Hof in Arnhem beslist dat de rechtbank terecht een vergrijpboete wegens grove schuld heeft vernietigd. De vergrijpboete was opgelegd aan een man die te laat zijn btw-aangifte had ingediend. Hof en rechtbank zijn echter van mening dat de belastingplichtige mocht vertrouwen op de deskundigheid van zijn accountant die zijn btw-aangifte verzorgde.

De zaak betrof een voormalige eigenaar van een makelaarskantoor. Na de verkoop daarvan is hij zich bezig gaan houden met het beleggen in vastgoed. Zo kocht hij in november 2006 appartementsrechten van zeven woningen in een gebouw in aanbouw met de bedoeling de woningen na voltooiing vrij van btw te gaan verhuren. In verband met de koop kan hij de in rekening gebrachte btw van bijna € 250.000 terugvragen. Hetzelfde bedrag zal hij bij oplevering van de appartementen wegens een interne levering op aangifte voldoen.
­
De vaste accountant van de vastgoedbelegger regelt dat die de in rekening gebrachte btw medio 2007 terugontvangt. Pas medio 2009 dient de accountant een suppletieaangifte in over het eerste kwartaal van 2008 in verband met de af te dragen btw wegens de interne levering. Dat gebeurt pas nadat de inspecteur de accountant op die verplichting heeft gewezen. De inspecteur legt de vastgoedbelegger een naheffingsaanslag en een vergrijpboete van € 25.000 op wegens grove schuld. De man vecht die boete aan.
­
Hof Arnhem oordeelt in navolging van de rechtbank dat van grove schuld bij de vastgoedbelegger niet is gebleken. Hij had zijn vaste adviseurs opdracht gegeven gezamenlijk voor de voldoening van btw op aangifte zorg te dragen, en mag er naar het oordeel van het hof in het algemeen redelijkerwijs van uitgaan dat deze adviseurs hun werkzaamheden naar behoren uitvoeren en zo nodig op elkaar afstemmen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval op de vastgoedbelegger een verdergaande coördinatie of toezichtsplicht berust. De boetebeschikking is terecht door de rechtbank vernietigd.

Bijlagen:

Donderdag 17 november 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
De bijtelling: een wirwar van weggetjes

Met het Belastingplan 2012 beloofde het kabinet een vereenvoudiging van het belastingstelsel. Nu het Belastingplan volop in behandeling is, is het nog maar de vraag in hoeverre hier iets van terechtkomt. Neem nu de plannen voor de auto van de zaak.

De talloze discussies hierover staan vereenvoudiging in de weg. Hoe ingewikkeld staan de plannen er voor?

Sinds 2008 is de bijtelling afhankelijk van de CO2-uitstoot van de auto. De aanschaf en het gebruik van zeer zuinige auto's worden hiermee fiscaal gestimuleerd. Nu volgens de voorspellingen bij ongewijzigde regelgeving in 2015 62% van de zakelijke auto's zeer zuinig is, acht het kabinet het - met het oog op de schatkist – hoog tijd om de regels aan te scherpen.
­
In de toelichting op het Belastingplan 2009 werd aangegeven dat 'de definitie van zeer zuinige auto's voldoende uitdagend moet worden gehouden'. Vervolgens kondigde het kabinet in het Belastingplan 2011 een onderzoek aan. De hoeveelheid zeer zuinige auto's stijgt snel en bovendien worden steeds meer nieuwe auto's als zeer zuinig aangemerkt.
­
Het onderzoek richt zich op mogelijke aanpassing van de zuinigheidsgrenzen. Op 1 juni 2011 stuurde het kabinet de zogenoemde 'Autobrief' naar de Tweede Kamer, met daarin de resultaten van het onderzoek. Conclusie van de brief: het beleid dat in 2008 is ingezet, is aan vernieuwing toe. Het is voortaan niet langer voldoende om zeer zuinige auto's fiscaal te stimuleren, vanaf halverwege 2012 moet de meest zuinige auto gestimuleerd worden.
­
Om te beginnen moeten de CO2-schijfgrenzen jaarlijks worden aangepast. In het kort luidt het voorstel als volgt: vanaf 1 juli 2012 gaan de grenzen voor het 14%-tarief en het 20%-tarief jaarlijks naar beneden. Bovendien bewegen de grenzen voor benzine- en dieselauto's jaarlijks naar elkaar toe. In 2015 moeten deze aan elkaar gelijk zijn. In het Belastingplan 2012 zijn de plannen omgezet in concrete cijfers. In 2015 moet voor zowel benzine- als dieselauto's 14% bijtelling gelden bij minder dan 83 gr/km CO2-uitstoot en 20% bijtelling bij een CO2-uitstoot tussen 83 en 110 gr/km.
­
Tot 1 juli 2012 komen benzineauto's tot een CO2-uitstoot van 110 gr/km nog voor het 14%-tarief in aanmerking, en dieselauto's tot een CO2-uitstoot van 95 gr/km. Voor de 20% bijtelling zijn deze cijfers voorlopig 140 en 116 gr/km. De nihilbijtelling wordt - in plaats van aangescherpt - juist verlengd en uitgebreid. Auto's met een CO2-uitstoot van minder dan 50 gr/km (voorheen: uitsluitend nulemissieauto's) die worden aangeschaft voor 1 januari 2016 (voorheen: 1 januari 2015), komen in aanmerking voor de nihilbijtelling. Er wordt voortaan echter wel na 60 maanden opnieuw bekeken voor welke bijtelling een auto in aanmerking komt. Hiermee wordt voor zowel eigenaren (zoals autoleasemaatschappijen) als voor gebruikers (zoals werknemers) voor langere tijd zekerheid gegeven over regelgeving. Althans, dat was het voornemen.
­
In het wetgevingsoverleg van 7 november 2011 doen de Kamerleden Huizing, Van Vliet en Omzigt het voorstel de nihilbijtelling te vervangen door een 7%-bijtelling voor niet-elektrische auto's met een CO2-uitstoot van minder dan 50 gr/km. Dit zou de schatkist zo'n 24 miljoen euro opleveren. Staatssecretaris Weekers wordt aan het twijfelen gebracht. Hij geeft toe dat ook een bijtelling van 7% nog 'een forse prikkel oplevert' en dat hij geen onderzoek kent waaruit blijkt dat 'het een wel en het ander niet werkt'. Hij wil echter geen extra schijf toevoegen, dus moet de 7% bijtelling wat hem betreft in plaats van de nihilbijtelling komen. Weekers laat dit verder over aan de Kamer.
­
Van vereenvoudiging is inmiddels nauwelijks sprake meer. De 7% bijtelling zou een hoop plannen in de war schoppen. Niet alleen de autobranche en milieuorganisaties protesteerden meteen tegen het afschaffen van de nihilbijtelling; zelfs Prins Maurits liet van zich horen. Er zijn al veel auto's verkocht op basis van de oude plannen voor een nihilbijtelling bij een CO2-uitstoot tot 50 gr/km. Bovendien vrezen zowel de organisaties als de prins 'de doodsteek voor het elektrisch rijden'.
­
Naar aanleiding van deze oproepen hebben de Kamerleden hun plannen weer bijgesteld. De zeer zuinige auto moet nu binnen twee jaar worden gekocht. Daarna moet alsnog de 7% bijtelling gaan gelden. Is dit een straatvoorbeeld van de gulden middenweg? Ontstaat er nu toch weer een extra schijf? Wat vindt Prins Maurits, voorvechter van elektrische auto's, hier van? En wat willen de Kamerleden hier eigenlijk voor terug? De oldtimer kwam al weer langs. De discussies omtrent de bijtelling leiden tot nu toe tot het tegenovergestelde van vereenvoudiging. Er wordt een wirwar van weggetjes aangelegd. Bent u de weg al kwijt?

Woensdag 16 november 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Hoge Raad: lunchkilometers directeur zijn zakelijk

Mag iemand de gereden kilometers in de lunchpauze naar het woonadres rekenen tot het woon-werkverkeer? Nee zegt de Belastingdienst, ja zegt de Hoge Raad.

De zaak, die afgelopen vrijdag door de Hoge Raad is gepubliceerd, gaat als volgt. De belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van een bv en directeur van een dochtermaatschappij. De dochtermaatschappij heeft een personenauto ter beschikking gesteld aan de directeur. Hij beschikt in privé over een ruime MPV. Tussen de middag gebruikt hij zeer regelmatig de lunch thuis (lunchritten).
­
De inspecteur stelt dat de directeur de auto van de zaak – door de lunchritten – voor meer dan 500 km op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden heeft gebruikt. Hij legt daarom een LB-naheffingsaanslag aan de directeur op. De directeur stelt dat de lunchritten tot zijn woon-werkverkeer behoren, zodat het autokostenforfait niet van toepassing is.
­
Rechtbank Arnhem (14 juli 2009, nr. 08/5324 en nr. 08/5329) oordeelt dat de lunchritten tot het woon-werkverkeer van de directeur behoren. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag. Hof Arnhem (3 november 2011, nr. 09/00302 en nr. 09/00303) bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
­
Uit de wetgeschiedenis bij het Belastingplan 2004 blijkt volgens het hof namelijk dat het woon-werkverkeer – ter vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten – zonder enige beperking als zakelijk verkeer is aangemerkt. Volgens het hof is de uitleg die de inspecteur geeft aan art. 13bis lid 7 Wet LB 1964 dan ook niet juist. Het gelijk is aan de directeur.
Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt de stelling van de staatssecretaris dat alleen de ritten van het woonadres naar het werkadres, met het doel aldaar de werkzaamheden te verrichten en vervolgens de ritten aan het einde van de dag na het beëindigen van de werkzaamheden, in omgekeerde richting, tot het woon-werkverkeer behoren. Volgens de Hoge Raad is voor een dergelijke, beperkte uitleg noch in de wettekst noch in de wetsgeschiedenis een aanknopingspunt te vinden.
­
Volgens de Hoge Raad worden ook ritten tussen de woning en de plaats van werkzaamheden die in de loop van een werkdag tot het woon-werkverkeer plaatsvinden tot het woon-werkverkeer gerekend. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is ongegrond. De directeur heeft opnieuw zijn gelijk gehaald.

Bijlagen:

Dinsdag 15 november 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Fiscaal voordeel superschone auto blijft toch bestaan

Superschone, volledig elektrische auto's die geen CO2 uitstoten behouden toch een fiscaal voordeel. VVD, CDA en PVV hebben hun plannen herzien om voor deze auto's een fiscale bijtelling te rekenen, zo maakte VVD-Kamerlid Matthijs Huizing donderdag bekend.

Dat betekent dat de zogenoemde plug-in hybrides die weliswaar weinig maar toch wat CO2 uitstoten, een bijtelling van 7 procent krijgen en de volledig elektrische auto's die totaal geen CO2 uitstoten, een nihilbijtelling voor privégebruik door leaserijders.
­
De drie partijen wilden eerst de nihilbijtelling afschaffen, maar komen daar nu van terug, na oproepen van vicepremier Maxime Verhagen en organisaties als Bovag, ANWB, RAI en milieuorganisaties.De nihilbijtelling is door staatssecretaris Frans Weekers van Financiën opgenomen in zijn Belastingplan. [ Bron: ANP ]

Maandag 14 november 2011

Algemeen
Fiscale druk ondernemers: Nederland in Europese middenboot

De belastingpositie die Nederland wereldwijd inneemt, is dit jaar verder onder druk komen te staan. Zo verloor Nederland zeven plaatsen op de wereldranglijst en één plaats op Europees niveau. Dat blijkt uit Paying Taxes 2012, het jaarlijkse onderzoek van PwC en de Wereldbank dat de belastingdruk en - systemen van 183 landen met elkaar vergelijkt.

'Nederland heeft weliswaar progressie geboekt, maar omringende landen verbeteren hun belastingsysteem aan een hoger tempo. Op die manier raken we verder verwijderd van wat volgens PwC het doel zou moeten zijn: een Europese top-5 notering,' stelt Sytso Boonstra, voorzitter van de belastingpraktijk van PwC. Fiscale druk ondernemers
De ranking is een indicator voor de fiscale druk waar ondernemers mee te maken hebben. Gebaseerd op het aantal belastingen dat een land heft, de hoeveelheid uren die een ondernemer eraan besteedt en de hoogte van de belastingen. Nederland zit in de Europese middenmoot met een 12e plaats qua aantal belastingen (vorig jaar 10), de 13e plaats als het gaat om de Total Tax Rate (vorig jaar 14) en de 9e plaats qua aantal uren. Dit zorg voor een gecombineerde achtste plaats in Europa, maar op individuele onderdelen valt nog veel winst te boeken.
Hervormingen
'Een aantal Europese landen waaronder Finland, Spanje en Oostenrijk maken grotere stappen dan Nederland. Ze hervormen hun belastingsystemen in een vlot tempo, waardoor het aantal belastingen en de uren die ondernemers moeten besteden aan fiscale regels sterk omlaag gaan,' aldus Boonstra. In Nederland daalde het aantal uren dit jaar met 7 en bleef het belastingpercentage en het aantal belastingen gelijk. Ter vergelijking, in Finland waren bedrijven 150 uur minder kwijt dan het jaar ervoor en daalde het belastingpercentage met meer dan vijf procent. Met name door een ingrijpende hervorming van het btw-stelsel en de loonbelasting.
Naar een top-5 positie
PwC deed vorig jaar een aantal voorstellen om naar een Europese top-5 positie toe te werken, die nog steeds actueel zijn. Zo moet - in navolging van landen als Zweden, Noorwegen en Frankrijk - het aantal belastingen omlaag. Daarvoor moet de discussie gevoerd worden of het nog van deze tijd dat belastingen geïnd worden door zowel de Belastingdienst als gemeenten en het waterschap. Daarnaast zijn vereenvoudigingen nodig op verschillende fronten, zoals het omlaag brengen van het aantal vrijstellingen in de btw. Eerder PwC-onderzoek laat zien dat landen gebaat zijn bij zo eenvoudig mogelijke btw-regels. Maar ook vereenvoudigingen in de loonbelasting en sociale premies. Een positieve stap is de uniformering van het loonbegrip. Nu is het tijd voor een verdere vereenvoudiging van de tariefstructuur, waarbij volgens PwC gekeken moet worden of het fiscaliseren van de sociale verzekeringspremies een haalbare kaart is. Tot slot vindt PwC dat kritisch moet worden gekeken naar de extra complexiteit die de voorgenomen maatregelen in de vennootschapsbelasting met zich meebrengen. De extra opbrengsten voor de schatkist moeten in de juiste verhouding staan tot de extra lastendruk voor bedrijven.
Roep om echte vereenvoudiging
In haar Belastingplan 2012 stelt de overheid het Nederlandse belastingstelsel te willen vereenvoudigen, onder andere door zeven kleinere belastingen af te schaffen. 'Een positieve ontwikkeling, die helaas niet kan verbloemen dat ons belastingstelsel vooral op gebied van de vennootschapsbelasting ingewikkelder gaat worden. Met name door de complexe wetgeving die nodig is voor de voorgenomen renteaftrekbeperkingen en de objectvrijstelling vaste inrichting,' aldus PwC. 'De roep om echte vereenvoudiging wordt steeds luider, met name rondom grote fiscale thema's als de vennootschapsbelasting. Ondanks de goede intenties, lijkt het Belastingplan 2012 ons belastingstelsel op een aantal fundamentele onderwerpen nog complexer te maken. Hierin zal de overheid een andere koers moeten gaan varen, willen we ons als een open, internationale economie en interessant vestigingsland blijven profileren. Dus niet voor een betere positie op de ranglijst, maar voor de bedrijven die er dagelijks mee te maken hebben,' besluit Boonstra.
Europese ranking Paying Taxes (2012 2011)

  • Ierland 1 1
  • Luxemburg 2 3
  • Denemarken 3 2
  • Zwitserland 4 4
  • Verenigd Koninkrijk 5 4
  • Noorwegen 6 6
  • Finland 7 17
  • Nederland 8 7
  • Cyprus 9 8
  • Spanje 10 19
[ Bron: PwC ]

Vrijdag 11 november 2011

Internationaal Belastingrecht
Belastingverdrag met Zwitserland in werking getreden

Vandaag is het nieuwe belastingverdrag met Zwitserland, dat op 26 februari 2010 werd ondertekend, in werking getreden. Dit betekent concreet dat het vanaf 9 november 2011 mogelijk is informatieverzoeken (met terugwerkende kracht tot 1 maart 2010) te doen, als er bijvoorbeeld vermoedens zijn van Nederlandse zwartspaarders in Zwitserland. Dit verdrag vervangt het oude verdrag met Zwitserland uit 1951. Het oude verdrag bood geen enkele mogelijkheid tot informatie-uitwisseling, het nieuwe verdrag wel.

Het verdrag voorkomt dubbele belasting en geeft zekerheid over de fiscale behandeling van inkomsten zoals ondernemingswinsten, dividenden, interest, royalty´s, arbeidsinkomen en pensioenen. Deze bepalingen worden van toepassing met ingang van 1 januari 2012. Daarnaast voorziet het verdrag in de uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied conform de internationale OESO-standaarden. Het gaat daarbij om inlichtingen over alle mogelijke belastingsoorten die voor de nationale heffing en inning van belang kunnen zijn.
­
Tijdens de vierde bijeenkomst van het Global Forum on Transparency and Exchange of Information in Parijs op 25 en 26 oktober jl. is aanvullend een overeenkomst getekend tussen de Nederlandse en Zwitserse autoriteiten. Om (bank)informatie te krijgen hoeft de fiscus niet per se de naam van betrokkene en de naam van de bank te kennen. Ook andere gegevens, bijvoorbeeld een rekeningnummer, kunnen voldoende basis zijn voor het doen van een informatieverzoek. De overeenkomst wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Donderdag 10 november 2011

Omzetbelasting
Regels suppletie btw strenger in nieuwe Belastingplan

In het Belastingplan 2012 is voorgesteld dat ondernemers vanaf 1 januari 2012 de wettelijke verplichting hebben de Belastingdienst te informeren wanneer eerder ingediende aangiften btw niet volledig of niet correct zijn.

Het kan voorkomen dat een ondernemer achteraf opmerkt dat geen of te weinig btw op de aangifte is aangegeven in een aangiftetijdvak. De ondernemer kan deze fout vrijwillig verbeteren door een suppletie btw op te stellen en in te dienen bij de Belastingdienst. In de praktijk wordt dan in de meeste gevallen slechts een verzuimboete of zelfs geen boete opgelegd.
­­­
Door de nieuwe wettelijke informatieverplichting in het Belastingplan 2012 zal de ondernemer na ontdekking van de, niet of te weinig aangegeven, btw op eigen initiatief een suppletie btw moeten indienen. Het niet nakomen van deze verplichting kan een boete opleveren die kan oplopen tot 100% van het niet aangegeven bedrag aan btw. Deze boete wordt geïntroduceerd naast de reeds bestaande boetes voor te late betaling of te late indiening van de aangifte btw. In de praktijk blijkt vaak dat bij het samenstellen van de jaarrekening deze onjuistheden naar voren komen. In een ministeriële regeling zal daarom nog worden opgenomen binnen welke termijn na het einde van het kalenderjaar een suppletie moet worden ingediend om deze nieuwe boete te voorkomen.

Woensdag 9 november 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Mogelijk toch bijtelling voor schone auto's

Schone auto's met een uitstoot van maximaal 49 gram per kilometer krijgen waarschijnlijk toch een bijtelling van 7 procent, in plaats van de bijtelling van 0 procent waarvoor ze nu in de plannen van staatssecretaris Frans Weekers van Financiën staan. Dat bleek maandag tijdens het debat in de Tweede Kamer over het belastingplan.

VVD, PVV en CDA wilden de nihilbijtelling optrekken naar 7 procent. Weekers gaat dat niet blokkeren, zo liet hij maandag merken. De bijtelling van 7 procent is nog altijd fors minder dan de volgende trap van 14 procent, zei Weekers. Auto's gekocht voor 1 januari 2012 houden tot begin 2015 het lage tarief.

[ Bron: ANP ]

Dinsdag 8 november 2011

Civiel Recht
Betalingstermijnen tussen bedrijven worden wettelijk vastgelegd

De betalingstermijnen bij overeenkomsten tussen bedrijven en bij overeenkomsten tussen bedrijven en overheden worden wettelijk vastgelegd. Nu bepaalt de wet alleen dat de betalingstermijn niet onredelijk mag zijn. De wijziging treedt naar verwachting op 1 juli 2012 in werking.

Met het wetsvoorstel wordt de Europese richtlijn late betalingen 2011/7/EU uitgevoerd. Business-to-business (B2B)

  • Als contractueel niets wordt geregeld, moet binnen 30 dagen na de factuurdatum worden betaald.
  • In de overeenkomst mag een langere betaaltermijn van maximaal 60 dagen worden afgesproken.
  • Een betalingstermijn van langer dan 60 dagen is alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat dit voor geen van beide partijen nadelig is.
Bedrijven en overheden
Binnen 30 dagen na de factuurdatum moet worden betaald. Afwijking van deze termijn is vrijwel niet mogelijk.

[ Bron: Antwoord voor bedrijven ]

Maandag 7 november 2011

Algemeen
Geen vertraging meer bij verzending Elektronische Kopieaanslagen

De Belastingdienst meldt dat vanaf 7 november de Elektronische Kopieaanslagen (EKA) voor de Inkomstenbelasting, de Vennootschapsbelasting en de Omzetbelasting weer zonder vertraging worden verzonden.

Op 1 november meldde de fiscus dat de EKA's met een vertraging van 4 dagen verzonden zouden worden. Van deze vertraging is nu geen sprake meer.
­
De EKA's Eerste Voorlopige Aanslag negatief 2012 (IH) ontvangen belastingconsulenten dit jaar eerder dan gebruikelijk, namelijk eveneens vanaf 7 november. Vanaf deze datum vindt eveneens toezending aan de betrokkenen zelf plaats.

[ Bron: Belastingdienst ]

Vrijdag 4 november 2011

Algemeen / Sociaal Zekerheidsrecht
Meer arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen afgesloten

In het eerste halfjaar zijn meer nieuwe individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen (AOV) afgesloten dan in de eerste helft van 2010. Het aantal royementen is echter ook hoger uitgevallen. Per saldo is het totaal aantal polissen met één procentpunt gedaald. Dit meldt het Verbond van Verzekeraars. Uit de risicostatistiek AOV van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek over de eerste zes maanden van dit jaar blijkt verder dat de gemiddelde leeftijd van zelfstandigen stijgt.

Zo bedroeg de gemiddelde leeftijd van de totale portefeuille in 2009 nog 41,8 en is die nu, twee jaar later, gestegen naar 42,8. Ook de gemiddelde leeftijd van de nieuwe productie stijgt: van 36,3 jaar in 2010 naar 36,9 in het tweede kwartaal van 2011.
­
Van het totaal aantal verzekerden is meer dan de helft (56%) tussen de 36 en 50 jaar. 'Het aandeel van de leeftijdsklasse 46-50 jaar is langzaam aan het stijgen, terwijl dat van de leeftijdsklasse 36-40 jaar juist daalt,' concludeert statisticus Christine Santoso.

[ Bron: Verbond van Verzekeraars ]

Donderdag 3 november 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Toch bijtelling over periode dat auto niet privé is gebruikt

De Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer volgt de staatssecretaris van Financiën in zijn standpunt dat een vrouw loonbelasting is verschuldigd over het deel van het jaar waarin zij de auto niet privé heeft gebruikt, nu zij op jaarbasis aan de 500 kilometernorm voldoet.

De vrouw ontvangt een verklaring geen privégebruik auto voor de door haar werkgever in 2010 ter beschikking gestelde auto. Volgens een overeenkomst met haar werkgever is privégebruik niet toegestaan. De fiscale bijtelling blijft achterwege. In oktober 2010 overlijdt de partner van verzoekster. Daarop trekt verzoekster haar verklaring in en heeft zij de auto voor meer dan 500 kilometer privé gebruikt. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op over de maanden waarin geen belasting is ingehouden op grond van de verklaring.
­­
De vrouw doet een beroep op de hardheidsclausule. Zij vindt het niet terecht dat zij nu belasting moet betalen voor het privégebruik over maanden dat zij de auto niet heeft gebruikt. De staatssecretaris van Financiën stelt zich op het standpunt dat de 500 kilometernorm op jaarbasis bepalend is voor het verschuldigd zijn van loonbelasting. Dat de vrouw de auto een deel van het jaar niet privé heeft gebruikt, staat niet in de weg aan bijtelling van het voordeel op kalenderjaarbasis. Er is terecht geen boete opgelegd. Er is geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard. De Commissie voor de verzoekschriften en burgerinitiatieven van de Tweede Kamer volgt de staatssecretaris in dit standpunt.

Bijlagen:

Woensdag 2 november 2011

Inkomstenbelasting
Geen zelfstandigenaftrek voor accountant-administratieconsulent

Hof Leeuwarden heeft beslist dat een accountant-administratieconsulent geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek, aftrek voor huisvestingskosten en aftrek van pensioenpremies.

De accountant-administratieconsulent heeft een eenmanszaak en is daarnaast als directeur in dienstbetrekking van een bv, waarvan hij middellijk de economische eigendom van de aandelen bezit. De juridische eigendom van de aandelen is in handen van een vennootschap, opgericht naar het recht van de staat Delaware in de VS. De AA is ook economisch eigenaar van de aandelen van deze vennootschap.
­
Aan de accountant-administratieconsulent is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Rechtbank Leeuwarden verklaart het beroep van de AA ongegrond, waarop deze in hoger beroep gaat. In geschil is of de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning juist heeft vastgesteld en of hij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij het opleggen van de aanslag niet heeft geschonden.
­
Hof Leeuwarden overweegt dat de accountant-administratieconsulent niet heeft voldaan aan het urencriterium. De AA heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten minste 1225 uren heeft besteed aan de eenmanszaak en komt niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek. Het recht op de aftrek van huisvestingskosten ter zake van de werkruimte in de eigen woning van de AA heeft de inspecteur ook terecht verworpen. Het beroep van de AA op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel faalt. Er is geen aftrek mogelijk van het met de bv in rekening-courant verrekende bedrag uit de aanvullende pensioenovereenkomst. Deze premie komt niet als negatief loon dan wel als lijfrentepremie in aanmerking. De correcties van de inspecteur zijn terecht. Van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur aan de kant van de inspecteur is niets gebleken. Het hoger beroep is ongegrond.

Bijlagen:

Dinsdag 1 november 2011

Algemeen Fiscaal Recht / Inkomstenbelasting
Kritiek Tweede Kamer op fiscale steun cultuursector

De Tweede Kamer heeft kritiek op de culturele Geefwet van staatssecretaris Weekers van Financiën, die een fiscaal steuntje in de rug moet geven aan de cultuursector.

Zo vindt de PVV dat het fiscale voordeel op giften aan culturele instellingen moet verdwijnen. De oppositiepartijen noemen de Geefwet een doekje voor het bloeden omdat het kabinet fors snijdt in subsidies aan de cultuursector en de btw heeft verhoogd. Het CDA begrijpt niet waarom een gift aan een symfonieorkest wel fiscaal aftrekbaar is, maar aan een fanfare of dorpshuis niet. Wie in de plannen van Weekers bijvoorbeeld 1000 euro aan het Concertgebouw schenkt, krijgt daar via de inkomstenbelasting 780 euro van terug. 'Wat heeft dat te maken met vrijgevigheid,' stelt PVV-Kamerlid Roland van Vliet. Hij wil de Geefwet alleen steunen als hier wat aan wordt gedaan. 'Er mogen vele miljarden naar de cultuursector, maar niet via de belastingbetaler.' Fraudegevoelig
Ook de PvdA is kritisch. Kamerlid Ed Groot is bang dat de extra fiscale aftrek fraudegevoelig is. Wie grif geeft zou daarvoor wel eens gratis kaartjes kunnen ontvangen. Hij vindt het logischer om de fiscale stimulans bij de vennootschapsbelasting van bedrijven te betrekken. D66 vreest dat de gunstige fiscale voorwaarden voor giften aan cultuurinstellingen ten koste gaan van bijvoorbeeld natuurorganisaties in Nederland. Transparantie
De Geefwet krijgt wel de volledige steun van de VVD. Wel is die partij het eens met de SP dat de organisaties die baat hebben bij de fiscale aftrek, de zogeheten algemeen nut beogende instellingen (anbi's) transparanter moeten zijn over de besteding van het geld. De SP vindt dat instellingen waar de directeur heel veel verdient, hun anbi-status moeten verliezen. De VVD wil instellingen die door de rechter zijn veroordeeld voor het overschrijden van de wet, bijvoorbeeld bij actievoeren, hun status voor 5 jaar moeten verliezen.

[ Bron: Telegraaf ]

Maandag 31 oktober 2011

Dividendbelasting
Teruggave deel dividendbelasting buitenlandse belastingplichtige

Onder omstandigheden kan het gebeuren dat van dividend uitgekeerd aan een buitenlandse belastingplichtige meer belasting wordt geheven dan als dit dividend zou zijn uitgekeerd aan een binnenlandse belastingplichtige. Als daarvoor geen rechtvaardiging is te vinden, levert dit strijd op met de vrijheid van het kapitaalverkeer uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Zo oordeelde op 14 september 2011 de rechtbank te Breda.

De rechter gaf aan de in België woonachtige aandeelhoudster het verschil tussen de geheven Nederlandse dividendbelasting (16.106 euro) en de belasting (inkomstenbelasting in de vorm van de 1,2 procent box 3-heffing over het aandelenvermogen, hier 15.579 euro) die zij als inwoonster van Nederland verschuldigd zou zijn geweest, terug. Dat leverde haar 527 euro op. De vrouw kon de ingehouden Nederlandse dividendbelasting niet in België verrekenen met de aldaar geheven 25 procent personenbelasting. Dat staat de Belgische nationale wetgeving niet toe.

Bijlagen:

Vrijdag 28 oktober 2011

Invoerrechten en accijnzen / Omzetbelasting
PVV wil invoering belasting op softdrugs

De PVV denkt aan invoering van belasting op softdrugs. Kamerlid Roland van Vliet vindt het tegenstrijdig dat de overheid accijns en btw heft op alcohol en tabak, terwijl softdrugs geheel belastingvrij zijn.

Van Vliet werd op het idee gebracht door de verbruiksbelasting op pruim- en snuiftabak die het kabinet in 2013 wil afschaffen. 'Als we met zijn allen 18 miljard moeten bezuinigen, kan de drugsgebruiker misschien ook wel een eerlijke duit in het zakje doen,' zegt Van Vliet vandaag in het AD. Hij wil dat staatssecretaris van Financiën Frans Weekers gaat bekijken wat de mogelijkheden zijn.
­
Die zijn er niet, volgens Weekers. Hij verwijst naar uitspraken van het Europese Hof van Justitie dat op verboden middelen geen invoerrechten of btw mag worden geheven. Ook een verbruiksbelasting op softdrugs behoort daarom niet tot de mogelijkheden, schat Weekers in. [ Bron: AD ]

Donderdag 27 oktober 2011

Sociaal Zekerheidsrecht
Zwangerschapsverklaring straks niet meer verplicht

Vanaf 1 januari 2012 hoeven werkgevers geen zwangerschapsverklaring meer op te sturen bij de aanvraag voor een WAZO–uitkering.

In de Wet arbeid en zorg (WAZO) is geregeld dat vrouwen een uitkering van minimaal 16 weken krijgen tijdens en na hun zwangerschap. Als een werknemer zwanger is, dan kan de werkgever deze WAZO-uitkering voor haar aanvragen.
­
Op dit moment is het verplicht om met die WAZO-aanvraag een zwangerschapsverklaring mee te sturen. Per 1 januari niet meer. De werkgever moet vanaf 2012 bij de WAZO-aanvraag aangeven wat de vermoedelijke bevallingsdatum van de werknemer is. Voor de eigen administratie moet de werkgever haar wel om een zwangerschapsverklaring vragen. UWV kan die verklaring dan eventueel opvragen. De werkgever kan de WAZO-uitkering digitaal aanvragen .

[ Bron: UWV ]

Woensdag 26 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
Belastinginspecteur moet bewijs op tijd leveren

Als een ondernemer in de bezwaarfase bestrijdt dat hij geen naheffingsaanslag omzetbelasting heeft ontvangen, dan moet de inspecteur in die fase aantonen dat dit wel het geval is. Hof Den Bosch stelt dat vanwege een doelmatige procesgang het bewijs in een latere fase te laat is. De inspecteur moet de aanslag dan ook uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst verwijderen.

De zaak draait om een huisschilder, een eenmanszaak, die in april 2009 een aanmaning ontvangt van de btw-naheffingsaanslag over 2006. Het alsnog ingediende bezwaar wordt wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Rechtbank Breda vernietigt de aanslag en verwijst de zaak terug naar de inspecteur. De inspecteur gaat in hoger beroep.
­
In hoger beroep biedt de inspecteur ter zitting aan het bewijs te leveren dat de aanslag door de TNT Post in februari 2009 is verzonden. Verder biedt hij aan een duplicaat van de aanslag te laten vervaardigen en deze alsnog te overleggen. De schilder stelt dat dit bewijsaanbod te laat is.

Hof Den Bosch vindt dat dat de inspecteur voor een goede procesorde het bewijs van de verstuurde naheffingsaanslag in de schriftelijke stukken moet aanleveren. De inspecteur moet de aanslag dus al in de bezwaarfase overleggen. De interne schermprint die de inspecteur heeft overgelegd, en ook de ambtsedige verklaring van de productiecoördinator, hebben geen enkele bewijskracht, zo oordeelt de rechter.
­
De schilder heeft terecht bezwaar aangetekend tegen de, volgens de inspecteur opgelegde, aanslag en is ten onrechte door diezelfde inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van de inspecteur is daarom ongegrond. Terugverwijzing van de zaak naar de inspecteur kan achterwege blijven. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Om (civielrechtelijke) invordering van de aanslag te voorkomen, moet de inspecteur tevens de aanslag en de bijbehorende (boete)beschikkingen uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst te verwijderen.

Bijlagen:

Dinsdag 25 oktober 2011

Civiel Recht
Nieuwe regeling personenvennootschappen officieel van de baan

De ministerraad heeft op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten om niet verder te gaan met de regeling voor personenvennootschappen.

In de wetsvoorstellen tot vaststelling en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek worden de bestaande maatschap en vennootschap onder firma (VOF) vervangen door de stille vennootschap, de openbare vennootschap (OV) en de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid (OVR).
­
Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. Bovendien is er tot op heden weinig steun van de beoogde gebruikers, met name ondernemers in het midden- en klein bedrijf. Zij hebben geen behoefte aan de nieuwe personenvennootschappen en vrezen de kosten ervan.

[ Bron: Ministerie van Veiligheid en Justitie ]

Maandag 24 oktober 2011

Inkomstenbelasting
Hoge Raad: Prijs oudejaarsloterij belast in box 3

Na zeven jaar procederen moet de persoon die 20 miljoen euro won in de oudejaarsloterij van 2004 ook belasting betalen over dat bedrag over fiscaal jaar 2004. Dat kost hem 120.000 euro. De Hoge Raad heeft de Belastingdienst gelijk gegeven in deze slepende zaak, die werd aangespannen door de winnaar van de oudejaarsloterij van 2004. De kern van de uitspraak is dat de prijs in de oudejaarsloterij, die op 31 december 2004 kort voor 24.00 uur is gevallen, tot de rendementsgrondslag per 31 december 2004 van box 3 moet worden gerekend. Achtergrond
Deze zaak betreft de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) voor het jaar 2004. Belanghebbende heeft deelgenomen aan de oudejaarsloterij van de Staatsloterij. De uitslag van de trekking is op 31 december 2004 enkele minuten vóór 24.00 uur op de televisie bekendgemaakt. Op een van de loten van de belanghebbende is de hoofdprijs van 20 miljoen euro gevallen. De prijs is op 4 januari 2005 op diens bankrekening gestort. Het gaat om de vraag of de prijs al op 31 december 2004 tot de rendementsgrondslag van box 3 moet worden gerekend. In box 3 werd uitgegaan van een rendement van 4% over het gemiddelde van het vermogen per 1 januari 2004 en dat per 31 december 2004. Daardoor heeft het meetellen van de prijs op 31 december 2004 in feite tot gevolg dat belanghebbende geacht wordt gedurende een half jaar rendement van dat geld te hebben gehad. Dat heeft tot gevolg dat belanghebbende over het jaar 2004 daarover bijna 120.000 euro belasting moet betalen in box 3. Procedure bij rechtbank en gerechtshof
Zowel de rechtbank in Breda als het hof in Den Bosch heeft beslist dat het winnende lot al meteen na de trekking een waarde had van 20 miljoen euro, en dat dit bedrag bij het einde van het jaar 2004 tot de rendementsgrondslag van box 3 moet worden gerekend. Dat de prijs zelf pas op 4 januari 2005 is uitbetaald, is niet van belang. Procedure Hoge Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Hij is van mening dat het lot pas in januari 2005 bij de erkenning door de Staatsloterij waarde heeft gekregen. Voorts vindt hij het onrechtvaardig dat ervan wordt uitgegaan dat het gewonnen bedrag al in 2004 rendement heeft opgebracht. Op 14 juni 2011 heeft advocaat-generaal mr. R.E.C.M. Niessen zijn conclusie uitgebracht. Hij adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep te verwerpen. Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft overeenkomstig dat advies beslist dat het lot al bij het einde van het jaar 2004 20 miljoen waard was. Het systeem van box 3 gaat uit van een gemiddeld rendement gedurende het gehele jaar. Dat pakt soms gunstig en soms ongunstig uit, maar dat is nu eenmaal het gevolg van dat 'forfaitaire' systeem waarin wordt gewerkt met vaste termijnen. Gevolg van de uitspraak
De uitspraak van het hof blijft in deze zaak in stand. Met ingang van 2011 is de wet gewijzigd. Voortaan wordt enkel rekening gehouden met het vermogen op 1 januari 00.00 uur van een kalenderjaar en wordt een geschat rendement van 4% over dat vermogen als opbrengst van het kalenderjaar in aanmerking genomen.

Bijlagen:

Vrijdag 21 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
Door fiscus op kosten gejaagde autohandelaar krijgt proceskosten vergoed

Hof Arnhem heeft onlangs geoordeeld dat een autohandelaar in aanmerking komt voor vergoeding van de werkelijke proceskosten ter grootte van € 32.277 verminderd met de aftrekbare btw.

De Belastingdienst ontvangt medio december 2008 een renseignement waarin wordt aangegeven dat op naam van de handelaar in (gebruikte) personenauto's in februari 2008 vanuit Duitsland een auto is ingevoerd ter waarde van € 31.932. Er volgt een boekenonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek waaruit blijkt dat de handelaar beschikt over veel auto's die niet in de aangiften zijn verantwoord.
­
De fiscus legt de handelaar een aantal aanslagen (navorderingsaanslagen IB/PVV en naheffingsaanslagen omzetbelasting) op die door de deurwaarder worden uitgereikt en terstond en tot het volle bedrag invorderbaar zijn. De autohandelaar maakt bezwaar tegen de aanslagen en verzoekt diverse malen (tevergeefs) om een spoedige hoorzitting. Nadat de autohandelaar beroep heeft ingesteld, komen partijen alsnog tot elkaar en sluiten zij een vaststellingsovereenkomst. Alleen over de vergoeding van de proceskosten bereiken partijen geen overeenstemming. Rechtbank Arnhem ziet in het onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst aanleiding de autohandelaar in afwijking van het forfait een proceskostenvergoeding van € 10.000 toe te kennen. Een vergoeding van de werkelijke kosten van € 32.277 gaat de rechtbank te ver, mede gelet op het feit dat de handelaar zijn administratie niet op orde had.
­
Hof Arnhem oordeelt dat autohandelaar in aanmerking komt voor vergoeding van de werkelijke proceskosten ter grootte van € 32.277. Het hof brengt op de vergoeding de btw in aftrek die de autohandelaar als ondernemer in vooraftrek kan brengen. De vergoeding bedraagt derhalve € 27.914. Het hof overweegt dat de talloze onzorgvuldige gedragingen van de inspecteur ervoor hebben gezorgd dat de ondernemer onnodig hoge kosten aan rechtsbijstand heeft moeten maken. Het is niet redelijk om deze kosten voor rekening van hem te laten komen. Het hof verklaart het hoger beroep van de autohandelaar gegrond. Bijlagen:

Donderdag 20 oktober 2011

Erf- en schenkbelasting
Weekers komt met overgangsregeling voor heffing vruchtgebruik

Staatssecretaris Weekers van Financiën komt met een overgangsregeling voor de schrijnende gevallen bij de heffing van erfbelasting op vruchtgebruik van woningen. Het gaat om situaties waarbij ouders een woning overdragen aan hun kinderen, maar daar zelf tot hun overlijden in blijven wonen. De overgangsregeling zal worden gepubliceerd in een beleidsbesluit.

Sinds de herziening van de Successiewet in 2010 moet bij het overlijden van de ouders erfbelasting worden afgedragen over de waarde van de woning op het tijdstip van overlijden. Daarvoor gebeurde dat over de (lagere) waarde van de woning op het moment dat de ouders deze aan de kinderen overdroegen. Deze groep kinderen heeft de woning vaak al jaren in bezit. In veel gevallen hebben zij ook het onderhoud en eventuele verbetering van de woning betaald.
­
Omdat bij de herziening van de Successiewet geen rekening is gehouden met deze groep vindt Weekers het logisch om alsnog een overgangsregeling in te voeren. Hij wil dat mensen die voor 1 januari 2010 onder de oude regeling vielen hier gebruik van kunnen blijven maken. Zij kunnen dan alsnog met de fiscus tegen de lagere waarde van de woning afrekenen. Het gaat om enkele honderden gevallen per jaar.

Bijlagen:

Woensdag 19 oktober 2011

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Belastingdienst wil Duitse informatie zwartspaarders

Als Duitsland opnieuw cd-roms koopt met gegevens van zwartspaarders, zal Nederland de Duitse fiscus vragen de informatie over mogelijke Nederlanders door te geven. Dat zei een woordvoerder van de Belastingdienst maandag naar aanleiding van berichten dat Duitsland overweegt drie nieuwe cd-roms met fiscale gegevens te kopen.

Nederland en Duitsland hebben een belastingverdrag dat de uitwisseling van deze informatie mogelijk maakt.
­
In 2008 deed Nederland daar ook een beroep op nadat de Duitsers een cd-rom met gegevens van rekeninghouders hadden gekocht . Daarop stond informatie van 19 particulieren en twee bedrijven, waar de fiscale opsporingsdienst FIOD-ECD vervolgens onderzoek naar deed.
­
Omdat de aanpak van belastingfraude een speerpunt is van staatssecretaris Frans Weekers (Financiën), kijkt zijn ministerie met extra belangstelling naar de lijsten die Duitsland mogelijk wil kopen. Waar de gegevens op de cd-roms vandaan komen, is nog niet bekend.

Dinsdag 18 oktober 2011

Erf- en schenkbelasting / Inkomstenbelasting
Organiseren muziekfestival dient geen algemeen belang

Onlangs heeft het gerechtshof in Den Bosch in hoger beroep geoordeeld dat een stichting die een muziekfestival organiseert niet aangemerkt kan worden als een ANBI. Het festival dient volgens het hof in hoofdzaak de particuliere consumptieve belangen van de bezoekers.

De betreffende stichting organiseert eenmaal per jaar een tweedaags rhythm and blues festival. De bezoekers betalen een entreegeld dat vergelijkbaar is met dat van de commerciële festivals. Het bestuur en de vrijwilligers van de stichting ontvangen geen vergoeding. De stichting betaalt per vrijwilliger wel een kleine vergoeding aan de plaatselijke verenigingen waar de vrijwilligers lid van zijn. Het eigen vermogen van de stichting is eind 2007 € 68.000.
­
In geschil was of de stichting een algemeen nut beogende instelling is. Volgens de inspecteur is dat niet het geval, maar rechtbank Breda had de stichting in het gelijk gesteld. Hierop ging de inspecteur in hoger beroep.
­
Hof Den Bosch heeft nu geoordeeld dat het muziekfestival in hoofdzaak de particuliere consumptieve belangen van de bezoekers dient. Hieraan doet niet af dat het de consumptie van een cultureel product betreft. Evenmin is van belang of het culturele leven in Nederland met dit festival wordt verrijkt. De inspecteur beroept zich terecht op de zogenaamde 'quid-pro-quo (voor wat, hoort wat)' toets van het Scientology arrest (HR 7 november 2003, nr. 38.049). Het muziekfestival is namelijk geen fondswervende commerciële activiteit, maar het doel zelf. Het beroep van de inspecteur is gegrond.

Bijlagen:

Maandag 17 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
Nieuwe wet Europese belastinginvordering bij Tweede Kamer

Bij de Tweede Kamer is onlangs het wetsvoorstel Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij invordering belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (WWB 2012) ingediend. Deze wet vervangt per 1 januari 2012 zijn voorganger.

De wet is de implementatie in Nederlandse wetgeving van de op 16 maart 2010 aangenomen Europese richtlijn op dit punt. Wijzigingen ten opzichte van de oude situatie betreffen met name de volgende.

  • De kring van natuurlijke personen en rechtspersonen waarop de WWB 2012 van toepassing is, is verbreed tot alle personen die activa bezitten of beheren en onderworpen zijn aan belastingen die onder de richtlijn vallen.
  • De procedures tot invordering zijn vereenvoudigd.
  • Het toepassingsgebied van de richtlijn is uitgebreid met belastingen en heffingen van lokale overheden, zoals onder meer de parkeerbelasting, met daarbij de daarop betrekking hebbende boetes, rente en kosten.

Europese lidstaten kunnen met de richtlijn makkelijker openstaande belastingschulden of parkeerboetes in andere lidstaten invorderen of innen. Hetzelfde geldt voor het uitvoeren van beslagleggingen op goederen of banktegoeden. Voor bedragen tot € 1.500 zijn de lidstaten niet verplicht om mee te werken.

Bijlagen:

Vrijdag 14 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
FIOD houdt voorlichtingsbijeenkomst over beleggingsfraude QI

Het Functioneel Parket en het BOOM hebben in samenwerking met de FIOD donderdagavond 13 oktober in Eindhoven een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd voor inleggers via Quality Investments B.V.(hierna QI). Op de bijeenkomst kwamen ruim 600 belangstellenden af. De FIOD had ruim 900 uitnodigingen verstuurd aan zo'n 200 inleggers in Nederland, 600 in België en 100 inleggers in andere landen.

Op de bijeenkomst is uitleg gegeven over het strafrechtelijk onderzoek en over de positie van slachtoffers binnen het onderzoek. De beleggers is geadviseerd om gezamenlijk op te trekken om te kijken of de schade beperkt kan worden.
­
Er loopt een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket naar een vermeende internationale beleggingsfraude in Amerikaanse levensverzekeringen door QI. Op 27 september heeft de FIOD vier verdachten aangehouden. QI en de aangehouden mannen worden verdacht van deelname aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift en oplichting. De actie is erop gericht om zoveel mogelijk geld veilig te stellen voor beleggers van QI. Er is wereldwijd beslag gelegd voor miljoenen euro's.
­
De voorlopige hechtenis van een 49-jarige Nederlander die in Zwitserland woont en een 46-jarige man die in Turkije woont, is afgelopen maandag door de raadkamer in Amsterdam met 90 dagen verlengd. De voorlopige hechtenis van een 48-jarige man uit Bussum is .verlengd met 30 dagen. Een 38-jarige verdachte uit Hoorn is maandag 3 oktober op vrije voeten gesteld.
­
Het onderzoek is in volle gang. De komende tijd zullen er nog mensen gehoord worden.

[ Bron: Openbaar Ministerie ]

Donderdag 13 oktober 2011

Loonheffing
Weekers niet bang voor toevloed spaarloon

Staatssecretaris Weekers van Financiën is niet bang dat de komende maanden nog heel veel mensen snel 613 euro in een spaarloonregeling stoppen, om zo nog in aanmerking te komen voor het belastingvoordeel. De FNV had daartoe opgeroepen.
Weekers bevestigde bij RTLZ de mogelijkheid om nog in te stappen, voor de spaarloonregeling eind dit jaar afloopt. Maar hij verwacht niet dat veel 'slimmeriken' dat nu nog gaan doen.
­
Het spaarloon moet al gelden voor driekwart van het personeel in een bedrijf en je moet er een speciale rekening voor openen bij een bank. Nu doen ongeveer 2 miljoen mensen mee met de spaarloonregeling; 4 miljoen doen dat niet. FNV-voorzitter Agnes Jongerius heeft hen opgeroepen zich alsnog te melden.
­
Weekers is niet bang voor een fiscale tegenvaller. "Als het op heel grote schaal gebeurt, dan is er schade voor de schatkist, maar als het een handjevol is, dan valt het reuze mee." De oproep van Jongerius is volgens hem een mooie truc om jonge leden te werven.

Woensdag 12 oktober 2011

Civiel Recht
Nabestaandenpensioen is verknocht

Het nabestaandenpensioen van de weduwe valt niet in de verdeling van de gemeenschap omdat het 'verknocht' is. Dat oordeelt het hof in Den Haag.

M en V zijn getrouwd. Tijdens het huwelijk bouwt M pensioen op. In april 1992 overlijdt M en ontvangt V nabestaandenpensioen. In geschil is of het nabestaandenpensioen dat tijdens de huwelijkse periode is opgebouwd in de verdeling van de gemeenschap moet worden meegenomen. De erfgenamen zijn van mening van wel, omdat het nabestaandenpensioen niet valt onder de categorie pensioenen waarop de Wet verevening pensioenen bij echtscheiding van toepassing is. V is van mening van niet, omdat het huwelijk niet door echtscheiding, maar door overlijden is ontbonden. Volgens V valt de pensioenaanspraak niet in de gemeenschap. De Hoge Raad heeft immers in het verleden beslist dat pensioenrechten verknocht zijn.
­
Hof Den Haag is het met V eens. De lasten van het nabestaandenpensioen zijn niet ten laste van de gemeenschap gekomen van M en V. Het gaat hier om een voorziening voor de oudedag van V. Naar maatschappelijke normen bezien moet het nabestaandenpensioen worden aangemerkt als verknocht aan V en valt dit dus niet in de te verdelen gemeenschap tussen V en de erfgenamen, aldus het hof. Boon/Van Loon-arrest
Verknochte rechten zijn goederen of schulden die aan één persoon in meer of mindere mate verbonden zijn. Door deze verbondenheid hoeft het goed of schuld bij scheiding of overlijden niet gedeeld te worden als de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzet. Het hangt van de aard van het goed of de schuld af of deze op een bijzondere wijze verknocht is aan een persoon. Deze aard wordt mede bepaald door de maatschappelijke opvattingen. Is een goed verknocht en wordt dit goed vervangen, dan is het 'nieuwe' goed niet automatisch ook verknocht. Dit moet dan weer door de maatschappelijke opvattingen worden bepaald.
­
Sinds 1995 kennen we de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Zoals de naam al aangeeft is deze wet van toepassing bij echtscheidingen. Het is dan ook vreemd dat de erfgenamen van M zich op deze wet beroepen. Bovendien heeft de Hoge Raad in het Boon/Van Loon-arrest aangegeven dat pensioenaanspraken verknocht zijn en bij overlijden niet verrekend hoeven te worden.

Bijlagen:

Dinsdag 11 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
Fiscus moet rentenadeel bij teruggave aanslag vergoeden

De Hoge Raad heeft op 30 september beslist dat de inspecteur bij keuze voor ambtshalve vermindering de heffingsrente moet vergoeden die de belastingplichtige daardoor mist.

Indien een betaalde aanslag te hoog blijkt te zijn kan de inspecteur kiezen tussen een nieuwe lagere aanslag opleggen en 'ambtshalve' verminderen van de aanslag. Voor het uiteindelijk te betalen belastingbedrag maakt dat niet uit. Maar wel voor de te vergoeden rente. Rente vergoeden
Als een belastingplichtige een teruggave krijgt op een al betaalde belastingaanslag, moet de fiscus rente vergoeden. De belastingwetgeving kent een ingewikkelde renteregeling. Deze renteregeling bestaat uit twee onderdelen: de heffingsrente en de invorderingsrente. Als er een lagere aanslag wordt opgelegd, moet de fiscus heffingsrente vergoeden. Als de inspecteur ervoor kiest om de aanslag ambtshalve te verminderen, geldt geen heffingsrente maar invorderingsrente. Het tijdvak waarover invorderingsrente wordt berekend, start pas op de eerste dag na afloop van het jaar waarover de aanslag is opgelegd. Dit terwijl de heffingsrente al begint te lopen op 1 juli van dat jaar. Als de inspecteur kiest voor een ambtshalve vermindering in plaats van een nieuwe aanslag, loopt de belastingplichtige daarom maximaal een half jaar heffingsrente mis. Schending evenredigheidsbeginsel
In de praktijk bleek de fiscus het beleid te voeren om in voorkomende situaties steeds te kiezen voor ambtshalve vermindering, teneinde de Staat zoveel mogelijk vergoeding van heffingsrente te besparen. Op 30 september heeft de Hoge Raad een oordeel geveld over de vraag of dit beleid van de fiscus door de beugel kan. Het antwoord van de Hoge Raad is dat dit niet het geval is. De Hoge Raad vindt dat de fiscus hiermee het evenredigheidsbeginsel schendt. De Hoge Raad beslist dat de inspecteur bij keuze voor ambtshalve vermindering de heffingsrente moet vergoeden die de belastingplichtige daardoor mist. Onderscheid verdwijnt
Overigens is de beslissing van de Hoge Raad alleen nog van belang voor jaren tot en met 2009. Vanaf 2010 is er geen onderscheid meer tussen het tijdvak voor heffingsrente en invorderingsrente. En in het Belastingplan is een voorstel opgenomen om de renteregeling vanaf 2012 te wijzigen.

Bijlagen:

Maandag 10 oktober 2011

Inkomstenbelasting
Lijfrentepremie 2011 vóór 1 januari 2012 betalen

Lijfrentepremies voor 2011 zijn alleen aftrekbaar wanneer deze vóór 1 januari 2012 zijn betaald. Dat meldt de Belastingdienst op zijn website. Let op, de polis moet voor de aftrekbaarheid wel voldoen aan sommige voorwaarden.

Vanaf belastingjaar 2011 mag iemand in zijn aangifte alleen nog lijfrentepremies aftrekken die diegene in het jaar zelf betaalt. Dit betekent dat premies die in het eerste kwartaal van 2012 worden betaald niet meer mogen worden afgetrokken in de aangifte 2011. Dat mag alleen nog in de aangifte 2012. Dit geldt ook voor stortingen op een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. Deze regels gaan in vanaf belastingjaar 2011. Voor belastingjaar 2010 gelden de oude voorwaarden .

[ Bron: Belastingdienst ]

Vrijdag 7 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
Belastingrenteregeling werkt in praktijk onevenwichtig uit

De voorgestelde belastingrenteregeling uit het Belastingplan 2012 zal in praktijk tot gevolg hebben dat burgers en bedrijven over belastingteruggaven slechts bij hoge uitzondering belastingrente vergoed zullen krijgen. Dat terwijl zij over belastingaanslagen vanaf 1 juli volgend op het belastingjaar vrijwel altijd belastingrente verschuldigd zijn.

Dat constateert het Register Belastingadviseurs (RB) in het commentaar op het Belastingplan 2012 dat de beroepsvereniging gisteren heeft aangeboden aan de Tweede Kamer en de staatssecretaris van Financiën.

In het commentaar neemt het RB met instemming kennis van enkele voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen en de hoge drempel voor de renteaftrekbeperking voor overnameholdings. Rechtsbescherming onder druk
Mede naar aanleiding van reacties van RB-leden signaleert het RB dat rechtsbescherming, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid onder druk staan van de bezuinigings- en vereenvoudigingdoelstellingen. De gesignaleerde knelpunten in de voorgestelde belastingrenteregeling en bezwaren tegen de invoering van een vergrijpboete voor een aangifteverzuim waarvoor eerder een verzuimboete is vastgesteld, heeft het RB ook in het commentaar overgenomen. Spanningsveld
Het RB wijst tevens op het spanningsveld tussen de individuele rechten van de burger en het belang van een ongestoord uitvoeringsproces. Dit spanningsveld komt onder andere tot uitdrukking in de volgende voornemens van het kabinet:

  • kostendekkend maken griffierechten;
  • beëindigen mogelijkheid van formeel bezwaar tegen voorlopige aanslagen IB en Vpb;
  • invoeren van een boete bij AMvB voor overtreding van informatieverplichtingen;
  • uitstellen van de dwangsomregeling voor de toepassing van toeslagen;
  • een proceskostenvergoeding die in de regel verre van kostendekkend is.
Voorstellen tot vereenvoudiging
Het RB doet tot slot een aantal voorstellen tot vereenvoudiging van de belastingwetgeving en administratieve lastenverlichting:
  • samenvoegen van de bronnen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden, onder afschaffing van het urencriterium;
  • onderzoeken van de mogelijkheden tot harmonisering van het kasstelsel in de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en de verslaggevingsregels.

Donderdag 6 oktober 2011

Fiscaal Procesrecht
Geen boete glazenwasser voor te weinig afgedragen loonheffing

De Hoge Raad oordeelt dat een eigenaar van een glazenwasserij en schoonmaakbedrijf zonder fiscale kennis die een deskundige adviseur heeft ingeschakeld geen grove schuld kan worden verweten voor de te lage afdracht van loonheffing. Van het hoogste rechtscollege hoeft deze 'glazenwasser' geen vergrijpboete te betalen.

De belanghebbende in dit verhaal, een bv, exploiteert een glazenwasserij- en schoonmaakbedrijf. Bij een boekenonderzoek blijkt dat in haar administratie een aantal identiteitsbewijzen ontbreken. De inspecteur legt de bv daarom een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen op met een boete van €48.828.
­
Na bezwaar van de bv vermindert de inspecteur zowel de naheffingsaanslag als de boete (tot € 26.496). Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep van de bv ongegrond maar vermindert de boete wel verder tot € 23.552. In hoger beroep oordeelt Hof 's-Gravenhage dat het aan grove schuld van de bv zelf is te wijten dat te weinig loonheffing is afgedragen en dat de inspecteur daarom terecht een vergrijpboete heeft opgelegd.
­
Het hof concludeert tot vermindering van de boete wegens undue delay tot (eveneens) € 23.552. In cassatie stelt de bv kort gezegd dat haar geen grove schuld kan worden verweten. Totaal gebrek aan fiscale kennis
De Hoge Raad oordeelt dat een belastingplichtige zonder fiscale kennis die een deskundige adviseur heeft ingeschakeld geen grove schuld kan worden verweten voor de te lage afdracht van loonheffing. De bv heeft in hoger beroep onweersproken gesteld dat zij een totaal gebrek aan fiscale kennis heeft en dat zij daarom een deskundig adviseur heeft ingeschakeld, dat zij erop mocht vertrouwen dat deze adviseur zorg zou dragen voor een correcte loonadministratie en dat niets erop wijst dat de adviseur in het verleden soortgelijke fouten heeft gemaakt.
­
Volgens de bv hoefde van haar geen extra mate van oplettendheid worden verwacht. De Hoge Raad is onder deze omstandigheden van oordeel dat de bv geen grove schuld kan worden verweten. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de bv gegrond, doet de zaak zelf af en vernietigt de boetebeschikking.

Bijlagen:

Woensdag 5 oktober 2011

Loonheffing
'Mededeling loonheffingen aangifte doen en betalen' vervalt per 1 januari 2012

Aan het eind van elk aangiftetijdvak krijgen werkgevers van de Belastingdienst een mededeling met de vraag hun aangifte loonheffingen op tijd te doen en te betalen. Per 1 januari 2012 krijgen zij deze mededeling en de bijbehorende acceptgiro niet meer. 'Aangiftebrief loonheffingen' goed bewaren
In november krijgen werkgevers van de Belastingdienst de 'Aangiftebrief loonheffingen' voor 2012. Hierin staan de aangiftetijdvakken van 2012, de bijbehorende uiterste aangifte- en betaaldatums en betalingskenmerken. Omdat de Belastindienst de mededeling per aangiftetijdvak niet meer verstuurt, is het belangrijk de aangiftebrief goed te bewaren. Geen acceptgiro maar overschrijving
Wie nu de acceptgiro gebruikt, moet vanaf 2012 zelf een overschrijving doen. Vermeld daarbij altijd het betalingskenmerk van de aangifte. Deze staat op de 'Aangiftebrief loonheffingen'.
­
Meer informatie over het doen van aangifte en betalen staat op de website van de Belastingdienst bij Loonheffingen aangeven en betalen .

[ Bron: Belastingdienst ]

Dinsdag 4 oktober 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Forse salarisstijging kort voor pensioendatum maakt pensioenregeling onzuiver

Salarisstijgingen voor de enig aandeelhouder binnen vijf jaar vóór het bereiken van de pensioendatum mogen in geval van een eindloonregeling niet onverkort worden meegenomen in het pensioengevend salaris. Dat oodeelt de rechtbank in Haarlem.

Het gaat om de volgende zaak. Een werk-bv zegt in 1993 pensioen toe aan de enig aandeelhouder op basis van een eindloon systeem. Daarbij wordt de pensioendatum voor de enig aandeelhouder gesteld op 1 september 2006, zijn 60-jarige leeftijd. Het door de werk-bv toegezegde pensioen wordt door de pensioen-bv in eigen beheer uitgevoerd.
­
In december 2002 wordt tijdens een buitengewone vergadering van aandeelhouders besloten om het salaris van de enig aandeelhouder vanaf 1 januari 2002 te verhogen van circa € 45.000 naar € 160.000 per jaar. Omdat hierdoor een betrekkelijk zware last ontstaat door aanpassing van de pensioenvoorziening, wordt de pensioenleeftijd gewijzigd in de 62-jarige leeftijd van hem.
­
Bij het berekenen van de pensioenen wordt het opbouwpercentage gesteld op 2,28883% per verstreken dienstjaar. In verband hiermee wordt in 2002 de pensioenreserve aanzienlijk verhoogd. In 2003 wordt de nieuwe pensioenregeling in de pensioenbrief vastgelegd.
­
De inspecteur van de Belastingdienst stelt dat de pensioenregeling door deze verhoging binnen vijf jaar voor de pensioendatum in 2002 onzuiver is geworden. Bovendien wordt de regeling onzuiver doordat het opbouwpercentage hoger is dan de 'Witteveen'-norm van 2%. De inspecteur neemt de waarde van de gehele pensioenaanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking.
­
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de pensioenregeling in 2002 inderdaad onzuiver is geworden. De pensioenbrief werd pas in april 2003 aangepast, waardoor in 2002 de oude pensioenregeling nog van toepassing was. Op die pensioenregeling is overgangswetgeving uit de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing. Beoordeling of sprake is van een onzuivere pensioenregeling gebeurt daarom nog op basis van de tot 1 juni 1999 geldende bepalingen.
­
Volgens de rechtbank gaat de verhoging van het pensioen uit boven wat naar maatschappelijke opvattingen redelijk is. De pensioenregeling wordt daarom in 2002 als onzuiver aangemerkt. Toepassing van de hiervoor aangehaalde overgangswetgeving heeft tot gevolg dat geen revisierente in rekening kan worden gebracht. Omdat de inspecteur de naheffingsaanslag voor de loonheffing had opgelegd aan de verkeerde bv – namelijk aan de werk-bv en niet aan de pensioen-bv – wordt inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen nagevorderd bij de enig aandeelhouder. Maatschappelijke norm
Salarisstijgingen binnen vijf jaar vóór het bereiken van de pensioendatum mogen in geval van een eindloonregeling niet onverkort worden meegenomen in het pensioengevend salaris, maar slechts tot 2% boven de gemiddelde loonindex voor CAO-lonen per maand. Loonstijgingen daarboven mogen alleen in aanmerking worden genomen wanneer die het gevolg zijn van gangbare functiewijzigingen of leeftijdsperiodieken. Bij overschrijding wordt de pensioenregeling onzuiver, vervalt de omkeerregel en wordt de pensioenaanspraak ineens in de heffing betrokken. Bovendien is de pensioengerechtigde 20% revisierente verschuldigd over de waarde van de pensioenaanspraak.
­
Tot 1 juni 1999 werd een verhoging getoetst aan de maatschappelijke norm. Ook bij een overschrijding van die norm verviel de omkeerregel, werd de pensioenaanspraak ineens belast en werd revisierente in rekening gebracht. Omdat het overgangsrecht uit de Wet op de loonbelasting tussen 1 juni 1999 en 1 juni 2004 echter geen bepalingen met betrekking tot revisierente kent, kan bij toepassing van het overgangsrecht geen revisierente in rekening worden gebracht.
­
De inspecteur heeft in deze zaak ook een naheffingsaanslag opgelegd in verband met resultaat uit ter beschikking stelling van vermogen. Bij het onzuiver worden heeft de pensioenaanspraak de loonsfeer weliswaar verlaten, maar daardoor is de pensioenaanspraak niet als bezitting overgegaan naar box 3. De verplichting in eigen beheer wordt door de inspecteur aangemerkt als een verzekering bij de eigen bv. Deze verplichting valt onder te terbeschikkingstellingsregeling, waardoor de waardeaangroei wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank Haarlem sloot zich hierbij aan.

Maandag 3 oktober 2011

Inkomstenbelasting
Goudenhanddrukstamrecht belast bij ontbinding bv

De rechter vindt de heffing van inkomstenbelasting over de aanspraak uit een stamrechtovereenkomst bij ontbinding van een bv terecht.

X heeft een gouden handdruk stamrecht bedongen bij de eigen bv. De bv is op 9 december 2003 wegens gebrek aan baten ontbonden en uitgeschreven uit het register van de Kamer van Koophandel (KvK). Het voornemen tot ontbinding is op 10 oktober 2003 door de KvK aan de bv meegedeeld. Bij brief van 21 januari 2010 heeft X bij de KvK bezwaar gemaakt tegen de ontbinding van de bv. Dit bezwaar is afgewezen. De ontbinding kon niet meer ongedaan gemaakt worden.
­
Als gevolg van de ontbinding van de bv heeft de Belastingdienst de waarde van het stamrecht tot zijn inkomen van het belastingjaar 2003 gerekend.
­
Rechtbank Arnhem oordeelt dat als er al geen sprake is van afkoop van het goudenhanddrukstamrecht er dan door de ontbinding van de bv in ieder geval geen sprake meer is van een toegelaten verzekeraar. De waarde van het stamrecht dient op het tijdstip van ontbinding van de bv te worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Dit oordeel wordt gevolgd door Hof Arnhem. Revisierente
De bv is ontbonden door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Die mogelijkheid bestaat indien ten minste twee van de volgende omstandigheden zich voordoen:

  • de bv heeft het inschrijfgeld voor het handelsregister niet tijdig betaald;
  • er staan gedurende ten minste een jaar geen bestuurders in het register ingeschreven, of, als er wel bestuurders zijn ingeschreven, een bestuurder is overleden dan wel blijkt niet bereikbaar;
  • de bv heeft ten minste een jaar niet voldaan aan de publicatieplicht van de jaarstukken;
  • de bv heeft al ten minste een jaar geen gevolg gegeven aan de aanmaning tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.

De uitspraak biedt geen aanknopingspunten welke van deze omstandigheden zich hier hebben voorgedaan. Wel maakt het duidelijk dat de gevolgen van het niet naleven van de administratieve verplichtingen zeer ingrijpend kunnen zijn. Omdat het goudenhanddrukstamrecht wordt geacht te zijn afgekocht, is de belastingplichtige over de waarde loonheffing verschuldigd volgens het progressieve tarief en revisierente van in beginsel 20%.

Bijlagen:

Vrijdag 30 september 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Golfclub mag renteloze terugbetalingsverplichting voor nominale bedrag passiveren

De Hoge Raad heeft op 23 september een arrest gewezen over uitstel van winstneming bij ontvangst van (voorwaardelijk) terug te betalen entreegelden van een golfclub en de afschrijving op investeringen in de golfbaan en de driving range.

Voor de categorie 'gewone leden' geldt dat die leden eenmalig een entreegeld verschuldigd zijn en jaarlijks contributie betalen aan de golfclub. Van het betaalde entreegeld wordt minimaal 70% gerestitueerd bij opzegging van het lidmaatschap door het lid onder de voorwaarde dat er een wachtlijst van tien of meer potentiële spelers is. De golfclub heeft voor deze verplichting tot terugbetaling van de entreegelden een passiefpost gevormd en aldus de winstneming over een deel van de entreegelden uitgesteld.
­
De Hoge Raad oordeelt dat dit is toegestaan. Het aloude goed koopmansgebruik verplicht niet ertoe winst die mogelijk ontstaat doordat een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting niet behoeft te worden nagekomen, eerder te verantwoorden dan in het jaar waarin die voorwaarde in vervulling gaat. In dit geval mocht 70% van de entreegelden worden gepassiveerd, 30% moest tot de winst worden gerekend. In feite is voor 70% van de entreegelden sprake van een door de leden verstrekte renteloze lening die voor de nominale waarde mocht worden gepassiveerd bij de golfclub.
­
In verband met de aanleg van de golfbaan en de driving range zijn aan de golfclub weilanden in erfpacht uitgegeven. Het verwijzingshof moet nader onderzoeken of op de investeringen in de golfbaan en de driving range kan worden afgeschreven.

Bijlagen:

Donderdag 29 september 2011

Vennootschapsbelasting
Kwijtscheldingswinst op mislukt vastgoedproject was vrijgesteld

Onlangs heeft de Hoge Raad arrest gewezen in een procedure waarin Hof Arnhem had beslist dat de kwijtschelding van een schuld door een bank geen fiscaal belastbaar voordeel opleverde voor een bv. De schuld was namelijk niet meer voor verwezenlijking vatbaar en was om zakelijke redenen kwijtgescholden.

In zo'n geval is de door de kwijtschelding ontstane winst vrijgesteld van inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
­­
De bank had van een aantal in een mislukt amusementsboulevardproject participerende bv's volmacht gekregen om onroerende zaken uit het project te verkopen en met de opbrengst eerst de eigen lening te voldoen. De inspecteur weigerde de kwijtscheldingswinstvrijstelling waarop de bv een beroep deed en bot ving bij drie gerechtelijke instanties (rechtbank, Hof en Hoge Raad). De Hoge Raad vond dat het Hof terecht deze vrijstelling van toepassing had verklaard.

Bijlagen:

Woensdag 28 september 2011

Inkomstenbelasting
De stamrechtspaarrekening

Met ingang van 1 januari 2010 is het mogelijk een goudenhanddrukstamrecht te bedingen bij een bank of een beheerder van een beleggingsinstelling. Bij de eigen bvis het niet mogelijk een stamrechtspaarrekening onder te brengen. Een stamrecht in de eigen bv moet voldoen aan de regels die gelden voor een verzekerd stamrecht.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing op een stamrechtspaarrekening en -beleggingsrecht:

  • de termijnen moeten uiterlijk ingaan in het kalenderjaar waarin de rekeninghouder 65 jaar wordt;
  • er geldt een beperkte kring van gerechtigden bij overlijden, zijnde de (ex-)echtgenoot, (ex-)partner en/of (pleeg-/stief-)kinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt. Deze gerechtigden komen uitsluitend in aanmerking voor de termijnen als zij in de stamrechtovereenkomst als gerechtigden zijn opgenomen en op grond van het erfrecht zijn gerechtigd tot de nalatenschap;
  • er mag geen afkoopmogelijkheid staan in de stamrechtovereenkomst;
  • de werkgever moet het bedrag direct overmaken naar de stamrechtspaarrekening. Het bedrag mag niet via de privérekening van de (ex-)werknemer worden doorgestort;
  • er moet sprake zijn van een periodieke uitkering. De minimale looptijd van de termijnen is leeftijdsafhankelijk. In de wet is een tabel opgenomen waarin per leeftijdscategorie is aangegeven wat de minimale looptijd is:

Als de rekeninghouder bij de ingang van de uitkeringen een leeftijd heeft bereikt van:

Maar nog niet de leeftijd van:

bedraagt de minimale periode tussen de eerste en de laatste uitkering het in deze kolom vermelde aantal jaren

-

25

18

25

30

15

30

35

12

35

40

9

40

45

6

45

50

4

50

55

3

55

60

2

60

1

Voor de vaststelling van de minimale looptijd wordt gekeken naar de leeftijd op het moment van het bedingen van de termijnen.
Dinsdag 27 september 2011

Omzetbelasting
Verhuur multifunctionele ruimte één belaste dienst voor btw-heffing

Onlangs heeft Hof Den Bosch uitspraak gedaan over het realiseren van btw-aftrek bij de bouw en exploitatie van een multifunctioneel centrum dat een gemeente op eigen grond liet bouwen. Het centrum bestond uit vier onderdelen: een horecagelegenheid, multifunctionele ruimten, een sportzaal en een radiostudio.

Ter zake van de horecagelegenheid, de sportzaal en de multifunctionele ruimten opteerden de gemeente en de exploitant voor een met btw belaste huur. De inspecteur was van mening dat niet kon worden geopteerd voor de multifunctionele ruimten. De hieraan gekoppelde aftrek van voorbelasting op de bouw had niet mogen plaatsvinden.
­
Hof Den Bosch volgde de visie van de inspecteur echter niet. Het hof was op basis van feiten van oordeel dat alle diensten van de exploitant zo nauw met elkaar samenhingen dat de exploitant aan de gebruikers van de multifunctionele ruimten een andersoortige dienst dan btw-vrije verhuur verleende en daarmee de ruimten btw-belast exploiteerde. De gemeente had daardoor recht op aftrek van voorbelasting voor de bouw van het centrum ook voor zover het betrekking had op de multifunctionele ruimten.

Bijlagen:

Maandag 26 september 2011

Vennootschapsbelasting
Fiscaal boekjaar volgens 52/53-wekenstelsel toch toegestaan

Hof Den Bosch heeft onlangs het 52/53-wekenstelsel als boekjaar geaccepteerd. De procedure betrof een bv die het Amerikaanse 52/53-wekenstelsel hanteerde.

De bepaling van het resultaat en het belastbare bedrag in de vennootschapsbelasting geschiedt per fiscaal boekjaar. Het fiscale boekjaar van vennootschappen loopt vaak gelijk met het kalenderjaar. Het staat een vennootschap echter in beginsel vrij om een van het kalenderjaar afwijkend boekjaar (ook wel: gebroken boekjaar) te hanteren. In dat geval dient wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Indien de vennootschap niet regelmatig boekhoudt met geregelde jaarlijkse afsluitingen, wordt het gebroken boekjaar niet geaccepteerd en moet de winst per kalenderjaar worden bepaald.
­
Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan in een procedure waarin een bv (100%-dochtervennootschap van een Amerikaanse moeder) het Amerikaanse 52/53-wekenstelsel hanteerde. De onderhavige procedure betrof het boekjaar 2005. Na een statutenwijzing van de bv in november 2004 begon elk boekjaar volgens het 52/53-wekenstelsel vanaf 2005 op de eerste maandag van de maand januari en eindigde op de laatste zondag voor de eerste maandag van januari.

In de Wet op de Vennootschapsbelasting is bepaald dat, als er sprake is van een gebroken boekjaar, de winst wordt beschouwd als winst van het kalenderjaar waarin dat boekjaar is geëindigd. Daardoor zou toepassing van het 52/53-wekenstelsel er toe leiden dat er zo om de vijf jaar twee boekjaren met het zelfde jaartal zouden zijn, en dat een boekjaar van dat jaartal + 1 zou worden overgeslagen. De inspecteur was het niet eens met de toepassing van dit stelsel en eiste dat de bv aangifte vennootschapsbelasting deed op kalenderjaarbasis. Rechtbank Breda stelde de inspecteur in het gelijk.
­
De bv ging daarop in hoger beroep bij Hof Den Bosch en had succes. Het hof was van oordeel dat dit stelsel toch fiscaal aanvaardbaar was en verwees naar zijn uitspraak over een eerder boekjaar (2004). De motivering van het hof is echter opgenomen in een parallelprocedure (10/00118) van deze bv, welke nog niet is gepubliceerd.

Bijlagen:

Vrijdag 23 september 2011

Fiscaal Procersrecht
Heffingsrente wordt belastingrente

Het kabinet introduceert in het Belastingplan een nieuwe renteregeling. Als de plannen doorgaan wordt heffingsrente straks belastingrente genoemd. Invorderingsrente verandert niet van naam. Het tijdvak waarover rente wordt berekend vangt vanaf 2012 aan op 1 juli na afloop van het belastingjaar. Nu wordt nog standaard heffingsrente gerekend vanaf 1 januari na afloop van het belastingjaar.

De nieuwe renteregeling heeft zowel een heffings- als een invorderingscomponent. De heffingscomponent van de regeling ziet op de periode tot aan de vaststelling van de betalingsverplichting of het recht op teruggaaf bij een belastingaanslag. Deze component wordt voortaan belastingrente genoemd. De invorderingscomponent blijft invorderingsrente heten. Deze heeft betrekking op het feitelijk te laat betalen aan de Belastingdienst van een belastingaanslag en de feitelijke uitbetaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf.
­­
In de nieuwe regeling vangt het tijdvak waarover rente wordt berekend aan op 1 juli na afloop van het belastingjaar. Daarmee wordt een grote vereenvoudiging bereikt omdat de Belastingdienst voor het overgrote deel van de IB-plichtigen (te weten die vóór 1 april aangifte moeten doen) de voorlopige aanslagregeling vóór 1 juli heeft afgerond. Deze belastingplichtigen zullen -in tegenstelling tot nu- niet meer met rente te maken krijgen. In de huidige renteregeling wordt namelijk standaard heffingsrente gerekend vanaf 1 januari na afloop van het belastingjaar.

Bijlagen:

Donderdag 22 september 2011

Loonheffing / Omzetbelasting
Informatieplicht belastingplichtige bij verklaring geen privégebruik

Het komt voor dat een belastingplichtige er achteraf achterkomt dat door hem verstrekte informatie niet (meer) juist of niet (meer) volledig is. Op dit moment is de belastingplichtige alleen in de loonbelasting verplicht om dan aan de bel te trekken. Buiten de correctieberichten om kan de belastingplichtige achterover leunen. Naar de mening van het kabinet is dit ongewenst.

Concreet zijn er nu vier gevallen waarin het kabinet voorstelt een verplichting tot het doen van een dergelijke mededeling aan de belastingplichtige op te leggen.

Deze zijn de verklaring 'uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto', de verklaring 'geen privé-gebruik', Edelweisssituaties en de suppleties voor de omzetbelasting. Dit wordt gemeld in de Overige fiscale maatregelen. Vergrijpboete
Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om het niet-nakomen van de informatieverplichting of van de voorschriften aan te merken als een beboetbaar feit. Het opnemen van een boetemogelijkheid benadrukt het belang dat het kabinet aan de verplichting hecht. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om een vergrijpboete op te leggen. De informatieverplichting geldt namelijk alleen als de belastingplichtige bekend is of wordt met bepaalde onjuistheden of onvolledigheden. De inspecteur zal uiteraard moeten bewijzen dat de onjuistheid of onvolledigheid de belastingplichtige bekend is (geworden).

De vergrijpboete bedraagt maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de informatieverplichting niet is of niet zou zijn geheven.

Woensdag 21 september 2011

Overige fiscale maatregelen
Fiscaal pakket 2012: overige maatregelen

Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.

Hieronder staan per wetsvoorstel alle overige maatregelen. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012. Belastingplan 2012

Belastingen van rechtsverkeer


Het tarief van de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van woningen wordt met ingang van 15 juni 2011 verlaagd van 6% naar 2%. De maatregel vervalt per 1 juli 2012.

Fiscaal bestuursrecht en invordering


Er komt een nieuwe renteregeling voor het heffen en vergoeden van rente die aansluit op de regeling verzuimrente van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het rentepercentage wordt gesteld op de wettelijke rente zoals deze geldt voor niet-handelstransacties. Het rentepercentage voor het heffen of vergoeden van rente blijft in de nieuwe regeling gelijk. De nieuwe renteregeling heeft zowel een heffings- als een invorderingscomponent. De heffingscomponent van de regeling wordt voortaan belastingrente genoemd. De invorderingscomponent blijft invorderingsrente heten. De inspecteur brengt belastingrente in rekening als het opleggen van een belastingaanslag met een door de belanghebbende te betalen bedrag door toedoen van die belanghebbende te lang op zich laat wachten. Voorts vergoedt de inspecteur belastingrente ingeval hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen, indien die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek is. Door de ontvanger van de Belastingdienst wordt invorderingsrente in rekening gebracht als de belastingaanslag te laat wordt betaald. De ontvanger zal ten slotte invorderingrente vergoeden als hij er te lang over doet een beschikking met een uit te betalen bedrag, feitelijk uit te betalen. In de nieuwe regeling vangt het tijdvak waarover rente wordt berekend aan op 1 juli na afloop van het belastingjaar. Hierdoor komen veel minder belastingplichtigen dan nu het geval is in aanraking met de belastingrente. Bij een gebroken boekjaar voor de vennootschapsbelasting, gaat de renteteller pas lopen vanaf de eerste dag van de zevende maand na afloop van het boekjaar.

Milieuheffingen

  • De afvalstoffenbelasting wordt afgeschaft.
  • De grondwaterbelasting wordt afgeschaft.
  • De belasting op leidingwater wordt per 1 januari 2013 afgeschaft.
  • De verpakkingenbelasting wordt per 1 januari 2013 afgeschaft.
Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen
Het wetsvoorstel Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen regelt het moment en de wijze waarop de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing wordt op beschikkingen die betrekking hebben op inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen (Wet op de zorgtoeslag, Wet op de huurtoeslag, Wet kinderopvang en regelingen kwaliteitseisen peuterspeelzalen, Wet op het kindgebonden budget). Op grond van de dwangsomregeling verbeurt een bestuursorgaan een dwangsom als het niet binnen de geldende wettelijke termijn beslist op een verzoek van een belanghebbende om een beschikking. Die dwangsom loopt op van € 20 per dag tot € 40 per dag dat het bestuursorgaan te laat is met het geven van een beschikking. Het maximumbedrag is € 1260. Vanwege mogelijke problemen met het nieuwe toeslagensysteem (NTS) en de daarmee samenhangende financiële risico's stelt het kabinet voor om de dwangsomregeling van toepassing te laten worden op beschikkingen die betrekking hebben op het berekeningsjaar 2013 en later. Daarnaast stelt het kabinet voor om de dwangsomregeling niet te laten gelden voor beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het definitief toekennen. De definitieve toekenning is volgens het kabinet niets anders dan een eindafrekening. Op alle voorafgaande stappen waarbij de burger actief een aanspraak maakt en een beschikking krijgt met materiële consequenties blijft de dwangsomregeling van toepassing. In ongeveer de helft van de gevallen komt de eindafrekening op nihil uit. In de andere gevallen gaat het in het algemeen om de terugvordering of nabetaling van kleine bedragen. Tot slot stelt het kabinet voor om de mogelijkheid te verkrijgen de dwangsomregeling tijdelijk of gedeeltelijk buiten werking te stellen om grote financiële risico's te voorkomen in het geval zich incidenten voordoen in de vorm van verstoringen in het uitvoeringsproces. Overige fiscale maatregelen 2012

Schenk- en erfbelasting


In de wet wordt vastgelegd dat verpachte woningen ten behoeve van de schenk- en erfbelasting gewaardeerd mogen worden op een lagere waarde dan de WOZ-waarde. Voor de waardering wordt aangesloten bij de reeds bestaande tabel ten behoeve van de waardering van verhuurde woningen. Als voorwaarde voor de afwijkende waardering voor verpachte woningen geldt wel dat de pachtovereenkomst voor ten minste 12 jaar moet zijn aangegaan.

Assurantiebelasting


Voor verzekeringsmaatschappijen buiten de Europese Unie wordt in bepaalde gevallen opnieuw de verplichting gesteld om een fiscaal vertegenwoordiger in Nederland aan te stellen. Als zij zich niet aan deze verplichting houden kan de belasting net zoals vóór 2011 geïnd worden bij de verzekeringnemer.

Fiscaal bestuursrecht

  • Uitbreiding soepele herziening: De herzieningsprocedure wordt uitgebreid naar voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting. Te zijner tijd wil het kabinet de herzieningsprocedure ook invoeren bij definitieve aanslagen.
  • Verkrijgboete na verzuimboete bij nieuwe bezwaren: Het kabinet stelt voor het opleggen van een vergrijpboete na een verzuimboete mogelijk te maken indien sprake is van feiten en omstandigheden die later bekend zijn geworden. De eerder opgelegde verzuimboete wordt verrekend met de later alsnog opgelegde vergrijpboete. Het kabinet voorziet niet in overgangsrecht.
  • Informatieverplichting. De belasting- of inhoudingsplichtige kan worden verplicht uit eigen beweging de inspecteur van onjuistheden of onvolledigheden mededeling te doen zodra hij daarmee bekend is of wordt. Op het niet-nakomen van deze verplichting staat de sanctie van een vergrijpboete van maximaal 100%. Het kabinet denkt hierbij onder andere aan de Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto, aan de zogenoemde Edelweissroute en aan de suppleties omzetbelasting.

Invordering

  • Verbreding inzet automatische nummerplaatherkenning: De thans voor de motorrijtuigenbelasting gebruikte handhavingsacties op basis van voertuigherkenning of automatische nummerplaatherkenning wordt onder voorwaarden uitgebreid tot alle belastingen.
  • Eén bankrekeningnummer: Teruggaven inkomsten- en omzetbelasting, premie volksverzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet en van toeslagen geschieden alleen nog op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. Alle genoemde uitbetalingen – met uitzondering van teruggaven omzetbelasting – vinden plaats op éénzelfde bankrekeningnummer.
  • Uitstel van betaling bij verkrijging blote eigendom eigen woning: De uitstelfaciliteit voor erfbelasting die is verschuldigd bij verkrijging van de blote eigendom van een eigen woning wordt verfijnd en verruimd door de eigen woning volledig uit te zonderen van de vermogenstoets (in plaats van alleen de blote eigendom).
  • Conserverende aanslag pensioen/lijfrente bij emigratie: De ontvanger is voortaan verplicht om op het moment dat afkoop plaatsvindt, te beoordelen of Nederland heffingsbevoegd is. Kwijtschelding wordt verleend voor het gedeelte van de afkoopsom dat niet in Nederland belastbaar is. De regeling voor conserverende aanslagen wordt verder afgestemd op de vrijverkeersregels van het EU-recht.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

  • Verhoging boetes. Misbruik en oneigenlijk gebruik bij de toeslagen wordt aangepakt. De maximale boete voor het niet, dan wel niet tijdig verstrekken van gegevens en inlichtingen, wordt verhoogd naar € 4920. Per overtreding kan een boete worden opgelegd tot maximaal 100% van het terug te vorderen bedrag in geval van opzet of grove schuld van belanghebbende, zijn partner of van een medebewoner. Het absolute maximum vervalt in dat geval. Voor derden wordt per overtreding een maximumboete voorgesteld van € 19.000.
  • Maatregelen IBO toeslagen: De zogenoemde 10%-regeling wordt afgeschaft.

Overig

  • Het kabinet verruimt de termijn waarbinnen een aanvraag voor een tegemoetkoming moet zijn van 1 april volgend op het berekeningsjaar naar 1 september van dat jaar. Deze verruiming zal niet gelden voor de kinderopvangtoeslag.
  • De mogelijkheid om de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht te kunnen ontvangen vervalt.
  • In de Awir wordt – bij ontbrekende inkomensgegevens - een fictie inkomensgegevens opgenomen om toeslagen definitief te kunnen toekennen.
  • Met ingang van 2012 zullen de EIA/MIA/VAMIL-meldingen volledig digitaal plaatsvinden.

BES-wetgeving

  • Het kabinet stelt een aantal maatregelen voor om enkele belangrijke knelpunten op het nieuwe stelsel weg te nemen of te verzachten.
  • Het hoger beroep in belastingzaken op de BES wordt wettelijk geregeld.

Belastingen van Personenauto's en Motorrijtuigen (BPM)
Fiscaal pakket 2012: autobelastingen

Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.

Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de autobelastingen. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012. Belastingplan 2012

  • Het Eurovignet wordt per 1 januari 2013 afgeschaft (BPM).
Wet uitwerking autobrief
De huidige stimuleringsmaatregelen hebben ertoe geleid dat het aandeel zeer zuinige auto's in het totale aantal nieuwverkopen sterk aan het oplopen is. Ten tijde van de totstandkoming van het Belastingplan 2011 bedroeg dit aantal 25%, in mei 2011 was dit aantal al toegenomen tot zo'n 33% en naar verwachting zal dit in 2015 ruim 60% zijn. Het kabinet vindt dan ook dat de huidige stimuleringsmaatregelen aanpassing behoeven, opdat in de toekomst uitsluitend de meest zuinige auto's voor een fiscaal gunstige stimulering in aanmerking komen. Het kabinet heeft de aanpassingen opgenomen in het Belastingplan 2012 en in het wetsvoorstel uitwerking autobrief. De in dit wetsvoorstel uitwerking autobrief opgenomen maatregelen hebben vooral betrekking op de BPM, de MRB en de bijtelling LB/IB. De in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen komen samengevat op het volgende neer:
Voor wat betreft de BPM:
  • De CO2-schijven worden jaarlijks per 1 januari neerwaarts bijgesteld (in 2012 per 1 juli). Tot 1 juli 2012 is de tariefstructuur zoals beschreven in het Belastingplan 2011 van toepassing. In het nieuwe wetsvoorstel worden de CO2-schijfgrenzen voor de jaren tot en met 2015 vastgelegd. In de nieuwe tariefstructuur vangt de eerste schijf in de eindsituatie aan bij een CO2-uitstoot van 83 gr/km. Dit is een forse aanscherping ten opzichte van de huidige vrijstellingsgrens, op grond waarvan benzineauto's zijn vrijgesteld bij een maximale uitstoot van 110 gr/km en dieselauto's zijn vrijgesteld bij een maximale uitstoot van 95 gr/km. De tariefstructuur wordt ten opzichte van de huidige structuur uitgebreid met een vierde schijf.
  • De CO2-grenzen voor benzine en diesel groeien langzaam naar elkaar toe tot gelijke waarden in 2015.
  • De vaste dieseltoeslag wordt met ingang van 1 juli 2012 vervangen door een CO2-gerelateerde dieseltoeslag. Deze toeslag wordt dan ook met ingang van die datum verschuldigd en zal tot en met 2015 jaarlijks worden bijgesteld.
  • Er zal mogelijk aanleiding zijn om de tariefstructuur aan te passen ingeval blijkt dat het aandeel zuinige auto's in de nieuwverkopen weer spectaculair stijgt.

Voor wat betreft de MRB:
  • De vrijstelling van de MRB voor zeer zuinige auto's vervalt per 1 januari 2014 voor zowel nieuwe als bestaande personenauto's. Hierdoor zal de MRB vanaf 2014 alleen nog op gewicht zijn gebaseerd.
  • Tot 1 januari 2014 gelden de huidige CO2-vrijstellingsgenzen (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km).
  • Personenauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km zullen tot en met 2015 worden vrijgesteld.
  • De korting bij jaarbetaling MRB wordt afgeschaft.
Overige fiscale maatregelen 2012
BPM
  • Toepassing forfaitaire tabel in binnenlandse situaties. In de formulering van het belastbare feit bij ombouw van een geregistreerd motorrijtuig wordt expliciet vermeld dat vaststelling van de belasting geschiedt aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
  • Vergunning aangifte per tijdvak. In de Uitvoeringsregeling BPM 1992 wordt opgenomen dat de inspecteur nadere voorwaarden en beperkingen kan stellen aan een vergunning voor het achteraf per tijdvak voldoen van verschuldigde BPM.
  • BPM-heffing omgebouwde motorrijtuigen. De praktijk van verrekening van eerder voor een motorrijtuig betaalde belasting krijgt nu een wettelijke basis. Belasting wordt per saldo alleen geheven voor zover de belasting na ombouw hoger is dan die vóór de ombouw. Het te verrekenen bedrag wordt gemaximaliseerd tot het bedrag van de verschuldigde belasting.
  • Buitenlandse leaseauto's. In de uitvoeringssfeer was reeds goedgekeurd dat voor een in een andere EU-lidstaat of EER-staat geregistreerde leaseauto onder voorwaarden al direct bij de aangifte BPM de teruggaaf bij export wordt verrekend. Deze goedkeuring wordt nu vervangen door een wettelijke regeling. De regeling kan maximaal vier jaar worden toegepast. Bij wijziging van de huurperiode, of als niet langer aan de voorwaarden voor verrekening wordt voldaan, wordt de verrekende teruggaaf herzien.

MRB
  • Houderschapssystematiek autobussen: a) Vanaf 1 januari 2012 wordt ook voor autobussen de MRB geheven ter zake van het houderschap van de autobus. De huidige tarieven voor autobussen worden met 11% naar beneden bijgesteld. b) Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt de Wet MRB op enkele plaatsen nader onder te verdelen en zo een overzichtelijker indeling te bieden.
  • Minimumbedrag teruggaaf en heffing bij kort tijdvak. De minimumdrempel van € 5 bij teruggaaf geldt ook bij de heffing van belasting. Dit wordt nu expliciet in de wet opgenomen.
  • Minimumbedrag heffing bij tariefwijzigingen. De minimumdrempel van € 10 bij tariefsaanpassing geldt ook bij de heffing van belasting. Dit wordt nu expliciet in de wet opgenomen.

Provinciale opcenten
  • Het aantal opcenten op de motorrijtuigenbelasting dat provincies mogen heffen wordt m.i.v. 1 januari 2012 gemaximeerd op 105.
  • Dit maximum wordt m.i.v. 1 januari 2013 jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.
  • De datum waarop provincies de opcenten kunnen wijzigen, wordt verlegd van 1 april naar 1 januari van enig jaar.

Accijnzen en verbruiksbelastingen
Fiscaal pakket 2012: btw, accijnzen en verbruiksbelastingen

Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.

Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de omzetbelasting, accijnzen en verbruiksbelastingen. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012. Belastingplan 2012

  • De verbruiksbelasting op pruim- en snuiftabak wordt per 1 januari 2013 afgeschaft.
  • De verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken wordt per 1 januari 2013 afgeschaft.
  • Per 1 juni 2012 komt er een wettelijke regeling voor blanco accijnszegels. Tevens wordt het heffingssysteem voor de tabaksaccijns gewijzigd.
Wet uitwerking autobrief
  • Vanaf 1 juli 2011 is het kosteloos gebruik van een auto van de zaak voor privédoeleinden voor de btw-heffing reeds belast als een zogenoemde fictieve dienst naar het werkelijke privégebruik. Dit is reeds geregeld door aanpassingen in de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968. Een voorstel tot goedkeuring van de wijziging in het Besluit uitsluiting omzetbelasting 1968 is in dit wetsvoorstel opgenomen. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel, met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011, in een bepaling voor de gevallen waarin de auto niet kosteloos in gebruik wordt genomen, maar tegen een lagere vergoeding dan de zogenoemde 'normale waarde'.
  • Het accijnstarief voor vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) zal in 2 stappen worden verhoogd met in totaal € 50 per 1000 kg, de eerste stap van € 25 met ingang van 1 januari 2012.
Overige fiscale maatregelen 2012
  • Delegatiebevoegdheid listinggrens. De grens voor de kwartaallisting wordt niet langer in de Wet OB 1968 opgenomen, maar wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
  • Vereenvoudiging bij nummerverwerving. Bij toepassing van een vereenvoudigde ABC-regeling zal onder voorwaarden worden afgezien van heffing ter zake van nummerverwerving.
  • De vrijstelling respectievelijk teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen ten behoeve van luchtvaartuigen gaan met ingang van 1 januari 2012 weer mede gelden voor binnenlandse vluchten.

Loonbelasting
Fiscaal pakket 2012: loonbelasting

Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.

Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de loonbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012. Belastingplan 2012

  • Tarief /heffingskortingen: Voor het in 2012 geldende tarief en de in de loonbelasting geldende heffingskortingen, wordt verwezen naar het bericht Fiscaal pakket 2012: inkomstenbelasting.
  • Vitaliteitspakket: zie het bericht Fiscaal pakket 2012: inkomstenbelasting
  • In de 30%-regeling worden vier maatregelen getroffen. Het criterium dat een ingekomen werknemer moet beschikken over een "specifieke deskundigheid" wordt voortaan ingevuld door een salarisnorm (2011: € 50.619). De 30%-regeling wordt ingeperkt door aanscherping van de kortingsregeling. De definitie van een "ingekomen werknemer" wordt aangepast naar werknemers die voor tewerkstelling in Nederland op een straal van ten minste 150 kilometer van de Nederlandse grenzen woonachtig was. Voor buitenlanders tot 30 jaar die in Nederland promoveren en die voorafgaand aan die periode van promoveren in het buitenland verbleven, wordt bepaald dat die periode van promoveren bij de toets of een werknemer "uit het buitenland is aangeworven" buiten beschouwing blijft. Reeds afgegeven beschikkingen voor toepassing van de 30%-regeling zullen worden geëerbiedigd.
  • In het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt de maximumtermijn van de fiscale begeleiding van vrijwillige voortzetting van pensioen vanaf 2012 uitgebreid van 3 jaar na ontslag (huidige regeling) naar 10 jaar na ontslag. Het pensioengevend loon na het 3e jaar wordt gemaximeerd op een actueel inkomensgegeven, met als bovengrens het laatstverdiende pensioengevend loon in de periode tot het ontslag.
  • Vermindering afdracht loonbelasting . De afdrachtvermindering onderwijs wordt ook toegekend aan inhoudingsplichtigen die een persoon in dienst nemen die elders in de EU of in de EER een opleiding volgt die vergelijkbaar is met de Nederlandse voor de afdrachtvermindering onderwijs kwalificerende opleiding. Het betreft de varianten beroepsbegeleidende leerweg (bbl), beroepsopleidende leerweg (bol) en werkend-leren op hbo-niveau. De S&O-afdrachtvermindering wordt 2012 gehandhaafd op het niveau van 2008, waarbij het plafond op het niveau 2011 wordt gehouden.
Geefwet
  • De voorwaarden voor de aftrekbaarheid van vrijwilligersvergoedingen worden wettelijk vastgelegd.
  • De vrijwilligersregeling in de loonbelasting wordt verruimd door de kring van instellingen waarvoor deze regeling geldt, te verruimen. Aan de kring van instellingen wordt nu ook de ANBI toegevoegd, waardoor ook ANBI's die wel aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen voor hun vrijwilligers gebruik kunnen maken van de faciliteit.
Wet uitwerking autobrief
  • Tot 1 juli 2012 blijven de huidige CO2-grenzen voor het 14%-bijtellingspercentage en het 20%-bijtellingspercentage van toepassing.
  • Deze grenzen worden jaarlijks per 1 januari voor het 14%-tarief en het 20%-tarief neerwaarts bijgesteld (in 2012 per 1 juli). In dit wetsvoorstel wordt dit voor de jaren tot en met 2015 vastgelegd.
  • De CO2-grenzen voor benzine en diesel groeien langzaam naar elkaar toe tot gelijke waarden in 2015.
  • De grens voor het 14%-bijtellingspercentage blijft overeenkomen met de vrijstellingsgrens in de BPM. Het 20%-bijtellingspercentage is uiteindelijk in 2015 van toepassing op alle auto's met een CO2-uitstoot van maximaal 110 gr/km.
  • Auto's houden een verlaagd bijtellingspercentage voor een periode die gelijk is aan de gebruikelijke leaseperiode (in dit wetsvoorstel wordt de periode waarbinnen men de verlaagde bijtellling kan toepassen vastgesteld op 60 maanden), rekenend vanaf het moment dat de auto voor het eerst op kenteken is gesteld. Aan het eind van een periode wordt bekeken of de auto tegen de dan geldende CO2-grenzen opnieuw voor een verlaagd bijtellingspercentage in aanmerking komt.
  • Voor leaseauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 1 januari 2012 tot en met 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende de gebruikelijke leaseperiode een bijtellingspercentage van nihil.
  • Er lijkt zich voor de bestelauto een oplossing af te tekenen waarin de mogelijkheid om zonder fiscale gevolgen (bijtelling LB/IB) meer dan 500 km privé met de bestelauto te rijden, komt te vervallen. In die oplossing vervalt ook de rittenregistratie. Het kabinet denkt op korte termijn de (gezamenlijke) verklaring dat de bestaande bestelauto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, te introduceren. Dit wetsvoorstel bevat de voorstellen om een dergelijke verklaring met ingang van 1 januari 2012 te introduceren. De rittenadministratie wordt op korte termijn dus niet afgeschaft, wel wordt een alternatief aangeboden waarmee de rittenregistratie kan worden voorkomen.
Overige fiscale maatregelen 2012
  • Loon in – loon over: de mogelijkheid voor zogeheten "loon over"-werkgevers om aan te sluiten bij de bestaande loonadministratiepraktijk krijgt een structureel karakter. De inhoudingsplichtige kan bij correcties met terugwerkende kracht binnen een kalenderjaar de gebruikelijk door hem gevolgde verwerkingswijze kan blijven volgen.
  • De huidige tijdelijke regeling voor de uitvraag van jaarloongegevens wordt vereenvoudigd.
  • Vermindering afdracht loonbelasting : De afdrachtvermindering onderwijs voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) wordt verduidelijkt. Wanneer de inhoudingsplichtige en het erkende leerbedrijf niet dezelfde entiteit zijn, kan de inhoudingsplichtige alleen gebruik kan maken van de afdrachtvermindering onderwijs voor bbl ingeval er een overeenkomst van opdracht bestaat tussen beiden.

Inkomstenbelasting
Fiscaal pakket 2012: inkomstenbelasting

Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.

Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de inkomstenbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012. Belastingplan 2012

Tarief inkomstenbelasting 2012

Box 1

Bel. inkomen uit werk en woning. Meer dan – maar niet meer dan

Tarief 2012

Belasting/Premie VV cumulatief

1e schijf

0 - € 18.945

33,1% (65+: 15,2%)

€ 6270 (65+: € 2879)

2e schijf

€ 18.945 - € 33.863

41,95% (65+: 24,05%)

€ 6257 (65+: € 3587

€ 12.527 (65+: € 6466)

3e schijf

€ 33.863 - € 56.491

42%

€ 9503

€ 22.030 (65+: € 15.969)

4e schijf

meer dan € 56.491

52%


Heffingskortingen
  • De algemene heffingskorting wordt € 2033 (2011: € 1987). Voor 65+: € 934 (2011: € 910).
  • De arbeidskorting wordt maximaal € 1531 (2011: € 1505).
  • De aanvullende combinatiekorting wordt € 1024 (2011: € 780).
  • De inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting wordt € 1109 (2011: € 1091).
  • De alleenstaande-ouderkorting wordt € 947 (2011: € 931).
  • De ouderenkorting wordt € 762 (2011: € 739).
  • De alleenstaande ouderenkorting wordt € 429 (2011: € 421).

Winst

  • De zelfstandigenaftrek wordt geüniformeerd op één vast bedrag van € 7280 en zal niet langer aflopen bij oplopende winst. Dit bedrag wordt niet langer geïndexeerd.
  • Het dotatieplafond voor de fiscale oudedagsreserve (FOR) wordt verlaagd tot € 9382.

Kindregelingen

  • De aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen waarvoor geen kinderbijslag of studiefinanciering wordt genoten, wordt versoberd door de leeftijdsgrens te verlagen van 30 naar 21 jaar.
  • De aftrek weekenduitgaven voor gehandicapten wordt verruimd door de leeftijdsgrens te verlagen van 27 naar 21 jaar.
  • De leeftijdsgrens voor het inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting blijft voor de inkomstenbelasting gehandhaafd op 16 jaar. De leeftijdsgrens die geldt voor het niet-inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting wordt verlaagd van 27 naar 18 jaar (in plaats van naar 12 jaar). Het recht op het niet-inkomensafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting wordt voortaan toegekend op basis van de leeftijd van het jongste kind.
  • De regeling voor de uitzondering op de afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting uit de inkomstenbelasting aan de minstverdienende partner voor gezinnen met kinderen tot 6 jaar en voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1972 wordt in drie stappen stapsgewijs afgebouwd in de kalenderjaren 2012 tot en met 2014.
  • De kindertoeslag in box 3 wordt afgeschaft.

Vitaliteitspakket

  • De arbeidskorting voor ouderen wordt afgeschaft.
  • De opbouwpercentages van de doorwerkbonus worden in 2012 aangepast. In 2013 wordt de doorwerkbonus afgeschaft.
  • Er komt vanaf 2013 in de loon- en inkomstenbelasting een werkbonus om 62-plussers te stimuleren om te blijven werken. De werkbonus bedraagt € 3000 euro en is meer gericht op 62-plussers met lage inkomens.
  • Er komt vanaf 2013 een regeling voor vitaliteitssparen die geldt voor personen met arbeidsinkomen (werknemers, IB-ondernemers en resultaatgenieters). Er zijn drie vormen: de spaarrekening, de spaarverzekering en het spaarrecht van deelneming. De stortingen zijn fiscaal aftrekbaar in box 1 en er wordt pas belasting geheven bij de opname van het tegoed. Voor het opgebouwde tegoed geldt een vrijstelling in box 3. Het maximaal fiscaal gefacilieerd op te bouwen vermogen bedraagt in totaal € 20.000 (bruto). Daarnaast geldt er een jaarlijkse aftrekbare maximuminleg van € 5000. Er gelden geen beperkingen met betrekking tot de reden waarom deelnemers het vitaliteitspaartegoed aanwenden. Tot en met 61 jaar is er ook geen beperking met betrekking tot het op te nemen bedrag. Vanaf het jaar dat een deelnemer op 1 januari 62 jaar oud is, geldt echter een beperking van het maximaal jaarlijks op te nemen bedrag van € 10.000. De opname van het tegoed dient uiterlijk vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd plaats te vinden.
  • De spaarloonregeling wordt afgeschaft. Er komt overgangsrecht. Het opgebouwde vermogen kan in het jaar 2013 in beginsel zonder fiscale gevolgen worden opgenomen, maar de deelnemers die hun tegoed laten staan en zich aan de voorwaarden houden, kunnen gebruik blijven maken van de vrijstelling in box 3. In dat geval wordt het tegoed jaarlijks gedeeltelijk vrijgegeven. Ook blijven de huidige deblokkeringsmogelijkheden bestaan.
  • De levensloopregeling wordt per 2012 afgeschaft. Voor de levensloopregeling komt er overgangsrecht. De levensloopregeling wordt vanaf 2012 nog opengehouden voor deelnemers die op 31 december 2011 een positief saldo op hun levensloopregeling hebben staan. Vanaf 2013 blijft de levensloopregeling alleen gelden voor deelnemers die voor 1 januari 2013 de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt. Voor deze deelnemers is er ook de mogelijkheid om in het jaar 2013 het levenslooptegoed geruisloos om te zetten in vitaliteitssparen. Het is niet toegestaan om naast de levensloopregeling ook deel te nemen aan vitaliteitssparen. De overige werknemers die spaartegoed hebben opgebouwd in de levensloopregeling krijgen bij de invoering van vitaliteitssparen het levenslooptegoed (na inhouding van belasting) in één keer uitbetaald. Het is echter ook mogelijk de tegoeden fiscaal geruisloos om te zetten in vitaliteitssparen. Het volledige tegoed mag worden doorgestort, ook als de waarde van de voorziening hoger is dan het maximum in vitaliteitssparen van € 20.000.

Overige regelingen

  • De drempel voor aftrek van scholingsuitgaven in box 1 wordt gehalveerd naar € 250.
Geefwet
  • De uitoefening van commerciële activiteiten staat in beginsel niet langer in de weg aan het verkrijgen of behouden van de ANBI-status. De opbrengsten van de commerciële activiteiten dienen ten goede te komen aan het algemeen nuttige doel.
  • Aanpassing van het ANBI-begrip. Het criterium dat een ANBI niet het behalen van winsten tot doel mag hebben, wordt nader ingevuld. Zo kunnen een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een andere rechtsfiguur waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden genomen, niet als ANBI kwalificeren. Ook is besloten om de definitie van ANBI over te hevelen van de Wet IB 2001 naar de AWR.
  • Introductie van een negatieve persoonsgebonden aftrekpost voor giften die onder een ontbindende voorwaarde worden gedaan en na verloop van tijd worden herroepen of ontbonden.
  • Ter stimulering van de fondswerving door culturele ANBI's wordt een multiplier in de giftenaftrek in zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting voor giften aan culturele instellingen geïntroduceerd. Hierdoor mogen giften aan een dergelijke ANBI ten behoeve van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting onbegrensd en in de vennootschapsbelasting tot een gezamenlijk bedrag van maximaal € 5000 worden vermenigvuldigd met een factor 1,5. In verband met staatssteunaspecten wordt deze maatregel voorgelegd aan de Europese Commissie.
  • Aanpassing van de persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor monumentenpanden.
  • Het kabinet zal geen verandering aanbrengen in het onderscheid tussen ANBI's en SBBI's en zal de giftenaftrek niet verruimen ten gunste van SBBI's. De in het Regeer- en Gedoogakkoord aangekondigde inperking van de periodieke giftenaftrek voor verenigingen met ten minste 25 leden wordt niet tot uitvoering gebracht.
Wet uitwerking autobrief
  • Tot 1 juli 2012 blijven de huidige CO2-grenzen voor het 14%-bijtellingspercentage en het 20%-bijtellingspercentage van toepassing.
  • Deze grenzen worden jaarlijks per 1 januari voor het 14%-tarief en het 20%-tarief neerwaarts bijgesteld (in 2012 per 1 juli). In dit wetsvoorstel wordt dit voor de jaren tot en met 2015 vastgelegd.
  • De CO2-grenzen voor benzine en diesel groeien langzaam naar elkaar toe tot gelijke waarden in 2015.
  • De grens voor het 14%-bijtellingspercentage blijft overeenkomen met de vrijstellingsgrens in de BPM. Het 20%-bijtellingspercentage is uiteindelijk in 2015 van toepassing op alle auto's met een CO2-uitstoot van maximaal 110 gr/km.
  • Auto's houden een verlaagd bijtellingspercentage voor een periode die gelijk is aan de gebruikelijke leaseperiode (in dit wetsvoorstel wordt de periode waarbinnen men de verlaagde bijtellling kan toepassen vastgesteld op 60 maanden), rekenend vanaf het moment dat de auto voor het eerst op kenteken is gesteld. Aan het eind van een periode wordt bekeken of de auto tegen de dan geldende CO2-grenzen opnieuw voor een verlaagd bijtellingspercentage in aanmerking komt.
  • Voor leaseauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 1 januari 2012 tot en met 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende de gebruikelijke leaseperiode een bijtellingspercentage van nihil.
  • Er lijkt zich voor de bestelauto een oplossing af te tekenen waarin de mogelijkheid om zonder fiscale gevolgen (bijtelling LB/IB) meer dan 500 km privé met de bestelauto te rijden, komt te vervallen. In die oplossing vervalt ook de rittenregistratie. Het kabinet denkt op korte termijn de (gezamenlijke) verklaring dat de bestaande bestelauto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, te introduceren. Dit wetsvoorstel bevat de voorstellen om een dergelijke verklaring met ingang van 1 januari 2012 te introduceren. De rittenadministratie wordt op korte termijn dus niet afgeschaft, wel wordt een alternatief aangeboden waarmee de rittenregistratie kan worden voorkomen.
Overige fiscale maatregelen 2012
  • Aan de bestaande partnercriteria wordt een nieuw criterium toegevoegd op grond waarvan ongehuwd samenwonenden ook als partners worden aangemerkt indien zij samen met een kind van een van beiden op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staan ingeschreven. Er wordt een tegenbewijsregeling opgenomen voor de situatie waarin sprake is van (onder)huur.
  • In de wet wordt expliciet vastgelegd dat bij echtscheiding overeenkomstig de bedoeling van de regeling de terbeschikkingstelling zonder tussentijdse afrekening kan worden voortgezet indien het vermogensbestanddeel wordt toegerekend aan een echtgenoot die een aanmerkelijk belang behoudt in de vennootschap waaraan het vermogensbestanddeel ter beschikking wordt gesteld. Belastingplichtigen kunnen er echter voor kiezen om bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap toch af te rekenen. Tevens wordt geregeld dat de regelingen inzake de omzetting van afgewaardeerde schuldvorderingen ook van toepassing is indien een door de gewezen echtgenoot afgewaardeerde ter beschikking gestelde schuldvordering aan de belastingplichtige wordt toebedeeld.
  • In de wet wordt vastgelegd dat verpachte woningen ten behoeve van de schenk- en erfbelasting en van box 3 gewaardeerd mogen worden op een lagere waarde dan de WOZ-waarde. Voor de waardering wordt aangesloten bij de reeds bestaande tabel ten behoeve van de waardering van verhuurde woningen. Als voorwaarde voor de afwijkende waardering voor verpachte woningen geldt wel dat de pachtovereenkomst voor ten minste 12 jaar moet zijn aangegaan.
  • In de wet wordt vastgelegd dat uitgaven voor genees- en heelkundige hulp binnen de uitgaven voor specifieke zorgkosten alleen aftrekbaar zijn indien de onderliggende behandeling is uitgevoerd door een arts of indien die behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus is uitgevoerd.
  • Er geldt voortaan ook defiscalisering van vorderingen/schulden in gevallen waarbij weliswaar niet het wettelijk erfrecht is gevolgd maar waar op grond van een testament of van een verdeling van de nalatenschap een situatie ontstaat die materieel voldoende vergelijkbaar is met het wettelijk erfrecht. De defiscalisering blijft wel beperkt tot vorderingen/schulden of genotsrechten in gevallen waarin de erflater goederen nalaat aan zijn langstlevende partner, en kinderen van de erflater of van die langstlevende partner enkel een niet opeisbare vordering op die partner of een bloot eigendom krijgen.

Vennootschapsbelasting
Fiscaal pakket 2012: vennootschapsbelasting

Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.

Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de vennootschapsbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012. Belastingplan 2012

  • Excessieve renteaftrek door overnameholdings wordt beperkt. Hierbij gaat een eerbiedigende werking voor bestaande situaties gelden. De overnamerente wordt in aftrek beperkt indien het overnames betreft die op of na 1 januari 2012 plaatsvinden. De beperkende bepalingen zorgen ervoor dat de rente over de overnameschuld niet de facto onbeperkt in aftrek kan komen op de winst van de overgenomen vennootschap. Daarbij wordt de renteaftrek tot een bedrag van € 1.000.000 ongemoeid gelaten. Ook blijft de aftrek in stand voor zover na de overname sprake is van een gezonde financiering.
  • Er wordt een objectvrijstelling voor vaste inrichtingen geïntroduceerd. Hierdoor wordt de fiscale behandeling van buitenlandse vaste inrichtingen meer gelijkgetrokken met de behandeling van deelnemingen. Zowel de positieve als de negatieve resultaten van de buitenlandse vaste inrichting worden uit de wereldwinst geëlimineerd. Niet relevant is of de voordelen in het land van de vaste inrichting in de belastingheffing worden betrokken. De onderworpenheidseis voor de voorkoming van dubbele belasting met betrekking tot winsten van actieve vaste inrichtingen vervalt. Verliezen van buitenlandse vaste inrichtingen die definitief zijn bij staking van de activiteiten of overdracht ervan aan een derde worden wel in aftrek toegelaten. De gehele regeling wordt opgenomen in de Wet VPB 1969 waardoor het gedeelte van het Bvdb 2001 dat betrekking heeft op de vennootschapsbelasting grotendeels kan vervallen. Ook vervalt de regeling in de Wet VPB 1969 die ziet op de omzetting van een vaste inrichting in een deelneming. Verder zal een regeling gelden om constructies via laagbelastende landen tegen te gaan: voor voordelen uit zogenoemde passieve vaste inrichtingen in laagbelastende landen geldt de objectvrijstelling niet. In plaats daarvan wordt voor positieve voordelen verrekening gegeven. Negatieve voordelen worden beperkt in aanmerking genomen.
  • In het buitenland gevestigde lichamen die naar buitenlands recht zijn opgericht en vergelijkbaar zijn met naar Nederlands recht opgerichte verenigingen of stichtingen of die een kerkgenootschap zijn worden voortaan slechts in de vennootschapsbelasting betrokken voor zover zij een onderneming drijven.
  • De buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling wordt aangepast. Als additionele voorwaarde wordt toegevoegd dat het aanmerkelijk belang door het buitenlandse lichaam moet worden gehouden met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen het ontgaan van Nederlandse inkomsten- of dividendbelasting bij een ander. In de dividendbelasting wordt een anti-misbruikmaatregel voorgesteld waardoor een coöperatie, die direct of indirect aandelen houdt met als doel de heffing van Nederlandse dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan, inhoudingsplichtige wordt voor de dividendbelasting.
  • De herbestedingsreserve voor lichamen met een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond wordt gewijzigd en meer toegespitst op de doelgroepen waarvoor deze is bedoeld.
  • Bij nota van wijziging zal een Research & Development aftrek worden opgenomen. Deze behelst een nieuwe generieke fiscale faciliteit voor de directe kosten van R&D, niet zijnde loonkosten.
  • De werkingssfeer van de zogenoemde teruggaafregeling in de dividendbelasting wordt verruimd.
Geefwet
  • De uitoefening van commerciële activiteiten staat in beginsel niet langer in de weg aan het verkrijgen of behouden van de ANBI-status. De opbrengsten van de commerciële activiteiten dienen ten goede te komen aan het algemeen nuttige doel.
  • Verruiming van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting. De drempel van € 227 vervalt. Verder wordt het totale bedrag dat per jaar als aftrekbare gift kan worden aangemerkt verhoogd van maximaal 10% van de winst naar maximaal 50%, waarbij het totaal aan aftrekbare giften per jaar niet meer mag bedragen dan € 100.000.
  • Maatregelen in de vennootschapsbelasting om het commercieel (cultureel) ondernemerschap bij onder meer ANBI's en SBBI's te stimuleren en faciliteren. De winstdrempel bij ANBI's en SBBI's wordt verdubbeld tot een bedrag van € 15.000 op jaarbasis, dan wel € 75.000 over het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. Verder vervalt de eis dat het algemeen of sociaal belang op de voorgrond moet staan. Zo ontstaat een generieke vrijstelling voor alle stichtingen en verenigingen met beperkt winstgevende ondernemingsactiviteiten. Daarnaast wordt aan culturele instellingen de mogelijkheid geboden te kiezen voor een integrale belastingplicht.
  • Aanpassing van het ANBI-begrip. Het criterium dat een ANBI niet het behalen van winsten tot doel mag hebben, wordt nader ingevuld. Zo kunnen een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een andere rechtsfiguur waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden genomen, niet als ANBI kwalificeren. Ook is besloten om de definitie van ANBI over te hevelen van de Wet IB 2001 naar de AWR.
  • Ter stimulering van de fondswerving door culturele ANBI's wordt een multiplier in de giftenaftrek in zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting voor giften aan culturele instellingen geïntroduceerd. Hierdoor mogen giften aan een dergelijke ANBI ten behoeve van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting onbegrensd en in de vennootschapsbelasting tot een gezamenlijk bedrag van maximaal € 5000 worden vermenigvuldigd met een factor 1,5. In verband met staatssteunaspecten wordt deze maatregel voorgelegd aan de Europese Commissie.
  • Het kabinet zal geen verandering aanbrengen in het onderscheid tussen ANBI's en SBBI's en zal de giftenaftrek niet verruimen ten gunste van SBBI's. De in het Regeer- en Gedoogakkoord aangekondigde inperking van de periodieke giftenaftrek voor verenigingen met ten minste 25 leden wordt niet tot uitvoering gebracht.
Overige fiscale maatregelen 2012
  • De vrijstelling voor zorginstellingen wordt gemoderniseerd. Voor 2012 wordt deze modernisering echter beperkt tot het moderniseren van enkele begrippen en een verduidelijking in de wettekst met betrekking tot de zorg voor bejaarden. Daarnaast zal een inhoudelijke wijziging van de regelgeving worden voorbereid die op een later moment in werking zal treden.
  • De regeling van de aftrek van fictieve kosten van vrijwilligers voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat, wordt gewijzigd. Om de onduidelijkheden met betrekking tot de begrippen "behartigen van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang" weg te nemen wordt voortaan aangesloten bij het begrip ANBI. Voorts wordt voor het sociaal belang de voorwaarde versoepeld doordat er geen kwantitatieve eis meer wordt gesteld aan de mate waarin het sociaal belang behartigd moet worden. Ten slotte wordt voorgesteld om de bewijslast van "(ernstige) concurrentieverstoring" niet meer neer te leggen bij de inspecteur, maar dit zo nodig te regelen bij ministeriële regeling.
  • Bij de faciliteit voor fondswervende instellingen worden de inzet van vrijwilligers en de kenbaarheid van fondswervende activiteiten uitdrukkelijk als voorwaarden in de wet opgenomen.
Dinsdag 20 september 2011

Inkomstenbelasting
Zelfstandigenaftrek wordt vaste basisaftrek per 2012

Staatssecretaris Weekers van Financiën is van plan om de huidige zelfstandigenaftrek vorm te geven als een vaste aftrekpost van circa € 7.200. Verder heeft hij dit opnemen in het Belastingplan 2012, zodat de vaste aftrek kan ingaan per 2012. Voor deze basisaftrek zullen dezelfde voorwaarden gelden als voor de huidige zelfstandigenaftrek.
Voorwaarden
De belangrijkste voorwaarden zijn dat sprake moet zijn van ondernemerschap en dat de ondernemer moet voldoen aan het urencriterium. Het enige wat bij invoering van de vaste basisaftrek verandert is dus het bedrag aan aftrek, aldus de staatssecretaris. BDO: 'De vraag is dan uiteraard welke ondernemer erop vooruit gaat en welke ondernemer het kind van de rekening is.' Schijven
De zelfstandigenaftrek heeft nu een degressief verloop met drie lange schijven. Een ondernemer met een winst tot € 18.540 heeft thans recht op een zelfstandigenaftrek van € 9.484 (schijf 1). Een ondernemer met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 heeft thans recht op een aftrek van € 7.266 (schijf 2). Ten slotte heeft een ondernemer met een winst van meer dan € 53.070 recht op een zelfstandigenaftrek van € 4.602 (schijf 3). Effecten
Weekers wil de vaste basisaftrek vaststellen op een niveau van € 7.200 (dit bedrag staat nog niet definitief vast). In dit voorstel zullen ondernemers met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 geen effect of een klein negatief effect ondervinden. Bij winsten vanaf € 53.070 gaat men erop vooruit. Degenen met een winst van minder dan € 18.540 krijgen minder vaste basisaftrek dan de huidige zelfstandigenaftrek. Dit betekent overigens niet dat zij er per definitie op achteruitgaan. Ondernemers kunnen behalve van de ondernemersfaciliteiten namelijk ook gebruik maken van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hierdoor betalen ondernemers zonder andere bron van inkomsten en zonder een belastingbetalende partner tot een winst van € 18.540 geen belasting.

Maandag 19 september 2011

Omzetbelasting
Racerijactiviteiten zoon gedeeltelijk toe te rekenen aan kartbedrijf vader

Een vader met een kart-bedrijf heeft een zoon die meedoet aan autoraces in de Formule 3 klasse. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de uitgaven voor de autoraces gedeeltelijk aan de onderneming van de vader zijn toe te rekenen en vermindert de naheffingsaanslagen omzetbelasting.

De vader exploiteert een onderneming op het gebied van de in- en verkoop van karts en onderdelen en toebehoren, en verder alles voor de racesport op vier wielen. Zijn zoon is actief in de kartsport, totdat hij in 2006 en 2007 deelneemt aan autoraces in de klasse Formule 3. De autosport van de zoon brengt hoge kosten met zich mee, in het bijzonder de huur van de Formule 3 auto. De huur bedraagt in 2006 € 300.000 en in 2007 € 103.403.
­
De omzetbelasting voor de huur van de Formule 3 auto brengt de vader op de aangiften in aftrek als voorbelasting. Verder voldoet hij omzetbelasting op aangifte ter zake de omzetbelasting die hij voor sponsorbijdragen in rekening brengt. Voor de sponsoren wordt reclame gemaakt, onder meer op de door de zoon bestuurde racewagen. De inspecteur heft de in aftrek gebrachte voorbelasting voor de autoracerij na omdat hij meent dat de activiteiten die betrekking hebben op de autoracerij een hobby van de vader zijn.
­
Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de racerijactiviteiten een meer dan zijdelings verband hebben met de onderneming van de vader en dat ze in beginsel aan de onderneming kunnen worden toegerekend. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat de sponsorbijdragen uit vrijgevigheid zijn gedaan en dat de vader tegenover de bijdragen geen verplichting zou hebben op het gebied van reclame-uitingen. De uitgaven voor de autoraces zijn gedeeltelijk toe te rekenen aan de bevrediging van de persoonlijke behoeften van de man en gedeeltelijk aan zijn onderneming, aldus de rechtbank. De rechtbank stelt het gedeelte van de uitgaven dat aan de onderneming is toe te rekenen in goede justitie vast en vermindert de naheffingsaanslagen en het bedrag van in rekening gebrachte heffingsrente.

Bijlagen:

Vrijdag 16 september 2011

Inkomstenbelasting
Gratis woongenot is uitdeling van stamrecht-bv

Onlangs heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat een bv een woning in Spanje slechts heeft aangeschaft om deze voor haar aandeelhouder beschikbaar te houden. De opgelegde vpb-navorderingsaanslag dient in stand te blijven.

Een directeur-grootaandeelhouder koopt in juni 2001 een woning in Spanje voor € 396.000. In februari 2002 beëindigt hij zijn dienstbetrekking in Nederland, waarbij aan hem een aanspraak op een periodieke uitkering wordt toegezegd. De lijfrente die hij in dat kader bij de door hem opgerichte bv bedingt, heeft een waarde van € 1, 3 miljoen. Dit stamrecht is nog niet ingegaan en wordt jaarlijks met 4% opgerent. In december 2002 koopt de bv de woning van de man als 'belegging' voor € 725.000. Tevens betaalt de bv € 50.000 voor inventaris.
­
In november 2007 stelt de inspecteur na een boekenonderzoek dat de bv onzakelijk handelt door de woning gratis aan de man ter beschikking te stellen. In geschil is de vpb-navorderingsaanslag over 2002.
­
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de bv de woning slechts heeft aangeschaft om deze voor de man beschikbaar te houden. Dit is gebeurd om hem in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te bevoordelen, van welke bedoeling hij zich bewust was. Van serieuze pogingen om huurders te vinden, is namelijk geen sprake geweest. De uitdeling is op jaarbasis terecht berekend op 4,4% van het geïnvesteerde vermogen ad € 775.000.

De inkomsten uit de woning mogen op grond van het Verdrag met Spanje aldaar worden belast. Aangezien het wereldinkomen van de bv in 2002 negatief is en het belastingbedrag nihil, leidt toepassing van het Verdrag niet tot vermindering van de heffing. De navorderingsaanslag dient in stand te blijven. Het beroep van de bv is ook voor het overige ongegrond.

Bijlagen:

Donderdag 15 september 2011

Omzetbelasting
Nieuwe regels BTW–correctie privégebruik auto van de zaak

Met ingang van 1 juli 2011 zijn de regels voor de BTW-correctie privégebruik auto van de zaak gewijzigd. Dit betekent dat over de eerste helft van 2011 de oude regels nog worden toegepast en over de tweede helft van 2011 de nieuwe regels. Vanaf 1 januari 2012 gelden alleen nog de nieuwe regels. In deze bijdrage zullen we de nieuwe regels beschrijven, maar allereerst staan we nog even kort stil bij het waarom van deze regels.

De nieuwe regels zijn te danken aan een recente uitspraak van de Rechtbank Haarlem. In deze uitspraak oordeelde de Rechtbank dat het onderscheid dat de staatssecretaris in zijn beleid maakt door bij de BTW-correctie aansluiting te zoeken bij het inkomsten- en loonbelastingforfait, voor de BTW niet relevant is. Volgens de rechtbank is hierdoor sprake van begunstigend beleid voor gebruikers van milieuvriendelijke auto's ten opzichte van gebruikers van andere auto's, terwijl, aldus de rechtbank, alle auto's als gelijke gevallen moeten worden gezien.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat alle belastingplichtigen zich kunnen beroepen op dit begunstigende beleid: ergo toepassing van het meest gunstige correctiepercentage, wat in het ergste geval (althans vanuit de optiek van de fiscus) kan betekenen 0%, waardoor er überhaupt geen BTW-correctieheffing meer plaatsvindt. Vanwege deze enorme potentiële gevolgen voor de schatkist – de staatssecretaris kan er niet op vertrouwen dat de hogere rechter de uitspraak van de rechtbank zal weerspreken – wordt de BTW–correctie los­gekoppeld van het inkomsten- en loon­belastingforfait, waardoor er toch BTW-heffing over het privégebruik auto blijft plaatsvinden, hetgeen ook moet op grond van Europese regelgeving. De nieuwe regels
De nieuwe regels voor de BTW-correctie voor het privégebruik van een (bestel)auto van de zaak door personeel (en ondernemers/natuurlijke personen; er is onder het nieuwe systeem geen verschil meer tussen werknemers en ondernemers) zijn indachtig de volgende methodiek:

  • de BTW op de kosten met betrekking tot de auto kan in beginsel volledig worden afgetrokken;
  • indien de ondernemer geen vergoeding voor privégebruik van zijn personeel vraagt, is aan het einde van het jaar BTW verschuldigd over het daadwerkelijke privé-gebruik;
  • woon- werkverkeer wordt voor de BTW aangemerkt als privégebruik (let op, dit is anders dan nu het geval is);
  • ondernemers kunnen er voor kiezen een forfaitaire correctie toe te passen, zijnde een percentage van de catalogusprijs (is dus de prijs inclusief BPM en BTW), aldus hoeft er geen kilometeradministratie te worden bijgehouden;
  • er zullen maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat de heffing van BTW-heffing over het privégebruik kan worden gefrustreerd door lage vergoedingen voor het privégebruik in rekening te brengen.
Werkelijk gebruik
Onder het nieuwe systeem is het uitgangspunt dat er 19% BTW verschuldigd is over de feitelijke, met BTW belaste uitgaven voor het werkelijk privé-gebruik, voorzover de BTW op die uitgaven in eerste instantie volledig (of gedeeltelijk) is afgetrokken (privégebruik wordt belast als fictieve dienst). Woon-werkverkeer wordt weer als privé-kilometers aangemerkt (de sinds 1 januari 2008 bestaande goedkeuring dat deze kilometers als zakelijke kilometers kunnen worden aangemerkt is dus vervallen).

In het nieuwe systeem moet de ondernemer/werkgever daarom zowel de kosten per auto als het feitelijk privégebruik per werknemer bijhouden. In zijn besluit stelt de staatssecretaris met betrekking tot dit laatste dat dit dient te geschieden door middel van een sluitende kilometeradministratie. Hier geldt een beetje hetzelfde als bij het bewijzen dat niet privé wordt gereden met de auto: deze eis (van de sluitende kilometeradministratie) wordt door de wet niet gesteld. De wet stelt dat de ondernemer de kosten van de auto en het (privé-)gebruik van de werknemer moet kunnen onderbouwen met alle beschikbare bewijsmiddelen en dat het voldoende is dat het gestelde zakelijke (en dus mutatis mutandis privé-) gebruik aannemelijk gemaakt kan worden. Een sluitende kilometeradministratie blijft evenwel een zeer mooi en in de praktijk ook praktisch middel. Een voorbeeld
Een (bestel)auto is ter beschikking gesteld aan een werknemer die hier ook privé mee rijdt. De werkgever kan alle BTW op aanschaf, onderhoud en gebruik aftrekken (voor eigen auto's als wel voor leaseauto's, dat maakt niet uit). Over het (werkelijk) privégebruik moet BTW worden afgedragen. Hiervoor moet een sluitende kilometeradministratie bijgehouden worden waaruit het privégebruik blijkt. Op grond van deze gegevens kan de (jaarlijkse) verhouding privé/zakelijk worden bepaald. Op basis van de gegevens wordt BTW over het privégebruik aangegeven.

Hierbij spelen ook de herzieningsregels een rol. Voor roerende investeringsgoederen geldt een herzieningsperiode van 5 boekjaren. Deze periode begint in het jaar waarin de goederen, in casu de (bestel)auto in gebruik genomen wordt. Gedurende die tijd moet voor het privégebruik BTW betaald worden. Het boekjaar waarin de goederen, in casu de (bestel)auto, voor het eerst in gebruik genomen worden, geldt altijd als een vol jaar. Na afloop van (en tijdens) de herzieningsperiode wordt nog wel BTW ­betaald over het deel van de kosten ­(gebruik, onderhoud, reparatie en dergelijke) dat onder het privégebruik valt.
­
Stel, er is een auto ter beschikking gesteld die gekocht is met een catalogus waarde van € 30.000, waarvan € 3.700 BTW. De jaarlijkse kosten van gebruik, onderhoud ed. zijn € 5.950, waarvan € 950 BTW.

De aanschaf BTW is volledig afgetrokken. De auto wordt privé gebruikt en er wordt een kilometeradministatie bijgehouden waaruit jaarlijks blijkt dat 25% privé gereden wordt en dat het woon-werkverkeer 15% is (dit zijn nu ook privé-kilometers).

Gedurende 5 jaar wordt jaarlijks (in de laatste aangifte van het jaar) voor privégebruik aangegeven: € 26.300 (€ 30.000 -/- € 3.700) / 5 = € 5.260 + € 5.000 = € 10.260 en hiervan 40% (is het privé-gebruik) is € 4.104. Hierover 19% BTW is € 780.
Vanaf jaar 6 is alleen nog BTW verschuldigd over de jaarlijkse kosten en dit is alsdan in ons voorbeeld 40% van € 5.000 = € 2.000 * 19% = € 380. Forfaitaire bijtelling
In plaats van een correctie op basis van de werkelijk kilometers en dus in plaats van het bijhouden van een kilometeradministratie heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat ook gekozen kan worden voor een forfaitaire bijtelling. Het privégebruik wordt dan vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs van de auto.

Stel, er is een auto ter beschikking gesteld met een catalogus waarde van € 30.000. De aanschaf BTW is volledig afgetrokken. De auto wordt privé gebruikt en er wordt geen kilometeradministatie bijgehouden. Voor het privégebruik wordt dan jaarlijks 2,7% x € 30.000 = € 810 BTW betaald. Deze BTW wordt aangegeven op de laatste aangifte van het jaar. Voor 2011 wordt deze regeling toegepast vanaf 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011, dus de correctie is dan 184/365 x € 810 = € 408. De BTW voor de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 wordt aangegeven op basis van de oude regels.
­
Voor de praktijk lijkt de forfaitaire regeling wel zo makkelijk, zeker als men bedenkt dat anders per auto de kosten en per werknemer her privégebruik moet worden bijgehouden.

Woensdag 14 september 2011

Fiscaal Procesrecht
Winstverdeling en zelfstandigenaftrek maken deel uit van vaststellingsovereenkomst

Hof Den Haag heeft onlangs beslist dat een ondernemer gebonden is aan de afspraken die in een vaststellingsovereenkomst zijn gemaakt betreffende de winstverdeling. Voorts oordeelde het hof dat de inspecteur terecht de zelfstandigenaftrek heeft geweigerd.

De ondernemer drijft in 2005 samen met zijn echtgenote in firmaverband een wijnhandel. Een schriftelijke vastlegging van de firmaovereenkomst ontbreekt. De vof is op 31 december 2005 gestaakt. Naar aanleiding van een boekenonderzoek hebben de man en vrouw op 29 mei 2006 een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur ondertekend. In zijn in juli 2006 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 geeft de man geen winst uit onderneming aan en claimt hij de zelfstandigenaftrek. De inspecteur corrigeert de aangifte. Van de winst uit de vof wordt 75% aan de ondernemer toegerekend. Volgens de inspecteur volgt dit uit de vaststellingsovereenkomst. De zelfstandigenaftrek wordt ook geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep van de man gegrond. De aanslag wordt verminderd. De ondernemer en de inspecteur gaan beiden in hoger beroep.
­
Hof Den Haag verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond. Volgens het hof hebben partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling verbonden ter zake van de in geschil zijnde winstverdeling en zelfstandigenaftrek. De vaststelling houdt in dat de aan de ondernemer toe te rekenen winst van de vof op 75% gesteld moet worden en geen recht bestaat op zelfstandigenaftrek. De telkenmale door de inspecteur herhaalde voorwaarde dat de ondernemer alsnog akkoord diende te gaan met de correcties, die zijn vermeld in de toegezonden conceptrapporten, kon door de ondernemer redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een essentieel onderdeel van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken ter beëindiging van het tussen partijen bestaande geschil. Door op dit voor de inspecteur belangrijke punt niet expliciet een voorbehoud te maken en vervolgens, na herhaalde aanbieding van de vaststellingsovereenkomst, wederom zonder voorbehoud voor akkoord te tekenen, mocht de inspecteur redelijkerwijs verwachten dat de ondernemer inderdaad alsnog akkoord was met de winstverdeling en met het ontbreken van een recht op zelfstandigenaftrek.

Bijlagen:

Dinsdag 13 september 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffing
'Wijzigingen in expatregeling hebben voor- én nadelen'

De wijzigingen in de 30%-bewijsregel ('expatregeling') vanaf najaar 2011, die staatssecretaris Weekers van Financiën onlangs heeft aangekondigd, hebben verschillende consequenties voor Nederland als kenniseconomie. Het betreffen zowel mogelijk positieve als mogelijk negatieve effecten.

Weekers heeft een viertal maatregelen voorgesteld omdat de regeling volgens zijn woorden ruimer wordt toegepast dan oorspronkelijk de bedoeling was. Het pakket voorgestelde maatregelen wordt nader uitgewerkt in het Belastingplan 2012. De staatssecretaris heeft mede naar aanleiding van berichten in de media gedurende mei gemeend om in sommige situaties de toepassing van de regeling te moeten beperken. Expatregeling
De 30%-bewijsregel, ook wel de expatregeling genoemd, is bedoeld om de extra kosten te compenseren, welke worden gemaakt door uit het buitenland afkomstige schaarse en specifiek deskundige werknemers. In plaats van de werkelijke extra kosten te compenseren, kan de werkgever ervoor kiezen een forfaitair vastgesteld bedrag te vergoeden, waarbij grofweg 30% van het loon aangemerkt kan worden als een onbelaste vergoeding. Wat gaat er veranderen?

  • Er komt een salarisnorm voor het bepalen of een ingekomen werknemer wel of niet in aanmerking komt voor de 30%-regeling. Het bedrag van de salarisnorm is nog onduidelijk, maar op basis van de huidige praktijk zal dit vermoedelijk rond € 50.000 liggen. De huidige toets voor schaarse, specifieke deskundigheid vervalt daarmee.
  • De terugblikperiode voor toepassing van de zogenoemde kortingsregeling wordt verlengd tot 25 jaar.
  • Ingekomen werknemers die woonachtig zijn (en blijven) binnen een straal van 150 km van de Nederlandse grens, worden uitgesloten van de regeling.
  • De regeling zal worden opengesteld voor (jonge) buitenlandse promovendi die na hun promotie in Nederland ook in Nederland blijven werken. Voor deze groep werknemers zal een lagere salarisnorm gelden.
­
Naar verwachting zullen de maatregelen komende week zijn verwerkt in het Belastingplan en zal meer duidelijk worden verschaft door de staatssecretaris. Bijvoorbeeld ook over nadere details, zoals het wel of niet van toepassing zijn van overgangsrecht.

Maandag 12 september 2011

Inkomstenbelasting
Woning in Nederland leidt niet automatisch tot binnenlandse belastingplicht

Hof Amsterdam heeft uitspraak gedaan over de vraag of een vrouw in Nederland binnenlands belastingplichtig was en hier te lande over een eigen woning beschikte. De procedure kwam kort gezegd erop neer dat het geregeld verblijven in Nederland en het hebben van een of meer woningen in Nederland nog niet automatische inhoudt dat iemand in Nederland woont en hier een eigen woning heeft.

Het hof stelde voorop dat waar iemand woont, volgens de Nederlandse fiscale wetgeving naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Daarbij zijn alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval van belang. Voor het hebben van een woonplaats in Nederland is van belang dat deze omstandigheden zodanig zijn, dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen die persoon en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Dit houdt in dat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. In de onderhavige procedure slaagde de vrouw er echter niet in om aannemelijk maken dat zij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en ook niet dat zij hier te lande over een eigen woning beschikte.
­
De vrouw is in 2005 eigenaar van een woning in Nederland die door haar ook als postadres werd gebruikt. Zij heeft dezelfde periode ook een adres in het buitenland. De inspecteur weigert de aftrek van de eigenwoningrente in box 1 omdat de vrouw niet in Nederland zou wonen. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw ongegrond, waarna zij in hoger beroep gaat.
­
Hof Amsterdam overweegt dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nederland woonde. Zij beschikte weliswaar over een woning in Nederland (welke ook als postadres door haar werd gebruikt), had bankrekeningen bij een Nederlandse bank, beschikte over een auto in Nederland en ontving voor de woning nota's voor elektriciteit en gas, maar dat is volgens het hof onvoldoende om te concluderen dat zij in Nederland woonde. Het hof overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat zij meer dan 180 dagen per jaar in Nederland verbleef. De vrouw is aan te merken als een buitenlands belastingplichtige die Nederlands inkomen geniet. Zij heeft gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen. Het hof verklaart het hoger beroep van de vrouw gegrond omdat zij wel recht heeft op een heffingsvrij vermogen en het belastingdeel van de algemene heffingskorting.

Bijlagen:

Vrijdag 9 september 2011

Omzetbelasting
Binnenkort wijzigt btw-heffing op servicekosten die opgaan in verhuurdienst

Het ministerie van Financiën zal binnenkort een nieuw vastgoedbesluit publiceren, met daarin nieuw beleid over de behandeling van servicekosten voor de omzetbelasting. Dit heeft mogelijk positieve gevolgen voor de vrijgestelde ondernemer-huurder.

Volgens het huidige beleid worden servicekosten die opgaan in de verhuurdienst (waarbij huurders niet de mogelijkheid hebben de diensten van een derde af te nemen) belast conform het btw-regime van het onderliggende huurcontract. Dit heeft nadelige gevolgen in situaties waarbij huurders niet kunnen opteren voor met btw belaste verhuur. De verhuurder kan in dat geval de btw op ingekochte diensten en goederen in het kader van de servicekosten niet in aftrek brengen. Deze btw wordt in die gevallen meestal verhaald op de huurder. In de praktijk worden de servicekosten in zijn geheel met 19% btw doorbelast. In situaties dat de verhuurder een goed of dienst inkoopt waarop het btw-tarief van 6% van toepassing is, betalen de vrijgestelde huurders dan ook meer btw dan in de situatie dat zij zelf rechtstreeks de goederen of diensten zouden afnemen.
­
'Vooruitlopend op het nieuwe vastgoedbesluit, heeft het ministerie van Financiën een intern memo verzonden aan de Belastingdienst. 'Op grond van dit memo heeft de verhuurder de keuze om ingekochte goederen en diensten in het kader van de servicekosten apart door te belasten of mee te laten lopen in de vrijgestelde verhuur. Dit beleid is conform het beleid, zoals dat gold vóór 14 juli 2009. Het is dan ook verdedigbaar dat conform dit oude beleid het ook mogelijk is de servicekosten voor de werkelijke kosten en de daarbij behorende btw-tarieven door te belasten.'

Donderdag 8 september 2011

Fiscaal Procesrecht
Hof zet ambtshalve vermindering om in nadere voorlopige aanslag

Hof Den Bosch heeft een ambtshalve vermindering omgezet in een nadere voorlopige aanslag tot een negatief bedrag om zo toch tot een redelijk eindresultaat te komen, te weten de vergoeding van heffingsrente over een belastingteruggaaf.

De procedure betrof een vrouw die over 2008 eerst een voorlopige aanslag inkomstenbelasting had ontvangen naar een verschuldigd bedrag van € 17.183. Op 11 juni 2009 had de inspecteur de voorlopige aanslag ambtshalve verminderd naar een bedrag van € 14.612. Daarbij had hij over de periode 1 januari tot en met 11 juni 2009 € 50 invorderingsrente vergoed over de teruggaaf.
­
De vrouw meende dat de inspecteur een nadere voorlopige aanslag had moeten opleggen naar een negatief bedrag waardoor zij een rentevergoeding zou ontvangen over de periode 1 juli 2008 tot en met 11 juni 2009. Het geschil tussen partijen ontwikkelde zich tot een breed formeelrechtelijk dispuut.
­
Op basis van een rapport van de Nationale ombudsman uit 2008, een arrest van de Hoge Raad uit 2009 en een ministerieel besluit uit 1991 stelde het hof de vrouw in het gelijk. Zij kreeg ook heffingsrente vergoed over de periode 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008 en wel langs een juridisch ongebruikelijke weg: de conversie van een ambtshalve vermindering in een nadere (negatieve) voorlopige aanslag. Sinds 1 januari 2010 is overigens het tijdvak gewijzigd, waarover heffingsrente wordt verschuldigd of vergoed. Voor aanslagen die na die datum zijn opgelegd, wordt de heffingsrente berekend vanaf de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.

Bijlagen:

Woensdag 7 september 2011

Omzetbelasting
Btw-correctie privé-gebruik auto aangepast: wat te doen?

Eind van het jaar moest een correctie worden gemaakt op de gedurende het jaar in aftrek gebrachte btw als een auto van de zaak voor privé-doeleinden werd gebruikt. Voor de btw-correctie werd aangesloten bij de forfaitaire regeling voor de loon- en inkomstenbelasting. De btw-correctie bedroeg jaarlijks 12% van 25% ('normale' auto's), 20% (zuinige auto's), 14% (zeer zuinige auto's) en 0% (elektrische auto's) van de cataloguswaarde. Deze regeling is door een uitspraak van rechtbank Haarlem volledig veranderd. Wat zijn de actiepunten? Rechtbank Haarlem
Een ondernemer heeft vanwege privé-gebruik in eerste instantie 12% van 25% van de cataloguswaarde gecorrigeerd voor de btw. Hij maakt bezwaar tegen zijn aangifte op basis van ongelijke behandeling omdat voor auto's met een lage CO²-uitstoot een btw-correctie geldt van 12% van 14% van de cataloguswaarde. De ondernemer krijgt gelijk! Hij mag dus ook de forfaitaire bijtelling van 14% toepassen. Ook mag 0% x 12% x cataloguswaarde worden toegepast omdat dit de correctie is voor elektrische auto's. Praktijk
Door de uitspraak kan iedere ondernemer een beroep doen op het lagere bijtellingtarief van 14% of zelfs stellen dat er geen bijtelling hoeft plaats te vinden. Ongeacht of ze voor de loon- en inkomstenbelasting wel 20% of 25% moeten bijtellen. Wijzigingen per 1 juli 2011
De staatssecretaris heeft door deze uitspraak de wet aangepast.

  • Het privé-gebruik van een ter beschikking gestelde auto voor de btw wordt gezien als een fictieve dienst. De beperking van de vooraftrek is vervallen.
  • Het woon- werkverkeer voor de btw wordt wederom als privé-gebruik aangemerkt. Als men alleen woon-werkkilometers maakt, heeft men voor de loon- en inkomstenbelasting geen bijtelling. Er wordt wel btw geheven in verband met privé-gebruik. Opgemaakte verklaringen 'geen privé-gebruik' tussen werkgever en werknemer hebben geen effect meer voor de btw-correctie, ook niet bij alleen woon-werkverkeerkilomers. Dit wijkt dus af van de loon-/inkomstenbelasting.
  • De btw-correctie wordt gebaseerd op de 'gemaakte uitgaven':
  • 1/5 deel van het aankoopbedrag (inclusief BPM), voor de eerste vijf jaar (na vijf jaar wordt dit dus niet meer meegeteld); en,
  • de gebruiks- en onderhoudskosten in het jaar (zoals benzine, onderhoud, reparaties).

Er is geen aansluiting meer bij de loon/inkomstenbelasting. De ondernemer moet 19% btw betalen over de gemaakte uitgaven voor zover deze aan het privé-gebruik zijn toe te rekenen. Hiervoor is volgens de staatssecretaris een sluitende kilometeradministratie nodig. Ter beperking van de administratieve lasten is goedgekeurd dat het privé-gebruik wordt vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs, inclusief BPM en btw, van de auto. In termen van de oude regeling komt dit effectief neer op een correctie van 12% van 22,5%.
  • Er is geen sprake (meer) van een fictieve dienst wanneer een vergoeding wordt betaald voor de verreden privé-kilometers. Er hoeft geen btw-correctie vanwege privé-gebruik (meer) te worden toegepast. De staatssecretaris heeft aangekondigd een anti-misbruikmaatregel te treffen, om te voorkomen dat werkgevers massaal een ('symbolische') lage eigen bijdrage gaan vragen van hun werknemers om de btw-correctie te voorkomen. De verwachting is dat de staatssecretaris met een minimum vergoeding zal komen. De vraag is of dit geoorloofd is op basis van de Europese btw-richtlijn. Vooruitlopend op deze anti-misbruikmaatregel kan er voor gekozen worden om een (geringe) eigen bijdrage te berekenen. Dit is niet altijd voordelig.
  • In de parlementaire behandeling heeft de staatssecretaris aangegeven dat van interne diensten geen sprake kan zijn op door de ondernemer ingekochte diensten. Gevolg is dat aan btw-heffing over privé-gebruik lease-auto niet wordt toegekomen. De lease betreft een ingekochte dienst. In zijn besluit vermeldt de staatssecretaris dat zijn eerdere opmerking bij het Belastingplan 2008 niet voor lease-auto's geldt. Het is de vraag of de staatssecretaris hiermee wegkomt. Het is raadzaam om bij het ter beschikking stellen van een lease-auto, de regeling die vanaf 1 juli 2011 geldt toe te passen. Vervolgens kan bezwaar worden gemaakt tegen de aangifte waarin de btw over het privé-gebruik wordt aangegeven.
Wat nu te doen? Lopende bezwaarprocedures
Ondernemers die over de jaren 2008, 2009 en/of 2010 tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de privé-correctie auto op grond van (lopende) rechtzaken of het Coffeng-rapport. Deze bezwaarschriften worden momenteel door de Belastingdienst aangehouden in afwachting van duidelijkheid. Hiervoor geldt dat er tijdig bezwaar is aangetekend. Zolang het bezwaar loopt, kan dit nader worden gemotiveerd met een beroep op de uitspraak van Rechtbank Haarlem. Het is raadzaam nu al een brief hiervoor aan de Belastingdienst te sturen.
­
Actie : brief sturen met aanvullende motivatie aan Belastingdienst.
­ Onlangs naheffingsaanslag ontvangen
Als een ondernemer onlangs (korter dan zes weken geleden) een naheffingsaanslag heeft ontvangen over 2008, 2009 en/of 2010 en de privé-correctie auto daarvan onderdeel uitmaakt (bijvoorbeeld door ingediende suppletie), dan dient tegen die aanslag zo spoedig mogelijk bezwaar te worden gemaakt.
­
Actie : indienen bezwaar binnen zes weken na aanslag.
­ Nog in te dienen suppletie/correctie
Als een ondernemer nog een suppletie of correctie moet indienen over 2008, 2009 en/of 2010, dan kan in die suppletie een beroep op de uitspraak van Rechtbank Haarlem worden meegenomen. Het is raadzaam om in de suppletie de wettelijke regels toe te passen (dus 12% van 25% of 20%) en vervolgens tegen de aanslag binnen zes weken bezwaar te maken.
­
Actie : meenemen in suppletie en bezwaar maken; let op termijnen!
­ Boekjaar niet gelijk aan kalenderjaar
Niet bij alle ondernemers is boekjaar gelijk aan kalenderjaar. Als voor een ondernemer recent (binnen zes weken) of binnenkort de laatste aangifte van het boekjaar 2010/11 is/moet worden ingediend, kan een beroep worden gedaan op de uitspraak van Rechtbank Haarlem. Het is raadzaam om in de aangifte de wettelijke regels toe te passen (dus 12% van 25% of 20%) en daartegen vervolgens bezwaar te maken (Let op termijn! Binnen zes weken na voldoening van de btw).
­
Actie : meenemen in aangifte (binnen aangiftetermijn) en bezwaar maken; let op termijnen!

Dinsdag 6 september 2011

Inkomstenbelasting
Dga mag regresvordering op bv niet afwaarderen via tbs-regeling

Onlangs heeft Rechtbank Breda geoordeeld dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) een regresvordering op zijn bv niet mag afwaarderen via de tbs-regeling. De dga is de geldverstrekking onder zodanige voorwaarden en omstandigheden aangegaan dat hij daarbij een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen.

Het afwaarderingsverlies dat is voortgevloeid uit het aldus aanvaarde risico dient bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden buiten beschouwing te blijven. Borgstelling
Rabobank had een krediet aan de bv van de dga verstrekt. De dga stelde zich hierbij voor € 150.000 borg ten behoeve van de bank. Op 18 maart 2005 kreeg de dga een extra kredietfaciliteit en werd de borgstelling van € 150.000 veranderd in een hoofdelijke aansprakelijkstelling van € 428.512. De bv werd vervolgens failliet verklaard. Rabobank stelde belanghebbende aansprakelijk en verhaalde € 318.845 op hem. Afwaardering
De dga bracht dit bedrag in zijn IB-aangifte in aftrek. De belastinginspecteur accepteerde de afwaardering van de regresvordering op de bv niet. In bezwaar stond hij alsnog een afwaardering van € 150.000 toe. In geschil is of belanghebbende het restant ook ten laste van zijn inkomen mag afwaarderen. Debiteurenrisico
Rechtbank Breda oordeelt dat de dga de geldverstrekking onder zodanige voorwaarden en omstandigheden is aangegaan dat hij daarbij een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de bv ten tijde van de aansprakelijkstelling al behoorlijke verliezen had geleden. Verder wijst de rechtbank op de dalende omzetcijfers. Ook acht de rechtbank van belang dat de borgstelling van € 150.000 is omgezet in een hoofdelijke aansprakelijkstelling van € 428.512. Daaruit valt af te leiden dat de bank ernstige twijfels had over de financiële situatie van de onderneming. Daarnaast acht de rechtbank nog van belang dat alle activa van de bv reeds aan de bank waren verpand en dat de bv derhalve nagenoeg geen verhaal zou bieden. De aanslag blijft in stand.

Bijlagen:

Maandag 5 september 2011

Inkomstenbelasting
Lijfrente-constructie oud-regime slechts vier maanden geldig

Polishouders die de afgelopen vier maanden hun oud-regimelijfrente hebben omgezet in een bankspaarproduct op naam van hun echtgenoot, mogen het aldus genoten belastingvoordeel behouden. In alle andere gevallen wordt de constructie afgekeurd. Weekers fluit daarmee zijn eigen specialisten van de Belastingdienst formeel terug, zo meldt Het Financieele Dagblad.

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft hierover een besluit gepubliceerd. Het besluit beschrijft hoe wordt omgegaan met opgewekt vertrouwen als gevolg van een standpunt van de Belastingdienst rond de wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten voor de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening. Standpunt Belastingdienst
De fiscus besloot op 6 april dat oud-regimelijfrentepolissen (van voor 1992) in bepaalde omstandigheden mogen worden belast bij de minstverdienende echtgenoot. Dat levert een fors belastingvoordeel op. De premies zijn bij de meestverdienende echtgenoot afgetrokken tegen 72%, terwijl over de uitkeringen slechts 15% belasting hoeft te worden betaald. Het standpunt van de Belastingdienst wekte veel verbazing, omdat een antimisbruikartikel in de wet dergelijke fiscale trucs verbiedt. Het ministerie van Financiën dwong de Belastingdienst eind juli al, na berichtgeving in het FD, het eerdere standpunt te herzien. Maar iedereen die tussen 6 april en 19 augustus, de formele datum van het besluit, gebruik heeft gemaakt van de constructie, mag het belastingvoordeel incasseren. Besluit oud-regimelijfrenten
Weekers schrijft in het besluit onder meer het volgende: 'Het in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst in een specifieke casus heeft ertoe geleid dat in identieke gevallen belastingplichtigen op basis van dat standpunt vaststaande posities hebben ingenomen. Dergelijke posities moeten fiscaal worden behandeld conform het in april 2011 door de Belastingdienst voor de specifieke casus ingenomen standpunt omdat belastingplichtigen daaraan vertrouwen mogen ontlenen.
­
De specifieke casus betrof een zogenoemde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die was gesloten door de meestverdienende echtgenoot die ook de lijfrentepremies had afgetrokken. Op het tijdstip van de expiratie van de kapitaalverzekering was de minstverdienende echtgenoot onherroepelijk begunstigde van de lijfrente. De lijfrenteclausule moet daarom ook door de minstverdienende echtgenoot worden uitgevoerd en deze doet dat door het inbrengen van het lijfrentekapitaal in een lijfrentespaarrekening. Langs deze weg is in de eerste plaats een fiscaal geruisloze omzetting mogelijk, ondanks het feit dat de andere echtgenoot dan de echtgenoot die oorspronkelijk verzekeringnemer was, de rechthebbende wordt van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bovendien hield het standpunt van de Belastingdienst in dat de uitkeringen die op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht worden ontvangen door de minstverdienende echtgenoot, ook daadwerkelijk bij die echtgenoot zouden worden belast. Dit ondanks het feit dat de premies voor de lijfrenteverzekering in het verleden bij de andere, meestverdienende echtgenoot in aftrek zijn gekomen.
­
Dit in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst blijft gelden voor alle gevallen waarvan aannemelijk is dat uitsluitend op basis van deze standpuntbepaling en nog vóór de dagtekening van het besluit, vóór of door de expiratie van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule de begunstiging onherroepelijk is gewijzigd ten gunste van de minstverdienende echtgenoot. Hieronder vallen in beginsel niet situaties waarin reeds vóór het bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst de minstverdienende echtgenoot (onherroepelijk) begunstigde van de lijfrente was. Dit is anders als na de standpuntbepaling door de Belastingdienst, maar vóór de dagtekening van dit besluit, tevens overboeking van het lijfrentekapitaal heeft plaatsgevonden naar een aanbieder van lijfrentespaarrekeningen of lijfrentebeleggingsrechten. Ook deze situaties worden gerespecteerd. Als datum van bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst wordt uitgegaan van 6 april 2011.
­
Met het oog op de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen en om dit voor de toekomst vast te leggen, moeten deze situaties vóór 1 januari 2012 worden gemeld aan de voor de belastingplichtige bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. Daarbij dienen stukken te worden overgelegd waaruit het tijdstip van onherroepelijk worden van de begunstiging c.q. het tijdstip van overboeking van het lijfrentekapitaal blijkt.'

Bijlagen:

Vrijdag 2 september 2011

Inkomstenbelasting
Afkoop oud regime-lijfrente belast in jaar van expiratie

De rechter bij het Haagse hof beslist dat belasting over de afkoopsom van een oude lijfrente moet worden betaald in het jaar dat de lijfrenteverzekering afloopt. Dat geldt ook wanneer de verzekerde de afkoopsom pas ontvangt in het jaar daarop.

Een man heeft op 1 januari 1988 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (oud regime-lijfrente) afgesloten. De lijfrenteverzekering expireert op 1 september 2006. Op 29 november 2006 kiest hij ervoor een deel van het vrijgekomen kapitaal om te zetten in een direct ingaande lijfrente. Op 19 maart 2007 beslist de man dat hij de rest van het kapitaal in een keer wil genieten. Dit bedrag wordt door de verzekeringsmaatschappij op 3 april 2007 overgemaakt. In geschil is of de in 2007 ontvangen afkoopsom in 2006 (jaar van expiratie) of in 2007 (jaar van ontvangst) belast is.
­
Hof Den Haag oordeelt, overeenkomstig het eerdere oordeel van de rechtbank, dat het heffingsmoment het moment van expiratie is, oftewel 2006. De man had in 2006 besloten een deel van het kapitaal te gebruiken voor een lijfrente. Daarmee was volgens het hof in 2006 al duidelijk dat een deel van het kapitaal niet voor een lijfrente zou worden gebruikt. De afkoopsom is dan ook belast in 2006. Expiratiekapitaal
Komt een oud regime lijfrenteverzekering tot uitkering, dan kan de begunstigde op dat moment kiezen wat hij met het expiratiekapitaal wil doen:

  • een direct ingaande lijfrente aankopen;
  • de verzekering ongewijzigd voortzetten; of
  • het kapitaal in een keer genieten.

In deze zaak koos de man ervoor een deel van het expiratiekapitaal te gebruiken voor een direct ingaande lijfrente. Volgens de rechtbank en het hof was het op dat moment al duidelijk dat een deel van het kapitaal niet voor een lijfrente zou worden gebruikt. Dit bedrag was dan ook in 2006 al belastbaar.
­
Afgevraagd kan worden wat de uitkomst zou zijn als de man niet deels voor een direct ingaande lijfrente had gekozen, maar de hele lijfrente op 19 maart 2007, zes en een halve maand na expiratiedatum, had afgekocht.
­
Tot 2010 gold na expiratie van een lijfrenteverzekering een redelijke beslistermijn van zes maanden. De begunstigde had zes maanden de tijd om te beslissen wat hij met het lijfrentekapitaal wilde doen. Waren deze zes maanden verstreken, dan werd de verzekering geacht te zijn afgekocht op de expiratiedatum. In de hierboven omschreven zaak zou ook dan de uitkering dus in 2006, het jaar van expiratie, belast zijn, en niet in het jaar waarin de uitkering daadwerkelijk werd genoten. De redelijke beslistermijn zou in deze situatie eindigen op 1 maart 2007.

Redelijke beslistermijn


Met ingang van 2010 zijn de regels over de redelijke beslistermijn gewijzigd. De redelijke beslistermijn is vervangen door een wettelijke beslistermijn. De wettelijke beslistermijn eindigt bij een uitkering bij in leven zijn op 31 december van het jaar volgend op het jaar van expiratie. Wordt de wettelijke beslistermijn overschreden, dan wordt de verzekering geacht te zijn afgekocht op de overschrijdingsdatum. De overschrijdingsdatum is vervolgens ook het heffingsmoment. Dit geldt voor nieuw regime lijfrentes en voor oud regime lijfrentes. Overigens is het, net als vóór 2010, nog steeds mogelijk om vanwege bijzondere omstandigheden bij de inspecteur te verzoeken om verlenging van de beslistermijn.
­
Het is mogelijk dat tijdens de wettelijke beslistermijn wordt gekozen voor afkoop. In dat geval is het heffingsmoment het moment waarop het afkoopbedrag wordt overgemaakt.

Bijlagen:

Donderdag 1 september 2011

Fiscaal Procesrecht
Hoge Raad: Melding betalingsonmacht na ontvangst aanmaning is 'tijdig'

Onlangs is de Hoge Raad in een concreet geval tot de conclusie gekomen dat sprake was van betalingsonmacht op het moment dat een vennootschap een aanmaning tot betaling van de belastingaanslag(en) had ontvangen.
Als een vennootschap de verschuldigde belastingen (zoals loonbelasting en omzetbelasting) en sociale premies niet kan betalen, zijn de bestuurder(s) verplicht tijdig een melding van betalingsonmacht aan de Belastingdienst te doen. Wordt aan de meldingsplicht niet of niet juist voldaan, dan mag de Belastingdienst ervan uitgaan dat de niet-betaling aan de bestuurders is te wijten als gevolg van onbehoorlijk bestuur. De bestuurders krijgen de kans dit vermoeden te weerleggen.
­­
Wat is in dit verband 'tijdig'? De Hoge Raad kwam op 12 augustus 2011 in een concreet geval tot de conclusie dat sprake was van betalingsonmacht op het moment dat de vennootschap een aanmaning tot betaling van de belastingaanslag(en) had ontvangen. Op dat moment stond namelijk vast dat de vennootschap niet in staat was de aanslag te betalen. Dat stond nog niet vast toen de naheffingsaanslagen werden opgelegd.
­­
Wat de duur van de termijn voor het doen van een melding van betalingsonmacht betreft: daarvoor geldt een termijn van twee weken na ontvangst van de aanmaning. De Hoge Raad bevestigde daarmee een uitspraak van de rechtbank te Arnhem, die het Hof juist had vernietigd.

Bijlagen:

Woensdag 31 augustus 2011

Inkomstenbelasting
Geen recht op mkb-winstvrijstelling bij inbreng met terugwerkende kracht in bv

Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat er geen recht op de mkb-winstvrijstelling bestaat als de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar voor rekening en risico van een bv wordt gedreven. Aan het vereiste van ondernemerschap wordt dan niet meer voldaan.

Een man drijft sinds 1997 samen met zijn vader een voegersbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma. Op 14 maart 2007 sluiten beiden een intentieverklaring tot inbreng van de onderneming in een bv. Deze bv wordt in 2007 opgericht. De resultaten van de onderneming komen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 voor rekening van de bv. In zijn aangifte IB/PVV 2007 claimt de zoon mkb-winstvrijstelling. In geschil is of de inspecteur deze aftrek terecht heeft geweigerd.
­
Rechtbank Breda oordeelt dat er geen recht op de mkb-winstvrijstelling bestaat als de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar voor rekening en risico van een bv wordt gedreven. Aan het vereiste van het ondernemerschap wordt dan niet langer voldaan. In dit betreffende geval wordt de onderneming (op grond van goedkeurend beleid) met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 voor rekening en risico van de bv gedreven. De zoon moet de boeken van zijn onderneming daarom sluiten per 1 januari 2007, zodat hij in 2007 geen onderneming voor zijn rekening en risico drijft. Op grond van het voorgaande heeft de inspecteur terecht de mkb-winstvrijstelling geweigerd.

Bijlagen:

Dinsdag 30 augustus 2011

Inkomstenbelasting
Besluit Weekers inzake oud-regimelijfrenten gepubliceerd

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een besluit gepubliceerd over oud-regimelijfrenten en de toerekening van lijfrentetermijnen aan echtgenoten. Het besluit beschrijft hoe wordt omgegaan met opgewekt vertrouwen als gevolg van een standpunt van de Belastingdienst inzake de wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten ten behoeve van de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening.

Polishouders die de afgelopen vier maanden hun oud-regimelijfrente hebben omgezet in een bankspaarproduct op naam van hun echtgenoot, mogen het aldus genoten belastingvoordeel behouden. In alle andere gevallen wordt de constructie afgekeurd. Weekers fluit daarmee zijn eigen specialisten van de Belastingdienst formeel terug, zo meldt Het Financieele Dagblad. Standpunt Belastingdienst
De fiscus besloot op 6 april dat oud-regimelijfrentepolissen (van voor 1992) in bepaalde omstandigheden mogen worden belast bij de minstverdienende echtgenoot. Dat levert een fors belastingvoordeel op. De premies zijn bij de meestverdienende echtgenoot afgetrokken tegen 72%, terwijl over de uitkeringen slechts 15% belasting hoeft te worden betaald. Het standpunt van de Belastingdienst wekte veel verbazing, omdat een antimisbruikartikel in de wet dergelijke fiscale trucs verbiedt. Het ministerie van Financiën dwong de Belastingdienst eind juli al, na berichtgeving in het FD, het eerdere standpunt te herzien. Maar iedereen die tussen 6 april en 19 augustus, de formele datum van het besluit, gebruik heeft gemaakt van de constructie, mag het belastingvoordeel incasseren. Besluit oud-regimelijfrenten
Weekers schrijft in het besluit onder meer het volgende: 'Het in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst in een specifieke casus heeft ertoe geleid dat in identieke gevallen belastingplichtigen op basis van dat standpunt vaststaande posities hebben ingenomen. Dergelijke posities moeten fiscaal worden behandeld conform het in april 2011 door de Belastingdienst voor de specifieke casus ingenomen standpunt omdat belastingplichtigen daaraan vertrouwen mogen ontlenen.
­
De specifieke casus betrof een zogenoemde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die was gesloten door de meestverdienende echtgenoot die ook de lijfrentepremies had afgetrokken. Op het tijdstip van de expiratie van de kapitaalverzekering was de minstverdienende echtgenoot onherroepelijk begunstigde van de lijfrente. De lijfrenteclausule moet daarom ook door de minstverdienende echtgenoot worden uitgevoerd en deze doet dat door het inbrengen van het lijfrentekapitaal in een lijfrentespaarrekening. Langs deze weg is in de eerste plaats een fiscaal geruisloze omzetting mogelijk, ondanks het feit dat de andere echtgenoot dan de echtgenoot die oorspronkelijk verzekeringnemer was, de rechthebbende wordt van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bovendien hield het standpunt van de Belastingdienst in dat de uitkeringen die op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht worden ontvangen door de minstverdienende echtgenoot, ook daadwerkelijk bij die echtgenoot zouden worden belast. Dit ondanks het feit dat de premies voor de lijfrenteverzekering in het verleden bij de andere, meestverdienende echtgenoot in aftrek zijn gekomen.
­
Dit in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst blijft gelden voor alle gevallen waarvan aannemelijk is dat uitsluitend op basis van deze standpuntbepaling en nog vóór de dagtekening van het besluit, vóór of door de expiratie van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule de begunstiging onherroepelijk is gewijzigd ten gunste van de minstverdienende echtgenoot. Hieronder vallen in beginsel niet situaties waarin reeds vóór het bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst de minstverdienende echtgenoot (onherroepelijk) begunstigde van de lijfrente was. Dit is anders als na de standpuntbepaling door de Belastingdienst, maar vóór de dagtekening van dit besluit, tevens overboeking van het lijfrentekapitaal heeft plaatsgevonden naar een aanbieder van lijfrentespaarrekeningen of lijfrentebeleggingsrechten. Ook deze situaties worden gerespecteerd. Als datum van bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst wordt uitgegaan van 6 april 2011.
­
Met het oog op de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen en om dit voor de toekomst vast te leggen, moeten deze situaties vóór 1 januari 2012 worden gemeld aan de voor de belastingplichtige bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. Daarbij dienen stukken te worden overgelegd waaruit het tijdstip van onherroepelijk worden van de begunstiging c.q. het tijdstip van overboeking van het lijfrentekapitaal blijkt.'

Bijlagen:

Maandag 29 augustus 2011

Fiscaal Procesrecht / Inkomstenbelasting
Inkeerregeling van toepassing bij ontmanteling afgezonderde particuliere vermogens

Eerder deze maand heeft staatssecretaris Weekers van Financiën een besluit uitgebracht met beleid over de bestrijding en ontmanteling van afgezonderde particuliere vermogens (apv's). Voor belastingplichtigen die zich vóór 1 december 2011 melden, zal een totaaloplossing worden gezocht waarbij voor zover nodig wordt goedgekeurd dat de inkeerregeling van toepassing is.

Een apv is een afgezonderd vermogen waarmee vooral een particulier belang wordt gediend. Hierbij kan gedacht worden aan trusts en buitenlandse stichtingen. Men kan betrokken zijn bij een apv als oprichter of als begunstigde. Het vermogen in trusts en stichtingen wordt doorgaans niet aangegeven bij de Belastingdienst. De oprichter vindt dat het ingebrachte vermogen niet meer van hem is en de begunstigden geven niets aan omdat zij vinden dat zij nog niets hebben. Op deze manier zweeft het vermogen en wordt het nergens belast; ook niet bij de trust of de stichting zelf. Fiscale transparantie
Door wetswijziging wordt vanaf 1 januari 2010 door een apv heen gekeken (fiscale transparantie). Deze situatie heeft in de praktijk ertoe geleid dat er oprichters zijn die een discutabele apv willen ontmantelen, meestal in het jaar 2009. In het besluit staat aangegeven dat de Belastingdienst in overleg met de betrokkenen bij een apv naar een totaaloplossing zoekt waarbij fiscale transparantie naar de oprichter van de apv als uitgangspunt geldt. Inkeerregeling
Verder geeft het besluit aan dat het gematigde boetebeleid van de inkeerregeling (voor het alsnog indienen van een juiste belastingaangifte) van toepassing is als aan de voorwaarden van de inkeerregeling is voldaan. De inkeerregeling heeft betrekking op het melden van het voornemen van ontmanteling van een apv vóór 1 december 2011. Het gematigde boetebeleid bij de inkeerregeling houdt in dat geen of een lagere boete zal worden opgelegd bij een melding van het voornemen tot ontmanteling van een discutabele trust vóór 1 december 2011. Daarbij geldt als voorwaarde dat de melding plaatsvindt voordat de oprichter weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid in de belastingaangifte bekend is of bekend zal worden. Dat betekent dat indien sprake is van inkeer binnen twee jaren na het doen van de onjuiste of onvolledige aangifte er geen vergrijpboete wordt opgelegd. Is sprake van inkeer na twee jaren na eerder bedoelde aangifte, dan geeft dat aanleiding tot het opleggen van een gematigde vergrijpboete.
­
Het besluit is op 19 augustus 2011 in werking getreden, werkt terug tot en met 10 augustus 2011 en vervalt per 1 december 2011.

Bijlagen:

Vrijdag 26 augustus 2011

Loonheffing
Pensioen in eigen beheer onzuiver door te lage AOW-franchise

Wanneer een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk in eigen beheer wordt gehouden, wordt de collectieve gangbaarheidtoets toegepast. De rechter oordeelt in een zaak dat een bv een onzuivere pensioenregeling in eigen beheer heeft toegezegd door een te lage AOW-franchise.

De bv heeft na oprichting in 1996 aan directeur en enig aandeelhouder pensioen toegezegd. De bv voert de pensioenregeling volledig in eigen beheer. In verband met aanpassing van de pensioenregeling heeft de bv een concept van de nieuwe pensioenregeling ter beoordeling voorgelegd aan de inspecteur van de Belastingdienst.
­
De AOW-franchise heeft de bv gesteld op 10/7 x de AOW-uitkering voor gehuwde personen. De inspecteur oordeelt dat de regeling niet kwalificeert als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Uit de collectieve gangbaarheidstoets volgt dat minimaal moet worden uitgegaan van een AOW-franchise die gebaseerd is op de AOW-uitkering voor een ongehuwde persoon. Deze AOW-franchise is hoger.
­
De bv komt vervolgens met een opsomming van de AOW-franchises in de grootste verplichte bedrijfspensioenfondsen die de meerderheid van alle Nederlandse werknemer vertegenwoordigen. Die pensioenfondsen hanteren een AOW-franchise die lager is dan de AOW-franchise volgens de collectieve gangbaarheidstoets.
­
De bv is daarom van mening dat de collectieve gangbaarheidstoets niet van toepassing is, omdat de daar genoemde AOW-franchise niet meer weergeeft wat gangbaar is. Onredelijk resultaat
Hof Den Haag vindt de opsomming van de bv onvoldoende. Met toepassing van de voorwaarden in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is het nog steeds mogelijk om in eigen beheer een pensioen op te bouwen dat ten minste gelijk is aan pensioen dat in collectieve regelingen gangbaar is. Zo vallen bijna alle gewone werknemers onder het middelloonstelsel, terwijl in eigen beheer een eindloonstelsel nog gebruikelijk is. ­

De wetgever beoogt met de collectieve gangbaarheidstoets een materieel gelijke behandeling tussen collectieve pensioenregelingen en pensioenregelingen in eigen beheer te bewerkstelligen. De collectieve gangbaarheidstoets kan daarom alleen onverbindend worden verklaard wanneer één of meer afwijkingen van de gangbaarheidstoetspunten leiden tot een willekeurig of onredelijk resultaat. Dit laatste heeft de bv onvoldoende aangetoond. Het gelijk is daarom aan de inspecteur. Verzekerd pensioen
Wanneer een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk in eigen beheer wordt gehouden, wordt de collectieve gangbaarheidtoets toegepast. De AOW-franchise moet dan worden gebaseerd op 10/7 x de AOW uitkering voor een ongehuwde persoon (in 2011 € 18.738).
­
Wanneer de pensioenregeling van een directeur grootaandeelhouder volledig wordt verzekerd, is de collectieve gangbaarheidstoets niet van toepassing. Dan mag worden uitgegaan van de lagere AOW-franchise die gebaseerd is op een AOW uitkering voor gehuwde personen (in 2011 € 12.898). Een volledig verzekerd pensioen van een dga mag daardoor worden gebaseerd op een pensioengrondslag die € 5.840 hoger is.

Bijlagen:

Donderdag 25 augustus 2011

Inkomstenbelasting
Lijfrentemogelijkheden voor zelfstandigen: omzetting oudedagsreserve of stakingswinst

Zelfstandig ondernemers hebben twee extra mogelijkheden om een lijfrente op te bouwen naast de reguliere lijfrentepremieaftrek (jaarruimte en reserveringsruimte). Deze twee extra mogelijkheden zijn de omzetting van een oudedagsreserve en het benutten van stakingswinst. Omzetting van de oudedagsreserve
Ondernemers hebben de mogelijkheid om jaarlijks een deel van hun winst toe te voegen aan de oudedagsreserve. Over dit gedeelte van de winst hoeft de ondernemer op dat moment (nog) geen inkomstenbelasting te betalen. Vervolgens kan de oudedagsreserve worden omgezet in een toegestane lijfrente. De oudedagsreserve valt dan (gedeeltelijk) vrij in de winst en tegelijkertijd kan eenzelfde bedrag van de belastbare winst worden afgetrokken als lijfrentepremie. Dit bedrag moet dan ook daadwerkelijk als lijfrentepremie zijn betaald. Hierdoor vindt de omzetting fiscaal geruisloos, dat wil zeggen zonder fiscale sanctie, plaats. Omzetting van de stakingswinst
Een ondernemer die zijn onderneming geheel of gedeeltelijk staakt, kan de met de staking gerealiseerde winst aanwenden voor een toegestane lijfrente. De ondernemer krijgt hierdoor extra aftrekruimte. De extra aftrekruimte is aan wettelijke maxima verbonden. Deze maxima worden jaarlijks geïndexeerd. De hoogte van het van toepassing zijnde maximum is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de ondernemer ten tijde van de staking. Vooral de leeftijd van de ondernemer op het moment van staken is bepalend.
­
De extra aftrekruimte is maximaal het bedrag van de stakingswinst, maar niet meer dan (bedragen 2011):

  • € 435.652 als de ondernemer 60 jaar of ouder is op het moment van staken of als de ondernemer op het moment van staken voor 45% of meer arbeidsongeschikt is en de termijnen van de lijfrente binnen zes maanden na het staken ingaan.
  • € 217.833 als de ondernemer op het moment van staken ouder is dan 50 jaar, maar jonger is dan 60 jaar of als de ondernemer ervoor kiest om de termijnen van de lijfrente direct in te laten gaan.
  • € 108.922 in alle overige gevallen.
De stakende ondernemer moet op de gemaximeerde vrijstelling reeds opgebouwde voorzieningen, bijvoorbeeld het bedrag van de oudedagsreserve aan het begin van het kalenderjaar en lijfrentepremies die in voorafgaande jaren in aftrek zijn gebracht, in mindering brengen. ­
Om van de aftrekmogelijkheid gebruik te kunnen maken, moet de stakingswinst binnen zes maanden ná het jaar van staken zijn omgezet in een lijfrente. Bancaire lijfrente niet mogelijk bij de overnemende vennootschap
De in verband met de omzetting van de oudedagsreserve en/of stakingswinst bedongen lijfrente kan worden ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij of bij de bank. Wordt een IB-onderneming overgedragen of ingebracht in een besloten of naamloze vennootschap, dan mag ook bij deze opvolgende onderneming een lijfrente worden bedongen in verband met omzetting van een oudedagsreserve of stakingswinst.
­
De te bedingen lijfrente moet dan voldoen aan de regels die gelden voor een verzekerde lijfrente. Het is niet mogelijk bij de opvolgende onderneming een bancaire lijfrente te bedingen. Een bancaire lijfrente kan alleen bij een bank of een beleggingsinstelling worden aangekocht.

Woensdag 24 augustus 2011

Vennootschapsbelasting
Renteaftrekbeperking bij niet uitgekeerd dividend mogelijk

De vennootschapsbelasting kent de zogeheten thincapregeling, die bij een teveel aan vreemd vermogen ertoe kan leiden dat een dochtervennootschap niet alle rente van leningen van verbonden lichamen in aftrek kan brengen. Deze regeling kan ook betekenen dat een vennootschap niet alle rente van een rentedragende schuldig gebleven dividenduitkering in aftrek kan brengen.

Daardoor kan sprake zijn van economische dubbele heffing als de dividenduitkeringen bij de aandeelhouders wél in de belastingheffing wordt betrokken. In een procedure voor de rechtbank in Den Haag op 18 juli 2011 bestreed een bv met dit argument de beperking van de renteaftrek.
­
De rechtbank maakte uit de wetsgeschiedenis van de thincapregeling op dat de wetgever deze economische dubbele heffing had onderkend en dat ook had aanvaard, omdat daarvan een preventieve werking uitgaat. Zo wordt onderkapitalisatie van vennootschappen ontmoedigd of voorkomen. Dus vennootschappen met een balanspositie waarbij het vreemde vermogen bijna drie maal zo groot is als het eigen vermogen, die toch een dividenduitkering willen doen en deze rentedragend schuldig blijven, doen er dus goed aan te controleren of de renteaftrek wordt beperkt door de verschillende vermogenstoetsen uit de thincapregeling.

Bijlagen:

Dinsdag 23 augustus 2011

Inkomstenbelasting
Geen TBS-verlies voor dga die bv te hulp schiet

Heeft een directeur-grootaandeelhouder geld aan zijn bv geleend (stelling dga) of heeft hij het eigen vermogen van de bv aangezuiverd (stelling inspecteur)? Dat is de vraag die centraal staat in hoger beroep voor hof Den Haag. Het hof oordeelt dat de dga geen geld heeft geleend, maar dat sprake is van een informele kapitaalstorting. De in de bv gestorte bedragen leiden tot negatief box 2-inkomen en niet tot negatief box 1-inkomen.

De dga stort in de jaren 2003-2004 € 103.750 in zijn bv. De stortingen zijn bij de bv in rekening-courant geboekt. Er is geen rente in rekening gebracht of bijgeboekt. Op 31 december 2005 is de stand van de rekening-courant € 102.769. Op 6 maart 2006 besluit de Kamer van Koophandel de registratie van de bv in het Handelsregister met ingang van 30 december 2005 op te heffen bij gebrek aan baten. Negatief r­esultaat uit overige werkzaamheden
In zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 en 2004 heeft de dga ten aanzien van de stortingen geen resultaat uit overige werkzaamheden (box 1) aangegeven. Omdat wel duidelijk is dat de bv de stortingen niet kan terugbetalen wil de dga zijn vordering afwaarderen. In zijn aangifte voor het jaar 2005 geeft hij dan ook een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aan van € 102.769.
­
De inspecteur corrigeert de aangifte. Hij verhoogt het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) met € 102.769 en verlaagt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) met € 102.769.
­
De vraag die in hoger beroep centraal staat is de volgende: heeft de dga geld geleend aan zijn bv (stelling dga) of heeft hij het eigen vermogen van de bv aangezuiverd (stelling inspecteur)? In het eerste geval vormt de afwaardering van de geldlening dan een negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Als de stelling van de inspecteur juist is vindt afwaardering plaats in box 2. Informele kapitaalstorting
Het hof beslist dat de dga geen geld aan zijn bv heeft geleend. Hij heeft slechts de bv informeel voorzien van eigen vermogen. Het hof stelt hierbij vast dat uit het vermogen van de bv, de belastbare winst van de bv en de stortingen door de dga het volgende beeld naar voren komt: de dga heeft het negatieve bedrijfsvermogen (deels) van de bv aangezuiverd via stortingen op de rekening-courant van de bv. Verder merkt het hof nog op dat dit beeld wordt bevestigd omdat er geen leningsovereenkomst is opgesteld en er geen aflossingschema en rentepercentage was overeengekomen. Het gelijk is aan de inspecteur.
­

Bijlagen:

Maandag 22 augustus 2011

Loonheffing
De fiscale behandeling van communicatiemiddelen, computers en bepaalde geschenken voor werknemers

De staatssecretaris van Financiën heeft een nadere toelichting gegeven op het onderscheid tussen mobiele communicatiemiddelen (zoals een mobiele telefoon) en computers (zoals een laptop en bepaalde tablet-pc's). Daarnaast reikt de Staatssecretaris een praktische handreiking aan voor de vraag wanneer een geschenk onder de werkkostenregeling wel of niet tot het loon van een werknemer behoort.

Door technische ontwikkelingen en de opkomst van smartphones en tablet-pc's is vanuit de praktijk de vraag gerezen wanneer een dergelijk apparaat tot de communicatiemiddelen (zoals mobiele telefoons) moet worden gerekend en wanneer tot de computers. Dit onderscheid is relevant omdat voor toepassing van de vrijstelling bij aan werknemers verstrekte, vergoede of ter beschikking gestelde computers een hoger percentage zakelijk gebruik wordt verlangd dan voor communicatiemiddelen.
­
De vrijstelling voor communicatiemiddelen geldt indien er sprake is van een zakelijk gebruik van 10% of meer. Maar voor computers eist de regeling een zakelijk gebruik van 90% of meer. In het nieuwe besluit is opgenomen dat er sprake is van een communicatiemiddel als bij het apparaat communicatie centraal staat en het een beeldscherm met een diagonaal van maximaal 7 inch (17,78 cm) heeft. Ter vergelijking: de populaire Ipad2 heeft een beelddiagonaal van 9,7 inch en kwalificeert dus in beginsel als computer.
­
Volgens het besluit kan de werkgever wel aannemelijk maken dat een apparaat met een groter scherm toch een communicatiemiddel is. Pocket-PC's, mininotebooks, netbooks, e-readers en navigatieapparatuur vallen niet onder het begrip communicatiemiddelen. Deze apparaten vallen per definitie onder de regeling voor computers.
­
Het onderscheid tussen computers en communicatiemiddelen kan de komende tijd nog verder vervagen. Uit het Besluit blijkt dat er mogelijk (verdere) aanpassingen komen in de fiscale regelgeving.
­
Onder de werkkostenregeling gelden voor ter beschikking gestelde mobiele telefoons en computers dezelfde zakelijkheidscriteria om te bepalen of de ter beschikking gestelde telefoon respectievelijk computer al dan niet op nihil kunnen worden gewaardeerd en wel of geen ruimte innemen in het algemeen forfait. Een vergoeding voor communicatiemiddelen en computers en de verstrekking van dergelijke apparatuur is alleen onbelast als dat binnen de forfaitaire ruimte past. Kleine geschenken
Een andere nieuwigheid in het Besluit betreft de behandeling van kleine geschenken aan de werknemer. Geschenken die onlosmakelijk verbonden zijn met de dienstbetrekking vormen loon. Geschenken die zijn gegeven uit wellevendheid of piëteit, zoals een rouwkrans bij een overlijden of een fruitmand bij ziekte van de werknemer, behoren echter niet tot het loon.
­
In de praktijk is het niet altijd eenvoudig om vast te stellen wanneer kleine geschenken nu loon vormen of niet. Om deze reden is in het Besluit een praktische handreiking gegeven. De Belastingdienst neemt in elk geval aan dat geen sprake is van loon als een werkgever een werknemer een persoonlijke attentie geeft in situaties waarin ook anderen dan de werkgever een dergelijke attentie plegen te geven.
­
Volgens het Besluit gelden twee aanvullende voorwaarden: het mag niet gaan om geld of waardebonnen betreft en het bedrag op de factuur mag niet meer zijn dan € 25. Bij duurdere geschenken kan er discussie ontstaan over de belastbaarheid.

Vrijdag 19 augustus 2011

Vennootschapsbelasting
Duidelijkheid over renteaftrekbeperking voor overnameholdings

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft op basis van vragen van diverse fractieleden meer duidelijkheid verschaft over de werking van de overnameholdingbepaling en de renteaftrekbeperking voor overnameholdings.

Uit de reactie van de staatssecretaris op een voorbeeld van de fractie van D66 kan de volgende werking van de overnameholdingbepaling worden afgeleid.

  • Uitgangspunt van de overnameholdingbepaling is dat de overnamerente van de overnemer niet verrekenbaar is met de winst van de overgenomen onderneming.
  • Als de overnemer voldoende 'eigen' winst heeft, wordt een overname – van een binnenlands of buitenlands bedrijf – niet getroffen door de renteaftrekbeperking.
  • Als de overnemer niet voldoende 'eigen' winst heeft, is de renteaftrekbeperking van toepassing voor zover de niet-aftrekbare overnamerente meer bedraagt dan € 500.000 én sprake is van een teveel aan vreemd vermogen na de overname. Bij dit laatste is van belang de verhouding eigen/vreemd vermogen (hierna: vermogensverhouding) van de fiscale eenheid tussen de overnemer en de overgenomen vennootschap na de overname. De fiscale boekwaarde van niet-gevoegde deelnemingen op het eigen vermogen moet in mindering worden gebracht. Als de vermogensverhouding na de overname binnen de verhouding 2:3 blijft, is de renteaftrekbeperking niet van toepassing.
  • Een buitenlandse onderneming kan niet worden gevoegd en vormt dus een op het eigen vermogen in mindering te brengen deelneming, hetgeen de vermogensverhouding van de fiscale eenheid verslechtert. Als hierdoor de vermogensverhouding niet meer binnen de verhouding 2:3 blijft, is de aftrekbeperking van toepassing voor zover de niet-aftrekbare overnamerente meer is dan € 500.000 dan wel voor zover er een teveel aan vreemd vermogen is. Deze 'escapes' worden los van elkaar toegepast waarbij het laagste bedrag aan niet-aftrekbare rente daadwerkelijk niet aftrekbaar is.
  • De renteaftrek over de overnameschuld vervalt dus nooit in het geheel, maar alleen voor zover de overnamerente meer is dan de 'eigen' winst van het overnemende bedrijf vermeerderd met € 500.000 dan wel voor zover er een teveel aan vreemd vermogen is.
  • De staatssecretaris gaat niet in op de vraag of voor toepassing van de vermogensverhouding rentedragende vorderingen mogen worden gesaldeerd met rentedragende schulden.
Tegenbewijsregeling (verhouding eigen/vreemd vermogen, stallingsregeling)
  • Gevraagd naar de onderbouwing van de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen merkt de staatssecretaris op dat de vraag of sprake is van excessieve renteaftrek zal worden beoordeeld aan de hand van objectieve criteria die in de wet zullen worden neergelegd. Hierbij zal worden gekeken naar de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen bij de belastingplichtige (de fiscale eenheid).
  • Het uitgangspunt bij het vaststellen van de norm is een strenge aanpak van overnameholdingconstructies. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt voor gezonde financieringsverhoudingen, maar dat gebeurt aan de hand van een strenge maatstaf van 2:3.
  • Als het eigen vermogen afneemt doordat verliezen worden gemaakt, dan heeft dit een nadelig effect op de vermogensverhouding (zie hiervoor). Op vragen over tijdelijke maar niettemin reële verliezen antwoordt de staatssecretaris dat hij voornemens is rekening te houden met verliezen door een stallingsregeling op te nemen: niet-aftrekbare overnamerente kan worden doorgeschoven naar volgende jaren. Indien de overnemer in een volgend jaar weer voldoende eigen winst heeft, kan de doorgeschoven overnamerente in dat jaar alsnog met die eigen winst worden verrekend. Niet geheel duidelijk is of de stallingsregeling mogelijk alleen van toepassing is in jaren waarin verlies wordt geleden.
Management buy-out
Er komt geen specifieke uitzondering voor management buy-outs. De franchise van € 500.000 zou volgens de staatssecretaris met name de overnames in het mkb zoveel mogelijk moeten ontzien. Eigen winst overnemende vennootschap en winstsplitsing
De staatssecretaris geeft aan dat de eigen winst van de overnameholding wordt berekend door de winst van de fiscale eenheid vóór aftrek van de overnamerente te verminderen met het aandeel van de overgenomen vennootschap in de winst van de fiscale eenheid.
­
Het uitgangspunt bij de winstsplitsing binnen fiscale eenheid zal zijn dat voorkomen moet worden dat de werking van de maatregel wordt ondermijnd door winst van de overgenomen vennootschap te verschuiven naar de overnameholding of andere maatschappijen binnen de fiscale eenheid. Het ligt volgens de staatssecretaris voor de hand daarbij aan te knopen bij de regels die gelden voor de verrekening van voorvoegingsverliezen binnen een fiscale eenheid. Overgangsrecht/herfinanciering
Eerder had de staatssecretaris aangegeven dat overnames van voor 1 januari 2007 zouden worden ontzien. In zijn brief van 16 augustus 2011 geeft de staatssecretaris in meer detail aan dat de vraag of overnames onder de voorgestelde overnameholdingbepaling vallen, zal worden beoordeeld naar het moment van voeging van de overnemer en de overgenomen onderneming in een fiscale eenheid en niet op basis van het moment van aangaan van de overnameschuld. Herfinanciering van de overnameschuld verandert niets aan het voegingstijdstip en heeft hierdoor geen invloed op de (beantwoording van de) vraag of een overname onder de overnameholdingbepaling valt.
­
De door de staatssecretaris geschetste contouren van het overgangsrecht zou ertoe kunnen leiden dat de renteaftrek in situaties waarbij voor 1 januari 2007 is gevoegd op grond van de overnameholdingbepaling gehandhaafd blijft, doch – als tot het vermogen van de fiscale eenheid deelnemingen behoren – bij een eventuele reparatie van het Bosalgat alsnog op de tocht kan komen te staan. Europeesrechtelijke risico's?
De staatssecretaris geeft aan dat de overnameholdingbepaling geen onderscheid maakt tussen Nederlandse en buitenlandse investeerders. Als een regulier Nederlands bedrijf een andere Nederlandse onderneming middels een overnameholding wenst over te nemen, wordt deze overname onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze door de overnameholdingbepaling getroffen als een overname door een buitenlandse investeerder.
­
De mogelijkheden om via juridische splitsing, fusie of vorming van een fiscale eenheid de winsten van de overgenomen vennootschap te verrekenen met de rentelasten van de overnameholding worden beperkt, ongeacht de nationaliteit of vestigingsplaats van de aandeelhouders van de overnameholding. Dat een overnameholding vervolgens eventueel geen grondslag heeft waarvan deze rentelasten kunnen worden afgetrokken is volgens de staatssecretaris een feitelijk gegeven en geen gevolg van de regeling. Op dit punt worden door de staatssecretaris dan ook geen Europeesrechtelijke risico's gezien.

Bijlagen:

Donderdag 18 augustus 2011

Inkomstenbelasting
Belastinginspecteur moet beter opletten bij zelfstandigenaftrek

De firmante van een klein administratiekantoor mag de aan haar toegekende zelfstandigenaftrek houden. De rechtbank vindt dat de inspecteur het aan zichzelf te wijten heeft ('ambtelijk verzuim') dat de vrouw ten onrechte van deze aftrek heeft geprofiteerd.

De rechter stelt dat de inspecteur gelet op de hem kenbare gegevens over de aard van de onderneming, de omzet en winstverdeling tussen de firmanten, en het door de vrouw genoten loon, nadere vragen had behoren te stellen over de zelfstandigenaftrek vóórdat hij de aanslag oplegde. Navorderingsaanslag
De vrouw in kwestie oefent samen met haar echtgenoot in firmaverband een administratiekantoor uit. De firma houdt zich bezig met het verwerken van financiële administraties van parochies en kleine ondernemers. De fiscale zaken besteedt de firma uit aan een derde. In 2003 krijgt zij naast winst, loon en loon uit vroegere dienstbetrekking.
­
Naar aanleiding van de bevindingen van een door het UWV bij de vrouw gehouden boekenonderzoek, stelt de inspecteur dat zij ten onrechte de zelfstandigenaftrek heeft geclaimd en legt haar een navorderingsaanslag op. Bekende feiten
Rechtbank Breda oordeelt dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd omdat de feiten die aan de aanslag ten grondslag liggen de inspecteur al ten tijde van het regelen van de (definitieve) aanslag bekend behoorden te zijn. De inspecteur had de vrouw nadere vragen behoren te stellen over de zelfstandigenaftrek vóórdat hij de aanslag oplegde. Immers, de inspecteur was bekend met de aard van de onderneming (een administratiekantoor), het jarenlange bestaan van de onderneming (gestart in 1996), de (lage) omzet en winstverdeling tussen beide vennoten en het door de vrouw genoten loon.

Bijlagen:

Woensdag 17 augustus 2011

Sociaal Zekerheidsrecht
Directeur-grootaandeelhouder krijgt te kort WW na faillissement

De Centrale Raad van Beroep heeft een streep gezet door de beslissing van het Uwv om een directeur-grootaandeelhouder (dga) slechts drie maanden een WW-uitkering toe te kennen na het ontslag vanwege he faillissement van het bedrijf. De raad constateert dat de dga wel degelijk ondergeschikt is aan de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) en daardoor recht heeft op een langere uitkeringsperiode van 20 maanden.

De dga was sinds 1 januari 2002 algemeen directeur van het bedrijf. Aanvankelijk was hij houder van 64% van de aandelen, later is dat gewijzigd in 51%. Op 29 september 2006 is hij door de raad van commissarissen geschorst. In verband met het faillissement van het bedrijf is hem op 21 augustus 2008 ontslag aangezegd. De dga vraagt een uitkering aan op grond van de Werkloosheidswet (WW).
­
Het Uwv kent de dga een WW-uitkering toe over de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008. De dga maakt hiertegen bezwaar. Het Uwv wijst het bezwaar af omdat de dga niet aan de zogenoemde jareneis van de WW voldoet. Zijn positie van de dga tot de schorsing op 29 september 2006 is volgens het Uwv niet die van ondergeschiktheid.
­
De uitkeringsinstantie vindt dat er geen feiten en omstandigheden bekend zijn waaruit blijkt dat de dga ondergeschikt was aan de algemene vergadering van het bedrijf. Hij is pas vanaf 29 september 2006 verzekeringsplichtig voor de WW. Hij heeft daardoor volgens het Uwv recht op drie maanden WW-uitkering en niet langer.
­
In hoger beroep constateert de Centrale Raad van Beroep dat de uitkeringsduur niet juist is vastgesteld. De algemeen directeur heeft aangetoond dat hij, ondanks de door hem gehouden meerderheid van de aandelen, ook in de periode voordat hij door de raad van commissarissen als directeur werd geschorst, daadwerkelijk ondergeschikt was aan de algemene vergadering van aandeelhouders.

Bijlagen:

Dinsdag 16 augustus 2011

Loonheffing
Intensieve controle op onjuist gebruik zakelijke auto tijdens vakantie

Risico op boete van bijna € 5.000 bij ongeoorloofd privégebruik lease-auto waarvoor geen bijtelling wordt opgegeven. Dat de fiscus bij het pretpark controleert is niet nieuw. Dit jaar worden echter ook de belangrijkste toeristische uitvalswegen naar het buitenland gecontroleerd op privégebruik van slechts voor zakelijk verkeer verstrekte auto's.

Dit jaar wordt er extra streng gecontroleerd op frauduleuze praktijken rond het gebruik van de zakelijke auto. Het ongeoorloofd privé-rijden van de leaseauto kan werknemers duur komen te staan. "Ieder jaar weer zie je dat mensen die de zakelijke auto ook privé gebruiken door de mand vallen. Door onjuist gebruik riskeren zij een boete die kan oplopen tot wel € 4.920." Controles bij populaire bestemmingen
Controles vinden met name plaats bij grote attracties en populaire bestemmingen, zoals bijvoorbeeld de parkeerterreinen van dierentuinen of attractieparken. Andere risicovolle plekken zijn de drukbezochte routes naar vakantiebestemmingen zoals de 'Route du Soleil', maar er vinden ook onzichtbare controles plaats aan de grens waarbij kentekengegevens worden gecontroleerd en direct worden doorgespeeld aan de fiscus. "Met name bestuurders van bestelwagens moeten oppassen omdat zij eerder in het oog springen". Naast de controles die plaatsvinden, moet men tevens het risico van verkeersovertredingen en parkeerboetes niet onderschatten. Vertrouwensrelatie met werkgever
Naast een boete riskeert de frauderende werknemer tevens de vertrouwensrelatie met zijn werkgever. Om problemen met de Belastingdienst te voorkomen moet men de leaseauto netjes thuislaten wanneer hier geen bijtelling voor wordt betaald of het gebruik van de leaseauto op een legale manier regelen.

Maandag 15 augustus 2011

Vennootschapsbelasting / Inkomstenbelasting
Europese boetes zijn niet aftrekbaar

Bedrijven mogen boetes die zijn opgelegd door instellingen in de Europese Unie niet opvoeren als aftrekpost bij de belasting. Dat heeft de Hoge Raad vrijdag bepaald.

Eerder stelde de Hoge Raad al dat boetes van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) niet aftrekbaar zijn. Volgens de hoogste gerechtelijke instantie van het land geldt dat dus ook voor boetes die zijn opgelegd door bijvoorbeeld de Europese Commissie.
­
De Europese Commissie legt een gelieerde Duitse vennootschap een geldboete op wegens overtreding van het mededingingsrecht. De vraag is in hoeverre een Nederlandse bv deze zakelijk aan haar doorbelaste EU-kartelboete mag aftrekken.
­
Rechtbank Haarlem splitst de boete in een bestraffend en een voordeelontnemend deel en oordeelt dat het voordeelontnemende deel aftrekbaar is. In hoger beroep oordeelt Hof Amsterdam vervolgens dat de boete in het geheel niet aftrekbaar is ( Hof Amsterdam, 11 maart 2010, nr. 06/00252 ).
­
De Nederlandse bv gaat in cassatie.De Hoge Raad oordeelt dat de bv de door de Europese Commissie opgelegde boete op grond van art. 3.14 lid 1 letter c Wet IB 2001 niet mag aftrekken. Daaraan doet niet af dat de boete is opgelegd aan een andere vennootschap (de Duitse), die de boete aan de bv heeft doorbelast.
­
Uit het arrest van het Hof van Justitie EG van 11 juni 2009 ( C-429/07 ) blijkt dat Nederland - in verband met de effectiviteit van de door de mededingingsautoriteit van de EU opgelegde sancties - verplicht is om de bv aftrek te weigeren. Dat wordt niet anders wanneer het bedrag dat de Duitse vennootschap van de Nederlandse bv heeft ontvangen, volgens het Duitse fiscale regime als inkomsten worden gezien. Aan het voorgaande doet evenmin af dat bij het opleggen van de boete mede met de bij de overtreding betrokken omzet rekening kan worden gehouden. Het feit dat een strafrechtelijke ontnemingsmaatregel voor niet-mededingingsdelicten wel aftrekbaar is, levert ten slotte geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op. Het cassatieberoep van de bv is ongegrond.

Bijlagen:

Vrijdag 12 augustus 2011

Vennootschapsbelasting
Juiste timing voorkomt vrijval herinvesteringsreserve

De rechtbank van Haarlem deed onlangs een uitspraak waaruit blijkt dat een juiste timing van een belangrijke aandeelhouderswisseling en een vervangende investering een vrijval van de herinvesteringsreserve kan voorkomen.

Voor boekwinsten die een onderneming heeft behaald met de verkoop van bedrijfsmiddelen, kan de onderneming onder voorwaarden een herinvesteringsreserve vormen. Met die herinvesteringsreserve verkrijgt ze uitstel van belastingheffing over de boekwinst. De Wet op de vennootschapsbelasting bevat een (anti-misbruik-)wetsbepaling, zodat een herinvesteringsreserve in beginsel in de winst vrijvalt als een 'belangrijke aandeelhouderswijziging' plaatsvindt. De vrijval kan soms achterwege blijven.
­
De zaak ging als volgt. Een bv met een herinvesteringsreserve wilde tot een vervangende herinvestering overgaan door de aanschaf van twee panden van een andere bv. Deze zou meteen ook alle aandelen in de kopende bv verwerven. Eerst werd de koopovereenkomst van de twee panden getekend.
­
Daarna werden de aandelen in de bv verkocht en geleverd. Ten slotte vond de notariële levering van de panden plaats. In deze volgorde viel de herinvestering vrij. Het belang in de bv was namelijk in belangrijke mate gewijzigd vóórdat de vervangende onroerende zaken waren aangeschaft.

Bijlagen:

Donderdag 11 augustus 2011

Fiscaal Procesrecht
Dwangsomregeling: nieuw risico Belastingdienst

Het nieuwe toeslagensysteem van de Belastingdienst moet eind dit jaar van start gaan, maar de risico's zijn aanzienlijk. Niettemin willen de Tweede Kamer en staatssecretaris Weekers (Financiën) de invoering toch doorzetten. Dat betekent dat de Belastingdienst zich vanaf 2013 geconfronteerd ziet met bestuurlijke dwangsommen als een aanvraag voor een voorlopige huur- of zorgtoeslag niet tijdig wordt toegekend.

Het nieuwe toeslagensysteem moest oorspronkelijk in 2008 van start gaan, ter vervanging van een haastig in elkaar gesleuteld systeem. De projectkosten werden bij aanvang geschat op 56 miljoen euro. Eind 2010 waren die opgelopen tot 170 miljoen euro. Daar komen nog tientallen miljoenen bij. Onder meer om het oude systeem in de lucht te houden.
­
In essentie is de vertraging te wijten aan een hoge mate van 'uitval' die bij het voorzichtige parallel draaien van het nieuwe naast het oude systeem aan het licht kwam. Het veelvuldig 'handmatig' moeten afhandelen van toeslagaanvragen en -wijzigingen leidde tot een situatie waarbij de daadwerkelijke overstap tot een onwerkbare berg achterstallig handmatig werk zou leiden.
­
De dwangsomregeling houdt in dat burgers in bepaalde gevallen recht hebben op een vergoeding (dwangsom) als de overheid te laat een besluit neemt op hun aanvraag of bezwaarschrift. Bovendien kunnen zij dan via de rechter een besluit afdwingen. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat burgers mogelijkheden hebben om trage besluitvorming van bestuursorganen tegen te gaan.
­
Volgens Weekers is het belangrijkste moment voor burgers de aanvraag voor de voorlopige toeslag. Het achteraf toekennen van een definitieve toeslag is volgens hem van een andere orde. Hij heeft er dan ook voor gekozen dat burgers geen dwangsommen kunnen opeisen als de definitieve toeslag te laat wordt toegekend. De risico's dat het daar misgaat, zijn volgens de bewindsman te groot. Volgens Weekers kan het gaan om miljardentegenvallers of in het ergste geval een totale ontregeling van de hele Belastingdienst.
­
Hij gaf in de Kamer aan te snappen dat een toeslaggerechtigde er ook belang bij heeft om zo snel mogelijk te weten of hij datgene wat hij heeft gekregen, mag houden, wat moet terugbetalen of er wat bij krijgt. De vraag is volgens hem of je bij dezelfde toeslag dan opnieuw een financieel dwangmiddel moet inzetten. Volgens de liberale bewindsman gaat dat veel te ver, simpelweg omdat de Belastingdienst dit niet waar kan maken.
­
Weekers wil voorkomen dat er straks een levendige industrie ontstaat die vooral floreert bij het strooien van zand in de raderen van zo'n massaal proces als het toeslagensysteem. Daarin heeft hij volkomen gelijk. Uiteindelijk is het de belastingbetaler die deze dwangsommen zal moeten betalen. Weekers: 'We moeten niet te lichtvaardig denken: de Belastingdienst of de overheid, dat is een ander, en als deze het niet goed doet, moet deze maar flink bloeden. Nee, dan bloeden we met z'n allen. Die balans wil ik wel zoeken.'
­
De Kamer heeft al aangegeven niet onwelwillend te staan tegenover het slechts invoeren van de dwangsomregeling bij het toekennen van voorlopige toeslagen. Momenteel wordt een wetsvoorstel daartoe voorbereid.

Woensdag 10 augustus 2011

Civielrecht
Notarissen hanteren nieuw reglement voor uitbetaling derdengelden

De Koninklijke Notariële Broederschap heeft een nieuw Reglement beperking uitbetaling derdengelden (BUD) gepubliceerd. Het vervangt per 1 augustus 2011 de beleidsregel beperking uitbetaling derdengelden bij onroerend goed transacties.

Op 1 januari 2008 is de beleidsregel beperking uitbetaling derdengelden bij onroerendgoedtransacties in werking getreden. Aan de hand van de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan is besloten de tekst en de toelichting van de beleidsregel op enkele plaatsen aan te passen. Verder is qua formele opzet gekozen voor een reglement in plaats van een beleidsregel. De belangrijkste aandachtspunten zijn:

  • In de toelichting is de invulling van het begrip gebruikelijk honorarium van een bij de akte betrokken bemiddelaar of adviseur vervallen. Het wordt aan het oordeel van de notaris overgelaten of het opgegeven bedrag als honorarium mag worden uitbetaald.
  • Het reglement is niet beperkt tot onroerendgoedtransacties, maar ziet op alle transacties waarbij een notaris is betrokken.

De nieuwe regeling is in werking getreden op 1 augustus 2011.

Bijlagen:

[ Bron: Koninklijke Notariële Broederschap ]

Dinsdag 9 augustus 2011

Fiscaal Procesrecht
Meld tijdig het niet kunnen betalen van loonbelasting en btw

Het economische dal zorgt ervoor dat bedrijven letterlijk de bodem van de kas bereiken. Banken zijn heel terughoudend in het geven van (extra) krediet. Soms kan een bedrijf zijn rekeningen even niet betalen. Wanneer informeer je de crediteuren hierover?

Een lastige keuze, zorgt een melding niet voor nog meer problemen? Toch is het melden van betalingsproblemen aan de Belastingdienst sterk aan te raden. Doet een ondernemer dit niet dan kunnen de bestuurders in privé aansprakelijk gesteld worden.
Een bestuurder van een bv is hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting, premies werknemersverzekeringen, inkomensaf hankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en omzetbelasting (btw) die de bv moet betalen aan de Belastingdienst. Een bestuurder kan zich dus niet beroepen op het feit dat de bv een aparte rechtspersoon is.
­
Ondernemers die hun bedrijf in een persoonlijke onderneming voeren, zoals een eenmanszaak of firma, zijn altijd al hoofdelijk aansprakelijk. Hoofdelijke aansprakelijkheid wil zeggen dat de Belastingdienst iedere bestuurder in privé kan aanspreken voor de totale belastingschuld. De bestuurder moet zelf dan maar zien hoe hij deze door hem betaalde belastingschuld terugkrijgt (verhaalt) van de bv of de andere bestuurders.

Let op!


Voor een bestuurder van een vereniging of stichting geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid alleen als de vereniging of stichting ook vennootschapsbelastingplichtig is. Het bestuur van een locale korfbalvereniging is dus niet hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting die de club voor de trainer moet afdragen of voor de btw over de kantineomzet.
­
Een bestuurder is aansprakelijk als aannemelijk is dat het niet betalen van belastingen en premies het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur over de afgelopen drie jaar. De Belastingdienst moet dit kennelijk onbehoorlijk bestuur aannemelijk maken, hetgeen in de praktijk niet eenvoudig is.
­
Maar een bestuurder is ook aansprakelijk als hem kan worden verweten dat hij niet op tijd heeft gemeld dat de belastingen en premies niet betaald konden worden. De bestuurder moet dan eerst aannemelijk maken dat het niet aan hem te wijten is dat geen juiste melding betalingsonmacht is gedaan. Vervolgens moet hij ook nog aannemelijk maken dat het niet zijn schuld is dat de belastingen en premies niet zijn betaald. Op de bestuurder ligt dan dus een dubbele bewijslast.

Let op!


Ook voor de premies voor een verplicht bedrijfstakpensioenfonds bestaat hoofdelijke aansprakelijkheid. De melding betalingsonmacht moet de ondernemer dan bij het bedrijfstakpensioenfonds doen.
­
De melding moet zijn gedaan binnen twee weken nadat de belastingen of premies hadden moeten zijn betaald. Elke bestuurder apart kan de melding doen. Aan de melding zijn geen vormvoorschriften verbonden, maar moet sinds 4 juli 2010 wel schriftelijk. Schriftelijk is overigens niet alleen op papier. Ook het invullen van een webformulier van de Belastingdienst valt hieronder.
­
De melding betalingsonmacht geldt niet automatisch als een verzoek om uitstel van betaling of als een verzoek om kwijtschelding. Dit moet apart aangevraagd worden. Ook de aangifteplicht voor de loonheffingen en btw blijft gewoon doorlopen.

Let op!


Als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming een betalingsachterstand gaat oplopen bij zijn belastingschuld, kan hij met de Belastingdienst contact opnemen. De Belastingdienst is niet gemakkelijk in het treffen van een betalingsregeling, maar de deur zit zeker ook niet op slot. Zeker nu de banken nog niet in goede doen zijn, stelt de Belastingdienst zich soepeler op.

Maandag 8 augustus 2011

Inkomstenbelasting
Saldomethode van toepassing op ten onrechte afgetrokken premies

De Hoge Raad oordeelt dat de in een aantal jaren onterecht afgetrokken lijfrentepremies toch in mindering komen op de te belasten afkoopsom.

M heeft na 15 oktober 1990 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten tegen premiebetaling. Vanaf 1 januari 1992 zijn voor deze verzekering de regels van de pre Brede Herwaardering niet meer van toepassing. De verzekering voldoet ook niet aan de regels van de Brede Herwaardering. M heeft dan ook geen recht meer op premieaftrek. Toch brengt M de premies in mindering op zijn inkomen.
­
Voor de jaren 1994 tot en met 1998 corrigeert de inspecteur M's aangifte en wordt de premieaftrek teruggedraaid. De premies die M in 1992, 1993 en 1999 heeft afgetrokken, worden niet gecorrigeerd. In 2004 koopt M zijn verzekering af.
­
In geschil is of voor de premies betaald in 1992, 1993 en 1999 de saldomethode van toepassing is, zodat M deze premies in mindering mag brengen op de te belasten afkoopsom. Daarnaast is in geschil of in verband met de afkoop sprake is van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
­
Net als het Hof Arnhem en de Advocaat-Generaal (zie: Onterecht afgetrokken lijfrentepremies verminderen belaste afkoopsom) , oordeelt de Hoge Raad dat M de saldomethode inderdaad mag toepassen. De ten onrechte in aftrek gebrachte premies komen in mindering op de afkoopsom. De ten onrechte in aftrek gebrachte premies kwalificeren niet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De in 1990 en 1991 terecht in aftrek gebrachte premies worden wel als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen aangemerkt. M moet inkomstenbelasting betalen over de afkoopwaarde verminderd met de vanaf 1992 betaalde premies. Negatieve uitgaven
Omdat M de verzekering na 15 oktober 1990 heeft afgesloten en na 1 januari 1992 nog premies heeft betaald, viel zijn verzekering vanaf 1 januari 1992 onder de regels van de Brede Herwaardering. Onder de Brede Herwaardering waren de regels voor premieaftrek strenger dan onder de pre Brede Herwaardering. Konden de premies niet of niet geheel in aftrek worden gebracht, dan viel de lijfrenteverzekering voor dat gedeelte onder de saldomethode. Uit dit arrest volgt dat daarvoor niet van belang is of de premies in aftrek zijn gebracht. Bepalend is of de premies in aftrek konden worden gebracht. Was dat niet het geval, dan mag de saldomethode worden toegepast.
­
Ook voor het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen wordt niet gekeken naar de premies die in aftrek zijn gebracht, maar naar de premies die in aftrek konden worden gebracht. Van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen is sprake als een lijfrenteverzekering niet meer aan de voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld omdat de verzekering wordt afgekocht. De destijds terecht in aftrek gebrachte premie wordt dan alsnog teruggenomen. In dit geval gold dat voor de premies die waren betaald in 1990 en 1991. Vanaf 1992 konden de premies niet in aftrek worden gebracht en deze premies kunnen dan ook niet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen.

Bijlagen:

Vrijdag 5 augustus 2011

Civielrecht / inkomstenbelasting
Geen ontslagvergoeding bij voortgezette dienstbetrekking

De rechtbank in Arnhem heeft beslist dat er geen sprake is van een ontslagsituatie voor een werknemer die overgaat naar een nieuwe functie waarbij de bestaande arbeidsovereenkomst wordt verbroken. Op de aanzienlijke compensatie die de werknemer hiervoor krijgt is de stamrechtvrijstelling niet van toepassing.

A is in dienst bij werkgever B. De aandelen van B zijn in handen van C, waarvan de aandelen worden gehouden door de Zweedse overheid. Tussen A en B is een arbeidsovereenkomst gesloten, waarin ook het recht van ontslaguitkering is opgenomen, waarvan de hoogte is verbonden aan het aantal dienstjaren. Als gevolg van een gewijzigde zienswijze omtrent bonussen en ontslaguitkeringen bij de Zweedse overheid - vergelijkbaar met de Nederlandse wetgeving inzake excessieve beloningen - was met name de riante ontslagvergoeding die in de arbeidsovereenkomst van A was opgenomen een doorn in het oog van C. Dit was aanleiding voor C om met A in overleg te treden over aanpassing van de arbeidsovereenkomst. Handreiking
In de handreiking 'gederfd of te derven loon' wordt door de Kennisgroep Pensioenen invulling geven aan deze begrippen. Tegelijkertijd met deze onderhandelingen kwam een nieuwe functie vacant waarvoor A geschikt werd geacht. De overgang van A naar zijn nieuwe functie ging gepaard met het verbreken van de bestaande arbeidsovereenkomst en de aanbieding van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Het recht van ontslaguitkering is in deze nieuwe overeenkomst aanzienlijk lager. Ter compensatie van deze achteruitgang wordt A een vergoeding geboden van € 700.000.
­
Een verzoek om toepassing van stamrechtvrijstelling voor dit bedrag wordt door de inspecteur afgewezen. A is echter van mening dat de vergoeding van € 700.000 is aan te merken als een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon, aangezien hij op grond van zijn oude arbeidsovereenkomst recht zou hebben op een veel hogere ontslaguitkering.
­
De rechtbank is het hier niet mee eens. A heeft door het tekenen van de nieuwe arbeidsovereenkomst afstand gedaan van de oorspronkelijke ontslagvergoedingsregeling. Hiervoor is hij gecompenseerd met een bedrag van € 700.000. Met andere woorden: hij heeft zijn voorwaardelijke rechten op een toekomstig onzekere vergoeding ingeruild voor een zekere en direct opeisbare vergoeding. Er is ook geen sprake van een ontslagsituatie. Er is geen recht op toepassing van de stamrechtvrijstelling. Stamrechtvrijstelling
De stamrechtvrijstelling is van toepassing wanneer sprake is van een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon. Een stamrecht dat wegens te derven loon wordt toegekend moet dienen ter compensatie van het te derven loon dat bij een normale voortzetting van de dienstbetrekking zou zijn genoten tot aan het reguliere einde daarvan. In dit geval diende de vergoeding ter compensatie van een recht waar de werknemer mogelijkerwijs een beroep op zou kunnen doen. Wil sprake zijn van vervanging van gederfd loon dan moet de werknemer rechtens aanspraak hebben gehad op het loon dat wordt gemist en dat wordt vervangen door het stamrecht. Vraag en Antwoord
Op 8 juli 2011 heeft de Kennisgroep Pensioenen in een vraag en antwoord bekend gemaakt dat de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is wanneer de werkgever een bedrag ter beschikking stelt dat voortkomt uit een in de arbeidsovereenkomst overeengekomen recht op een éénmalige ontslaguitkering bij voortijdig ontslag.
­
Willen werkgever en werknemer voorkomen dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontslagvergoeding bij toekenning in één keer wordt belast als loon, dan moeten zij in de arbeidsovereenkomst opnemen dat er sprake is van een aanspraak op een stamrecht bij voortijdig ontslag. Werkgever en werknemer kunnen de omvang van de ontslagvergoeding al in de arbeidsovereenkomst vastleggen en tegelijkertijd in de arbeidsovereenkomst opnemen dat zij de vorm van de uitkering (contant of in de vorm van een stamrecht) pas definitief zullen bepalen als het ontslag zich voordoet. Als werknemer en werkgever vervolgens ten tijde van het ontslag overeenkomen om de ontslaguitkering uit te betalen in de vorm van een aanspraak op een stamrecht, kan de stamrechtvrijstelling worden toegepast.

Bijlagen:

Donderdag 4 augustus 2011

Omzetbelasting
Ontwikkelingen inzake btw-correctie voor privégebruik van de auto van de zaak

Het was zo eenvoudig. De correctie voor privégebruik van de auto van de zaak wordt berekend op basis van de bijtelling in de loonbelasting/inkomstenbelasting. De bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting varieert naar mate van de milieuvriendelijkheid van de auto, of wanneer deze een oldtimer is. Over deze bijtelling is 12% btw verschuldigd ter zake van het privégebruik.

Op 1 juni 2011 heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat dit ongeoorloofde discriminatie is. Volgens de Rechtbank mag men aansluiten bij het laagste correctie percentage voor de loon- en inkomstenbelasting. Vanaf 2010 zou dat zelfs kunnen betekenen dat de correctie moet worden verminderd tot 0%, omdat er sindsdien een 0%-bijtelling bestaat voor nulemissieauto's.
De Belastingdienst is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zekerheidshalve heeft de Staatssecretaris per 1 juli 2011 een besluit uitgevaardigd. Hierin wordt de wettelijke systematiek van corrigeren voor privégebruik gewijzigd, zodat de uitspraak van de Rechtbank in de toekomst sowieso geen effect meer heeft. Deze nieuwe regeling luidt als volgt.
­
Als de werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik van de auto van de zaak, moet de correctie worden gemaakt voor het werkelijke privégebruik. Hiervoor is een kilometeradministratie noodzakelijk (NB: woon-werk verkeer is voor de omzetbelasting privé). Bij wijze van goedkeuring mag er ook voor worden gekozen om de correctie-btw vast te stellen op 2,7% van de cataloguswaarde inclusief btw en bpm.
­
Hoe de regeling uitpakt indien de werknemer wel een (te lage) vergoeding voor het gebruik van de auto betaalt, is nog niet bekend. De staatssecretaris is van plan het begrip 'normale waarde' van toepassing te verklaren in de gevallen waarin de werknemer een eigen bijdrage betaalt. Hij zal echter wel eerst langs het BTW-Comité moeten, als hij dit wil doen.
­
Al met al is het er niet overzichtelijker op geworden. Wat is wijsheid? Maak tijdig bezwaar tegen de btw-heffing voor het privégebruik van de auto van de zaak. Wanneer de diverse procedures die hieromtrent lopen zijn uitgekristalliseerd, kunt u dan mogelijk alsnog een gedeelte van de betaalde btw terugvragen.
­
Hoe gaat dit praktisch? In de laatste aangifte over 2011 geeft u de verschuldigde btw over het privégebruik van de auto aan conform de nieuwe regeling. Vervolgens maakt u tijdig (binnen 6 weken) bezwaar tegen de voldoening van de btw-heffing voor het privégebruik van de auto, als een van de volgende situaties zich voordoet:
­

  • U bent eenmansondernemer of maat/firmant (natuurlijk persoon): bij uw bezwaar verwijst u naar de op 29 oktober 2010 door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen.
  • U bent een werkgever met personeel (ook: DGA): bij uw bezwaar stelt u dat de correctie (tot en met 30 juni 2011) in strijd is met gelijkheidsbeginsel.
  • U leaset auto's die u aan uw personeel ter beschikking stelt of zelf gebruikt als ondernemer/natuurlijk persoon: bij uw bezwaar stelt u dat de wijze van corrigeren in strijd is met Europese rechtspraak en Nederlandse parlementaire geschiedenis.
  • Uw auto's worden privé gebruikt door personeel of door uzelf, terwijl er ter zake van deze auto's reeds een aftrekcorrectie heeft plaatsgevonden conform de regeling tot 1 juli 2011: bij uw bezwaar stelt u dat een heffing voor privégebruik niet kan plaatsvinden als er reeds een aftrekcorrectie heeft plaatsgehad. Neem hierbij tevens het standpunt in dat er over het eerste halfjaar geen correctie hoeft te worden gemaakt, op basis van de toen geldende regeling.

Tot slot nog het volgende. Tot 1 juli jongstleden waren er bijzondere regelingen voor de btw-correctie voor het privé-gebruik van marge-auto's en bestelauto's. Bij marge-auto's was goedgekeurd dat 75% van de voorbelasting op gebruiks- en onderhoudskosten in aftrek werd gebracht. Het privégebruik van doorlopend afwisselend gebruikte bestelauto's werd gecorrigeerd tegen 12% van € 300 (het bedrag dat voor de loonbelasting als eindheffing wordt geheven). Voor bestelauto's die naar aard en inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen, hoefde ook niet te worden gecorrigeerd voor het privégebruik.
­
Al deze regelingen zijn komen te vervallen. Nu zal er voor al deze auto's een sluitende kilometeradministratie moeten worden bijgehouden, of er wordt gecorrigeerd volgens het nieuwe forfait van 2,7% van de cataloguswaarde. Voor de praktijk is dit een flinke stap achteruit. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat er overleg zal plaatsvinden met het georganiseerde bedrijfsleven, om te bezien of de bijzondere regelingen voor bestelauto's opnieuw moeten worden getroffen.

Woensdag 3 augustus 2011

Omzetbelasting / Fiscaal Procesrecht
Rechtbank vernietigt naheffingsaanslag die aan fiscale eenheid opgelegd had moeten worden

Rechtbank Leeuwarden heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting vernietigd, omdat deze niet aan de bv maar aan de fiscale eenheid opgelegd had moeten worden.
De op 13 januari 2005 opgerichte bv houdt zich bezig met diensten op het gebied van automatisering en telecommunicatie alsmede met handel in en im- en export van bouwmaterialen. Vanaf 1 februari 2005 vormt de bv met een andere vennootschap een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
­
Na een boekenonderzoek bij de bv weigert de inspecteur aftrek van voorbelasting en legt hij een naheffingsaanslag omzetbelasting op over het tijdvak van 1 april tot en met 31 december 2005.
­
Rechtbank Leeuwarden vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting omdat deze niet aan de bv maar aan de fiscale eenheid opgelegd had moeten worden. De uitzondering waar vernietiging achterwege kan blijven (HR 19 december 1990, nr. 26 825, BNB 1991/79) doet zich niet voor omdat in het geval van de bv door de afgegeven beschikking fiscale eenheid geen onzekerheid bestond over de vraag of er van een fiscale eenheid sprake was. Conclusie is dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag en de boete moeten komen te vervallen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding omdat de bv pas kort voor de tweede mondelinge behandeling haar grief dat de tenaamstelling onjuist was, naar voren heeft gebracht.

Bijlagen:

Dinsdag 2 augustus 2011

Fiscaal Procesrecht
Door slechte communicatie met gemachtigde beroep bv tegen aanslag niet-ontvankelijk

Het Gerechtshof in Leeuwarden heeft in hoger beroep geoordeeld dat de inspecteur voorafgaand aan een uitspraak op bezwaar tegen een aanslag vennootschapsbelasting geen contact hoefde te zoeken met de betrokken bv of de uitspraak op bezwaar rechtstreeks aan haar hoefde toe te sturen. Dat de accountant van de bv het bedrijf niet op de hoogte stelde van de uitspraak op beroep, valt de inspecteur niet te verwijten.

De casus was als volgt: De bv kreeg een vpb-aanslag over 2003 opgelegd. In de bezwaarfase werd de bv bijgestaan door een medewerkster van de Noordelijke Accountantsunie. De inspecteur heeft de gemachtigde tot drie keer toe uitgenodigd voor een hoorgesprek. Hierop is door de gemachtigde niet gereageerd. Vervolgens is de uitspraak op bezwaar d.d. 5 maart 2008 aan de gemachtigde gestuurd.
­
In november 2008 maakte de bv zelf 'bezwaar' tegen de aanslag. In deze bezwaarbrief werd gesteld dat de bv inmiddels van accountant was gewisseld. Volgens Rechtbank Leeuwarden is deze brief als beroep aan te merken en is dit beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Hierop ging de bv vervolgens in hoger beroep.
­
Hof Leeuwarden heeft nu beslist dat de inspecteur voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar geen contact hoefde te zoeken met de bv of de uitspraak op bezwaar rechtstreeks aan haar hoefde toe te sturen. Vanwege de nogal fiscaal-technische geschilpunten lag het ook voor de hand dat de inspecteur geen contact zocht met de bv. De omstandigheid dat de bv door haar vertegenwoordiger niet op de hoogte is gebracht van de uitspraak op bezwaar doet hieraan niet af. Dit speelt zich namelijk af in het verkeer tussen de bv en haar vertegenwoordiger en komt voor risico van de bv. Het beroep van de bv is ook voor het overige ongegrond.

Bijlagen:

Maandag 1 augustus 2011

Fiscaal Procesrecht
Naheffing na 4,5 jaar bij onjuiste toepassing KOR is niet te laat

Onlangs oordeelde gerechtshof 's-Gravenhage dat een btw-naheffingsaanslag na 4,5 jaar terecht is opgelegd, omdat uit controle was gebleken dat een ondernemer de kleine ondernemersregeling (KOR) onjuist had toegepast. Nu de btw niet op aangifte is voldaan, is geen nieuw feit vereist voor het opleggen van een btw-naheffingsaanslag.

Belanghebbende past bij de btw-aangifte voor het jaar 2004 de KOR toe. Uit een controle blijkt dat belanghebbende de KOR onjuist heeft toegepast. Met dagtekening 27 oktober 2009 legt de inspecteur vervolgens een naheffingsaanslag op voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2004. Belanghebbende stelt dat een nieuw feit ontbreekt.
­
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat – nu de btw niet op aangifte is voldaan – geen nieuw feit is vereist voor het opleggen van een btw-naheffingsaanslag. Het hof verwerpt ook belanghebbendes stelling dat de inspecteur – door te talmen met het opleggen van de btw-naheffingsaanslag – het vertrouwen had gewekt dat belanghebbende de verschuldigde belasting juist heeft aangegeven.
­
Volgens het hof is de onjuiste toepassing van de KOR verhoudingsgewijs namelijk niet van zodanig belang dat zij reeds bij het indienen van de aangifte niet aan de aandacht van de inspecteur had mogen ontsnappen. De naheffingsaanslag blijft in stand.

Bijlagen:

Vrijdag 29 juli 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Afwaardering regresvordering beperkt door meerdere schuldenaren

Welk deel van een regresvordering mag als verlies uit overige werkzaamheden in aanmerking worden genomen als er meerdere schuldenaren zijn?

Eerder concludeerde Advocaat-Generaal Niessen dat de vordering dan moet worden omgeslagen over alle draagplichtige schuldenaren. Het gedeelte van de vordering dat hierna resteert en waarvoor geen verhaalmogelijkheid meer bestaat, komt voor afwaardering in aanmerking.

De Hoge Raad volgt deze conclusie en beslist dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) geen € 7.212 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan nemen, maar slechts € 1.803. Kredietverstrekking
De dga bezit 100% van de aandelen in een beheer bv. Deze bv bezit op haar beurt 70% van de aandelen in een werkmaatschappij (bv). De overige 30% van de aandelen worden gehouden door een andere beheer bv met een andere dga. In 2001 heeft de bank een krediet aan de werkmaatschappij verstrekt, waarvoor beide beheer bv's, beide dga's en de werkmaatschappij zelf ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. De werkmaatschappij is kort daarop failliet gegaan. Regresvordering
In oktober 2002 schrijft de bank daarom € 7.212 af van een bankrekening van de dga. De dga trekt dit bedrag af als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat slechts 1/5 deel (€ 1.442), zijnde de regresvordering op de werkmaatschappij, aftrekbaar is. Hof 's-Gravenhage beslist in hoger beroep dat 2/5 deel (€ 2.884), zijnde de regresvordering op de werkmaatschappij en de bijdrageverplichting van de dga zelf, als verlies uit overige werkzaamheden in aanmerking kan worden genomen. De Staatssecretaris van Financiën gaat na deze uitspraak in cassatie. Vordering moet worden omgeslagen
In september 2010 brengt Advocaat-Generaal Niessen (AG) een conclusie uit in deze zaak. De AG is van mening dat de dga door de delging van de schuld van € 7.212 voor het gehele bedrag een regresvordering heeft verkregen op de bv. Omdat uit de boedel van de werkmaatschappij geen uitkering meer valt te verwachten, moet de regresvordering van de dga worden omgeslagen over alle draagplichtige schuldenaren. Alleen het gedeelte van de vordering dat resteert na omslag en waarvoor geen verhaalmogelijkheid meer bestaat, komt voor afwaardering in aanmerking. Drie regresvorderingen
Na omslag heeft de dga drie regresvorderingen van elk € 1.803 verkegen en blijft een gedeelte van € 1.803 voor eigen rekening. Nu niet is gebleken dat de andere rekeninghouders geen zicht op verhaal meer bieden, is er geen plaats voor afwaardering van die vorderingen. Er is alleen ruimte voor afwaardering van het deel van de schuld dat voor rekening van de dga blijft, namelijk € 1.803. Negatief resultaat uit overige werkzaamheden
De Hoge Raad komt nu met een eindoordeel en beslist dat dga als negatief resultaat uit overige werkzaamheden slechts € 1.803 in aanmerking kan nemen. Het hof is er terecht vanuit gegaan dat de dga door de betaling van € 7.212 voor dat bedrag een regresvordering op werkmaatschappij heeft en dat sprake is van het ter beschikking stellen van vermogen. In cassatie is ook het impliciete oordeel van het hof niet bestreden dat er geen aanleiding is de vorderingen van de dga op zijn beheer bv, op de andere dga en de andere beheer bv onvolwaardig te achten. Op hen kan de dga dus nog ieder 1/4 deel van de regresvordering verhalen. Hierdoor drukt € 5.409 van de afwaardering van de vordering op werkmaatschappij niet op de dga.
­

Bijlagen:

Donderdag 28 juli 2011

Inkomstenbelasting
Extra voorwaarde bij geruisloze omzetting is toegestaan

Een extra voorwaarde bij een geruisloze omzetting waarbij een in het buitenland woonachtige aandeelhouder is betrokken, is niet in strijd met enige verdragsbepaling. Dat heeft de rechtbank in Arnhem onlangs geoordeeld.

De fiscale faciliteit voor geruisloze omzetting (van bijvoorbeeld een vennootschap onder firma in een besloten vennootschap) houdt in dat de bestaande inkomstenbelastingclaim wordt omgezet in een gecombineerde vennootschapsbelastingclaim en inkomstenbelastingclaim (aanmerkelijkbelangclaim), waarbij in principe geen claimverlies optreedt voor de Nederlandse fiscus. Bij deze faciliteit geldt een aantal (standaard)voorwaarden die ertoe dienen dat de bestaande inkomstenbelastingclaim niet verloren gaat.
­
Voor situaties van geruisloze omzetting waarbij een in het buitenland woonachtige aandeelhouder is betrokken, wordt een extra voorwaarde gesteld wanneer Nederland als gevolg van de toepassing van de faciliteit een deel van de inkomstenbelastingclaim kwijtraakt als gevolg van de toepasselijkheid van een belastingverdrag.
­
De rechtbank in Arnhem heeft beslist dat de extra (standaard)voorwaarde niet in strijd komt met enig verdragsbepaling of -beginsel uit het belastingverdrag met Duitsland, het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU) en de twee mensenrechtenverdragen en met enkele beginselen van behoorlijk bestuur (het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel).

Bijlagen:

Woensdag 27 juli 2011

Erf- en schenkbelasting
Aangaan maatschap tussen vader en zoon is geen schenking

Een belastinginspecteur vindt dat een zoon een schenking van zijn vader heeft ontvangen omdat zijn vader een agrarische maatschap met hem is aangegaan. Hof Leeuwarden ziet dat niet zo en beslist dat de vader zijn zoon niet heeft bevoordeeld met het aangaan van een maatschap. Omdat bevoordeling niet aan de orde is, is er ook geen sprake van een schenking. Maatschap van vader en zoon
De zoon gaat vanaf 1 januari 1995 een maatschap aan met zijn vader. Tot die datum heeft de vader de agrarische onderneming voor zijn eigen rekening gedreven. Wegens uittreding van de vader eindigt de maatschap op 31 december 2003. De zoon zet daarna het agrarische bedrijf voor eigen rekening en risico als eenmanszaak voort. Aanslag schenkingsrecht
In 2007 doet de zoon aangifte schenkingsrecht van nihil in verband met de ontbinding van de maatschap en het voortzetten van de onderneming. De zoon verzoekt om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet. De inspecteur legt een aanslag schenkingsrecht op van nihil en een conserverende aanslag schenkingrecht van een totaalbedrag van € 151.501. In geschil is of de vader, door te kiezen voor het aangaan van een maatschap met zijn zoon, een schenking aan zijn zoon heeft verricht. Rechtbank Leeuwarden vindt van niet en vernietigt de conserverende aanslag. Schenking door het aangaan van de maatschap
In hoger beroep stelt de inspecteur dat de zoon een schenking van zijn vader heeft ontvangen op het moment dat zijn vader besloot een maatschap met hem aan te gaan. Volgens de inspecteur stond de vader in 1994 voor de volgende keuze: zijn onderneming vervreemden, zijn onderneming alleen voortzetten of zijn onderneming voortzetten binnen een maatschap met zijn zoon. Bij de vervreemding van de onderneming tegen de waarde in het economische verkeer zou de vader een zeer aanzienlijk bedrag ontvangen. Als de vader zou kiezen voor voortzetting van zijn eenmanszaak, zou hij niet verrijken en niet verarmen; alle toekomstige resultaten zouden hem dan volledig toe blijven komen. Verarming en verrijking
Vader zou bij het aangaan van een maatschap met zijn zoon en de daarbij plaats te vinden inbreng van zijn onderneming niets ontvangen, terwijl hij wel toekomstige winsten met zijn zoon moet gaan delen. Door te kiezen voor het aangaan van de maatschap, zo stelt de inspecteur, vindt een verarming van de vader en een verrijking van de zoon plaats uit vrijgevigheid op het moment van aangaan van de maatschap. Geen bevoordeling dus geen schenking
Of er een schenking heeft plaatsgevonden hangt af van de vraag of er sprake is van een bevoordeling. Het hof beslist dat de vader zijn zoon niet heeft bevoordeeld door met hem een maatschap aan te gaan. In de enkele keuze van de vader voor het aangaan van een maatschap ligt niet een materiële bevoordeling van de zoon besloten. De inspecteur heeft dan ook deze keuze onterecht als schenking aangemerkt. Ook het daadwerkelijke aangaan van de maatschapsovereenkomst met overnemingsbeding vormt geen bevoordeling van de zoon, aldus het hof.
­
De inspecteur erkent dat bij de uitoefening van het overnemingsbeding in 2003 geen bevoordeling heeft plaatsgevonden. Ter zitting kan hij echter niet aangeven waarom het aangaan van de overeenkomst met overnemingsbeding in 1995 en in het bijzonder het om niet verkrijgen van het melkquotum, wel tot een bevoordeling zou leiden. Ook kan de inspecteur niet aangeven welke waarde aan de eventuele bevoordeling is toe te kennen en hoe daarbij rekening gehouden zou moeten worden met de vele onzekerheden en de wil van partijen tot voortzetting van de onderneming. Verder is het zo dat de vader de stille reserves heeft voorbehouden en enkel het gebruik en genot van het merendeel van de activa heeft ingebracht. Ook daarin ligt dus geen directe bevoordeling van de zoon. Tot slot bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank. De conserverende aanslag schenkingsrecht is terecht vernietigd.
­
Bijlagen:

Dinsdag 26 juli 2011

Inkomstenbelasting
Tbs-regeling mag toegepast worden bij samenwerkingsverband

Het Gerechtshof in Amsterdam heeft onlangs uitspraak gedaan over de reikwijdte van het begrip 'samenwerkingsverband' voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling (tbs-regeling). Het ging hier om een belastingadviseur die in 2006 als partner toetrad tot een belastingadvieskantoor.

Het kantoor bestond uit een bv als holding en een nv als werkmaatschappij. Op grond van de aansluitingsovereenkomst tussen de holding en de werk-bv van de adviseur moest die laatste aandelenkapitaal verstrekken aan de bv en de belastingadviseur zelf een achtergestelde lening aan de nv.
­­
De adviseur sloot bij de bank een geldlening af tot hetzelfde bedrag als de achtergestelde lening. De adviseur stelde vervolgens dat het saldo van zijn banklening en achtergestelde lening aan de nv (per saldo nihil) een box 3-vermogensbestanddeel vormde.
­­
Op basis van de wetsgeschiedenis van de tbs-regeling en de ruime bewoordingen van de wettekst zag het Amsterdamse Hof aanknopingspunten om de tbs-regeling ook toe te passen in de onderhavige situatie. Dit hoewel de lening niet was verstrekt aan het samenwerkingsverband als zodanig, maar aan een vennootschap die van dit samenwerkingsverband deel uitmaakte. De adviseur kreeg gelijk.

Bijlagen:

Maandag 25 juli 2011

Loonheffing
Kosten tijdelijk verblijf volgens Reisbesluiten Binnen- en Buitenland tot 2013 onbelast

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de werkkostenregeling, dan zijn kosten van tijdelijk verblijf die zijn gebaseerd op het Reisbesluit Binnenland en het Reisbesluit Buitenland, tot 2013 onbelast (gerichte vrijstelling). Dit meldt de Belastingdienst. Eind 2012 beslist de fiscus of dit ook in 2013 zo blijft. Dit doet de Belastingdienst op basis van een onderzoek naar de kosten van ambtenaren op dienstreis.

De reisbesluiten regelen de vergoedingen voor ambtenaren op dienstreis, maar andere werkgevers kunnen ze ook toepassen voor werknemers die wat hun uitgaven betreft vergelijkbaar zijn met ambtenaren op dienstreis. Tijdelijk verblijf
Alleen vergoedingen voor kosten van tijdelijk verblijf zijn onder de werkkostenregeling onbelast. In de volgende 2 gevallen is er sprake van tijdelijk verblijf:

  • De werknemer reist op 1 dag heen en weer tussen zijn woning en zijn werkplek en hij doet dat op maximaal 20 dagen. Het 20-dagencriterium is dan niet van toepassing en er is dus sprake van een ambulante werknemer.
  • De werknemer reist heen en weer tussen een tijdelijke verblijfplaats en zijn werkplek, omdat hij goede redenen heeft om (nog) niet bij de plaats van zijn werk te gaan wonen.
Zodra er geen sprake meer is van tijdelijk verblijf, mag de werkgever de kosten daarvan niet meer onbelast vergoeden. De vergoeding is dus loon van de werknemer vanaf de 21e dag waarop hij heen en weer reist tussen woning en werkplek. Of als de werknemer geen goede redenen meer heeft om niet bij de werkplek te wonen. Maar de werkgever kan dit loon ook als eindheffingsloon onderbrengen in zijn vrije ruimte.

[ Bron: Belastingdienst ]

Vrijdag 22 juli 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Bij wijzigen identiteit onderneming geen dotatie aan herinvesteringreserve mogelijk

De Haarlemse rechtbank heeft onlangs beslist dat de verkoop en opslag van vuurwerk tot aan de staking van een restaurant bijkomstig van aard is geweest. Volgens de rechtbank is de identiteit van de onderneming na verkoop van het pand wezenlijk veranderd, zodat belanghebbenden geen herinvesteringreserve (HIR) konden vormen voor de boekwinst.

De belanghebbenden exploiteerden in vof-verband een poffertjes- en pannenkoekenrestaurant. Jaarlijks werd vanuit het restaurant in december gedurende drie dagen vuurwerk verkocht. De ondernemingsactiviteiten ter zake van het restaurant werden medio 2006 beëindigd en het pand wordt aan een andere bv geleverd.
­
De verkoop van vuurwerk geschiedt vanaf dat moment vanuit gehuurde ruimtes. Belanghebbenden exploiteren tevens een schildersbedrijf. Belanghebbenden brengen de boekwinst onder in een herinvesteringsreserve. Volgens belanghebbenden is de verkoop en opslag van het vuurwerk namelijk voortgezet en wordt met het oog daarop een vervangende locatie gezocht.
­
Rechtbank Haarlem is van oordeel dat de verkoop en opslag van het vuurwerk tot aan de staking van het restaurant bijkomstig van aard is geweest. Verder is de bedrijfsvoering volgens de rechtbank nadien wezenlijk veranderd, doordat belanghebbenden zich uitsluitend op de opslag en de verkoop van het vuurwerk zijn gaan richten, dan wel zijn de werkzaamheden met betrekking tot het vuurwerk deel gaan uitmaken van het schildersbedrijf. Volgens de rechtbank is de identiteit van de onderneming na de verkoop van het pand derhalve wezenlijk veranderd, zodat belanghebbenden geen HIR konden vormen voor de boekwinst. De aanslagen blijven in stand.

Bijlagen:

Donderdag 21 juli 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Kosten relatiegeschenken aftrekbaar, kosten steekpenningen niet

Een onderneming geeft haar zakenrelaties vaak kleine geschenken. De Belastingdienst weet dat en komt de onderneming tegemoet door relatiegeschenken aftrekbaar te maken. Wordt een relatiegeschenk groter en duurder, dan wordt op een gegeven moment de grens met steekpenningen overschreden. Die zijn niet aftrekbaar en kunnen zelfs aanleiding vormen tot een strafrechtelijk onderzoek.

Over de grens tussen relatiegeschenk en steekpenningen ging een uitspraak van de rechtbank te Haarlem op 6 juli 2011.
Een ingenieursbureau fêteerde in 2006 en 2007 vier ambtenaren van een gemeente bij het bereiken van hun dienstjubileum met een geheel verzorgd weekendverblijf met partner in een hotel. De belastinginspecteur zag dit als het betalen van steekpenningen en corrigeerde de aftrek van deze kosten.
­
De rechtbank wees erop dat de inspecteur in zo'n geval overtuigend moet aantonen dat er inderdaad sprake is van een strafbaar feit, te weten een poging om de betrokken ambtenaren in hun gedrag te beïnvloeden. Dat bleek niet uit zijn beschikking en hij had bovendien nagelaten de zaak nader te onderzoeken. Hij had ook geen aangifte gedaan. Dus werd de beslissing van de inspecteur ongedaan gemaakt.

Bijlagen:

Woensdag 20 juli 2011

Omzetbelasting
Ontwikkelingen inzake btw-correctie voor privégebruik van de auto van de zaak

Het was zo eenvoudig. De correctie voor privégebruik van de auto van de zaak wordt berekend op basis van de bijtelling in de loonbelasting/inkomstenbelasting. De bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting varieert naar mate van de milieuvriendelijkheid van de auto, of wanneer deze een oldtimer is. Over deze bijtelling is 12% btw verschuldigd ter zake van het privégebruik. Op 1 juni 2011 heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat dit ongeoorloofde discriminatie is. Volgens de Rechtbank mag men aansluiten bij het laagste correctie percentage voor de loon- en inkomstenbelasting. Vanaf 2010 zou dat zelfs kunnen betekenen dat de correctie moet worden verminderd tot 0%, omdat er sindsdien een 0%-bijtelling bestaat voor nulemissieauto's.
De Belastingdienst is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zekerheidshalve heeft de Staatssecretaris per 1 juli 2011 een besluit uitgevaardigd. Hierin wordt de wettelijke systematiek van corrigeren voor privégebruik gewijzigd, zodat de uitspraak van de Rechtbank in de toekomst sowieso geen effect meer heeft. Deze nieuwe regeling luidt als volgt.
­
Als de werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik van de auto van de zaak, moet de correctie worden gemaakt voor het werkelijke privégebruik. Hiervoor is een kilometeradministratie noodzakelijk (NB: woon-werk verkeer is voor de omzetbelasting privé). Bij wijze van goedkeuring mag er ook voor worden gekozen om de correctie-btw vast te stellen op 2,7% van de cataloguswaarde inclusief btw en bpm.
­
Hoe de regeling uitpakt indien de werknemer wel een (te lage) vergoeding voor het gebruik van de auto betaalt, is nog niet bekend. De staatssecretaris is van plan het begrip 'normale waarde' van toepassing te verklaren in de gevallen waarin de werknemer een eigen bijdrage betaalt. Hij zal echter wel eerst langs het BTW-Comité moeten, als hij dit wil doen.
­
Al met al is het er niet overzichtelijker op geworden. Wat is wijsheid? Maak tijdig bezwaar tegen de btw-heffing voor het privégebruik van de auto van de zaak. Wanneer de diverse procedures die hieromtrent lopen zijn uitgekristalliseerd, kunt u dan mogelijk alsnog een gedeelte van de betaalde btw terugvragen.
­
Hoe gaat dit praktisch? In de laatste aangifte over 2011 geeft u de verschuldigde btw over het privégebruik van de auto aan conform de nieuwe regeling. Vervolgens maakt u tijdig (binnen 6 weken) bezwaar tegen de voldoening van de btw-heffing voor het privégebruik van de auto, als een van de volgende situaties zich voordoet:
­

  • U bent eenmansondernemer of maat/firmant (natuurlijk persoon): bij uw bezwaar verwijst u naar de op 29 oktober 2010 door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen.
  • U bent een werkgever met personeel (ook: DGA): bij uw bezwaar stelt u dat de correctie (tot en met 30 juni 2011) in strijd is met gelijkheidsbeginsel.
  • U leaset auto's die u aan uw personeel ter beschikking stelt of zelf gebruikt als ondernemer/natuurlijk persoon: bij uw bezwaar stelt u dat de wijze van corrigeren in strijd is met Europese rechtspraak en Nederlandse parlementaire geschiedenis.
  • Uw auto's worden privé gebruikt door personeel of door uzelf, terwijl er ter zake van deze auto's reeds een aftrekcorrectie heeft plaatsgevonden conform de regeling tot 1 juli 2011: bij uw bezwaar stelt u dat een heffing voor privégebruik niet kan plaatsvinden als er reeds een aftrekcorrectie heeft plaatsgehad. Neem hierbij tevens het standpunt in dat er over het eerste halfjaar geen correctie hoeft te worden gemaakt, op basis van de toen geldende regeling.

­
Tot slot nog het volgende. Tot 1 juli jongstleden waren er bijzondere regelingen voor de btw-correctie voor het privé-gebruik van marge-auto's en bestelauto's. Bij marge-auto's was goedgekeurd dat 75% van de voorbelasting op gebruiks- en onderhoudskosten in aftrek werd gebracht. Het privégebruik van doorlopend afwisselend gebruikte bestelauto's werd gecorrigeerd tegen 12% van € 300 (het bedrag dat voor de loonbelasting als eindheffing wordt geheven). Voor bestelauto's die naar aard en inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen, hoefde ook niet te worden gecorrigeerd voor het privégebruik.
­
Al deze regelingen zijn komen te vervallen. Nu zal er voor al deze auto's een sluitende kilometeradministratie moeten worden bijgehouden, of er wordt gecorrigeerd volgens het nieuwe forfait van 2,7% van de cataloguswaarde. Voor de praktijk is dit een flinke stap achteruit. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat er overleg zal plaatsvinden met het georganiseerde bedrijfsleven, om te bezien of de bijzondere regelingen voor bestelauto's opnieuw moeten worden getroffen. Ik ben erg benieuwd wat daar uit gaat komen.

Dinsdag 19 juli 2011

Inkomstenbelasting
Geen studie onder begeleiding of toezicht, dan geen aftrek scholingskosten

Het Gerechtshof in Amsterdam heeft in hoger beroep geoordeeld dat een belastingplichtige geen recht heeft op aftrek van scholingskosten, omdat hij geen opleiding of studie onder begeleiding of toezicht van een derde volgt.
De man trok in zijn belastingaangifte over 2003 scholingskosten af van zijn inkomen. Hij volgde weliswaar geen opleiding of studie, maar stelde wel studiekosten te maken. Voor het begrip studie verwees hij onder andere naar de omschrijving hiervan in het woordenboek. De belastinginspecteur weigerde de aftrek toe te staan en kreeg daarin gelijk van Rechtbank Haarlem.
­
In hoger beroep voor Hof Amsterdam was onlangs in geschil of de man recht heeft op aftrek van scholingskosten. Volgens de Wet IB 2001 zijn scholingsuitgaven uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat hieronder niet vallen uitgaven die geen verband houden met een leertraject. Vereist is daarom dat de man een opleiding of studie volgt. De uitgaven moeten verband houden met een leertraject, waarbij de verwerving van kennis plaatsvindt onder begeleiding of toezicht van een derde. Kosten om bij te blijven op een vakgebied zijn daarom volgens Hof Amsterdam niet als scholingskosten aftrekbaar.

Bijlagen:

Maandag 18 juli 2011

Inkomstenbelasting
Dga kan forse lening aan bv vanwege onzakelijkheid niet afwaarderen

Recentelijk heeft Hof 's-Gravenhage bepaald, onder verwijzing naar een eerder arrest van de Hoge Raad, dat er bij een geldlening van een dga aan zijn bv sprake is van een onzakelijke lening. Volgens het hof zijn de geldleningen namelijk onder zodanige voorwaarden en omstandigheden tot stand gekomen dat daarbij een risico van terugbetaling werd genomen dat een onafhankelijke derde nimmer op zich zou hebben genomen.

De in België wonende dga leendein de loop der jaren forse geldbedragen uit aan zijn bv, waarbij geen zekerheden werden gesteld. De vordering van belanghebbende op de bv bedroeg op 31 december 2001 ruim € 5,7 miljoen. In zijn IB-aangifte – waarbij hij niet opteerde voor binnenlandse belastingplicht – gaf belanghebbende een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) aan. Hij stelde hierbij dat het oude Belastingverdrag met België niet van toepassing is op de tbs-regeling.
­­
De inspecteur was van mening dat op grond van het verdrag de waardeveranderingen van de vordering zijn toegewezen aan de woonstaat, België dus. Rechtbank 's-Gravenhage besliste dat de tbs-regeling onder art. 22 van het oude Belastingverdrag met België valt. De heffingsbevoegdheid ten aanzien van deze inkomsten komt volgens de rechtbank aan de woonstaat toe.
­­
Hof 's-Gravenhage oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008, nr. 43.849, dat er sprake is van een onzakelijke lening. Volgens het hof zijn de geldleningen namelijk onder zodanige voorwaarden en omstandigheden tot stand gekomen dat daarbij een risico van terugbetaling werd genomen dat een onafhankelijke derde nimmer op zich zou hebben genomen. Het afwaarderingsverlies dat voortvloeit uit het aldus aanvaarde debiteurenrisico dient volgens het hof bij de bepaling van te ROW buiten beschouwing te blijven. Het hof komt niet toe aan toepassing van de verdragsregels. De aanslag is correct vastgesteld.

Bijlagen:

Vrijdag 15 juli 2011

Inkomstenbelasting
Telefonische diensten worden verricht in kader IB-onderneming

Hof 's-Hertogenbosch heeft in hoger beroep beslist dat een vrouw die haar geld verdient door vanuit haar woning fulltime telefonische diensten te verrichten, zelfstandig een beroep uitoefent, omdat zij het werk zelfstandig en voor eigen rekening verricht en tevens debiteurenrisico loopt.

De voormalig lerares Frans, startte in 2005 met haar telefonische dienstverlening vanuit huis. Zij werkt met vier organisaties. Via deze organisaties worden bellers doorgeschakeld. De vrouw bepaalt zelf haar beschikbaarheid, welke opdrachten zij aanneemt, en bepaalt ook zelf wanneer zij een gesprek beëindigt.
­
Haar omzet steeg van bijna € 17.000 (2005) tot circa € 48.000 in 2006 en volgende jaren. In geschil is of de vrouw in 2005 IB-ondernemer was. Rechtbank Breda beantwoordde deze vraag bevestigend, aangezien X de werkzaamheden zelfstandig uitvoert en ondernemersrisico loopt. De inspecteur ging in hoger beroep.
­
Hof 's-Hertogenbosch oordeelde onlangs dat de vrouw zelfstandig een beroep uitoefent, omdat zij het werk zelfstandig, voor eigen rekening verricht en tevens debiteurenrisico loopt. Daarbij is ook relevant dat zij op de betreffende websites – en thans ook op haar eigen websites - voldoende herkenbaar is, zodat de potentiële klanten bewust kunnen kiezen om contact met haar te leggen. Voorts is niet gebleken dat de vrouw vooraf richtlijnen krijgt van de organisaties die de bellers met haar doorverbinden. Het hoger beroep van de inspecteur is door het Hof dan ook ongegrond verklaard.

Bijlagen:

Donderdag 14 juli 2011

Civiel Recht
Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen 1 januari 2012 van kracht

De wet die het huwelijksvermogensrecht moderniseert treedt op 1 januari 2012 in werking. Dit staat in het Besluit tot wijziging van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969. Het besluit is vandaag in de Staatscourant gepubliceerd. De wet geeft onder andere een regeling voor het geval een echtgenoot privégoederen verkrijgt met geld uit de huwelijksgemeenschap of het privévermogen van de andere echtgenoot, en wanneer privéschulden worden betaald uit de huwelijksgemeenschap of het privévermogen van de andere echtgenoot.

Het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 is aangevuld in verband met de inwerkingtreding van de wet. Zo is geregeld welke stukken aan de griffier moeten worden overgelegd indien inschrijving wordt verlangd van bijvoorbeeld een verzoek tot echtscheiding.
­
Op vrijdag 8 juli jl. heeft de Ministerraad ingestemd dat de Reparatiewet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen ter advisering aan de Raad van State wordt voorgelegd. Het wetsvoorstel voorziet erin dat ten aanzien van goederen die in de gemeenschap van goederen vallen als gevolg van een erfenis of een schenking slechts die echtgenoot bestuursbevoegd is aan wie de erfenis of schenking is toegevallen. Voorts bevat het wetsvoorstel enkele wijzigingen van wetstechnische of redactionele aard.

Bijlagen:

Woensdag 13 juli 2011

Loonheffing
Loonheffingenbesluit over onderscheid mobiele communicatiemiddelen en computers

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een besluit gepubliceerd, waarin hij onder meer ingaat op het onderscheid tussen mobiele communicatiemiddelen (zoals een mobieltje) en computers (zoals een laptop en bepaalde tablets).

Naar aanleiding van vragen aan de Belastingdienst zijn de afgelopen jaren standpunten ingenomen over de fiscale duiding van arbeidsvoorwaarden. De vraag daarbij was, of er al dan niet sprake was van (belast) loon uit dienstbetrekking of mogelijke (gedeeltelijk) vrije vergoeding of verstrekking. De ingenomen standpunten zijn opgenomen in dit besluit. In het besluit wordt ten aanzien van vergoedingen en verstrekkingen zowel ingegaan op de situatie dat de werkkostenregeling van toepassing is als ingeval die niet wordt toegepast.
­
Over de telefoon als communicatiemiddel valt in het besluit het volgende te lezen: 'Onder het begrip communicatiemiddelen vallen ook bepaalde toestellen waarbij de communicatie (zoals telefonie, sms en e-mail) een centrale rol speelt. Voorbeelden daarvan zijn smartphones (zoals een BlackBerry of een iPhone). De Belastingdienst gaat er bij deze apparaten vanuit dat sprake is van een communicatiemiddel als het beeldscherm een diagonaal heeft van niet meer dan 7 inch (17,78 cm). Het beeldscherm en de invoermogelijkheden zijn bij deze apparaten te beperkt voor langdurig gebruik als computer. Wel staat het werkgevers vrij om aannemelijk te maken dat een specifiek apparaat met een groter scherm toch een communicatiemiddel is.
­
Zogenoemde Pocket-PC's, mininotebooks, netbooks, e-readers en navigatieapparatuur vallen niet onder het begrip communicatiemiddelen. Dergelijke apparatuur is hetzij geschikt voor algemeen gebruik, hetzij voor een specifiek ander gebruik dan als communicatiemiddel. Deze apparatuur valt onder de regeling voor computers e.d.
­
Afhankelijk van technische ontwikkelingen zal naar verwachting het onderscheid tussen computers en communicatiemiddelen (verder) vervagen. Nader wordt bezien in hoeverre dit onderscheid in de fiscale regelgeving aanpassing behoeft.'

Bijlagen:

Dinsdag 12 juli 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Ondernemers kunnen voorstel doen voor Milieulijst 2012

Tot 2 september 2011 kunnen ondernemers voorstellen indienen voor de Milieulijst 2012. De Milieulijst is een initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu waar investeringen op staan die echte milieuwinst moeten opleveren. Ondernemers die investeren in milieuvriendelijke apparatuur genoemd op de Milieulijst kunnen gebruik maken van de regelingen Milieu Investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) om de fiscale winst te verlagen.

Een innovatieve milieutechniek op de markt brengen is doorgaans moeizamer dan de marktintroductie van een andere innovatieve technologie. Met MIA en Vamil kan een ondernemer de marktintroductie en marktverbreding versnellen. Deze fiscale regelingen bieden ondernemers die investeren in milieuvriendelijke apparatuur een fiscale aftrekpost en dat verlaagt de financiële drempel om te investeren in deze doorgaans duurdere alternatieven. Technieken die in aanmerking komen voor MIA en Vamil zijn vermeld op de Milieulijst. Voorstellen indienen
De Milieulijst wordt jaarlijks aangepast en bestaat uit een lijst van technieken waarvan de terugverdientijd doorgaans langer is dan vijf jaar. Een uitgebreid stappenplan voor het indienen van nieuwe voorstellen staat op www.agentschapnl.nl/miavamil onder het kopje 'uw product met MIA\Vamil'. Voorstellen voor de Milieulijst 2012 kunnen worden ingediend tot uiterlijk 2 september 2011. Prioriteit
Met betrekking tot het oplossen van milieuproblemen geeft de overheid prioriteit aan een aantal onderwerpen. Technieken die onder een van deze onderwerpen vallen, hebben meer kans om op de Milieulijst geplaatst te worden. Het gaat onder andere om de onderwerpen elektrisch vervoer en grondstoffenbesparing. Daarnaast wegen technieken die zijn gericht op de topsectoren, zoals geformuleerd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zwaarder mee dan technieken gericht op andere sectoren. Topsectoren zijn bijvoorbeeld tuinbouw, chemie en de watersector. MIA/Vamil
De MIA biedt de mogelijkheid fiscale winst te verlagen. Bedrijven kunnen tot 36 procent van het investeringsbedrag in mindering brengen op de fiscale winst. Het percentage van de aftrek is afhankelijk van de milieueffecten en de gangbaarheid van het bedrijfsmiddel. Met de Vamil kunnen bedrijven 75 procent van een investering afschrijven. Door sneller afschrijven vermindert de fiscale winst en betalen bedrijven minder belasting in dat jaar. Dit levert een rente- en liquiditeitsvoordeel op.

Maandag 11 juli 2011

Erf- en schenkbelasting
Uitsluitingsclausule vooraf voor toekomstige giften mogelijk

Uit een recente uitspraak van Hof Leeuwarden blijkt dat het mogelijk is om op voorhand overeen te komen dat hetgeen krachtens toekomstige giften door de begiftigde van de schenker zal worden verkregen, niet in diens huwelijksgemeenschap zal vallen.

Kortom: een uitsluitingsclausule vooraf, werkend voor alle toekomstige giften tussen (deze) schenker en (deze) begiftigde.
Deze constatering biedt kansen voor de (juridische) adviespraktijk. 'Cliënten die van plan zijn periodiek schenkingen te verrichten aan dezelfde begiftigde(n) kunnen met deze begiftigde(n) vooraf schriftelijk de uitsluitingsclausule overeenkomen, welke clausule werking heeft voor alle toekomstige schenkingen tussen partijen. Ook voor cliënten die al een (periodiek) schenkingstraject hebben opgestart, kan het (alsnog) opnemen van een dergelijke clausule nuttig zijn. Vanaf het moment van vastlegging van deze clausule zullen toekomstige schenkingen automatisch geclausuleerd worden verkregen door de begiftigde.
­
Door deze 'uitsluitingsclausule vooraf' schriftelijk vast te leggen, worden (toekomstige) discussies omtrent het al of geclausuleerd zijn van een bepaalde schenking op voorhand vermeden. 'Dit komt de rechtszekerheid van zowel schenker als begiftigde ten goede. Het naspeuren van bankafschriften, op zoek naar woorden als 'privé-schenking' of 'schenking u.c.' behoort na vastlegging van een 'uitsluitingsclausule vooraf' definitief tot het verleden.'
­
Wij melden voor alle duidelijkheid dat een uitsluitingsclausule achteraf niet mogelijk is. Artikel 1:94 lid 1 BW vereist met zoveel woorden dat de uitsluitingsclausule 'bij de gift' moet zijn bepaald. Vooraf kan het dus, net als op het moment van de schenking zelf, maar een 'uitsluitingsclausule achteraf', ter reparatie van reeds verrichte (ongeclausuleerde) schenkingen, kan niet .

Bijlagen:

Vrijdag 8 juli 2011

Wet Belastingen van Rechtsverkeer (WBR)
Veelgestelde vragen tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting

Het ministerie van Financiën heeft een document gepubliceerd met veelgestelde vragen over de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6 naar 2 procent.

Deze tijdelijke verlaging geldt overigens alleen voor woningen en niet voor bijvoorbeeld bedrijfspanden.

Bijlagen:

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Donderdag 7 juli 2011

Inkomstenbelasting
Zelfstandigenaftrek wordt vaste basisaftrek per 2012

Staatssecretaris Weekers van Financiën is van plan om de huidige zelfstandigenaftrek vorm te geven als een vaste aftrekpost van circa € 7.200. Verder heeft hij plannen dit op te nemen in het Belastingplan 2012, zodat de vaste aftrek kan ingaan per 2012. Voor deze basisaftrek zullen dezelfde voorwaarden gelden als voor de huidige zelfstandigenaftrek.
Voorwaarden
De belangrijkste voorwaarden zijn dat sprake moet zijn van ondernemerschap en dat de ondernemer moet voldoen aan het urencriterium. Het enige wat bij invoering van de vaste basisaftrek verandert is dus het bedrag aan aftrek, aldus de staatssecretaris. 'De vraag is dan uiteraard welke ondernemer erop vooruit gaat en welke ondernemer het kind van de rekening is.' Schijven
De zelfstandigenaftrek heeft nu een degressief verloop met drie lange schijven. Een ondernemer met een winst tot € 18.540 heeft thans recht op een zelfstandigenaftrek van € 9.484 (schijf 1). Een ondernemer met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 heeft thans recht op een aftrek van € 7.266 (schijf 2). Ten slotte heeft een ondernemer met een winst van meer dan € 53.070 recht op een zelfstandigenaftrek van € 4.602 (schijf 3). Effecten
Weekers wil de vaste basisaftrek vaststellen op een niveau van € 7.200 (dit bedrag staat nog niet definitief vast). In dit voorstel zullen ondernemers met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 geen effect of een klein negatief effect ondervinden. Bij winsten vanaf € 53.070 gaat men erop vooruit. Degenen met een winst van minder dan € 18.540 krijgen minder vaste basisaftrek dan de huidige zelfstandigenaftrek. Dit betekent overigens niet dat zij er per definitie op achteruitgaan. Ondernemers kunnen behalve van de ondernemersfaciliteiten namelijk ook gebruik maken van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hierdoor betalen ondernemers zonder andere bron van inkomsten en zonder een belastingbetalende partner tot een winst van € 18.540 geen belasting.

Woensdag 6 juli 2011

Wet Belastingen van Rechtsverkeer (WBR)
Verlaagd tarief overdrachtsbelasting geldt niet voor afzonderlijke garagebox en grond voor woningbouw

Het tijdelijk verlaagde tarief van de overdrachtsbelasting, dat op 1 juli werd aangekondigd, geldt niet voor de verkrijging van afzonderlijke garageboxen en grond bestemd voor woningbouw. Dit blijkt uit het besluit inzake de verlaging van de overdrachtsbelasting dat staatssecretaris Weekers van Financiën vandaag heeft gepubliceerd.

In het besluit wordt gemeld dat de ondergrond en de tuin tot de woning behoren. Tot de woning behoren ook aanhorigheden zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. Een garage die tot hetzelfde gebouwencomplex als de woning behoort, wordt ook tot de woning gerekend.

Bijlagen:

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Dinsdag 5 juli 2011

Wet Belastingen van Rechtsverkeer (WBR)
Overdrachtsbelasting definitief voor een jaar naar 2%

Voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012 gaat het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Het moment van de juridische overdracht van de woning is daarbij bepalend. Dat heeft de ministerraad vrijdagmiddag besloten.

De lagere overdrachtsbelasting is zowel gunstig voor starters op de woningmarkt - bijvoorbeeld huurders die een woning willen kopen - als voor doorstromers, omdat die hun oude woning gemakkelijker kunnen verkopen. In combinatie met het handhaven van de hypotheekrenteaftrek moet de verlaging van de overdrachtsbelasting leiden tot een impuls voor de woningmarkt. Huurmarkt
Om de keuzevrijheid op de huurmarkt te verbeteren, neemt het kabinet maatregelen ter bevordering van de doorstroming.

  • Huurders met hogere inkomens krijgen in de sociale huursector te maken met een extra huurverhoging van maximaal 5%. Dit ontmoedigt het 'scheefwonen' en zorgt ervoor dat voor lage en middeninkomens voldoende sociale huurwoningen beschikbaar zijn.
  • In schaarstegebieden mag de huur worden verhoogd met maximaal 25 huurpunten zodat er een betere relatie tussen de prijs en de gewildheid ontstaat.
  • Het kabinet werkt aan een recht voor huurders om hun woning tegen een redelijke prijs van de woningcorporatie te kopen.
Investeringen op de bouw- en woningmarkt
Verder wil het kabinet de investeringen op de bouw- en woningmarkt stimuleren.
  • Zo veel mogelijk belemmeringen in de regelgeving worden weggenomen.
  • De bouwsector zelf zal van de gelegenheid gebruik moeten maken door te innoveren, bijvoorbeeld door efficiënter te werken en de kosten beter te beheersen.
  • Er komt meer ruimte voor woningbouw op kleine schaal en particulier opdrachtgeverschap.
  • Het kabinet vereenvoudigt de bouwregels en bouwprocedures en bevordert energiebesparing van woningen en gebouwen, mede ter verlaging van de woonlasten.

Maandag 4 juli 2011

Omzetbelasting
Besluit heffing privégebruik auto en btw gepubliceerd

In een besluit van staatssecretaris Weekers van Financiën wordt de goedkeuring gewijzigd om de btw vast te stellen die is verschuldigd voor auto's die mede voor privédoeleinden worden gebruikt. Hierbij wordt niet langer aangesloten bij de forfaitaire regels in de inkomstenbelasting en loonbelasting, maar geldt een apart forfait.
De goedkeuring geldt zowel voor ondernemers als voor werknemers die een auto mede voor privé doeleinden gebruiken. Onder privédoeleinden valt ook het zogenoemde woon-werkverkeer. Dit geldt ook voor ondernemers.
­
Weekers keurt goed dat de btw die is verschuldigd als gevolg van de toepassing van artikel 4, tweede lid, van de wet wordt vastgesteld op 2,7 procent van de catalogusprijs (inclusief btw en bpm) van de betreffende auto. Als van deze goedkeuring gebruik wordt gemaakt betekent dit het volgende:

  • De ondernemer brengt (met inachtneming van artikel 15, van de wet) alle btw op gemaakte autokosten in aftrek;
  • De ondernemer moet eenmaal per jaar en wel in het laatste belastingtijdvak van het kalenderjaar (artikel 13, vierde lid, van de wet) btw aangeven voor het privé-gebruik auto. De verschuldigde btw bedraagt dan 2,7 procent van de catalogusprijs van de betreffende auto. Uiteraard wordt dit percentage naar tijdsgelang berekend (het aantal dagen dat de auto mede voor privé doeleinden ter beschikking staat).
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

Bijlagen:

Vrijdag 1 juli 2011

Fiscaal Procesrecht
Wet beperking controlehandelingen fiscus 1 juli in werking

Op 1 juli treedt de wet in werking die belastingplichtigen meer bescherming biedt tegen controlehandelingen van de Belastingdienst. Dit besluit is onlangs in het Staatsblad gepubliceerd. Door de wet treedt minder vaak omkering en verzwaring van de bewijslast in. Huidige situatie
Iedereen is verplicht aan de Belastingdienst de gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Daarnaast zijn ondernemers ook verplicht om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van derden. Wordt niet volledig aan de informatieverplichtingen voldaan, dan treedt de omkering en verzwaring van de bewijslast in. Omkering en verzwaring van de bewijslast betekent dat men in bezwaar of beroep moet 'doen blijken' dat de aanslag onjuist is. Zonder omkering en verzwaring van de bewijslast kan men volstaan met het 'aannemelijk' maken dat de aanslag onjuist is. Situatie vanaf 1 juli 2011
Vanaf 1 juli 2011 is de belastingplichtige nog steeds verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de fiscus. Maar wordt hier niet volledig aan voldaan, dan kan de Belastingdienst kiezen of hij hierin berust of dat hij een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking (informatiebeschikking) afgeeft. Berust de fiscus hierin, dan treedt geen omkering en verzwaring van de bewijslast meer in. Geeft de Belastingdienst een informatiebeschikking af en wordt de belastingplichtige in bezwaar en beroep in het ongelijk gesteld, dan treedt wel omkering en verzwaring van de bewijslast in. Betere rechtsbescherming
Vanaf 1 juli moet de Belastingdienst goed nadenken of hij bepaalde informatie wel nodig heeft. Doet de Belastingdienst dit niet, dan loopt de fiscus het risico dat de belastingplichtige de informatie niet verstrekt of dat hij door de rechter teruggefloten wordt. Een betere rechtsbescherming voor de belastingplichtige is hiermee een stukje dichterbij gekomen.

Bijlagen:

Donderdag 30 juni 2011

Belastingen van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM)
Nieuwe werkwijze BPM-aangiften bij importauto's

Op 1 juli 2011 gaat de nieuwe werkwijze BPM (belasting personenauto's en motorrijwielen) bij aangiften van geïmporteerde auto's uit het buitenland in werking. Hierdoor wordt de afhandeling van de invoeringsprocedure versneld en krijgt men direct na betaling van het aangegeven BPM-bedrag het 'fiscaal akkoord'.

Het 'fiscaal akkoord' is een signaal van de Belastingdienst aan de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) dat voor het voertuig een kentekenbewijs mag worden afgegeven.
­
De invoering van deze nieuwe werkwijze is een besluit van staatssecretaris Weekers van Financiën, mede door opmerkingen uit de autobranche over de procedure rond de afhandeling van BPM-aangiften bij parallelimport. Weekers: 'De maatregel is gunstig voor aangevers. Als zij sneller een fiscaal akkoord ontvangen en de Rijksdienst voor het Wegverkeer geeft het kenteken af, dan kan de auto ook sneller de Nederlandse weg op.'
­
Met de nieuwe procedure krijgt men, vóór de controle of er een naheffingsaanslag moet worden opgelegd, het 'fiscaal akkoord' van de Belastingsdienst. Als de aangifte voor nadere controle is geselecteerd krijgt men hiervan bericht en kan er een naheffingsaanslag worden opgelegd. De Belastingdienst streeft ernaar deze naheffingsaanslag binnen 6 maanden na de aangifte op te leggen.
­
In uitzonderingsgevallen moeten eerst de aangifte en de naheffingsaanslag zijn betaald, voordat het 'fiscaal akkoord' wordt afgegeven. Het gaat dan om evident onjuiste aangiften.

Woensdag 29 juni 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffing
VAVDZ: Zwarte doos leaserijders alleen onder strikte voorwaarden

De Vereniging Auto Van De Zaak (VAVDZ) wil alleen 'onder heel strikte voorwaarden' een zwarte doos voor leaserijders. 'De privacy van berijders staat voorop' aldus de belangenbehartiger voor berijders van een auto van de zaak.

Eerder vandaag werd bekend dat de RAI Vereniging er voor pleit dat leaseauto's van mensen die geen bijtelling betalen, een kastje ingebouwd moeten krijgen dat de ritten registreert. 'Onder strikte voorwaarden kan ik mij voorstellen dat een berijder er voor kiest om een ritregistratiesysteem in zijn auto te laten bouwen,' aldus Martin Huisman, voorzitter VAVDZ. 'Als een berijder geen bijtelling hoeft te betalen en geen rittenregistratie bij hoeft te houden, maar alleen de privé kilometers afrekent die geregistreerd zijn door het kastje, is dat een interessante optie.' Waterdicht
De techniek moet volgens de VAVDZ echter waterdicht zijn en er schuilt een gevaar op het gebied van de privacy. 'Werkgevers mogen geen inzage hebben in de gegevens.' Huisman: 'De wet is nu al heel duidelijk over het gebruik van registratiesystemen. Voor het monteren van kastjes is er onder andere instemming van de OR vereist. Wij hebben dit verder juridisch uit laten zoeken met het volgende resultaat: Privékilometers mogen niet inzichtelijk zijn voor de werkgever. Zakelijke kilometers mogen alleen inzichtelijk zijn als dit met de werknemer is overeengekomen en als dit absoluut noodzakelijk is voor efficiency in de dagelijkse werkzaamheden.' Vrijwillig
Diverse berijders die een kilometeradministratie bijhouden kiezen nu al vrijwillig voor een ritregistratiesysteem om de administratieve last te verminderen. VAVDZ juicht ieder vrijwillig initiatief van harte toe. Om deze berijders te helpen heeft VAVDZ een inventarisatie van de meest gebruikte ritregistratiesystemen op de site gepubliceerd.

Dinsdag 28 juni 2011

Inkomstenbelasting
Geen gedeeltelijke overdracht onderneming: lijfrenteaftrek geweigerd

Een lijfrente voor een echtpaar bij hun eigen bv is niet mogelijk omdat het melkveebedrijf is beëindigd. Dat concludeert Hof Den Bosch. De beëindiging is immers gebeurd voor de gedeeltelijke overdracht aan hun bv.

Het echtpaar heeft tot ultimo 1999 gezamenlijk een agrarische onderneming – een melkveebedrijf, een varkensmesterij en een akkerbouwbedrijf – uitgeoefend in de vorm van een maatschap. Tot de onderneming behoorde een melkquotum. Het melkquotum is samen met het melkvee in 1998 verkocht, waarna het melkveebedrijf is stilgelegd. Voor de met de verkoop van het melkquotum behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd.
­
In oktober 2000 richten zij een bv op. Eind 2000 wordt overeengekomen dat de bv met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 is toegetreden tot de maatschap. Het stel brengt naast kennis en arbeid ieder hun aandeel in de agrarische onderneming in. Ten tijde van de inbreng in de bv besluiten zij niet meer over te gaan tot het vervangen van het melkquotum. Voor het bedrag dat vrijvalt uit de vervangingsreserve bedingt het echtpaar op 29 december 2000 lijfrenten bij hun eigen bv.
­
In hun aangiften inkomstenbelasting trekken zij de koopsommen die hiervoor nodig zijn af.
­
De inspecteur weigert de aftrek. Hij vindt dat de vrijval van de vervangingsreserve in de stakingswinst niet aangemerkt kan worden als een tegenprestatie voor de overdracht van een gedeelte van een onderneming, omdat per december 2000 de veehouderij is gestaakt. Hof Den Bosch is het eens met de inspecteur. Toen de bv in december 2000 toetrad als maat van de maatschap bestond het vervangingsvoornemen van het melkquotum niet meer. De melkveehouderij was definitief beëindigd en kon daarom niet meer worden overgedragen. Lijfrenteverplichting na overdracht van de onderneming
Voor het afsluiten van lijfrenten geldt als hoofdregel dat deze moeten worden ondergebracht bij een professionele verzekeraar of bij een bank. De wet kent echter uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen is van toepassing als een ondernemer zijn IB-onderneming geheel of gedeeltelijk overdraagt. Voor de oudedagsreserve en de stakingswinst kan dan, onder voorwaarden, bij de overnemende partij een lijfrente worden bedongen. De overnemende partij wordt dan aangemerkt als toegelaten uitvoerder.
­
De voorwaarden om te kwalificeren als een toegelaten uitvoerder zijn:

  • De overnemende partij is een natuurlijk persoon, niet de echtgenoot van de overdragende ondernemer, die in Nederland woont of een in Nederland gevestigde onderneming, bijvoorbeeld een vennootschap onder firma, een bv, een nv of een cv;
  • De lijfrente is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een (gedeelte van een) onderneming; en
  • De lijfrentepremieaftrek is niet meer dan het bedrag van de met of bij de overdracht behaalde winst en het bedrag van de afneming van de oudedagsreserve in het jaar van de overdracht.

Als de lijfrente eenmaal bij de overnemende partij is bedongen, doet zich de vraag voor of het mogelijk is de lijfrenteverplichting over te dragen aan een andere vennootschap, niet zijnde een professionele verzekeraar of bank. Op grond van de fiscale wetgeving is dit niet mogelijk. Een andere vennootschap of natuurlijk persoon kwalificeert namelijk niet als een toegelaten verzekeraar.
­
De minister van Financiën heeft echter onder door hem te stellen voorwaarden goedgekeurd dat een lijfrente die is ondergebracht bij een overnemend lichaam zonder fiscale gevolgen kan worden overgedragen aan een andere vennootschap. Deze voorwaarden zijn terug te vinden in het besluit van 28 december 2004, nr. CPP2004/633M.
­
Is een lijfrenteverplichting na overdracht van de onderneming ondergebracht bij een verzekeraar of bank, dan is het niet meer mogelijk de lijfrente alsnog onder te brengen bij de overnemende partij, bijvoorbeeld de eigen bv. Alleen op het moment dat de IB-onderneming wordt overgedragen, mag bij de overnemende partij een lijfrente worden bedongen.

Bijlagen:

Maandag 27 juni 2011

Vennootschapsbelasting
Voorkom kwalificatie onzakelijke lening

Tot voor kort werd veelal aangenomen dat een geldverstrekking ten behoeve van de belastingheffing als kapitaal dan wel als vreemd vermogen kwalificeert.

Echter, de Hoge Raad introduceerde in 2008 een derde kwalificatie: de 'onzakelijke lening'. Deze kwalificatie leidt ertoe dat het niet is toegestaan een verlies op een dergelijke lening ten laste van het fiscaal resultaat af te schrijven. Het is dus zaak om dat te voorkomen.
Een vennootschap kan gefinancierd worden met: a) kapitaal (eigen vermogen) of b) vreemd vermogen.
­
In beginsel wordt voor de belastingheffing de civielrechtelijke vorm gevolgd: een civielrechtelijke lening blijft ook fiscaalrechtelijk een lening. In sommige gevallen wordt echter dat wat civielrechtelijk een lening is, fiscaalrechtelijk (d.w.z. ten behoeve van de belastingheffing) gerekwalificeerd naar fiscaal kapitaal. Dit is mogelijk in geval van: een schijnlening, een bodemlozeputlening en een deelnemerschapslening.
­
Kwalificatie als eigen of als vreemd vermogen is voor de belastingheffing van belang, omdat beloningen (dividend) en waardemutaties van fiscaal kapitaal de fiscale winst van de vennootschap in beginsel niet beïnvloeden. Voor vreemd vermogen geldt dat beloningen (rente) in beginsel aftrekbaar zijn en waardemutaties (bijvoorbeeld valutaresultaten) de fiscale winst beïnvloeden. De kwalificatie van kapitaal of vreemd vermogen is ook van belang voor de Vpb-heffing van de vermogensverstrekker.
­
Kapitaalverstrekking kan onder de deelnemingsvrijstelling vallen (vrijgesteld). De lotgevallen van verstrekt vreemd vermogen (rente, waardemutaties) beïnvloeden (in beginsel) de fiscale winst. Tot 2008 werd veelal aangenomen dat een geldverstrekking t.b.v. de belastingheffing als kapitaal dan wel als vreemd vermogen kwalificeert. Echter, de Hoge Raad introduceerde in 2008 een derde kwalificatie: de zogenaamde 'onzakelijke lening'.
­
Bij een 'onzakelijke lening' lijkt het zo te zijn dat er fiscaal sprake is van een 'lening' (i.e. vreemd vermogen (en dus de rente in beginsel aftrekbaar is en belastbaar bij de crediteur). Echter, een eventueel afwaarderingsverlies op de lening, vanwege (gedeeltelijke) oninbaarheid, kan niet ten laste van het fiscale resultaat worden gebracht. De kernoverweging van de Hoge Raad voor een 'onzakelijke lening' is de volgende:'Indien en voor zover een geldverstrekking door een vennootschap aan haar aandeelhouder plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat die vennootschap dat debiteurenrisico in zoverre heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen. Dit brengt mee dat een eventueel verlies op de geldlening in zoverre niet in mindering op de winst van die vennootschap kan worden gebracht.'
­
Het leerstuk van de 'onzakelijke lening' is ontwikkeld in een casus waarbij een dochtervennootschap een lening had verstrekt aan haar aandeelhouder maar in de jurisprudentie is ook de omgekeerde situatie aan de orde geweest: aandeelhouder verstrekt een lening aan dochtervennootschap.
­
Kortom, indien door een gelieerde geldverstrekker een debiteurenrisico wordt gelopen, welk risico door een onafhankelijke derde niet zou zijn aanvaard, dan volgt daaruit dat de lening op grond van aandeelhoudersmotieven (ook ingeval van gelieerdheid) is verstrekt. Als in een dergelijk geval de lening oninbaar blijkt te zijn, dan is het niet toegestaan deze lening ten laste van het fiscale resultaat af te waarderen.
­
Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat onder andere de navolgende elementen een belangrijke rol spelen bij de constatering dat sprake is van een 'onzakelijke lening': de leningsovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd; er is niets bepaald over de aflossingsverplichtingen; er zijn geen zekerheden verstrekt; er wordt geen rente berekend dan wel de rente is (te) laag. Voorkom kwalificatie 'onzakelijke lening'
Of er sprake is van een onzakelijke lening is een feitelijke vraag; i.e. zou een onafhankelijke derde ook bereid zijn geweest om het betreffende debiteurenrisico te dragen? De Hoge Raad lijkt aan te geven dat in relatie tot een onafhankelijke derde in ieder geval de volgende elementen vastgelegd zouden moeten worden: de leningsovereenkomst, de hoogte van de rente die zakelijk dient te zijn, de aflossingswijze van de lening, de verstrekte zekerheden (een belangrijk element, omdat er in de jurisprudentie vaak overwogen wordt dat een willekeurige derde zekerheden zou bedingen), de rente wordt daadwerkelijk betaald en niet bijgeschreven of geboekt in rekening-courant.
­
Opmerking daarbij: dit is mijns inziens minder een minder probleem bij een echte rekening-courant waarbij de plussen de minnen met een zekere regelmaat afwisselen en zeker als er sprake is van een afwisselende debet- en creditstand.
­
Een goede vastlegging en uitvoering van deze elementen lijkt te helpen de feitelijke vraag met 'nee' te beantwoorden; i.e. er is geen sprake van een onzakelijke lening.
­

Vrijdag 24 juni 2011

Inkomstenbelasting
Einde aan dubbele aftrek kinderalimentatie

Binnenkort is de 'dubbele' aftrek van kinderalimentatie verleden tijd. In het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2011 is een aanpassing opgenomen om zo alle persoonsgebonden aftrekposten uit te sluiten van het schuldenbegrip van box 3. De verplichting tot het betalen van kinderalimentatie kan dan niet meer worden opgenomen als box 3-schuld. Kinderalimentatie blijft wel forfaitair aftrekbaar als persoonsgebonden aftrekpost (uitgaven voor levensonderhoud van kinderen). Schuldenbegrip box 3
Door reparatiewetgeving per 30 december 2009 kan de partneralimentatieverplichting en de verplichting tot het doen van een gift niet langer als schuld in aanmerking worden genomen in box 3. Daarmee werd toen voorkomen dat als een uitgave als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking kan worden genomen, de met deze uitgave corresponderende verplichting ook invloed heeft op het voordeel uit sparen en beleggen (box 3). Deze reparatie is destijds beperkt tot de beide hiervoor genoemde categorieën persoonsgebonden aftrekposten. Uitsluiting alle persoonsgebonden aftrekposten
Met het nu ingediende wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2011 wordt geregeld dat de uitsluiting van persoonsgebonden aftrekposten van het schuldenbegrip van box 3, gaat gelden voor alle persoonsgebonden aftrekposten. Het gaat dan om de volgende posten:

  • uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;
  • uitgaven voor levensonderhoud van kinderen;
  • uitgaven voor specifieke zorgkosten;
  • weekenduitgaven voor gehandicapten;
  • scholingsuitgaven;
  • uitgaven voor monumentenpanden;
  • aftrekbare giften.
Overige aanpassingen
Het wetsvoorstel bevat verder vooral een aantal technische en redactionele wijzigingen. Daarnaast bevat het wetsvoorstel:
  • reparatie van een niet beoogde uitwerking van de beperking Vamil tot 75%;
  • een delegatiebepaling voor de benodigde informatie voor de vooringevulde aangifte;
  • een verduidelijking van de vrijstelling van de energiebelasting voor elektriciteit gebruikt voor metallurgische procedés;
  • verduidelijking in de Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de uitvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW door de Belastingdienst.

Daarnaast is in de Douane- en Accijnswet BES een aantal technische omissies hersteld. Alle wijzigingen in het wetsvoorstel treden in beginsel op 1 januari 2012 in werking. Voor een aantal bepalingen is inwerkingtreding met terugwerkende kracht gewenst.

Bijlagen:

Donderdag 23 juni 2011

Internationaal Belastingrecht
Geen extra belasting voor Nederlanders met tweede huis in Frankrijk

Nederlanders met een tweede huis in Frankrijk hoeven geen extra belasting te betalen. Op initiatief van president Sarkozy heeft de Franse regering een wet daarover ingetrokken.

Dit meldt de Telegraaf. De maatregel had 176 miljoen euro moeten opleveren, maar stuitte op felle kritiek omdat het te weinig geld zou opleveren. Het gaat om ongeveer 360.000 woningen van vooral Britten, Fransen, Zwitsers, Nederlanders en Belgen. Door de wetswijziging zouden eigenaars van tweede woningen gemiddeld 500 euro extra moeten betalen. De twee lokale belastingen blijven wel bestaan.
­
Het is onduidelijk hoeveel Nederlanders precies een tweede huis hebben in Frankrijk. Deze informatie is alleen bekend bij de Nederlandse Belastingdienst, die de cijfers echter niet bekend maakt. Schattingen lopen uiteen van 6.000 tot 50.000 Nederlanders.

[ Bron: Telegraaf ]

Woensdag 22 juni 2011

Omzetbelasting
Privégebruik auto van de zaak blijft btw-belast

Op voorstel van Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft de ministerraad ingestemd met het treffen van wet– en regelgeving om het privégebruik van een auto van de zaak op een andere wijze in de btw-heffing te betrekken. Deze wijzigingen gaan in op 1 juli a.s.

Aanleiding hiervoor is de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 1 juni 2011 die in het uiterste geval tot gevolg zou kunnen hebben dat er geen btw geheven kan worden over het privégebruik van een auto van de zaak. Dit zou dan leiden tot een budgettaire derving van circa € 0,5 miljard per jaar. Het risico dat de btw-correctie voor privégebruik van de auto van de zaak niet kan worden gehandhaafd terwijl de Europese regelgeving daartoe wel dwingt, acht de staatssecretaris - mede gelet op de grote budgettaire gevolgen - onacceptabel.
­
Om de mogelijke budgettaire derving zo snel als mogelijk een halt te kunnen toeroepen zal per vrijdag 1 juli a.s. de wet- en regelgeving wijzigen. Onderdeel van die aanpassingen is een wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 waartoe later dit jaar een wetsvoorstel zal worden ingediend. Daarbij zal er in worden voorzien dat die wijziging bij de inwerkingtreding zal terugwerken tot 1 juli 2011.
­
Met ingang van 1 juli 2011 verdwijnt het onderscheid in de btw-heffing tussen het privégebruik van een auto van de zaak door ondernemers en werknemers. Het privégebruik van een auto van de zaak wordt voortaan – als deze kostenloos ter beschikking wordt gesteld - als fictieve dienst belast naar het werkelijke privégebruik van de auto.
­
Daarbij wordt woon-werkverkeer conform de btw-richtlijn gezien als privégebruik. De btw-heffing is vanaf 1 juli 2011 dus niet langer gekoppeld aan de hoogte van de bijtelling en onttrekking in de loon- en inkomstenbelasting, zoals nu nog het geval is. Om de administratieve lasten en uitvoeringskosten te verminderen, wordt goedgekeurd dat een forfaitair percentage van de catalogusprijs (incl. btw en bpm) van de auto als btw-correctie in aanmerking genomen mag worden. Dit nog voor 1 juli 2011 te bepalen forfaitaire percentage zal overeenkomen met de verschuldigde btw op het gemiddelde werkelijke privégebruik.
­
Om te komen tot een reële btw-heffing in geval de auto voor het privé gebruik kosteloos ter beschikking wordt gesteld of tegen een lage vergoeding zal een maatregel getroffen worden. Deze zal eveneens per 1 juli 2011 gaan gelden.
­
Details over deze wijzigingen in de wet- en regelgeving staan in een brief die naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Bijlagen:

Dinsdag 21 juni 2011

Loonheffingen
Geen nieuw beleid voor vrijwilligersvergoeding

Staatssecretaris Weekers van Financiën gaat in een brief aan de Tweede Kamer in op de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met de vrijwilligersvergoeding die als gift is teruggestort. Het gaat daarbij om de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met zogenoemde vrijwilligersverklaringen. De staatssecretaris laat weten dat er geen sprake is van nieuw beleid. Vrijwilligersverklaring
In een vrijwilligersverklaring wordt door de algemeen nut beogende instelling (ANBI) waar de vrijwilliger werkzaam is geweest, verklaard dat een vrijwilliger geen vrijwilligersvergoeding heeft ontvangen en daarom een bedrag als gift zou kunnen aftrekken. De Belastingdienst zal de vrijwilligersverklaring accepteren als gift als de vrijwilliger inderdaad recht heeft op een vergoeding én als de vrijwilliger echt de vrijheid heeft om deze vergoeding voor zichzelf te houden. Begin 2009 is dit toetsingskader breed bekend gemaakt. Op 11 januari 2011 is deze benadering gedetailleerder omschreven. Recht op vergoeding
Een 'vrijwilligersverklaring' op zichzelf kan dus niet tot giftenaftrek leiden als de vrijwilliger eigenlijk geen recht op de vergoeding heeft. Er kan immers geen sprake zijn van het daadwerkelijk en uit vrijgevigheid afzien van een vergoeding als men in feite geen recht heeft op deze vergoeding. Dit blijkt uit antwoorden van de minister van Justitie op 28 januari 2009 aan de Tweede Kamer. Geen nieuw beleid
In een brief aan de Tweede Kamer van 11 januari 2011 heeft de staatssecretaris over de giftenaftrek onder andere het volgende geantwoord: "Giftenaftrek komt echter pas in beeld als de vrijwilliger daadwerkelijk afziet van de vergoeding. (…….) Als er inderdaad vergoedingen betaalbaar zijn, dan is van belang dat de vrijwilliger de vergoedingen zelf moet kunnen genieten en dus de volledige vrijheid heeft om de vergoeding zelf te houden."
Uit het bovenstaande blijkt dat er geen sprake is van nieuw beleid. Rijke en arme ANBI's
Er is ook geen sprake van ongelijke behandeling tussen 'rijke' en 'arme' ANBI's. Als een ANBI niet voldoende middelen heeft om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen dan kan niet worden volgehouden dat de vrijwilliger een reëel recht op de vergoeding heeft. Logischerwijs kan de vrijwilliger dan nergens van afzien. Een vrijwilliger bij een 'rijke' ANBI kan niet zomaar opteren voor deze vorm van giftenaftrek. Ook bij vrijwilligerswerk voor een 'rijke' ANBI moet worden beoordeeld of de vrijwilliger een reëel recht op de vergoeding heeft en of de vrijwilliger echt de vrijheid heeft om deze vergoeding voor zichzelf te houden.

Maandag 20 juni 2011

Omzetbelasting / Europees Recht
Europese Commissie sleept Nederland voor EU-Hof wegens btw-regels reisbureaus

De Europese Commissie heeft vandaag besloten om Nederland voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te brengen wegens een onjuiste tenuitvoerlegging van de Europese btw-regels voor reisbureaus.
De btw-richtlijn voorziet in een bijzondere regeling voor reisbureaus wanneer zij pakketreizen verkopen aan reizigers (de zogenaamde winstmargeregeling). Omdat de verschillende onderdelen van een pakketreis zich in verschillende landen kunnen bevinden en dus aan verschillende btw-regels onderworpen kunnen zijn, werd de toepassing van de btw voor reisbureaus in dat geval vereenvoudigd. Verstoring concurrentie
Deze vereenvoudiging geldt echter niet wanneer reisbureaus vakantiepakketten verkopen aan andere ondernemingen, met name andere reisbureaus, die ze op hun beurt doorverkopen.Nederland heeft deze bijzondere regeling voor reisbureaus niet juist ten uitvoer gelegd door ze ook toe te passen op de verkoop tussen reisbureaus.Dit verstoort volgens de Europese Commissie de concurrentie tussen reisbureaus onderling en heeft tot gevolg dat sommige van hen zwaarder worden belast dan andere. De Commissie heeft Nederland in februari 2008 al een met redenen omkleed advies toegezonden, dat de tweede stap in de inbreukprocedure vormt. Nederland heeft de Commissie weliswaar meegedeeld dat het zijn wetgeving in overeenstemming zou brengen met de btw-richtlijn vanaf 1 april 2011, maar tot dusver is dat nog niet het geval. Achtergrond
In 2006 heeft de Europese Commissie de toepassing van de bijzondere winstmargeregeling voor reisbureaus in de EU geanalyseerd en heeft zij vastgesteld dat de regeling in dertien lidstaten, waaronder Nederland, niet juist ten uitvoer was gelegd.Een onjuiste tenuitvoerlegging kan leiden tot concurrentieverstoringen tussen reisbureaus, aangezien sommige onder hen zwaarder kunnen worden belast dan andere.Cyprus, Hongarije, Letland en het Verenigd Koninkrijk hebben hun wetgeving al aangepast om aan de vereisten van de EU-wetgeving te voldoen.Tsjechië, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Polen, Portugal en Spanje daarentegen hebben nagelaten om de nodige wijzigingen aan te brengen en daarom heeft de Commissie deze landen eerder al voor het Hof van Justitie van de Europese Unie gebracht.

[ Bron: Europese Commissie ]

Vrijdag 17 juni 2011

Omzetbelasting
Belastingdienst in beroep tegen uitspraak over btw op vuile leaseauto

De Belastingdienst gaat in beroep tegen de uitspraak van de Haarlemse rechtbank van 1 juni 2011 waaruit blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de hoogte van de btw-correctie privégebruik auto voor (zeer) zuinige auto's en andere auto's in strijd is met het recht, met als gevolg dat de lagere correctie ook toegepast mag worden op niet-zuinige auto's.

Dit meldt staatssecretaris Weekers van Financiën vandaag in een brief aan de Tweede Kamer. Hoger beroep
Weekers: 'De Belastingdienst zal tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan. Het is echter niet helemaal uit te sluiten dat ook in de hoogste rechtsinstantie dit oordeel van de rechtbank wordt bevestigd. Dat zou dan tot gevolg kunnen hebben dat de btw-correctie privégebruik auto voor alle auto's van de zaak beperkt wordt, of gezien de vanaf 2010 geldende bijtelling van 0% voor nulemissie auto's zelfs geheel achterwege kan blijven. Als de koppeling aan de bijtelling voor de loon- en inkomstenbelasting gehandhaafd blijft, zou dit afbreuk doen aan het beginsel dat de aftrek moet worden beperkt voor het privégebruik waardoor tegelijkertijd een grote budgettaire derving ontstaat.' Wetgeving
Het risico dat geen btw-correctie voor privégebruik auto kan worden gehandhaafd terwijl de Europese regelgeving daartoe wel dwingt, acht Weekers - mede gelet op de grote budgettaire gevolgen - onacceptabel. 'Gelet hierop zal niet alleen hoger beroep tegen deze uitspraak worden aangetekend, maar wordt ook versneld wetgeving voorbereid om dit risico zoveel mogelijk weg te nemen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de gevolgen voor de administratieve lasten en uitvoeringskosten. De in de autobrief aangekondigde maatregel om de btw-correctie los te koppelen van de bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting zal met deze ontwikkeling versneld worden doorgevoerd,' aldus Weekers.

Bijlagen:

Donderdag 16 juni 2011

Vennootschapsbelasting
Aanpassing voorwaarden bij omzetting van rechtspersonen

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft het besluit over de omzettingsregeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aangepast. In het besluit is de samenloop met de innovatiebox, opwaarderingsreserve en deelnemingsverrekening geregeld. Verder is de mogelijkheid van vooruitwenteling van verliezen over het omzettingstijdstip opgenomen in de voorwaarden. Omzetting rechtspersonen

In het Burgerlijk Wetboek wordt aan rechtspersonen de mogelijkheid geboden om zich om te zetten in een andere rechtsvorm. Voor de heffing van de vennootschaps-, inkomsten- en dividendbelasting zijn de gevolgen van de omzetting geregeld in de Wet op de vennootschapsbelasting (art. 28a).  Civielrechtelijk eindigt het bestaan van de rechtspersoon niet. Fiscaalrechtelijk wordt de rechtspersoon echter geacht te zijn geliquideerd. Hierbij wordt het vermogen geacht te zijn uitgekeerd aan de deelgerechtigden, die dat vervolgens geacht worden te hebben ingebracht in de andere rechtspersoon. Tien voorwaarden
De Minister kan op verzoek en onder door hem te stellen voorwaarden van deze regels afwijken. In het besluit staan de voorwaarden die de Minister in de regel zal stellen bij de omzetting in een nv of bv van een andere rechtsvorm. De voorwaarden hebben een algemeen karakter. Zij zullen dan ook worden gewijzigd en/of aangevuld, afhankelijk van bijzondere omstandigheden van het individuele geval. Het gaat om de volgende tien voorwaarden:

  1. De omgezette rechtspersoon treedt met betrekking tot al hetgeen bij de omzetting is verkregen in de plaats van de om te zetten rechtspersoon.
  2. Indien onmiddellijk voorafgaand aan het omzettingstijdstip bij de om te zetten rechtspersoon een saldo van nog in te lopen voortbrengingskosten (innovatiebox) aanwezig is, gaat dit saldo over op de omgezette rechtspersoon.
  3. Indien onmiddellijk voorafgaand aan het omzettingstijdstip bij de om te zetten rechtspersoon een opwaarderingsreserve (deelnemingen) aanwezig is, treedt de omgezette rechtspersoon in de plaats van de om te zetten rechtspersoon met betrekking tot deze opwaarderingsreserve.
  4. De aanspraak op deelnemingsverrekening van de om te zetten rechtspersoon gaat over op de omgezette rechtspersoon.
  5. De aanspraak op verrekening van voor het omzettingstijdstip geleden verliezen door de om te zetten rechtspersoon gaat over op de omgezette rechtspersoon.
  6. De na het omzettingstijdstip geleden verliezen van de omgezette rechtspersoon kunnen binnen de termijnen voor verliesverrekening worden verrekend met winsten van de om te zetten rechtspersoon.
  7. Voor de bij de omzetting toegekende aandelen in het aandelenkapitaal van de omgezette rechtspersoon wordt voor de heffing van de dividendbelasting als gestort kapitaal aangemerkt: het door de leden als zodanig in de coöperatie ingebrachte vermogen, dan wel het bij de oprichting van de stichting of vereniging gestorte kapitaal. De omzetting wordt niet aangemerkt als een storting van kapitaal.
  8. De aandeelhouders van de omgezette rechtspersoon, stellen voor de bepaling van de fiscale winst hun bij de omzetting verkregen aandelen te boek voor hetzelfde bedrag als waarvoor hun lidmaatschapsrechten in de oorspronkelijke rechtspersoon bij hen te boek stonden. Dit bedrag zullen zij aanmerken als aanschaffingskosten van de verkregen aandelen.
  9. Voor de aandeelhouders van de omgezette rechtspersoon, die direct voorafgaand aan de omzetting een aanmerkelijk belang hebben in de om te zetten rechtspersoon als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt als verkrijgingsprijs, van de bij de omzetting verkregen aandelen, aangemerkt de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang in de om te zetten rechtspersoon.
  10. Voor de aandeelhouders voor wie de verkregen aandelen een deelneming volgens de Wet op de vennootschapsbelasting vormen, geldt als opgeofferd bedrag het bedrag dat als zodanig gold voor hun lidmaatschapsrecht in de om te zetten rechtspersoon.

De hiervoor genoemde voorwaarden 8 tot en met 10 worden niet gesteld bij de omzetting van verenigingen en stichtingen. Subjectgebonden aanspraken en verplichtingen
De hoofdregel is dat de rechtspersoon bij omzetting geacht wordt te zijn geliquideerd. Door dit liquidatiekarakter gaan de aan het subject van de om te zetten rechtspersoon verbonden aanspraken en verplichtingen verloren met zijn fiscale liquidatie. Omwille van de door de fiscale begeleiding beoogde neutraliteit wordt in de voorwaarden onder andere geregeld dat de omgezette rechtspersoon ook deze aan het subject van de om te zetten rechtspersoon verbonden fiscale aanspraken en verplichtingen continueert (zie de innovatiebox, de opwaarderingsreserve, de deelnemings- en verliesverrekening). Overige onderwerpen
In het besluit is verder een aanvullende toelichting opgenomen over:
  • Step-up bij omzetting gedeeltelijk belaste stichting of vereniging in bv;
  • Het omzettingstijdstip;
  • Fiscale gevolgen deelgerechtigden (aanvullende opmerkingen);
  • Omzetting van een coöperatie (of onderlinge waarborgmaatschappij) in een stichting;
  • Omzetting van een bv in een coöperatie;
  • Buitenlandse omzettingen;
  • Samenloop met fiscale eenheid.

Het besluit is in werking getreden op 8 juni 2011.

Woensdag 15 juni 2011

Fiscaal Procesrecht
Hoge Raad: schadevergoeding wanneer fiscus te lang doet over belastinggeschil

Belastingplichtigen die onredelijk lang op beslechting van hun geschil met de fiscus over een belastingaanslag hebben moeten wachten, kunnen aanspraak maken op vergoeding van (materiële en) immateriële schade. Dat heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 bepaald in een uitspraak. De Hoge Raad vindt dat mensen een vergoeding voor de immateriële schade moeten krijgen bij overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak gaat het overigens niet om een boete. Dit werkt weer anders.

Bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen aanvaardt de Hoge Raad 'spanning en frustratie' als grond voor vergoeding van immateriële schade. Voor deze schade kan aan de belastingplichtige dus een vergoeding worden toegekend. Achtergrond
Op grond van artikel 6 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) heeft iedereen recht op behandeling van een in dat artikel nader omschreven zaak door de rechter binnen een redelijke termijn. Belastinggeschillen vallen volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) buiten het bereik van artikel 6 van het EVRM. Een recht van belanghebbende op een schadevergoeding wegens een onredelijk lange duur van het proces kan in dergelijke geschillen daarom niet rechtstreeks op deze verdragsbepaling worden gebaseerd.
­
De andere hoogste bestuursrechters (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) kenden eerder al een vergoeding toe voor immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn, ook in zaken die buiten het bereik van artikel 6 EVRM vallen.
­
In deze zaak gaat het onder meer over een naheffingsaanslag van de Belastingdienst waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Hij klaagt er onder meer over dat de bezwaarprocedure bij de belastingdienst onredelijk lang heeft geduurd, en vraagt daarom schadevergoeding. Procedure bij hof en Hoge Raad
Het hof Arnhem heeft op 10 november 2009 het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De belastingplichtige heeft cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Advocaat-generaal P.J. Wattel heeft op 8 november 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie dan wel het aanhouden van de zaak in afwachting van een aangekondigde wettelijke regeling. Uitspraak Hoge Raad
Het rechtszekerheidsbeginsel is een rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt. Dit beginsel schrijft voor dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht, in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Uit de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 van het EVRM volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, afgezien van bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie worden verondersteld, waardoor recht bestaat op vergoeding van immateriële schade.
­
De in aanmerking te nemen termijn gaat in op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet ook in belastinggeschillen aangesloten worden bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984 .
­
In de uitspraak van 22 april 2005 formuleerde de Hoge Raad als uitgangspunt dat de rechtbank de redelijke termijn heeft overschreden als zij niet heeft beslist binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen (tenzij sprake is van nader genoemde bijzondere omstandigheden). Voor zowel het hof als voor de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar nadat het hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld.
­
Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden.
­
De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof 's-Hertogenbosch voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.

Bijlagen:

Dinsdag 14 juni 2011

Civielrecht / Omzetbelasting
Kostenmaatschappen bestaan niet!

In de praktijk wordt veel gewerkt met kostenmaatschappen. Dit komt vooral veel voor in de vrijgestelde sector. Er wordt dan een zogenoemde kostenmaatschap opgericht waarin de kosten worden gemaakt die de partijen als gezamenlijk beschouwen, bijvoorbeeld de huisvestingskosten of de kosten van een secretaresse of praktijkondersteuner. Kostenmaatschappen
Een kostenmaatschap bestaat eigenlijk niet. Een samenwerking kan een maatschap zijn: 'een overeenkomst waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkaar te delen'. Als louter wordt afgesproken om de kosten te verdelen, is er geen sprake van een maatschap. Er is dan sprake van een andersoortige overeenkomst. Hoe dan ook, in de praktijk wordt het een kostenmaatschap genoemd en er worden kosten verdeeld. Kostenmaatschappen en btw
Voor de btw is het van belang of de kostenmaatschap als ondernemer kan worden aangemerkt. Een btw-ondernemer is een ieder die zelfstandig economische activiteiten verricht. Een economische activiteit kan kort gezegd worden omschreven als het deelnemen aan het economische verkeer door het verrichten van leveringen en/of diensten tegen een vergoeding. Deze handelingen moeten met enige regelmaat worden verricht.
­
Een 'ieder' kan zijn een enkele (rechts-)persoon of een samenwerking tussen meerdere (rechts-) personen. Een samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen kan voor de btw worden aangemerkt als een zelfstandige btw-ondernemer. Van belang is dat het samenwerkingsverband als zodanig naar buiten toe optreedt (bijvoorbeeld onder één naam).
­
Een kostenmaatschap treedt wel als zodanig naar buiten op, onder andere richting personeel (als werkgever) of leveranciers (als afnemer). Wat bij een kostenmaatschap ontbreekt, is het tegen vergoeding verrichten van prestaties. Kort gezegd: de kostenmaatschap heeft geen omzet. De kostenmaatschap is daarom over het algemeen geen ondernemer voor de btw. Standpunten Belastingdienst
De Belastingdienst kan het standpunt innemen dat de kostenmaatschap wel degelijk tegen vergoeding presteert aan derden, namelijk het uitlenen van personeel of het doorbelasten van kosten aan de maten van de maatschap. De Belastingdienst stelt dan dat de bedragen die de maten aan de kostenmaatschap betalen niet kwalificeren als (onbelaste) kapitaalstortingen, maar als vergoedingen voor verrichte diensten. Over deze diensten is veelal 19% btw verschuldigd.
­
Ook zijn gevallen bekend waarin de Belastingdienst het standpunt inneemt dat de kostenmaatschap transparant is en dat de maten daarom onderling aan elkaar prestaties verrichten. Ook over die prestaties is doorgaans 19% btw verschuldigd.
­
Als de samenwerkende partijen de btw niet of slechts gedeeltelijk kunnen aftrekken (bijvoorbeeld in de medische sector), kan de btw-heffing tot een groot financieel nadeel leiden.
­
De kostenmaatschap kan in veel gevallen worden vervangen door een overeenkomst 'kosten voor gemene rekening'. Het leerstuk 'kosten voor gemene rekening' heeft geen wettelijke basis, maar is een in de rechtspraak ontwikkeld leerstuk. Om het leerstuk toe te mogen passen, moet een schriftelijke overeenkomst worden opgesteld die aan een aantal voorwaarden voldoet.
­
De belangrijkste voorwaarde is dat de gezamenlijk kosten volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel worden verdeeld en dat iedere partij ook volgens die verdeelsleutel het risico draagt (bijvoorbeeld bij ziekte van een personeelslid). In de praktijk worden de overeenkomsten kosten voor gemene rekening voorgelegd aan de Belastingdienst. Wij leggen de werking en de mogelijkheden van het leerstuk graag nader aan u uit.
­
Belangrijk is dat een overeenkomst kosten voor gemene rekening geen terugwerkende kracht heeft. Bovendien voldoen bestaande kostenmaatschappen vaak niet aan de voorwaarden voor kosten voor gemene rekening. Voor het verleden blijft daarom het risico bestaan dat de Belastingdienst een naheffingsaanslag btw oplegt.
­
Naast de besproken kosten voor gemene rekening, bestaan er ook andere mogelijkheden om btw-heffing te voorkomen.

Vrijdag 10 juni 2011

Fiscaal Procesrecht
Nieuw besluit kosten- en schadevergoeding Belastingdienst gepubliceerd

Er is een nieuw besluit gepubliceerd waarmee uitbreiding wordt gegeven aan de bevoegdheid van de Belastingdienst om verzoeken om kostenvergoeding en schadevergoeding zelfstandig af te handelen.
De bevoegdheid van de Belastingdienst inzake de zelfstandige afhandeling van verzoeken om kostenvergoeding en schadevergoeding is verruimd. Indien het verzoek het bedrag van € 10.000 (dit was € 5.000) niet te boven gaat, is de Belastingdienst bevoegd.
­
Een verzoek om heroverwegingen van de beslissingen van de Belastingdienst op verzoeken om kostenvergoeding en schadevergoeding wordt beperkt. Het verzoek dient het bedrag van € 5.000 te boven te gaan. Bij heroverweging zal het verzoek in volle omvang worden getoetst. Dit kan leiden tot een voor verzoeker nadeliger beslissing.
­
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 21 augustus 2003, nr. DGB2003-4461M en treedt op 8 juni 2011 in werking.

Bijlagen:

Donderdag 9 juni 2011

Fiscaal Procesrecht
Mogelijkheid fiscaal transactieaanbod maakt plaats voor fiscale strafbeschikking

Per 1 juli aanstaande wordt de fiscale strafbeschikking ingevoerd en vervalt de mogelijkheid van het fiscale transactieaanbod. De fiscale strafbeschikking leidt tot radicale wijziging van de huidige praktijk om in gevallen van (vermeende) belastingfraude ex artikel 76 AWR een transactie te kunnen sluiten met het bestuur van de Belastingdienst. Dit geldt zowel voor de belastingplichtige als voor diens medeplegende
accountant of adviseur. De aan de strafbeschikking verbonden nadelen liegen er niet om: een strafblad en openbaarmaking.

In april 2010 werd in AN gemeld dat de fiscale strafbeschikking per 1 oktober 2010 zou worden ingevoerd. De invoering liep echter vertraging op, maar is nu vastgesteld op 1 juli aanstaande. De fiscale strafbeschikking wijzigt de huidige praktijk ingrijpend.
Strafrechtelijk onderzoek
In artikel 69 van de AWR is onder meer bepaald dat degene die opzettelijk een belastingaangifte onjuist of onvolledig doet, kan worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Vermoedt de inspecteur dat zich een dergelijke situatie voordoet, dan dient hij zijn vermoeden te melden aan de boete-fraudecoördinator. Vervolgens bepaalt de boete-fraudecoördinator aan de hand van de Aanmelding-, Transactie en Vervolgingsrichtlijnen of de gedraging van een belastingplichtige inderdaad in aanmerking komt voor een strafrechtelijk onderzoek. Indien ten slotte ook alle (bij het selectie- en tripartieoverleg betrokken) partijen van oordeel zijn dat de gedraging strafrechtelijk moet worden vervolgd (en is er voldoende vervolgingscapaciteit bij het OM en de FIOD-ECD beschikbaar), dan start de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek. Transactie
De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD-ECD worden vastgelegd in een proces-verbaal. Dit proces-verbaal wordt vervolgens ingezonden bij het Bestuur van de Belastingdienst, dat – in de meeste gevallen –  het proces-verbaal op zijn beurt weer doorstuurt aan de officier van justitie. Maar veelal beschikt de officier van justitie reeds over het proces-verbaal, omdat strafrechtelijke onderzoeken van de FIOD-ECD nu eenmaal worden verricht onder supervisie van de officier van justitie. In gevallen waarin bijvoorbeeld het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat weliswaar sprake is van een verwijtbare gedraging, maar dat de ernst minder blijkt te zijn dan aanvankelijk werd gedacht, kan de zaak onder de huidige regelgeving worden afgedaan met een transactie, ook wel genoemd een schikking. Het gaat dan weliswaar om ernstige gevallen, waarin een bestuurlijke boete niet passend of niet mogelijk zou zijn, maar waarin het aan de andere kant geen prioriteit heeft om de zaak voor te laten komen voor de strafrechter. In de huidige regelgeving heeft de contactambtenaar formeel recht – die optreedt namens het bestuur van de Belastingdienst – de exclusieve bevoegdheid om een transactie te sluiten voor fiscale vergrijpen (art. 76 AWR). Door binnen een bepaalde termijn te voldoen aan een of meer voorwaarden die het bestuur van de Belastingdienst stelt, kan de verdachte strafvervolging voorkomen en wordt het fiscale vergrijp buiten de (straf)rechter om afgedaan. Indien een verdachte niet wil of niet kan voldoen aan de in de transactie gestelde voorwaarden, wordt diens zaak alsnog voor de strafrechter gebracht. Een van de voorwaarden die veelal in een transactie gesteld wordt, is betaling van een bepaald bedrag (gerelateerd aan het fiscale nadeel) aan de Staat. De vraag naar de schuld of onschuld van de verdachte blijft bij een transactie onbeantwoord. Het feit dat een transactie geen schuldbekentenis inhoudt vormt voor verdachten veelal een belangrijk voordeel van deze afdoeningsmodaliteit. Het begane feit wordt ook niet bestraft in eigenlijke zin en wordt ook niet aangemerkt als justitieel gegeven. Anders gezegd: met een transactie wordt geen strafblad opgebouwd. Een groot aantal verdachten geeft bovendien de voorkeur aan een transactie boven een openbare behandeling ter zitting, omdat een transactie in principe niet in de openbaarheid komt. Zelfs wanneer een verdachte door een strafrechter wordt vrijgesproken, is het leed vaak al geschied en is zijn goede naam aangetast omdat deze in verband wordt gebracht met strafbare feiten. Vandaar dat een verdachte vaak bereid is om tegen zware voorwaarden een transactie te accepteren, ook in het geval de verdachte meent onschuldig te zijn. Wet OM-afdoening
Op 1 februari 2008 trad de 'Wet OM-afdoening' in werking. Sindsdien kunnen officieren van justitie en een aantal (buitengewone) opsporingsambtenaren strafbare feiten, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaren is gesteld, met een zogenaamde strafbeschikking afdoen. Daartoe vindt een aanpassing plaats van artikel 76 AWR, waardoor de bevoegdheid tot het opleggen van een strafbeschikking bij alle fiscale delicten zal toekomen aan ofwel het bestuur van de Belastingdienst ofwel – in het geval het proces-verbaal ex artikel 80, lid 2, AWR reeds aan de officier van justitie is gestuurd – aan de officier van justitie. Nu – zoals eerder gezegd – de FIOD-ECD het proces-verbaal veelal direct aan de competente officier doorstuurt, zal een strafbeschikking in de meeste gevallen worden uitgevaardigd door de officier van justitie. Ten opzichte van de huidige wetgeving waarin het bestuur van de Belastingdienst de exclusieve bevoegdheid toekent om transacties af te sluiten, betekent de wetswijziging een aanzienlijke competentieverschuiving van de belastingdienst naar het Openbaar Ministerie.
­
De fiscale transactie komt met de invoering van de fiscale strafbeschikking volledig te vervallen. Dat zal grote gevolgen hebben voor (rechts)personen die worden verdacht van fiscale vergrijpen. Het is te verwachten dat strafbeschikkingen opgelegd zullen worden in het soort zaken waarin tot nog toe een transactie plaatsvond. De grootste verandering is dat een (fiscale) strafbeschikking wordt aangemerkt als een daad van vervolging en aldus te beschouwen is als een vorm van bestraffing. Indien de verdachte de strafbeschikking accepteert, staat zijn schuld daarmee formeel vast. Met de 'Wet OM-afdoening' wordt aldus getracht het pragmatisme van een transactie te combineren met de 'voordelen' van een strafrechtelijk veroordeling. Weliswaar wordt met het accepteren van een strafbeschikking voorkomen dat de verdachte op een openbare zitting terecht moet staan, maar de strafbeschikking wordt wel genoteerd in het justitieel documentatieregister (er wordt zodoende een strafblad opgebouwd, hetgeen nadelige gevolgen kan hebben in het kader van een verzoek om een verklaring omtrent gedrag of in het kader van een Bibob-onderzoek). Daarnaast kunnen strafbeschikkingen (actief of passief) openbaar worden gemaakt, waardoor de goede naam en reputatie van een verdachte op het spel komen te staan. Aldus kan de openbaarheid van de strafbeschikking en de daarmee gepaard gaande schuldvaststelling grote gevolgen hebben voor de reputatie en toekomst van de verdachte. Horen
Een fiscale strafbeschikking waarin een geldboete wordt opgelegd van meer dan € 2.000 kan slechts worden uitgevaardigd indien de verdachte daaraan voorafgaand is gehoord. Het horen mag telefonisch. Dit verplichte hoorgesprek is voorgeschreven omdat dat zou bijdragen ' aan de zorgvuldigheid waarmee de schuld van de verdachte aan het strafbare feit en de strafwaardigheid daarvan wordt vastgesteld' . Gezien dit doel zal voorafgaande aan dit hoorgesprek de verdachte wel moeten worden medegedeeld dat hij mag zwijgen. Of een verdachte in de praktijk ook geattendeerd wordt op het hem toekomende zwijgrecht, zal echter moeten blijken. Belangrijk is om in ieder geval te beseffen dat er geen verplichting bestaat om een verklaring af te leggen of om in dit hoorgesprek de gestelde vragen te beantwoorden. In antwoord op Kamervragen heeft de Minister van Justitie overigens nog aangegeven dat de strafbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is en dat het in het systeem van de 'Wet OM-afdoening' niet de bedoeling is dat een straf wordt overeengekomen. De kans dat een officier van justitie bereid zal zijn om – in een hoorgesprek – over de bij strafbeschikking op te leggen sancties te onderhandelen, zoals dat nu in het kader van de transactie veelvuldig gebeurt, is daardoor klein te noemen. Verzet
Wanneer na het hoorgesprek uiteindelijk een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, is het niet meer mogelijk om voor hetzelfde fiscale vergrijp een bestuurlijke boete op te leggen, ook niet in het geval een officier van justitie uiteindelijk – na verzet – de strafbeschikking intrekt. Een verdachte kan op grond van artikel 257e Sv binnen twee weken verzet aantekenen tegen de strafbeschikking bij het parket van de officier van justitie om te voorkomen dat de strafbeschikking onherroepelijk komt vast te staan. Het procesinitiatief ligt dan ook bij de verdachte in plaats van bij de officier van justitie. In de huidige transactieregeling betekent het niet reageren op, of het niet voldoen aan, een transactievoorstel dat de in de transactie gestelde voorwaarden niet komen vast te staan en dat de officier van justitie zal moeten overgaan tot dagvaarding. De verzetstermijn is een veel kortere termijn dan de in fiscale bezwaar- en beroepsprocedures gebruikelijke termijn van zes weken om een rechtsmiddel aan te wenden, hetgeen verwarring kan opleveren in de schaarse gevallen dat een strafbeschikking wordt uitgevaardigd door het bestuur van de Belastingdienst door toezending ervan in een blauw enveloppe. Ook dan dient verzet te worden aangetekend binnen twee weken. De verdachte kan er natuurlijk ook voor kiezen om geen verzet in te stellen en simpelweg vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Indien wel verzet wordt aangetekend tegen de strafbeschikking, dan kan de officier van justitie drie dingen doen:

  • beslissen om de strafbeschikking in te trekken;
  • de strafbeschikking wijzigen wanneer hij van mening is dat deze voor verbetering vatbaar is;
  • de zaak voorleggen aan de strafrechter door de verdachte op te roepen voor de (openbare) terechtzitting – indien hij van mening is dat de strafbeschikking in stand moet blijven.

­
De verdachte kan zijn verzet uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting intrekken (art 257e, lid 7, Sv), waardoor de strafbeschikking onherroepelijk komt vast te staan. Een gewaarschuwd mens…
De fiscale strafbeschikking wordt per 1 juli 2011 ingevoerd, waarmee de mogelijkheid van een fiscale transactie volledig komt te vervallen. Zoals het mogelijk is om ook met medeplegende accountants of adviseurs een fiscale transactie te sluiten, zo zal het in de toekomst ook mogelijk zijn om aan medeplegende accountants of adviseurs een strafbeschikking te doen uitvaardigen. De strafbeschikking heeft dan ook weinig van doen met de in de 4 e tranche Awb gecreëerde mogelijkheid om aan medeplegende accountants of adviseurs een bestuurlijke boete op te kunnen leggen. In nagenoeg alle gevallen zal een strafbeschikking wordt uitgevaardigd door een officier van justitie, waar nu het bestuur van de Belastingdienst nog exclusief de bevoegdheid heeft om een transactie te sluiten. De verschillen tussen beide afdoeningsmodaliteiten zijn groot, Dit onder meer omdat de fiscale strafbeschikking – in tegenstelling tot een fiscale transactie - een schuldbekentenis inhoudt, een justitieel gegeven oplevert (strafblad) en omdat de strafbeschikking openbaar kan worden gemaakt. Daarnaast komt het procesinitiatief bij de verdachte te liggen. Indien een verdachte zich niet kan verenigen met de strafbeschikking, moet hij binnen twee weken verzet aantekenen om te voorkomen dat de strafbeschikking een definitief karakter krijgt. Gezien de aan de strafbeschikking verbonden nadelen van een strafblad en openbaarheid kan het – indien een belastingplichtige thans reeds onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek – nuttig zijn om reeds voorafgaand aan de inwerkingtreding van de fiscale strafbeschikking, contact op te nemen met de boete-fraudecoördinator om de mogelijkheden van een fiscale transactie te bespreken.

Woensdag 8 juni 2011

Inkomstenbelasting
EVO blij met aangekondigd einde verplichte rittenregistratie zakelijke bestelautorijders

EVO, de belangenbehartiger van de logistieke branche, toont zich ingenomen met de zogeheten Autobrief waarover de ministerraad vrijdag een akkoord bereikte. In de brief kondigt het kabinet het einde van de verplichte rittenregistratie voor zakelijke bestelautorijders aan. 'Exit paarse krokodil,' aldus EVO.

'EVO maakt zich namens haar leden al jaren hard voor de afschaffing van de verplichte rittenregistratie die zakelijke bestelautorijders dagelijks gemiddeld twintig minuten tijd kost en die ondernemers een berg administratie veroorzaakt,' aldus de verladers. Het kabinet wil een alternatief voor de verplichte rittenregistratie en overweegt werkgevers en werknemers gezamenlijk te laten verklaren dat de bestuurder van de auto deze niet privé gebruikt. Ook staat het kabinet positief tegenover een experiment met digitale rittenregistratie in combinatie met gestaffelde heffing. Dit betekent dat de vaste bestuurder van de bestelauto voortaan wordt aangeslagen voor een bedrag dat in verhouding staat tot het aantal privé gereden kilometers.  Geen accijnsverhoging brandstof
Verder staat in de brief dat het kabinet vooralsnog afziet van een accijnsverhoging op brandstof, iets waar EVO instemmend op reageert. De regeringscoalitie kondigde vorig jaar aan accijnsverhoging te willen doorvoeren als alternatief voor de plannen voor kilometerbeprijzing. Nu België en Duitsland hebben laten weten hierin niets te zien, is accijnsverhoging voorlopig van de baan. EVO: 'Bovag-RAI en de ANWB waren recent nog pleitbezorger van een hernieuwd gesprek over een vorm van kilometerbeprijzing. EVO is graag betrokken bij dit hernieuwde initiatief en zou graag zien dat belasting op de aanschaf en het bezit van (vracht)auto's wordt vervangen door een belasting op basis van het gebruik.'  Eurovignet schrappen
Verder zijn de verladers voorzichtig positief over het plan van het kabinet om het eurovignet te schrappen. 'Ook dit kan administratieve lastenverlichting voor bedrijven met eigen vrachtauto's tot gevolg hebben. Het is echter nog onduidelijk wat een eventuele aanpassing gaat betekenen voor de kosten van het wegvervoer. EVO pleit voor een alternatief met een evenwichtige en eerlijkere heffing, waarbij de vervuiler betaalt,' aldus de verladersorganisatie.

[ Bron: EVO ]

Dinsdag 7 juni 2011

Belastingen van Personenauto's en Motorrijtuigen (BPM)
Autobrief Weekers: auto's schoner voor fiscaal voordeel

Automobilisten moeten nóg schonere en zuinigere nieuwe auto's kopen om de fiscale voordelen te krijgen die ze nu hebben. Dat is het gevolg van een aanscherping van de milieunormen voor fiscaal aantrekkelijke auto's door staatssecretaris Frans Weekers van Financiën.

De stimulansen als vrijstellingen op de aanschafbelasting (bpm) en op de motorrijtuigenbelasting hebben geleid tot een hoge vlucht van de verkoop van zuinige auto's de afgelopen jaren. Het gevolg daarvan is dat de fiscus minder geld binnenkrijgt uit de autobelastingen.
­
"De auto kan geen melkkoe zijn, maar ik moet wel de belastingopbrengsten op peil houden", zei Weekers woensdag in een toelichting op zijn 'autobrief', die hij woensdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
­
Nu voldoet al één op de drie de nieuwverkochte auto's aan de milieueisen. Als de normen niet worden aangescherpt, zou in 2015 62 procent van de nieuwverkochte auto's aan de eisen voldoen. Als Weekers niks doet, loopt de schatkist de komende jaren honderden miljoenen euro's aan autobelastingen mis, oplopend tot 900 miljoen euro in 2015. Dat kan Weekers als hoeder van de belastinginkomsten zich niet veroorloven.
­
Weekers wees er woensdag op dat Nederland in Europa al vooroploopt met schone auto's. Het doel voor 2015 (gemiddelde uitstoot onder de 130 gram CO2 per gereden kilometer) wordt nu al gehaald. In 2015 moet maximaal 12 procent van de auto's in de categorie schoon en zuinig vallen en in aanmerking komen voor fiscale voordelen.
­
De meeste aangescherpte normen gelden vanaf 1 juli volgend jaar, zodat autofabrikanten tijd hebben zich voor te bereiden. Ook in de toekomst blijft de categorie van meest zuinige auto's vrijgesteld van de bpm. De vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting voor de allerschoonste categorie blijft gelden tot begin 2014, een jaar langer dan eerder was toegezegd.
­
Gerelateerd nieuws

De overheidsmaatregelen hebben de autoverkoop een slinger geven, na het crisisjaar 2009. 2010 werd afgesloten met een verkoopstijging van bijna 25 procent. Ook het eerste kwartaal van dit jaar steeg de verkoop met 25 procent.
­
De autobranche kan zich vinden in de keuze van Weekers. Door de overheidsmaatregelen zat de groei hem vooral in de verkoop van kleine, zuinige auto's, waaraan de autobedrijven nauwelijks verdienden.
­
In de Tweede Kamer steunen VVD en CDA Weekers. "De auto's moeten ieder jaar een stukje zuiniger worden en daarom moeten de eisen ook ieder jaar aangepast worden", zegt CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt. De PVV ziet nog 'haken en ogen' waarnaar gekeken moet worden. Rittenregistratie
In de Autobrief wordt ook gevolg gegeven aan een eerdere toezegging om te komen tot een alternatief voor de rittenregistratie voor de bestelauto van de zaak. Berijders die niet of minder dan 500 kilometer privé met de bestelauto rijden, moeten dat nu aantonen door een rittenregistratie bij te houden om geen bijtelling te hoeven betalen.
­
De afgelopen tijd zijn met de branche verschillende alternatieven besproken. Dat overleg is nog gaande. Een variant die al per volgend jaar ingevoerd zou kunnen worden en een oplossing biedt voor een deel van de gebruikers, is die waarbij werkgever en werknemer gezamenlijk verklaren dat de bestelauto niet privé (tot maximaal 500 km/jaar) wordt gebruikt. Ook de mogelijkheid van een pilot met een geautomatiseerde rittenregistratie voor bestelauto's om te komen tot een bijtelling naar rato van het aantal privékilometers wordt bekeken.
Accijnzen
In de Autobrief kondigt het kabinet verder aan dat de accijnzen op benzine en diesel voorlopig niet worden verhoogd. Daarmee wordt de verschuiving van vaste lasten naar variabele lasten als accijnzen voorlopig op de lange baan geschoven. Een accijnsverhoging is alleen zinvol als buurlanden Duitsland en België dat ook zouden doen en daar lijkt op korte termijn geen sprake van. De accijnzen op gasvormige autobrandstoffen zoals LPG, LNG en CNG worden met elkaar in overeenstemming gebracht. Groen gas wordt op dit moment gestimuleerd in de zogenoemde SDE-plus regeling. Dit blijft zo, ook als het groen gas wordt ingezet in het wegverkeer.
Eurovignet
Het kabinet zal verder in overleg met verdragspartners België, Luxemburg, Denemarken en Zweden bezien of het Eurovignet kan worden afgeschaft. Het Eurovignet is een gebruiksrecht voor het gebruik van de snelweg door zware vrachtwagens (zwaarder dan 12 ton). Afschaffen zou gedekt kunnen worden door de MRB voor die zware vrachtwagens te verhogen.
­
De voorstellen rond MRB, BPM en bijtelling zullen nader worden uitgewerkt in het Belastingplan 2012. Op een aantal andere maatregelen zal op een ander moment worden teruggekomen. Bijlagen:

Maandag 6 juni 2011

Omzetbelasting
Overgangsmaatregel verlaagd btw-tarief op verbouwingen

Staatssecretaris Weekers van Financiën geeft ondernemers en consumenten tot 1 oktober van dit jaar de tijd om van het lage btw-tarief voor renovatie en herstel van de woning gebruik te maken.

Weekers komt hiermee tegemoet aan vragen vanuit de branche om een uitloop van de regeling.  Voorwaarde is wel dat de werkzaamheden voor 1 juli moeten zijn begonnen en voor 1 oktober zijn afgerond.  De woning moet ouder zijn dan twee jaar. 'Er waren veel vragen over de behandeling van uitgelopen werkzaamheden. Deze overgangsmaatregel is soepel en helder tegelijk. Vanaf 1 oktober is het loket echt gesloten,' aldus de staatssecretaris. 
­
Uit de administratie van de ondernemer moet blijken dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn aangevangen vóór 1 juli van dit jaar. Om dat aan te tonen kan worden aangesloten bij de werkenadministratie van de ondernemer in kwestie. Dat betekent dat het verlaagde tarief niet van toepassing is als alleen een overeenkomst is gesloten voor de klus.
­
De verbouwing of renovatie wordt als afgerond beschouwd als de oplevering heeft plaatsgevonden en de consument het werk heeft aanvaard. De aanvaarding kan ook blijken uit het feit dat de consument het werk heeft betaald.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Vrijdag 3 juni 2011

Loonheffing
Geen onderzoek vooraf voor bestaande kostenvergoedingen

Als een werkgever gebruikmaakt van de werkkostenregeling, mag hij onder voorwaarden een vaste kostenvergoeding geven voor gerichte vrijstellingen en intermediaire kosten. Voor het doen van onderzoek naar de werkelijke kosten - de laatste voorwaarde - geldt dat hij dit onderzoek vooraf moet doen.

Dit meldt de Belastingdienst. 'Deze voorwaarde geldt alleen voor nieuwe vaste kostenvergoedingen. Voor vaste kostenvergoedingen die al bestonden voordat u de werkkostenregeling ging toepassen, hoeft u niet opnieuw onderzoek te doen als de omstandigheden waarop u de vergoeding hebt gebaseerd, niet zijn veranderd. Vaste kostenvergoedingen voor andere kosten dan gerichte vrijstellingen of intermediaire kosten zijn loon. Maar u mag dit loon ook als eindheffingsloon onderbrengen in uw vrije ruimte,' aldus de Belastingdienst.

[ Bron: Belastingdienst ]

Woensdag 1 juni 2011

Fiscaal Procesrecht
'Belastingdienst moet aangeven welke schulden onder sanering vallen'

De Belastingdienst moet bij een beslissing om deel te nemen aan een schuldsanering steeds precies aangeven welke belastingschulden onder de sanering zullen vallen. Dat zegt de Nationale ombudsman naar aanleiding van een klacht van een bv over het standpunt van de fiscus ten aanzien van de naheffingsaanslag.

Een besloten vennootschap verzocht de Belastingdienst deel te nemen aan een akkoord tot schuldsanering. De bv verzocht de Belastingdienst om sanering van alle per 1 augustus 2009 openstaande schulden. De Belastingdienst liet weten in te stemmen met sanering van alle aanslagen die waren opgelegd vóór 1 augustus 2009. In november 2009 wees de Belastingdienst verzoekster er op dat zij een naheffingsaanslag met dagtekening 25 september 2009 nog niet had voldaan. Verzoekster merkte op dat deze naheffingsaanslag de omzetbelasting over juli 2009 betrof en daarom onder de sanering viel. De Belastingdienst ontkende dit omdat de aanslag pas na 1 augustus 2009 was opgelegd. De directeur van de Belastingdienst bevestigde dit standpunt in beroep. Verzoekster klaagde over het standpunt van de Belastingdienst ten aanzien van de naheffingsaanslag.
Klacht gegrond
De Nationale ombudsman overwoog dat de Belastingdienst gevolgd kon worden in zijn standpunt ten aanzien van de naheffingsaanslag. De Nationale ombudsman concludeerde verder dat de Belastingdienst onvoldoende moeite had gedaan om vast te leggen op welke schulden de sanering precies betrekking zou hebben. Daardoor had een misverstand als nu bij verzoekster optrad, kunnen ontstaan. De Nationale ombudsman oordeelde dat de Belastingdienst het vereiste van adequate informatieverwerving had geschonden en dat de klacht gegrond was. De Nationale ombudsman deed de aanbeveling dat de Belastingdienst bij een beslissing om deel te nemen aan een schuldsanering steeds precies aangeeft welke belastingschulden onder de sanering zullen vallen.

Bijlagen:

Dinsdag 31 mei 2011

Inkomstenbelasting
In Nederland werkende Belg mag hypotheekrente twee keer aftrekken

Een Belgische man die in Nederland werkt, mag van de rechtbank in Breda zijn hypotheekrente aftrekken in Nederland. Een financieel expert zegt dat hij 'diezelfde rente wellicht ook nog eens in België mag aftrekken'. De Nederlandse Belastingdienst gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter, zo meldt de Vlaamse krant de krant Het Laatste Nieuws.

Tot nu toe had de Nederlandse Belastingdienst altijd verhinderd dat de 45.000 Belgische grensarbeiders hun hypotheekrente in Nederland konden inbrengen. Een Belg uit de omgeving van Antwerpen is nu naar de rechter in Breda gestapt en die gaf hem gelijk. 'Hij krijgt in Nederland belastingvoordeel voor een huis dat hij er niet eens heeft staan,' zo schrijft Het Laatste Nieuws.
­ 
Volgens fiscalist Iven De Hoon uit Antwerpen is het vooral interessant voor Belgen met een hoge hypotheek. 'In Nederland is er geen plafond op de aftrekpost zoals in België. De enige voorwaarde is dat je 90 procent van je inkomen in Nederland verdient.'

[ Bron: Het Laatste Nieuws ]

Maandag 30 mei 2011

Inkomstenbelasting
Toch een onderneming ondanks onervarenheid met verhuuractiviteiten

Een man en zijn vrouw besluiten chalets en luxe stacaravans te gaan verhuren aan derden. De inspecteur beslist dat de verhuuractiviteiten niet zijn aan te merken als onderneming. Hof Arnhem beslist dat de verhuur van chalets/stacaravans wel een onderneming vormt ondanks de onervarenheid van het echtpaar. Herinvesteringsreserve
De man en zijn vrouw exploiteren in de vorm van een maatschap een akkerbouwbedrijf/tuinbouwbedrijf. In het jaar 2001 verkopen zij de woning en bedrijfsgebouwen aan een projectontwikkelaar. In het jaar 2002 vindt de juridische levering plaats. Met de verkoop is een boekwinst gerealiseerd van € 353.890. Daarvoor wordt een herinvesteringsreserve gevormd. Verhuuractiviteiten
In het jaar 2003 besluiten de man en zijn vrouw chalets en luxe stacaravans te gaan verhuren aan derden. Zij verzorgen samen alle voorkomende werkzaamheden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de verhuuractiviteiten niet zijn aan te merken als onderneming. Het gevolg is dat de man en de vrouw geen gebruik kunnen maken van de toepassing van de herinvesteringsreserve en de verhuiskostenaftrek voor ondernemers. De vraag is of de inspecteur de correcties met betrekking tot deze twee posten wel of niet terecht heeft aangebracht. Onervarenheid geen goede reden
Het hof overweegt in navolging van rechtbank Arnhem dat de correctie met betrekking tot de herinvesteringsreserve onterecht is aangebracht. De enkele reden dat de persoon die een onderneming start geen ervaring heeft in de branche is geen reden om aan te nemen dat redelijkerwijs (objectief) geen positief resultaat kan worden verwacht. Verhuiskostenaftrek
Ook de omstandigheid dat de chalets/stacaravans verspreid waren over drie campings welke wat verder van de woonplaats van het echtpaar gelegen zijn, wil niet zeggen dat bij de start van de verhuuractiviteiten (objectief) geen positief resultaat kon worden verwacht. Van de verhuur van chalets/stacaravans kan in beginsel wel een positief resultaat worden verwacht. Ook de verhuiskosten mogen in aftrek worden gebracht omdat de verhuizing in het jaar 2002 hoofdzakelijk vanuit zakelijke motieven is ingegeven. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.

Bijlagen:

Vrijdag 27 mei 2011

Omzetbelasting
Tuincentrum mag btw-tarieven niet forfaitair splitsen

De omzetbelasting kent een regeling voor ondernemers die het kasstelsel toepassen en niet via hun bedrijfsadministratie kunnen vaststellen welk gedeelte van de ontvangsten betrekking heeft op leveringen van 19%-goederen en welk gedeelte op leveringen van 6%-goederen. In dat geval kan een ondernemer gebruik maken van één van de drie forfaitaire berekeningsmethoden. Maar dat kan alleen als de ondernemer vóór het begin van het boekjaar de inspecteur schriftelijk in kennis stelt van de te volgen methode. Het tuincentrum in deze zaak heeft niet de vereiste mededeling gedaan en daarom mag zij van de rechter de btw-tarieven niet forfaitair splitsen.
Kasregister
Een bv is onderdeel van een concern dat diverse tuincentra exploiteert. Het tuincentrum van de bv is gestart in 2003 en beschikt over kasregisters waarmee de verkopen in hoog/laag btw-tarief worden gesplitst. De inspecteur legt over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting op van € 97.858 en bij beschikking een boete van € 23.742. Bij aparte beschikking is € 10.949 heffingsrente in rekening gebracht.
Forfaitaire berekeningsmethode
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bv op basis van de kasregistratie de omzet moet splitsen in algemeen tarief en laag tarief. De bv mag de forfaitaire berekeningsmethode niet toepassen. Bovendien heeft de bv deze methode ook niet toegepast, aldus de inspecteur. De bv heeft de verschuldigde omzetbelasting namelijk aangegeven op basis van een soort mengpercentage. Overigens voldoet de bv niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan de forfaitaire berekeningsmethode. Zo beschikt de bv over een kasregistratie en computerkassa's die het mogelijk maken de verkopen te scheiden in artikelgroepen.
Vereiste mededeling vooraf
Rechtbank Haarlem beslist dat de bv niet aannemelijk maakt dat zij vooraf de vereiste mededeling voor de forfaitaire berekeningsmethode heeft gedaan. De bv mag voor de splitsing van de btw-tarieven dus geen gebruik maken van (één van) de forfaitaire methoden. De bv is niet geslaagd in de bewijslast dat haar berekeningen over het lage tarief juist zijn. De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag blijft daarom in stand.
Vergrijpboete
De vergrijpboete van 25% wegens grove schuld is ook terecht. Ondanks dat namelijk uit haar eigen kasregisters hogere btw-bedragen bleken, zijn door haar lagere bedragen aangegeven. De verzuimboete van 10% over een andere correctie is ook terecht, omdat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank matigt alleen de boetes met 10% omdat de redelijke termijn is overschreden.

Bijlagen:

Donderdag 26 mei 2011

Inkomstenbelasting
Voorstel: hypotheekrente alleen nog aftrekbaar bij annuïteitenhypotheek

D66 en de ChristenUnie komen met een initiatiefwetsvoorstel om de hypotheekrente alleen nog aftrekbaar te maken bij een zogeheten annuïteitenhypotheek. Het geld dat daarmee bespaard wordt moet worden gebruikt om de overdrachtsbelasting af te schaffen. De twee partijen kondigen de initiatiefwet, die in september zal worden ingediend, vandaag aan in een Kamerdebat, zo meldt Trouw.

Binnenkort kan nog maar de helft van een hypotheek aflossingsvrij zijn. Dat gaat CU en D66 niet ver genoeg. In hun verkiezingsprogramma hebben beide partijen staan dat de hypotheekrenteaftrek moet worden afgebouwd in twintig jaar tot 30%. Het initiatiefwetsvoorstel is een handreiking naar andere partijen. "We moeten praktisch zijn", zegt D66-Kamerlid Wouter Koolmees. "Er is te veel weerstand tegen het verlagen van de hypotheekrenteaftrek. Dus we moeten met iets anders komen om de potentieel gevaarlijke hypotheekschuld in Nederland af te bouwen." ­
De initiatiefnemers constateren dat de woningmarkt in Nederland muurvast zit. Door alleen die hypotheken aftrekbaar te maken, die in dertig jaar worden afgelost, is de overheid rond vijf miljard euro minder kwijt aan de renteaftrek. De overdrachtsbelasting, die tegelijkertijd wordt afgeschaft, levert nu nog vier miljard euro per jaar op.

[ Bron: Assurantie Magazine ]

Woensdag 25 mei 2011

Omzetbelasting
Koop-/aannemingsovereenkomsten: één prestatie voor de omzetbelasting?

Een projectontwikkelaar/bouwondernemer verkoopt een perceel grond aan een particulier, en de particulier sluit met deze ontwikkelaar/bouwondernemer tegelijkertijd een aannemingsovereenkomst af. De vraag die opkomt voor de heffing van omzetbelasting is of deze feiten moeten worden aangemerkt als één prestatie of als twee afzonderlijke prestaties.
Hedendaagse praktijk
In de hedendaagse praktijk gaan partijen er vooralsnog vanuit dat de grondtransactie en de aannemingsovereenkomst als aparte prestaties moeten worden aangemerkt. Over de levering respectievelijk de verkrijging van de grond is of omzetbelasting (19%) of overdrachtsbelasting (6%) verschuldigd. Welke belasting verschuldigd is, is afhankelijk van een aantal factoren welke wij in het kader van deze bijdrage onbesproken laten.
­
Ook laten wij de discussie of er al dan niet sprake is van een bouwterrein verder onbesproken. Wel staat vast dat bij vrij-op-naam-prijzen het rendement op de grondtransactie voor de ontwikkelaar optimaal is indien de grond haar overdrachtsbelastingstatus blijft behouden tot en met het moment van overdracht aan de particulier.
Don Bosco
Op 19 november 2009 heeft het Hof van Justitie het belangwekkende Don Bosco-arrest (HvJ EU 19 november 2009, nr. C-461/08) gewezen. In het Don Bosco-arrest ging het om de levering van een perceel grond met daarop aanwezig een gedeeltelijk gesloopte opstal. Na de levering werd, zoals contractueel overeengekomen, de sloop voltooid in opdracht van de verkoper (waarbij de sloopkosten waren verdisconteerd in de koopsom). Over de gehele koopsom is door verkoper omzetbelasting in rekening gebracht omdat zij meent een bouwterrein te hebben geleverd. De inspecteur vindt dat er sprake is van de levering van bebouwde grond en heeft overdrachtsbelasting nageheven.
­
Het Hof van Justitie oordeelde dat in dit geval sprake is van één handeling voor de heffing van omzetbelasting, te weten de levering van onbebouwde grond. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen hetgeen partijen in economische zin zijn overeengekomen. Het is vervolgens aan de nationale rechter, zo stelt het Hof van Justitie, om na te gaan of deze onbebouwde grond kwalificeert als bouwterrein. De Hoge Raad der Nederlanden moet zich nog buigen over de casus Don Bosco.
­
In het Don Bosco-arrest heeft het Hof van Justitie dus in feite bepaald dat feiten en omstandigheden die zich voordoen na de juridische levering van een perceel grond, toch kunnen meespelen bij de vaststelling van de fiscale gevolgen van de levering van dat betreffende perceel grond. Zeker als partijen dit vooraf zijn overeengekomen.
Gevolg voor de praktijk
Naar aanleiding van het Don Bosco-arrest is in de praktijk de vraag opgekomen of koop-/aannemingsovereenkomsten nog wel als twee aparte prestaties kunnen worden aangemerkt. Waarom? Als de particulier naar de makelaar gaat dan is hij (vanuit economische perspectief) enkel gebaat bij de oplevering van het nieuwe huis. Dat daartoe door een ontwikkelaar/bouwondernemer eerst grond wordt geleverd en deze vervolgens het huis bouwt op grond van een separate overeenkomst, doet daaraan niet af. De particulier koopt vanuit zijn perspectief een nieuw (btw belast) huis.
­
Het Don Bosco-arrest kan dus zo worden uitgelegd dat vanuit economisch perspectief gezien enkel het huis wordt opgeleverd, in de btw sfeer, en alle voorafgaande handelingen daartoe in de heffing van de btw worden (mee)getrokken.
­
Het besluit inzake de heffing van omzetbelasting bij levering en verhuur van onroerende zaken (14 juli 2009, CPP2008/137M) gaat er (impliciet) vanuit dat een koop-/aannemingsovereenkomst moet worden beschouwd als twee prestaties: de levering van grond en de de oplevering van een bouwwerk. Dit beleidsbesluit zal naar aanleiding van het Don Bosco-arrest waarschijnlijk door het Ministerie van Financien worden aangepast. Zolang dat nog niet is gebeurd, worstelt de praktijk hoe om te gaan met deze problematiek.
­
Gelukkig heeft het ministerie (intern) beleid uitgevaardigd waaruit valt op te maken dat het in het vorengenoemde besluit neergelegde standpunt nog steeds mag worden toegepast. Een beroep op het besluit zal dan ook slagen indien een ambitieuze inspecteur thans reeds de visie aanhangt dat de koop/aanneemovereenkomst onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Rechtbank Den Haag
Op 23 februari 2011 heeft Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak, waarin de belastingplichtige zich beriep op het Don Bosco-arrest. Volgens de belastingplichtige vormde de levering van een nog te bouwen appartement aan de vorige verkrijgers middels een koop-/aannemingsovereenkomst voor de heffing van omzetbelasting één handeling, namelijk de levering van een nieuw appartement. Deze handeling heeft volgens belastingplichtige plaatsgevonden op het moment van de oplevering van het appartement. De bouwondernemer zou dientengevolge over de oplevering van het appartement over de volledige koopsom btw hebben moeten afdragen.
­
Belastingplichtige, die het appartement binnen 6 maanden na oplevering van de vorige verkrijgers heeft afgenomen, maakte met dat argument aanspraak op een hoge vermindering van de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting conform artikel 13 Wet Belastingen Rechtsverkeer 1970 (hierna WBR).
­
Rechtbank Den Haag heeft het standpunt van belastingplichtige echter niet gehonoreerd. Volgens de Rechtbank moet op basis van de koop-/aannemingsovereenkomst worden geconcludeerd dat sprake is van twee prestaties: de levering van een appartementsrecht en de oplevering van het appartement.
­
Hoewel het in deze zaak primair om de toepassing van artikel 13 Wet WBR gaat, is het toch van belang om op te merken dat de Rechtbank (overigens zonder daar veel woorden aan vuil te maken) oordeelt dat de koop-/aannemingsovereenkomst voor de heffing van omzetbelasting niet als één prestatie wordt aangemerkt.
Conclusie
De praktijk is thans nog beschermd door de beleidsregels die zijn vastgelegd in het beleidsbesluit van 14 juli 2009. De uitleg van het Don Bosco arrest zou daar verandering in kunnen brengen. De Hoge Raad is aan zet.

Dinsdag 24 mei 2011

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Rechter komt vrouw tegemoet na niet aangeven kapitaalsuitkering

Een vrouw ontvangt een uitkering uit een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De uitkering had moeten worden opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting, maar dit is niet gebeurd. Hof 's-Hertogenbosch overweegt dat het niet aangeven van de kapitaalsuitkering geen kwade trouw van de vrouw is. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn dan ook onterecht opgelegd. Kapitaalsuitkering
De vrouw heeft in het jaar 2003 een uitkering ontvangen uit een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De premies heeft zij jaarlijks ten laste van haar inkomen gebracht. De uitkering is door de adviseur van de vrouw niet in haar aangifte opgenomen. De inspecteur komt hier achter. Het gevolg is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met een boete van € 20 000. In geschil is of de vrouw zélf te kwader trouw was en de navorderingsaanslag dus terecht is opgelegd. Rechtbank Breda verklaart het beroep van de vrouw gegrond en vernietigt de navorderingsaanslag en de boetebeschikking.
Goede bedoelingen
Door de ingebrachte stukken van de vrouw en haar geloofwaardige verklaring ter zitting is het hof er van overtuigd dat de vrouw nooit heeft onderkend dat de door haar ontvangen uitkering progressief belast was. Zij meende dat zij haar adviseur op de juiste wijze had voorzien van alle informatie om hem in staat te stellen een juiste aangifte te doen.
Geen kwader trouw
Een belastingplichtige is te kwader trouw als sprake is van opzet. Voor opzet is bewustheid met betrekking tot de onjuistheid vereist. Wellicht kan de vrouw grove schuld worden verweten, nu van haar meer oplettendheid had mogen worden verwacht. Van (voorwaardelijke) opzet is echter geen sprake. Het gelijk is aan de vrouw. Het hof bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank.

Bijlagen:

Maandag 23 mei 2011

Omzetbelasting
Hoge Raad zet vraagtekens bij integratieheffing btw bij (semi-)overheid

De Hoge Raad zet grote vraagtekens bij een btw-maatregel van het kabinet, de zogenoemde integratieheffing. Die regelt dat onder andere gemeenten, corporaties en zorginstellingen btw moeten afdragen als ze gaan bouwen op eigen grond en als ze over die grond nog niet eerder btw betaald hebben. De Hoge Raad vindt deze toepassing van de integratieheffing niet juist en gaat vragen stellen aan het Europese Hof.
Naheffing voor sportvelden
De vragen komen voort uit een arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011 (nr. 09/03108). Een gemeente heeft een kunstgrasveld aangelegd op eigen grond en gaat vervolgens de sportvelden verhuren aan sportverenigingen. De gemeente had niet eerder btw over die grond betaald. Volgens de belastingdienst is de gemeente nu op grond van de integratieheffing alsnog btw verschuldigd en legt nu een naheffing op.
Vrijstelling ingetrokken
Gemeenten, corporaties, zorginstellingen en pensioenfondsen waren altijd vrijgesteld van de integratieheffing. In 2010 heeft de staatssecretaris van Financiën die vrijstelling ingetrokken. Er zou een overgangsregeling komen van vier jaar voor projecten waarvoor al verplichtingen zijn aangegaan. Enkele betrokken instellingen hebben een voorstel aan het ministerie van Financiën gedaan over de definitie van 'aangegane verplichtingen'. Intussen lopen enkele bezwaarprocedures, waaronder die over de sportvelden.
­
Al eerder oordeelde het Hof Den Haag dat er geen sprake kan zijn van extra belastingheffing over kosten, waarop bij aanschaf geen btw drukte. De Hoge Raad concludeert nu dat onduidelijk is wat er precies met de integratieheffing wordt beoogd en vraagt het Europese Hof van Justitie om een nadere uitleg.
Herstructurering
Bij woningcorporaties kan de integratieheffing een grote rol spelen in stedelijke herstructureringsgebieden. Daarbij maken corporaties vaak gebruik van eigen grond waarvoor nooit een btw-plicht gold. Volgens een berekening van het Financieele Dagblad is in de corporatiesector jaarlijks zo'n 80 tot 100 miljoen euro gemoeid met de integratieheffing. Een groot deel van de advieskantoren raadt woningcorporaties aan om tijdig bezwaar te maken tegen toepassing van de integratieheffing.

Bijlagen:

Vrijdag 20 mei 2011

Vennootschapsbelasting
Hoge Raad stelt verliezen bij verbreking fiscale eenheid vast

Binnen een fiscale eenheid kunnen verliezen onderling worden verrekend. Maar hoe zit dat met de verliezen als de fiscale eenheid wordt verbroken? Welke verliezen kunnen dan worden toegerekend aan de dochtermaatschappij en hoe?

De Hoge Raad beslist dat in het jaar van verbreking op het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies alleen het positieve resultaat van de dochter tot aan de verbreking in mindering moet worden gebracht. Een en ander voor zover dit niet horizontaal is verrekend met een verlies van de holding in die periode.
Fiscale eenheid
Een holding houdt tot 2 september 2003 alle aandelen in een dochtermaatschappij. De holding en de dochter vormden gedurende de periode 1 januari 2001 - 31 augustus 2003 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Het te verrekenen verlies van de fiscale eenheid bedraagt op 1 januari 2003 € 838.525.
Kwijtschelding schuld
Op 30 juni 2003 scheldt de holding een schuld van de dochter aan haar van € 603.540 kwijt. Over 2003 bedraagt het resultaat van de moedermaatschappij € 46.140 negatief waarin een resultaat van de dochter per 31 augustus 2003 van € 125.123 is begrepen.
Toerekening verlies op verzoek
De holding en de dochtermaatschappij verzoeken - in het kader van het verbreken van de fiscale eenheid. - om van het verlies van de fiscale eenheid € 329.045 aan de dochter toe te rekenen. De inspecteur wijst dit verzoek af. Rechtbank Den Haag beslist dat de moedermaatschappij een aftrekbaar verlies van € 603.540 realiseert door de kwijtschelding en dat daartegenover bij de dochtermaatschappij een belastbare bate van € 274.495 (€ 603.540 -/- € 329.045) staat. Volgens de rechtbank houdt dit in dat dochtermaatschappij een winst van € 399.618 (€ 125.123 + € 274.495) zou hebben gerealiseerd en dat er dan per ontvoegingstijdstip geen verliezen meer zijn mee te geven aan de dochter.
Saldo jaarresultaat
Hof Den Haag beslist dat de door de rechtbank gekozen uitwerking van art. 15 af Wet VPB (verrekening verliezen fiscale eenheid na ontvoegingstijdstip) onjuist is. Volgens het hof blijkt uit de wetsgeschiedenis namelijk dat de wetgever een toerekening voor ogen heeft gestaan waarbij het saldo jaarresultaat van de fiscale eenheid tot uitgangspunt wordt genomen. Dit houdt in dit geval in dat het positieve resultaat van de dochtermaatschappij over de periode van 1 januari 2003 tot en met augustus 2003 slechts dan invloed heeft op de aan de dochter toe te rekenen verliezen van de voorgaande jaren, indien en voor zover het niet is verrekend met het resultaat van de moedermaatschappij, al dan niet binnen de fiscale eenheid.
­
Een en ander leidt er volgens het hof toe dat het door de dochtermaatschappij behaalde resultaat in 2003 tot aan het moment van verbreking van de fiscale eenheid geheel buiten aanmerking blijft bij de bepaling van het aan de dochter toe te rekenen en "mee te geven" verlies van de fiscale eenheid. Het hof stelt het aan de dochter toe te rekenen verlies vast op € 329.045.
Resultaat exclusief kwijtschelding
De Hoge Raad beslist dat het hof onterecht heeft beslist dat het resultaat van de holding over het hele jaar 2003 € 46.140 negatief bedroeg, waarin begrepen het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening van de dochtermaatschappij per 31 augustus 2003 van € 125.123. Volgens de Hoge Raad blijkt uit een overzicht van de inspecteur namelijk dat het "gewone" resultaat (exclusief kwijtscheldingen) van de holding (exclusief dochtermaatschappij) in 2003 € 46.140 negatief bedroeg en dat het resultaat van de dochter tot 1 september 2003 € 125.123 bedroeg.
Positief resultaat dochtermaatschappij
Het hof had dus verzuimd om rekening te houden met het resultaat van de dochtermaatschappij tot 1 september 2003. Vervolgens beslist de Hoge Raad dat op het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies alleen haar positieve resultaat over 2003 (tot 1 september 2003) in mindering moet worden gebracht voor zover dit niet horizontaal is verrekend met een verlies van de holding in die periode. Volgens de Hoge Raad heeft de kwijtschelding geen invloed op dit saldobedrag.
Vaststelling verlies
Niet in geschil is dat het door het hof aan de dochtermaatschappij toegerekende verlies een verlies over 2001 betreft van € 246.956 en een verlies over 2002 van € 82.089. In totaal een bedrag van € 329.045. Ook is niet in geschil dat van het "gewone" verlies (€ 46.140) van 2003 van de holding tweederde gedeelte, dus een bedrag van € 30.760  kan worden toegerekend aan de periode tot de verbreking van de fiscale eenheid met de dochter. Op het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies van 2001 komt dan in mindering een bedrag van € 125.123 minus € 30.760, oftewel € 94.363.
­
De Hoge Raad stelt het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies van 2001 uiteindelijk vast op € 152.593 (€ 246.956-€ 94.363) en het toe te rekenen verlies van 2002 op € 82.089.

Bijlagen:

Donderdag 19 mei 2011

Inkomstenbelasting
'Zorg voor lagere belastingheffing bij uitkering lijfrente'

Wanneer iemand een lijfrenteverzekering heeft waarvan de ingangsdatum voor 16 oktober 1990 ligt en waarbij na 2001 geen premies meer zijn betaald, dan zijn de fiscale regels van toepassing zoals ze golden toen de verzekering werd afgesloten. Hierdoor is de uitkering belast bij degene die destijds feitelijk de betaalde premies in aftrek heeft gebracht, dan wel bij de echtgenoot met het hoogst persoonlijke inkomen.

Omdat de wet met ingang van 2001 zodanig is gewijzigd was er onduidelijkheid of voorgenoemde regels nog wel van toepassing waren, daarom zijn er vanuit de praktijk vragen over gesteld aan de Belastingdienst. Onlangs heeft de Belastingdienst bevestigd dat de bovengenoemde regeling bij uitkering niet zal worden gevolgd, maar dat de belastingheffing bij uitkering zal plaatsvinden bij de begunstigde van de lijfrenteverzekering.
­
Om er nu voor te zorgen dat de belastingheffing plaatsvindt bij de echtgenoot met het laagste inkomen, waardoor de feitelijke belastingheffing lager uitvalt, zo stelt Jan Accountants, moet deze echtgenoot tijdens de looptijd van de lijfrenteverzekering als begunstigde worden aangewezen. Wanneer er sprake is van gemeenschap van goederen kan dit zelfs zonder schenkingsrecht gebeuren. Wel stelt de Belastingdienst als voorwaarde dat de lijfrente-uitkeringen moeten voldoen aan de huidige wettelijke eisen.

Woensdag 18 mei 2011

Fiscaal Procesrecht
Fiscus waarschuwt opnieuw voor hogere boetes te late aangiften 2009 en 2010

Sinds 1 januari 2010 zijn de verzuimboetes verhoogd. De Belastingdienst legt deze boetes op als belastingplichtigen niet op tijd aangifte doen. De fiscus legt uit hoe dit in de praktijk werkt.

De Belastingdienst legt de boete op als 10 werkdagen na de datum van de aanmaning nog geen aangifte is gedaan. De boetes gelden ook als een aangifte tot een teruggaaf of een 'nihilaanslag' leidt. De Belastingdienst legt ook de verhoogde boetes op voor aangiftes over 2009 waarbij het uitstel in 2010 afloopt. Let dus goed ook op bij aangiftes 2009 die de intermediair nog voor cliënten moet doen. Boetes bij te late aangifte inkomstenbelasting
De eerste keer dat een belastingplichtige niet op tijd aangifte voor de inkomstenbelasting doet, is de boete € 226. De tweede keer is de boete € 984. In bijzondere gevallen kan de boete uiteindelijk oplopen tot € 4.920. Boetes bij te late aangifte vennootschapsbelasting
Bij de vennootschapsbelasting is de boete voor een eerste verzuim € 2.460. In bijzondere gevallen kan de boete hoger worden; tot maximaal € 4.920.

[ Bron: Belastingdienst ]

Dinsdag 17 mei 2011

Inkomstenbelasting
Tweede woning chirurg is en blijft ondernemingsvermogen

Een chirurg koopt een appartement om zo dichter bij zijn werk te wonen. Het appartement rekent hij tot zijn ondernemingsvermogen. Als hij het appartement enkele jaren later verkoopt etiketteert hij het appartement als privévermogen en beroept hij zich op de foutenleer. De rechter gaat hier niet mee akkoord en beslist dat de chirurg zich niet op de foutenleer kan beroepen. Hij heeft namelijk in het verleden niet onjuist gehandeld door het appartement tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Koop appartement
De chirurg drijft vanaf 1995 een chirurgenpraktijk in twee ziekenhuizen. Vanwege bereikbaarheidsdiensten is hij verplicht om binnen een bepaalde afstand van de ziekenhuizen te gaan wonen. Omdat zijn woonplaats buiten deze afstand ligt, schaft hij een appartement aan dat hij tot zijn ondernemingvermogen rekent. De chirurg gebruikt het appartement tevens na lange werkdagen, na vergaderingen, na recepties en andere feestelijkheden. Appartement is privévermogen
In 2006 staakt de chirurg de chirurgenpraktijk en verkoopt hij het appartement met winst. Pas in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2006 etiketteert hij het appartement als privévermogen. In deze aangifte doet de chirurg een beroep op de foutenleer en brengt hij de eerder ten laste van zijn inkomen gebrachte afschrijving en kosten terug via een positieve correctie.
De winst behaald met de verkoop van het appartement rekent hij niet tot de winst uit onderneming. In geschil is of het appartement al vanaf het begin tot het verplichte privévermogen behoorde zoals de chirurg stelt. Geen beroep op foutenleer
Rechtbank Haarlem verwerpt het beroep van de chirurg op de foutenleer en overweegt daarbij als volgt. Slechts wanneer bij de aankoop sprake was van verplicht privévermogen, heeft de chirurg het appartement onjuist geëtiketteerd en mag hij dit via de foutenleer herstellen. De chirurg heeft de tweede woning gekocht in verband met de vereiste bereikbaarheid van de chirurgenpraktijk. Het appartement is daarmee ook dienstbaar aan de bedrijfsuitoefening. Conclusie is dat de chirurg de woning destijds in redelijkheid tot het ondernemingsvermogen heeft mogen rekenen. Van een foute etikettering die via de foutenleer hersteld mag worden, is dus geen sprake.

Bijlagen:

Maandag 16 mei 2011

Inkomstenbelasting / Buitenlandse belastingplicht
Opteren voor hypotheekrenteaftrek buitenlandse woning niet langer nodig!

Vorige maand heeft Rechtbank Breda verklaard dat de rente in verband met de buitenlandse eigen woning in aftrek op het Nederlands inkomen moet worden toegestaan, ook zonder te opteren.

De niet-inwoner die de rente op diens buitenlandse woning in aftrek wil brengen van zijn Nederlands inkomen moet op basis van de Nederlandse nationale wetgeving kiezen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige. De keuze voor binnenlandse belastingplicht (hierna ook wel, het opteren, of het keuzerecht genoemd) brengt echter ook diverse nadelen met zich mee. Daardoor wordt het keuzerecht al sedert de invoering in strijd geacht met Europees recht. De fiscus is evenwel een andere mening toegedaan. Vorige maand heeft Rechtbank Breda echter verklaard dat de rente in verband met de buitenlandse eigen woning in aftrek op het Nederlands inkomen dient te worden toegestaan ook zonder te opteren. Ontstaansgeschiedenis keuzerecht
Voor een goed inzicht schetsen wij nog kort de achtergrond van het keuzerecht. Het Hof van Justitie van de Europese-Unie (HvJ EG) heeft in haar arrest van 14 februari 1995 - het zogenoemde Schumacker-arrest - bepaald dat een in een lidstaat woonachtige werknemer die in een andere lidstaat zijn inkomen geheel of vrijwel geheel verwerft (lees: 90 % of meer) in die andere lidstaat niet zwaarder mag worden belast dan een inwoner van die andere lidstaat. Concreet betekent dit dat de wetgever rekening dient te houden met de persoonlijke tegemoetkomingen welke ook aan een inwoner worden verleend.
­
De Nederlandse wetgever heeft naar aanleiding van deze rechtspraak de keuze om behandeld te worden als binnenlands belastingplichtige opgenomen in haar inkomstenbelastingwetgeving. Door te kiezen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige komt men in principe in aanmerking voor alle aftrekposten. Zo wordt toegestaan dat de per saldo negatieve inkomsten (saldo van het eigenwoningforfait en de rentelasten) uit de in het buitenland gelegen eigen woning in mindering mogen worden gebracht op het Nederlands belastbaar inkomen.
­
Dat dit in overeenstemming is met Europees recht werd nog eens bevestigd in het arrest Peters-Lakebrink (HVJ EG 18 juli 2007). Hierin werd nader gepreciseerd dat de in het arrest Schumacker geformuleerde rechtspraak zich uitstrekt tot alle belastingvoordelen die verband houden met de fiscale draagkracht van een niet-ingezetene die in de woonstaat noch in de werkstaat worden verleend.
­
Hierna is in het arrest Renneberg (HVJ EG 16 oktober 2008) expliciet bepaald dat dit standpunt niet beperkt dient te worden tot persoonlijke tegemoetkomingen doch voor alle fiscale voordelen. Nadelen van de keuzeregeling
Het opteren brengt ook enkele nadelen met zich mee met name de daarna gekoppelde inhaalregeling en de terugploegregeling kunnen het voordeel uit het verleden op enig moment terugnemen. Wij zetten deze regelingen hier eerst nog beknopt uiteen.

Inhaalregeling


Opteren voor binnenlandse belastingplicht is voordelig op het moment dat het buitenlands inkomen per saldo negatief is, hetgeen bij een gefinancierde eigen woning veelal het geval is. Als op enig moment per saldo sprake is van positief buitenlands inkomen (lees: inkomen waarover Nederland op grond van het verdrag eigenlijk niet heffingsbevoegd is) is opteren niet voordelig en treden de nadelen van de inhaalregeling in werking. Daarbij dient men te denken aan situaties waarin men bijvoorbeeld ook in het woonland gaat werken of een pensioen krijgt; inkomen dat in principe belastbaar is in het woonland.
­
Door de gemaakte keuze zal Nederland het buitenlands inkomen - als onderdeel van het wereldinkomen – eerst in aanmerking nemen voor de vaststelling van het belastbaar Nederlands inkomen. Vervolgens zal Nederland voorkoming geven voor de inkomsten die niet in Nederland mogen worden belast, echter slechts voor zover er geen sprake (meer) is van gestalde negatieve buitenlandse inkomsten (lees: de som van de afgetrokken bedragen) uit het verleden. Deze bedragen worden jaarlijks bij beschikking vastgesteld. Nederland zal namelijk eerst deze bedragen 'inhalen' alvorens men deze vrij stelt, dit noemt men de inhaalregeling.
­
In dat geval ontstaat een situatie van dubbele belastingheffing! Het woonland is bevoegd te heffen omdat zij op grond van het Verdrag niet dient vrij te stellen; Nederland stelt niet vrij tot het niveau van de genoten aftrek in het verleden.

Terugploegregeling


Met de inhaalregeling wordt men evenwel niet geconfronteerd indien men niet langer opteert. Dan kan echter de terugploegregeling parten spelen. Deze stelt dat, indien niet wordt geopteerd, terwijl men wel kan opteren, de totale aftrek van de voorgaande acht jaren in het voorgaande jaar bij het belastbaar inkomen wordt geteld. De teruggenomen som wordt belast tegen het progressief tarief (max 52 %), waarbij de daadwerkelijke aftrek mogelijk zelfs tegen een lager tarief is genoten dan de terugname wordt belast. Voorwaarden/Keuzerecht in strijd met Europees recht !
Een Nederlands ingezetene wordt niet geconfronteerd met deze sanctieregelingen. Dit speelt alleen voor de niet-ingezetenen. Deze zal volgens de Nederlandse nationale wet moeten opteren om de rente-aftrek te genieten, doch haalt daarmee ook de risico's van de sanctieregelingen binnen. Dit onderscheid wordt wel in strijd met Europees recht geacht.
­
Vorig jaar heeft het EUHof (HvJ EG, 18 maart 2010) in de zaak Gielen al geoordeeld dat het Europese recht zich verzet tegen een nationale regeling die, waar het gaat om de toekenning van een fiscaal voordeel, discriminerende gevolgen heeft voor buitenlandse belastingplichtigen, zelfs indien deze belastingplichtigen met betrekking tot dat voordeel kunnen kiezen voor toepassing van de regeling voor binnenlandse belastingplichtigen.
­
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat alle aftrekposten (waaronder het negatieve inkomen uit eigen woning) dienen te worden toegekend ook zonder te opteren, waardoor de inhaalregeling en  terugploegregeling dan buiten toepassing blijven.

De visie van de Staatssecretaris


Naar aanleiding van de Gielen-uitspraak is in het kader van het keuzerecht door de Nederlandse Staatssecretaris het volgende gemeld : "Of aanpassing van de Wet IB 2001, in het bijzonder artikel 2.5 Wet IB 2001, nodig is, wordt nog nader bezien". Sindsdien blijft het verrassend stil. Concreet betekent dit dat de visie van de Staatssecretaris thans nog steeds luidt: geen aftrek zonder opteren.
­
De Belastingdienst is in beginsel gehouden het standpunt van de Staatssecretaris te volgen. In reactie op bezwaarschriften wordt door de Belastingdienst dan ook primair aangegeven dat men de mening is toegedaan dat ondanks de voorliggende Europese rechtspraak het keuzerecht niet in strijd is met Europees recht. Voor zover wel sprake zou zijn van strijdigheid, zou het onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen dit verschil in behandeling rechtvaardigen. Er zou zo onder meer voorkomen worden dat sprake is van het tweemaal in aftrek kunnen brengen van aftrekposten.
­
Ook zou de inhaalregeling bewerkstelligen dat eventuele toekomstige positieve buitenlandse voordelen belast kunnen worden. Over het keuzerecht lopen thans verschillende procedures.

De andersluidende visie van Rechtbank Breda


Rechtbank Breda heeft thans in haar uitspraak van 18 april jongstleden bevestigd dat in een situatie waarin door belanghebbende aan de Schumacker-norm werd voldaan, niet geopteerd dient te worden om de negatieve inkomsten uit de eigen woning in aftrek toe te laten. Een zeer belangwekkende uitspraak voor de praktijk.
­
Met spanning wordt dan ook afgewacht of de zaak een vervolg krijgt in hoger beroep. De Nederlandse staatssecretaris is immers - vooralsnog - van mening dat rente-aftrek enkel mogelijk is als geopteerd wordt. Mogelijk is het eindoordeel in deze zaak dan ook nog niet gevallen en zal er op omtrent het opteren overigens sowieso nog een discussie moge ontstaan met betrekking tot de opteerders uit het verleden. Duidelijk is wel al dat belanghebbenden thans meer dan ooit hun rechten dienen veilig te stellen.

Bijlagen:

Vrijdag 13 mei 2011

Inkomstenbelasting
De auto van de ondernemer: etiketteren als privé- of als ondernemingsvermogen?

Ondernemers in bezit van een auto die zowel privé als zakelijk wordt gebruikt, moeten een keus maken of de auto privé- of zakelijk vermogen is. Deze keus moet zowel voor de inkomstenbelasting als voor de omzetbelasting worden gemaakt.
Verwarrend daarbij is dat de etiketteringsregels en gevolgen in de twee belastingsoorten slechts op een enkel punt overeenkomen en dus op heel wat punten verschillen. Het is slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk om op de eenmaal gedane keus terug te komen en het is voor de ondernemer dan ook van groot belang om van tevoren een goede afweging te maken. In het artikel gaat de auteur in op dit ettiketeringsdilemma van de ondernemer.

Bijlagen:

[ Bron: Vakblad voor de MKB-Adviseur (Kluwer) ]

Donderdag 12 mei 2011

Vennootschapbelasting
Zeggenschap criterium voor fiscale eenheid

Een van de voorwaarden voor de vorming van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is dat de moedermaatschappij de juridische en economische eigendom van tenminste 95 procent van de aandelen in de dochtermaatschappij moet bezitten. Daar draaide het om bij een arrest van het Hof te Amsterdam van 7 april 2011.

In dit geval waren de aandelen gecertificeerd: een stichting administratiekantoor (STAK) hield de aandelen in de dochter en gaf daarvoor in de plaats aan de gewezen aandeelhouder certificaten van aandelen uit. De STAK was daardoor juridisch eigenaar van de aandelen. De Hoge Raad verwees de procedure door naar het Hof te Amsterdam om vast te stellen hoe de STAK het stemrecht op de gecertificeerde aandelen in de dochter mocht uitoefenen.
­
Het bleek dat de STAK het stemrecht op die aandelen moest uitoefenen volgens de instructies van de certificaathouder/moedermaatschappij zonder dat die instructies de instemming van een derde behoefden. Het Hof constateerde dat daarmee de volledige zeggenschap over de dochter bij de moedermaatschappij berustte. Daarmee was een fiscale eenheid toch mogelijk.

Bijlagen:

Woensdag 11 mei 2011

Loonheffing
Verkeersboetes werknemers en de werkkostenregeling

Dagelijks worden internationaal wegtransportondernemingen geconfronteerd met geldboetes. De meest voorkomende boete is die voor snelheidsovertredingen en daarnaast worden boetes gegeven voor onder meer fout parkeren, roekeloos rijgedrag en alcoholgebruik. Als deze boetes zijn toe te rekenen aan de werknemer, dan vormen deze boetes belastbaar loon en dienen op de betreffende werknemer te worden verhaald.

Deze toerekenbaarheid doet zich voor als de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld, zoals in geval van snelheidsovertredingen en roekeloos rijgedrag. Slechts in uitzonderingssituaties dient een dergelijke boete voor rekening van de werkgever te komen, bijvoorbeeld als er dwang is uitgeoefend door de werkgever om te hard te rijden. Gevallen waarin een boete niet voor rekening van de werknemer kan komen zijn bijvoorbeeld overbelading of technische mankementen aan het transportmiddel. Dergelijke kosten houden zodanig verband met de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, dat zij niet worden overheerst door persoonlijke elementen.
Boetes onder de werkkostenregeling
De regels inzake boetes en de werkkostenregeling zijn als volgt.  'Voor de fiscale behandeling onder het regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen dat tot en met 2010 van toepassing was, maakt het geen verschil of het boetes naar Nederlands dan wel naar buitenlands recht zijn opgelegd. Voor de werkkostenregeling is dit onderscheid wél van belang'. 'De fiscale behandeling van geldboetes die het gevolg zijn van handelen van werknemers, is onder de werkkostenregeling niet gewijzigd. Als de boete is toe te rekenen aan de werknemer, terwijl de werkgever de boete vergoedt aan de werknemer (of niet verhaalt indien de boete rechtstreeks aan de werkgever is opgelegd), dan dient de boete tot het loon van de werknemer te worden gerekend. Dit loon kan dus niet als eindheffingsloon in de vrije ruimte worden gebracht.
Buitenlandse boetes
Het bovenstaande geldt alleen voor geldboetes die worden opgelegd door Nederlandse instanties, zoals vastgelegd in artikel 31, lid 4, onderdeel c, Wet op de loonbelasting 1964. Voor 2011 was een dergelijke bepaling niet expliciet in de wet opgenomen. 'Dit betekent dat buitenlandse geldboetes, waaronder verkeersboetes, niet onder het genoemde artikel kunnen worden gebracht. Dit maakt dat buitenlandse boetes door de werkgever kunnen worden aangewezen als loon dat als eindheffingsloon in de vrije ruimte kan worden gebracht. Indien de werkgever de boete aanwijst, dan leidt deze niet tot belastingheffing voor de werknemer. Indien vervolgens blijkt dat de vrije ruimte van 1,4% van de totale loonsom (loon voor de loonheffingen, kolom 14 van de loonstaat) niet geheel wordt benut, dan blijven de buitenlandse boetes zelfs geheel onbelast en is de werkgever geen 80% eindheffing verschuldigd. De werkgever is overigens niet verplicht om de buitenlandse boetes aan te wijzen als eindheffingsloon. Immers, vaak is contractueel vastgelegd dat verkeersboetes voor rekening van de werknemer komen en worden verrekend met het nettoloon. Deze mogelijkheid blijft onder de werkkostenregeling gewoon bestaan.'

Dinsdag 10 mei 2011

Loonheffing
Dga rijdt te hard: geen behoorlijke vervulling dienstbetrekking

In Zwitserland blijken de autoriteiten niet misselijk met een boete voor te hard rijden. De directeur moet ruim 3500 euro neertellen, maar laat het zijn bedrijf betalen. Deze laat na om de boete te verhalen op de directeur. Daarop legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag op. Het bedrijf heeft namelijk een persoonlijke, niet belastingvrije schuld van de directeur betaald. De rechter geeft de inspecteur gelijk.

Een directeur (dga) van een bedrijf is op weg naar een zakelijke afspraak in Zwitserland. Omdat hij veel te laat dreigt te komen, trapt hij nog eens extra op het gaspedaal om de belangrijke afspraak te halen. Hij wordt echter door de politie aangehouden omdat hij de maximumsnelheid met 46 kilometer per uur heeft overtreden. Horloge
De directeur gaat in beroep tegen de naheffingsaanslag. Hij riposteert dat hij het te hard rijden in Zwitserland deed 'voor de behoorlijke uitoefening van de dienstbetrekking'. Door een belangrijke zakelijke afspraak heeft hij in plaats van op zijn kilometerteller naar zijn horloge gekeken. Dat hij daardoor veel te hard reed, nam hij op de koop toe.
­
Ondanks het bezwaar laat de Belastingdienst de naheffingsaanslag intact, waarop de rechter eraan te pas komt. De rechter bekijkt het argument 'voor de behoorlijke uitoefening van de dienstbetrekking', zoals dat in de Wet op de loonbelasting 1964 is geschreven. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat vergoedingen die dienen ter bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, belastingvrij zijn te vergoeden. Hieronder wilde de directeur ook de boete laten vallen. Noodvaart
Het Gerechtshof onderzoekt daarop of een belastingvrije vergoeding ook geldt voor een snelheidsovertreding waarop een boete heeft gevolgd. Maar te hard rijden om op tijd te zijn bij een afspraak is volgens de rechter geen argument ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Een werkgever kan namelijk niet van zijn werknemers verwachten dat ze een gevaar op de weg worden, door met een noodvaart door het verkeer heen te crossen, om toch maar op tijd bij de afspraak te zijn.
­
Vooral het gevaarzettend gedrag op de weg is voor de rechter een zwaarwegend argument. Bovendien had de directeur ook andere opties dan de maximumsnelheid te overtreden. Hij had eerder kunnen vertrekken, de afspraak kunnen verzetten of telefonisch kunnen melden dat hij later zou komen.
­
Dat heeft de directeur allemaal nagelaten. Hij heeft persoonlijke elementen laten overheersen. Hierdoor kunnen de kosten die zijn gemaakt (in dit geval de opgelegde boete) niet worden opgevoerd ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.
Nettoloon
Een bedrijf kan een boete dus niet onder de belastingvrije vergoedingen scharen. Het bedrijf heeft de boete betaald, maar niet verhaald op de veroorzaker in dit geval de directeur. Hierdoor is de vergoede boete in feite uitbetaald nettoloon en dit moet worden gebruteerd. Omdat dit niet is gebeurd, is de naheffingsaanslag door de Belastingdienst geheel terecht opgelegd.
­
Boetes bij te hard rijden die opgelegd zijn door een Nederlandse strafrechter zijn per definitie niet belastingvrij te vergoeden. Ondanks dat vaak een werkgever als kentekenhouder voor een auto (van de zaak) staat genoteerd, is deze niet verantwoordelijk zijn voor het 'dragen' van de boete. Misvatting
Het is een misvatting dat wanneer de werkgever de boete braaf zou betalen, er dan geen heffingen betaald zouden moeten worden. Een werkgever moet loonheffing betalen als deze de boete voor zijn werknemer betaalt. Natuurlijk mag de boete verhaald worden op de werknemer. ­
Wanneer de werknemer echter 'gedwongen' wordt door de werkgever om een snelheidsovertreding te maken, omdat deze bijvoorbeeld op tijd bij een klant of bushalte moet staan, dan kan de werkgever verantwoordelijk zijn voor het betalen van de boete. Dit heeft een vervoersmaatschappij enkele jaren ondervonden toen een buschauffeur te hard moest rijden om op tijd bij de bushaltes te zijn.

Maandag 9 mei 2011

Pensioenwetgeving
Pensioenstichting meestal geen goed alternatief voor de pensioen-bv

Een dga was altijd aangewezen op de pensioen-bv om in eigen beheer pensioen op te bouwen. Maar dankzij een recente wijziging in de Successiewet winnen pensioenstichtingen aan populariteit.

Zo'n stichting zou grote fiscale voordelen hebben voor de erfgenamen. Dat is niet altijd zo! Slechts in enkele situaties is een pensioenstichting mogelijk een goed alternatief. Lees verder in het artikel in de bijlage.

Bijlagen:

Vrijdag 6 mei 2011

Inkomstenbelasting
Handel in opties geen bron van inkomen

Een man leidt in 2003 en 2004 een behoorlijk verlies met de handel in opties. Het verlies voert hij in box 1 op als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Advocaat-Generaal Niessen (AG) komt met de conclusie dat het verlies uit de handel in (kortlopende) opties geen (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden vormt. Het begrip 'overige werkzaamheden' sluit aan bij het begrip 'andere arbeid'. Hiervan is sprake bij meer dan normaal vermogensbeheer en daar is nu juist in deze zaak geen sprake van.
Handel in opties
De man werkt tot en met 31 maart 2003 in loondienst in de financiële sector. Na beëindiging van die werkzaamheden handelt hij voor eigen rekening in (kortlopende) opties die verhandeld worden op de beurs. De handel in opties heeft in het jaar 2003 geleid tot een negatief resultaat van € 70 423. In het jaar 2004 bedroeg het negatieve resultaat € 313.877.
Verlies
In zijn aangiften voor de jaren 2003 en 2004 heeft de man deze resultaten verantwoord als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden. Bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 2003 en de verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2004, heeft de inspecteur geen resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
Geen bron van inkomen
Rechtbank Breda verklaart de beroepen van de man ongegrond. Net als de rechtbank is ook hof Den Bosch van oordeel dat de handel in opties voor de man geen bron van inkomen vormt. Volgens het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de handel in opties voor eigen rekening een meer dan louter speculatief uitzicht op het behalen van voordeel biedt. Met zijn deskundigheid, ervaring en relaties kan hij het koersverloop van de opties niet beïnvloeden. Dat hij relatief veel tijd en arbeid besteedt aan de optiehandel, doet hieraan niet af. De man stelt vervolgens beroep in cassatie in.
Normaal vermogensbeheer
De AG komt nu met een conclusie en is van mening dat het hof een juiste maatstaf heeft aangelegd. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever met het begrip '(overige) werkzaamheden' heeft willen aansluiten bij het begrip 'andere arbeid'. Volgens vaste jurisprudentie moet, wil sprake zijn van de bron 'andere arbeid', het zogenoemde normaal vermogensbeheer worden ontstegen; er moet een meer dan louter speculatief uitzicht op voordeel bestaan. Daarvan is hier geen sprake.

Bijlagen:

Donderdag 5 mei 2011

Bijdrage Zorgverzekeringswet
Verwerking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2010-2012

Werkgevers hoeven bepaalde kleine teruggaven niet in de loonadministratie te verwerken. Ook mogen werkgevers bepaalde teruggaven onder voorwaarden netto doorbetalen aan hun werknemers. Het betreft de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2010, 2011 en 2012.

Het besluit van 21 april 2011, nr. BLKB 2011/322M continueert hiermee voor 2010, 2011 en 2012 de goedkeuringen uit voorgaande jaren.
­
De werkgever houdt de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) in op het loon van de werknemer en draagt deze bijdrage met de overige loonheffingen af. Voor de bijdrage Zvw en de premies werknemersverzekeringen gelden maximumbedragen. Als een werknemer meer dan een dienstbetrekking heeft, kan het voorkomen dat in totaal meer dan die maximumbedragen wordt afgedragen. De Belastingdienst betaalt teveel betaalde bedragen dan terug na afloop van het kalenderjaar.
Regeling
De teruggaaf van de bijdrage Zvw vergt nogal wat handelingen in de loonadministratie. De teruggaaf kan zo laag zijn dat de administratieve last van de werkgever niet in verhouding staat tot het voordeel van de werknemer. Om aan die administratieve last tegemoet te komen is voor de teruggaaf 2009 een regeling getroffen, neergelegd in het besluit van 8 maart 2010, nr. DGB2010/566M, Stcrt. nr. 3991. In dit beleidsbesluit geeft staatssecretaris Weekers van Financiën een gelijke regeling voor de teruggaaf van de bijdrage Zvw over 2010, 2011 en 2012. De verwachting is dat voor latere jaren deze eenvoudige regeling niet meer nodig is. Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip wijzigt namelijk de systematiek van de bijdrageheffing Zvw. Teruggaaf van de bijdrage Zvw aan de werkgever komt dan niet meer voor.
Premies werknemersverzekeringen
Voor de jaren 2010, 2011 en 2012 ziet de verwerking van de teruggaaf in de loonadministratie alleen nog op de teruggaaf van de bijdrage Zvw. Er is vanaf 2009 niet langer sprake van teruggaaf van premies werknemersverzekeringen aan de werknemer, omdat werknemers die niet meer betalen. Over 2010, 2011 en 2012 vindt nog wel teruggaaf plaats van premies werknemersverzekeringen aan de werkgever die van hem geheven zijn. Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip is er in het geheel geen teruggaaf meer nodig van premies werknemersverzekeringen.

Bijlagen:

Woensdag 4 mei 2011

Bijdrage Zorgverzekeringswet
Belastingdienst schiet niet tekort bij uitbetaling aan buitenlandse pensionado's

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een reactie gegeven op het bericht van de Ombudsman dat de Belastingdienst 6 miljoen euro ten onrechte niet uitbetaalt aan buitenlandse pensionado's. De Belastingdienst heeft van 2006 tot en met 2009 onterecht bijdragen Zorgverzekeringswet (Zvw) ontvangen en ambtshalve teruggaaf is niet uitvoerbaar. Rechthebbenden moeten dan ook zelf om teruggaaf verzoeken.

Weekers laat weten dat zowel de Belastingdienst als het College voor zorgverzekeringen (CVZ) diverse acties ondernemen om rechthebbenden op hun recht op teruggaaf te wijzen. De Belastingdienst heeft als lijn om op eigen initiatief rechthebbenden bedragen terug te betalen die teveel zijn ontvangen. 
Teruggaaf door bestandsvergelijking
Deze werkwijze zal in ieder geval worden gevolgd voor het jaar 2010, waarvan de afhandeling medio 2011 zal starten. Vanaf dat jaar is het namelijk mogelijk om rechthebbenden door middel van bestandsvergelijking te identificeren. Uit het bericht van de Nationale Ombudsman zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat sprake is van een structureel probleem.
Verzoek om teruggaaf
De mogelijkheid tot bestandsvergelijking bestaat niet voor de jaren 2006 tot en met 2009, waardoor belanghebbenden zelf een verzoek om teruggaaf moeten indienen. Een deel van de rechthebbenden heeft over die jaren inmiddels zelf een verzoek om teruggaaf ingediend. De volgende acties zijn ingezet om ook andere rechthebbenden in de gelegenheid te stellen om een verzoek om teruggaaf te doen.
Geplande acties
Veel mensen beklagen zich na ontvangst van de CVZ-jaarafrekening bij het CVZ over te hoog vastgestelde bedragen. Dit zijn potentiële teruggaafgevallen, die feitelijk door de Belastingdienst moeten worden afgedaan. CVZ stuurt deze bezwaarschriften ter behandeling door aan de Belastingdienst. Bij klachten of andere bezwaarschriften waar mogelijk een teruggaafaspect aan zit, wijst CVZ de betrokkenen op een mogelijk teruggaafrecht. Deze werkwijze heeft inmiddels zijn nut bewezen.
­
­Over de periode maart 2010 t/m januari 2011 zijn bij de Belastingdienst ca. 750 teruggaafverzoeken over oude jaren binnengekomen. Sinds 1 februari zijn er daar nog eens 500 bijgekomen. Daarnaast zijn de websites van de Belastingdienst en CVZ aangevuld om betrokkenen op hun mogelijke recht te wijzen. Aanvullend op deze acties is overleg met CVZ gestart. In dat kader wordt de mogelijkheid bezien om via een mailing van CVZ betrokkenen erop te wijzen dat zij mogelijk nog geld kunnen terugkrijgen.

Dinsdag 3 mei 2011

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Fiscus mag onterechte zelfstandigenaftrek na jaren terugvorderen

De belastinginspecteur heeft volgens de rechter juist gehandeld toen hij zes jaar na aangifte bij de vrouw van een garage-eigenaar de onterecht opgevoerde zelfstandigenaftrek terugvordert.

De garage-eigenaar drijft samen met zijn vrouw een garagebedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma (VOF). Zijn vrouw voert in haar aangifte over 2002 zelfstandigenaftrek en een dotatie aan de FOR op. Uit een boekenonderzoek door de inspecteur uitgevoerd in 2008 blijkt dat zij in 2002 slechts werkzaamheden van ondersteunende aard verrichtte en dat er sprake was van een 'ongebruikelijk samenwerkingsverband'. Zij had daarom geen recht op toepassing van de genoemde ondernemersfaciliteiten.
­
Naar aanleiding hiervan legt de inspecteur een navorderingsaanslag op over het jaar 2002. De vrouw is het hier niet mee eens. Naar haar mening is hier geen sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Zij is van mening dat de inspecteur destijds bij de aangifte onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de feiten.
­
Hof Den Bosch is het eens met Rechtbank Breda. De inspecteur hoefde bij de aanslagregeling redelijkerwijs niet te twijfelen aan de juistheid van de geclaimde zelfstandigenaftrek en toevoeging aan de oudedagsreserve (FOR). De aangifte zag er verzorgd uit en was gedaan door een belastingadviseur. Er was geen noodzaak voor de inspecteur om te twijfelen aan de juistheid ervan en een nader onderzoek in te stellen. Hij heeft ten aanzien van de aangifte 2002 de zorg in acht genomen die redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.
­
Dat de ten onrechte geclaimde ondernemingsfaciliteiten pas toevalligerwijs na een boekenonderzoek in 2008 aan de orde kwam, kan fiscaal worden beschouwd als een nieuw feit wat navordering van belastingheffing en premies volksverzekeringen rechtvaardigt.
Regels bij navordering
Als hoofdregel geldt dat de Belastingdienst binnen vijf jaar kan navorderen. Als de Belastingdienst echter wil gaan navorderen om een fout in de aanslag te herstellen, dan moet deze navordering plaatsvinden binnen twee jaar na het opleggen van de belastingaanslag dan wel binnen twee jaar na het nemen van een besluit om geen aanslag op te leggen. Na afloop van twee jaar mag de Belastingdienst alleen navorderen als sprake is van een nieuw feit. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige te kwader trouw was.
­
In dit geval oordeelde het hof dat de inspecteur destijds mocht uitgaan van de juistheid van de aangifte. Het onterechte gebruik van de ondernemersfaciliteiten in 2002 was een feit dat hem redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Dat deze fout pas aan het licht kwam na een boekenonderzoek van jaren later, levert voldoende grond voor het aannemen van een nieuw feit dat aanleiding kan geven tot het opleggen van een navorderingsaanslag.

Bijlagen:

Maandag 2 mei 2011

Loonheffing
'Wacht met invoering werkkostenregeling'

Bedrijven doen er goed aan te wachten met de invoering van de werkkostenregeling. Er is volgens Boitelle Belastingadviseurs BV onvoldoende duidelijkheid over zowel de toekomst als over de praktische werking van de regeling. Daarnaast is het financiële voordeel klein en het risico op een hogere fiscale last groter wat betreft de oude regeling.

De Werkkostenregeling (WKR) vervangt de oude regelingen voor het toekennen van belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers. De WKR houdt in dat werkgevers vergoedingen tot maximaal 1,4% van de totale loonsom belastingvrij aan hun werknemers mogen verstrekken. Er geldt een overgangsregeling voor de jaren 2011, 2012 en 2013, waarbij de werkgever kan kiezen voor de WKR of de oude regeling. Vanaf 2014 is de WKR voor alle werkgevers verplicht.
Onduidelijkheid over praktische werking
2011 is het eerste jaar van de WKR. Volgens Boitelle Belastingadviseurs BV zijn veel vragen over de praktische werking van de WKR echter nog niet beantwoord. De 'eindafrekening' over 2011 wordt in 2012 opgesteld. In 2012 geven accountants, fiscalisten en de Belastingdienst voor het eerst een definitief oordeel over de uitvoering van de nieuwe regeling. 'De kennis over de praktische werking van de regeling gaat de komende jaren snel stijgen. Vragen worden makkelijker en goedkoper opgelost. Uitstel van invoering verlaagt dus invoeringskosten in de toekomst en voorkomt dat bedrijven proefkonijnen zijn voor de 'experts' en de Belastingdienst,' aldus Boitelle Belastingadviseurs BV.
Fiscale agenda
Het ministerie van Financiën heeft onlangs de 'Fiscale agenda' naar buiten gebracht. Boitelle Belastingadviseurs BV: 'Voor het vierde kwartaal 2011 staat een verkenning voor de loonsomheffing opgenomen. Invoering van een loonsomheffing betekent een drastische wijziging in de huidige systematiek van de loonheffingen. De WKR kan een voorloper zijn, maar wellicht ook een tussenstap. De kans is aanwezig dat bij een nieuwe herziening nieuwe keuzes gemaakt worden waarbij de WKR mogelijk wordt aangepast.'
Financiële gevolgen
Het grote voordeel van de overgangsregeling (de oude regelingen) is dat werkgevers op het moment van de vergoeding of verstrekking weten wat de fiscale gevolgen zijn. Voor de meeste werkgevers zijn de fiscale kosten overigens beperkt doordat de arbeidsvoorwaarden zijn afgestemd op de fiscale mogelijkheden. Denk hierbij aan de fietsregeling, fitness en het kerstpakket. Binnen de WKR wordt dit inzicht pas definitief gekregen na het einde van het kalenderjaar. Dit kan zorgen voor een flinke tegenvaller. Bij overschrijding van de vrije ruimte is de werkgever namelijk meteen 80% eindheffing verschuldigd. 'Het te verwachten voordeel van de WKR kan daarmee onverwacht snel omdraaien in een nadeel,' aldus de verzekeraar, die met een aantal tips komt waar werkgevers nu al mee aan de slag kunnen om zich voor te bereiden op verplichte invoering vanaf 1 januari 2014:
­
1. Maak een proef WKR-berekening over het afgelopen jaar en dit jaar. Ga voor alle vergoedingen en verstrekkingen aan personeel na hoe deze fiscaal behandeld worden. Het Handboek Loonheffingen 2011 van de Belastingdienst bevat hiervoor nadere informatie. Veel accountantsorganisaties hebben al een rekentool (Excel-spreadsheet) ontwikkeld voor de effecten van de WKR.
­
2. Bij het opstellen van de WKR-berekening blijkt waarschijnlijk dat niet alle informatie (makkelijk) uit de administratie is te halen. Waarschijnlijk zijn er nieuwe grootboekrekeningen nodig. HR en financiële administratie moeten samen afstemmen hoe de informatie te verkrijgen is. Op basis hiervan krijgt de werkgever inzicht in de invoering van de WKR zonder dat verdere aanpassingen noodzakelijk zijn.
­
3. Controleer of arbeidsvoorwaarden moeten wijzigen. Veel arbeidsvoorwaarden zijn namelijk gebaseerd op de huidige fiscale regels. Met enkele aanpassingen kan het beslag op de vrije ruimte binnen de WKR ineens flink afnemen. Het onbelast vergoeden van een mobiele telefoon die mede zakelijk gebruikt wordt, verbruikt voor iedere euro vrije ruimte van de WKR. Het ter beschikking stellen van een mobiele telefoon mede voor zakelijk gebruik wordt voor de WKR echter op nihil gewaardeerd. Het Handboek Loonheffingen 2011 van de Belastingdienst kan hierbij inzicht geven. Maar natuurlijk ook de accountant of fiscalist.

Vrijdag 29 april 2011

Vennootschapsbelasting
BV mag kwijtscheldingswinstvrijstelling niet toepassen

De kwijtscheldingswinstvrijstelling kan van toepassing zijn als een schuldeiser een niet te verhalen vordering om zakelijke redenen kwijtscheldt. Anders gezegd: het moet gaan om het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door een schuldeiser. Van de Hoge Raad mag een bv de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet toepassen omdat in dit geval de schuldeiser geen rechten heeft prijsgegeven.
Technisch ontwikkelingskrediet
De bv en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met de ontwikkeling van hard- en software voor met name industriële computers. In 1995 is een technisch ontwikkelingskrediet (TOK) aan de bv toegezegd en een kredietovereenkomst opgesteld. De bv heeft op dit krediet € 92.000 als aflossing gestort. Het restant van het krediet is, conform de kredietovereenkomst, per 31 mei 2006 vervallen.
Geen kwijtscheldingswinstvrijstelling
De bv heeft het TOK steeds als schuld in haar balans opgenomen en de vrijval als winst verantwoord. De vrijval is vervolgens aangemerkt als een vrijgesteld winstbestanddeel (kwijtscheldingswinst). De inspecteur stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is. Rechtbank Arnhem beslist dat de bv het ontwikkelingskrediet terecht als schuld heeft gepassiveerd, omdat het moet worden aangemerkt als een lening. Vervolgens beslist de rechtbank echter dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing is.
­
­Uit de kredietovereenkomst blijkt namelijk dat de schuldeiser eind 2005 geen recht meer heeft op aflossing van het krediet en betaling van de rente. Volgens de rechtbank bestaat er op dat moment dan geen recht meer dat kan worden prijsgegeven. De rechtbank handhaaft dan ook de aanslag.
Prijsgeven van rechten
De Hoge Raad is het eens met de beslissing van de rechtbank. De bv heeft inderdaad geen recht op toepassing van de kwijtscheldingsregeling en wel om de volgende drie redenen:

  1. Het recht van de schuldeiser op aflossing van het krediet en betaling van de rente omvatte niet meer dan de jaarlijkse betaling gedurende maximaal tien jaar van de op de voet van de kredietovereenkomst vast te stellen bedragen.
  2. De kredietovereenkomst is in 2005 geëindigd door de ommekomst van de periode van tien jaar waarvoor deze was afgesloten.
  3. De bv heeft alle krachtens de kredietovereenkomst verschuldigde bedragen voldaan, zodat de schuldeiser geen verdere rechten op aflossing en betaling van rente kon doen gelden en deze dus ook niet kon prijsgeven.
Bijlagen:

Donderdag 28 april 2011

Algemene Douanewet
Douane verzegelt goederen na fysieke controle bij uitvoer

Vanaf vandaag past de Douane een nieuwe maatregel toe om risico's te beheersen bij het uitgaan van goederen: het verzegelen van goederen na een fysieke controle op het kantoor van uitvoer.

Op het kantoor van uitvoer kan een fysieke controle plaatsvinden. Deze controles zijn alleen zinvol als goederen na afloop onder borging van integriteit vervoerd worden naar het kantoor van uitgang. Dat kan door het aanbrengen van een verzegeling na een fysieke controle. De Douane past deze verzegeling vanaf heden toe.
­
Er wordt een douaneverzegeling aangebracht als de container of het vervoermiddel geladen is:

  • op één laadlocatie en
  • één of meerdere zendingen bevat
of als de container of het vervoermiddel geladen is:
  • op meerdere laadlocaties en
  • meerdere zendingen bevat en
  • fysieke controle plaatsvindt op de laatste laadlocatie met daarna rechtstreeks vervoer na het kantoor van uitgang
Als de zending in meerdere containers of vervoermiddelen is geladen, gelden dezelfde voorwaarden. Geen verzegeling
Als na de fysieke controle géén rechtstreeks vervoer plaatsvindt naar het kantoor van uitgang omdat op een andere laadlocatie moet worden bijgeladen voordat men naar het kantoor van uitgang gaat, wordt de container of het vervoermiddel niet verzegeld.

Woensdag 27 april 2011

Fiscaal Procesrecht
Regeling om na verzuimboete alsnog vergrijpboete op te leggen

Staatssecretaris Weekers van Financiën wil een regeling treffen waarin het mogelijk wordt om bij nieuwe bezwaren alsnog een vergrijpboete op te leggen na een verzuimboete. Dit laat hij weten in zijn antwoorden op vragen van het Tweede Kamerlid Omtzigt over het handhavingstekort op het gebied van fiscale fraude.
Verzuim-of vergrijpboete
Nu is het nog zo dat het opleggen van een verzuimboete altijd het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uitsluit. Het opleggen van een verzuimboete sluit ook het instellen van strafvervolging voor hetzelfde feit uit, behalve als sprake is van nieuwe bezwaren en hiernaar een gerechtelijk vooronderzoek is gestart. De staatssecretaris ziet een handhavingstekort in de onmogelijkheid van het alsnog opleggen van een vergrijpboete. Daar moet dus een procedure voor komen.
Nieuwe bezwaren
Weekers wil daarom een regeling treffen waarin het mogelijk wordt om bij nieuwe bezwaren alsnog een vergrijpboete op te leggen na een verzuimboete. In verder overleg zal invulling gegeven worden aan het vereiste van 'nieuwe bezwaren' en aan de inrichting van de te volgen procedure in deze specifieke fiscale boetecontext. In het Belastingplan 2012 zal het uiteindelijke voorstel voor deze regeling opgenomen worden.
Bijlagen:

Dinsdag 26 april 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Garagevergoeding voor auto van de zaak is belast loon

Een werknemer stalt de auto van de zaak in zijn garage en ontvangt hiervoor een vergoeding. De werkgever is van mening dat de garagevergoeding al is inbegrepen in de bijtelling. Rechtbank Breda beslist echter dat de garagevergoeding tot het loon van de werknemer behoort en dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag loonheffing heeft opgelegd.
Garagevergoeding
Een maatschap stelt een personenauto ter beschikking aan één van haar werknemers. De werknemer stalt de auto van de zaak in zijn garage en ontvangt hiervoor een vergoeding van € 100 per maand. De inspecteur is van mening dat de vergoeding tot het loon van de werknemer behoort een legt een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen op aan de maatschap. De maatschap stelt dat de vergoeding al in de bijtelling voor het privégebruik van de auto is inbegrepen.
Kosten van stalling
De rechtbank beslist dat de conclusie van de werkgever onjuist is. Volgens de rechtbank zijn de kosten van stalling al in het bijtellingspercentage voor het privégebruik van de auto inbegrepen. Bij het bepalen door de wetgever van de hoogte van het bijtellingspercentage is al uitgegaan van een waardedrukkend effect van de kosten van stalling die de werknemer maakt.
Vergoeding is loon
Volgens de rechtbank zijn de kosten van stalling dus al vergoed geweest via de hoogte van het autokostenforfait, zij het op een voor forfaits karakteristieke robuuste wijze. De inspecteur heeft de vergoeding volgens de rechtbank dan ook terecht tot het loon van de werknemer gerekend.

Bijlagen:

Maandag 25 april 2011

Belastingen van Rechtsverkeer
Overdrachtsbelasting over waarde verhuurde staat bedrijfspand

Bij de verkrijging van een pand is overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde van het pand. Het gaat dan om de waarde in het economisch verkeer. Wat als bij de verkrijging van een bedrijfspand op dat moment al duidelijk is dat het pand zal worden verhuurd? In dat geval mag de inspecteur voor de vaststelling van de waarde voor de overdrachtsbelasting rekening houden met deze verhuur.
Bedrijfspand
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) is via zijn holding dealer voor producten van een Duitse firma. Het bedrijfspand is ondergebracht in de dochter-bv van de holding. Op 31 december 2003 verkoopt de dochter-bv het bedrijfspand voor € 900.000 aan de holding. De holding verkoopt het pand vervolgens op 27 april 2004 voor € 945.000 aan haar dga.
Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting
De dga voldoet de overdrachtsbelasting van € 56.700 (6% x € 945.000). In 2009 legt de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op naar een waarde van het bedrijfspand van € 1,5 mln in verhuurde staat. De inspecteur houdt er daarbij rekening mee dat op 7 september 2004 een huurovereenkomst is gesloten waarbij de dga het bedrijfspand aan de Duitse firma is gaan verhuren. De overdrachtsbelasting bedraagt € 90.000 (6% x € 1,5 mln). Omdat al € 56.700 is geheven bedraagt de naheffing € 33.300.
Waarde verhuurde staat
Rechtbank Haarlem beslist dat de inspecteur voor de vaststelling van de waarde voor de overdrachtsbelasting terecht rekening heeft gehouden met de verhuur aan de Duitse firma. Volgens de rechtbank blijkt uit de gang van zaken namelijk dat op 27 april 2004 voorzienbaar was dat de Duitse firma het pand zou gaan huren. Verder beslist de rechtbank dat de inspecteur mocht uitgaan van de jaarhuur van € 156.000, omdat de huurovereenkomst met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 is ingegaan. De naheffingsaanslag blijft in stand.

Bijlagen:

Vrijdag 22 april 2011

Inkomstenbelasting
Echtpaar mag jaarlijkse betalingen voor erfpacht-en opstalrecht aftrekken

Op een woning is een opstalrecht gevestigd en op de grond een erfpachtrecht. Een echtpaar betaalt een vergoeding voor zowel het erfpachtrecht als het opstalrecht. Maar is deze vergoeding wel aftrekbaar? De inspecteur vindt van niet. Hof Den Bosch vindt echter van wel. De periodieke vergoeding is aftrekbaar omdat het hier gaat om een combinatie van erfpacht-en opstalrecht, waardoor de eigenwoningregeling van toepassing is. Eigenwoningregeling
Het echtpaar verwerft in 2001 een erfpachtrecht op de ondergrond en een (van het erfpachtrecht afhankelijk) recht van opstal op de woning die op de ondergrond staat. Voor beide rechten betaalt het echtpaar jaarlijks een vergoeding. Volgens de inspecteur is het betaalde bedrag voor het erfpacht- en opstalrecht niet aftrekbaar. Rechtbank Breda beslist dat in dit geval de eigenwoningregeling van toepassing is. Dat betekent dat de huurwaarde belast is en dat de jaarlijkse kosten van erfpacht- en opstalrecht aftrekbaar zijn.
Erfpacht
De eigenwoningregeling is niet altijd van toepassing. Een woning die een belastingplichtige toebehoort maar die is gebouwd op grond die in erfpacht is uitgegeven, komt in aanmerking voor de eigenwoningregeling. Wanneer echter niet op de grond, maar op het pand een recht van erfpacht is gevestigd is er in wezen sprake van een gehuurde woning. In dat geval kan de eigenwoningregeling niet toegepast worden. Een woning die krachtens een recht van opstal op die grond het eigendom van een belastingplichtige is, komt wel in aanmerking voor de eigenwoningregeling.
Combinatie erfpacht-en opstalrecht
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank. Bij een combinatie van een erfpachtrecht op de grond en een opstalrecht op de daarop staande woning is de eigenwoningregeling wel van toepassing. De woning behoort het echtpaar toe op grond van het opstalrecht. Het gegeven dat de grond in erfpacht is uitgegeven kan dan, gelet op de parlementaire geschiedenis, toepassing van de eigenwoningregeling niet verhinderen.  Er kan alleen sprake zijn van een gehuurde woning als op de woning een erfpachtrecht is gevestigd, en niet, zoals in deze zaak, op de woning een opstalrecht is gevestigd.

Bijlagen:

Donderdag 21 april 2011

Inkomstenbelasting
Relatietherapeute kan kosten werkruimte niet aftrekken

Een relatietherapeute werkt vanuit een werkruimte in haar eigen woning. De werkruimte vormt wel een zelfstandig deel van de eigen woning, maar toch heeft zij geen recht op aftrek van energie-en huurkosten. De relatietherapeute voldoet namelijk niet aan het inkomenscriterium.
Verschillende werkzaamheden
De relatietherapeute heeft een relatiebemiddelingsbureau en is daarnaast in loondienst werkzaam. Haar werkzaamheden als relatietherapeute voert zij uit in een werkruimte in haar eigen woning. Deze woning behoort tot  haar privévermogen. Over 2005 geeft zij een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aan. De inspecteur weigert de aftrek van de kosten van de werkruimte voor wat betreft de energiekosten (gas, water en licht) en huurkosten.
Kwalificerende werkruimte
In de meeste gevallen zijn de kosten van een werkruimte niet aftrekbaar als de woning niet tot het ondernemingsvermogen behoort. Er geldt echter een uitzondering als de werkruimte aan een aantal voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden zijn:

  • De werkruimte is een zelfstandig gedeelte van de woning (zelfstandigheidscriterium). Dit moet duidelijk zichtbaar zijn, bijvoorbeeld aan een eigen opgang of ingang. Ook de voorzieningen in de werkruimte kunnen van belang zijn, bijvoorbeeld eigen sanitair.
  • Een substantieel deel van het inkomen moet in de zelfstandige ruimte worden verdiend (inkomenscriterium). Als men een werkruimte elders heeft, moet ten minste 70% van het inkomen in de ruimte thuis worden verdiend. Als men geen werkruimte elders heeft, moet ten minste 30% van het inkomen in de ruimte thuis worden verdiend en ten minste 70% in of vanuit de werkruimte.
Inkomenscriterium
Volgens hof s'-Hertogenbosch voldoet de relatietherapeute niet aan het inkomenscriterium. Haar looninkomsten heeft zij niet in of vanuit de werkruimte behaald en met de werkzaamheden in het relatiebemiddelingsbureau heeft zij per saldo een negatief resultaat behaald. Het hof trekt hieruit de conclusie dat de relatietherapeute haar totale inkomsten niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte verwerft. Kosten niet aftrekbaar
Dit betekent dat de huurkosten van de werkruimte niet in aftrek kunnen worden gebracht. Verder is het hof, gelet op de wetsgeschiedenis, met de inspecteur van mening dat de energiekosten van de werkruimte ook zijn aan te merken als met de werkruimte verband houdende kosten en lasten. Ook deze kosten komen daarom niet voor aftrek in aanmerking.

Bijlagen:

Woensdag 20 april 2011

Internationaal Belastingrecht / Inkomstenbelasting
Pensioenheffing bij emigratie naar België toelaatbaar

De Nederlandse overheid mag gewoon belastingclaims blijven leggen op gepensioneerden die naar België zijn verhuisd. Eerder oordeelde het gerechtshof in Den Haag dat Nederland hiertoe niet bevoegd was, maar vandaag besloot de Hoge Raad deze uitspraak te vernietigen.

Als Nederlanders naar België verhuizen en zij ontvangen pensioen uit Nederland, betalen zij daar belasting over aan onze zuiderburen. Tenzij het bedrag hoger is dan 25.000 euro per jaar, dan kunnen er andere regels gelden. Daarnaast regelt het verdrag dat Nederland ook kan heffen als mensen hun pensioen afkopen.
­
In 2001 stapte een Nederlandse emigrant naar de rechter, omdat hij vond dat deze dreiging ten onrechte boven zijn hoofd hing. De rechtbank stelde de man in het ongelijk, maar in hoger beroep had hij meer succes. De Hoge Raad heeft die laatste uitspraak nu vernietigd en daarmee is de kous af.
­
Boitelle Belastingadviseurs BV is verbaasd dat de Hoge Raad de zaak niet heeft voorgelegd aan het internationale Hof van Justitie. Emigranten worden door deze 'conserverende aanslag' namelijk slechter behandeld dan mensen die gewoon in Nederland blijven wonen en de vraag is of dat gerechtvaardigd is: 'Er wordt nu wel wat gemakkelijk over een aantal vragen heengestapt.'

Bijlagen:

Dinsdag 19 april 2011

Belastingplan 2012 / Fiscale Agenda
Kabinet wil belasting op arbeid verlagen en op consumptie verhogen

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft namens het kabinet de Fiscale agenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Hieruit blijkt dat Weekers inzet op een verlaging van de belasting op arbeid en een verhoging van de belasting op consumptie. Verder wil Weekers fiscale systeemfraude voorkomen en het aantal rijksbelastingen terugbrengen.

'Het kabinet wil dat werken en ondernemen lonender wordt en pakt fraude keihard aan. Daarbij verliezen fraudeurs het recht op een voorlopige teruggaaf,' aldus de staatssecretaris. Fiscale kerstboom aftuigen
Het kabinet wil af van de idee dat het fiscale instrument de oplossing is voor alles en wil daarom de fiscale kerstboom die in de loop der jaren is ontstaan deels aftuigen. Het belastingstelsel moet burgers en bedrijven maximaal de ruimte bieden om zichzelf te ontplooien. Minder rijksbelastingen
Staatssecretaris Weekers wil nadrukkelijk de discussie aangaan met de Tweede Kamer over de mogelijkheden om de belasting op arbeid te verlagen en de belasting op consumptie te verhogen. Hierbij kan worden gedacht aan lagere tarieven in de inkomstenbelasting, gekoppeld aan een verhoging van de BTW-opbrengst. Met die opbrengst kan een aantal kleine en hinderlijke belastingen, zoals de verpakkingenbelasting, worden afgeschaft. Hierdoor neemt het aantal rijksbelastingen af van 22 naar 16. Voor de langere termijn kan aan een uniform BTW-tarief worden gedacht. 'Indien de Kamer een schuif van belasting op arbeid naar consumptie aantrekkelijk vindt, wil het kabinet de effecten van een uniform BTW-tarief nader onderzoeken,' stelt Weekers.
Fiscale systeemfraude voorkomen
De staatssecretaris wil zogenoemde fiscale systeemfraude zoveel mogelijk voorkomen en hard aanpakken. Hiervoor worden onder andere de controles aan de poort uitgebreid. Ook wil het kabinet het fiscale boetebeleid aanscherpen en is er binnen de Belastingdienst een 'anti-fraudebox' ingesteld waarin ongeveer 200 experts continue naar systeemfraude speuren. Bij systeemfraude is er sprake van groepen criminelen die via een combinatie van identiteitsfraude, katvangers en oplichting op slinkse wijze gebruik proberen te maken van de uitbetalingssystematiek van Toeslagen en de Voorlopige Teruggaaf. Deze is er op gericht om de aanspraak van burgers hierop zo snel mogelijk te verzilveren. De Belastingdienst en FIOD hebben de afgelopen tijd een toenemend aantal van deze fraudezaken opgespoord en aangepakt. Over 2009 en 2010 kreeg de fiscus 29.000 signalen van mogelijke systeemfraude. Op basis hiervan kon de fiscus € 90 miljoen aan onterechte uitbetalingen voorkomen. Momenteel zijn er nog zo'n 16.000 nieuwe fraudesignalen in onderzoek. Met het maatregelenpakket moeten dit soort uitwassen beter kunnen worden bestreden. Weekers: 'Ik werp een dam op voor lieden die de schatkist als pinautomaat gebruiken. Fraudeurs ontneem ik per direct het recht op een voorlopige teruggaaf.'
Vennootschapsbelasting
Op het gebied van de vennootschapsbelasting wil het kabinet rust en duidelijkheid creëren. De jarenlange discussie over de mogelijke uitholling van de grondslag sluit het kabinet af door twee onevenwichtigheden aan te pakken: de renteaftrek door de overnameholding en de verliesimport bij vaste inrichtingen. De opbrengst hiervan wil het kabinet naar werkgevers terugsluizen. Het Vpb-tarief kan daarmee richting 24%. 'Met het bedrijfsleven ga ik in gesprek over de fiscale behandeling van de deelnemingsrente,' aldus Weekers.
Ondernemersfaciliteiten
De bestaande ondernemersfaciliteiten voor IB-ondernemers wil het kabinet meer richten op groeiende ondernemers. Bijvoorbeeld door middel van een winstbox met slechts één of twee tarieven. Dit betekent een flinke vereenvoudiging van de bestaande regels, maar roept ook vragen op. Het kabinet wil de winstbox verder uitwerken in een verkennende nota. Dit betekent overigens niet dat het kabinet tot die verkennende nota niets doet. Als eerste stap wordt de zelfstandigenaftrek omgezet in een vaste basisaftrek van € 7.200. De winstafhankelijke vrijstelling blijft bestaan.
Communicatie
De communicatie tussen Belastingdienst, burgers en bedrijven wordt eenvoudiger en begrijpelijker. Het kabinet wil steeds meer digitale hulpmiddelen inzetten, in de lijn van de vooringevulde aangifte, en uiteindelijk een persoonlijke internetpagina introduceren. Ter ondersteuning hiervan wordt het formele belastingrecht aangepast. Hierin past ook de in het regeerakkoord aangekondigde vereenvoudiging van de loonheffing. Het kabinet brengt in kaart welke stappen in de richting van een loonsomheffing kunnen worden gezet.

Bijlagen:

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Maandag 18 april 2011

Civielrecht
Wetsvoorstel Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen aangenomen

Gisteren heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen aangenomen, waardoor het eenvoudiger wordt huwelijkse voorwaarden te maken en aan te passen. Een andere belangrijke wijziging is dat mensen die in scheiding liggen eerder en zonder problemen een nieuw huis kunnen kopen.

Binnen de fiscale adviespraktijk is positief gereageerd op het wetsvoorstel. Voortaan kunnen mensen die in scheiding liggen eerder een nieuw huis kopen zonder dat dit de afwikkeling van de echtscheiding moeilijker maakt. Er kan daardoor eerder een nieuwe start gemaakt worden. Daarnaast hoeven paren die hun huwelijkse voorwaarden willen veranderen, of alsnog huwelijkse voorwaarden willen maken, geen toestemming meer te vragen aan de rechter. 'Wij merken in de praktijk dat het vragen van toestemming bij de rechter een drempel voor deze paren opwerpt. 'Vanaf nu kunnen deze huwelijkse voorwaarden helemaal bij de notaris worden geregeld.'
­
Ook voor ondernemers biedt de wetswijziging voordelen. Ondernemers die hun bedrijf starten tijdens het huwelijk willen vaak van gemeenschap van goederen naar huwelijkse voorwaarden. Door huwelijkse voorwaarden te maken kunnen zij namelijk hun echtgenoot beschermen tegen ondernemingsrisico's.  

Vrijdag 15 april 2011

Loonheffing / Fiscaal Procesrecht
Miljoenen aan naheffingen en boetes Belastingdienst voor malafide uitzendbureaus

De Belastingdienst heeft voor meer dan € 24 miljoen aan naheffingen en boetes opgelegd aan malafide uitzendbureaus in 2010. Het ging daarbij vooral om het opgeven van lagere omzetten en onvolledige afdracht van loonbelasting en premies.

Na een selectie vooraf zijn 1656 ondernemers onderzocht, zowel uitzendbureaus als inleenbedrijven. Daarbij is vooral gekeken naar bedrijven die een verhoogde kans maakten om in de fout te gaan. Het gaat om een landelijke aanpak waarbij  wordt samengewerkt door de verschillende belastingregio's en o.a. de Arbeidsinspectie. Uitwassen
Er lopen diverse trajecten in Nederland waarbij de uitzendbranche wordt uitgelicht. In deze branche zijn verschillende malafide ondernemingen actief die zowel op fiscaal gebied als het vlak van werk- en leefomstandigheden het niet zo nauw nemen met de voorschriften. In het ergste geval mondt dit uit in uitbuiting en ontduiking van belasting en premies. Staatssecretaris Weekers van Financiën: 'De Belastingdienst zet de onderzoeken naar malafide uitzendbureaus in de branche ook dit jaar voort. De meeste bedrijven voldoen netjes aan hun fiscale verplichtingen, zij moeten er op kunnen rekenen dat uitwassen hard worden aangepakt.' De Belastingdienst werkte o.a. samen met de Arbeidsinspectie, om deze malafide ondernemingen op te sporen, te controleren en bij onregelmatigheden te beboeten. Betreffende ondernemers hebben naheffingen ontvangen en zijn fiscaal beboet of worden strafrechtelijk vervolgd. In 2010 heeft dit geleid tot een totale naheffing van meer dan € 24 miljoen, inclusief boetes.
Inleenbedrijven
Ook inleenbedrijven worden onderzocht. Bedrijven die gebruik maken van uitzendorganisaties kunnen door de Belastingdienst aansprakelijk worden gesteld als de uitzendorganisatie niet aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Inleners kunnen een aantal maatregelen nemen om het aansprakelijkheidsrisico te beperken. Daarnaast moeten inleenbedrijven zichzelf overtuigen dat de uitzendorganisatie op een goede wijze omgaat met zijn medewerkers. Medewerkers kunnen bijvoorbeeld de inlener aansprakelijk stellen als zij minder betaald krijgen dan het minimumloon.

Donderdag 14 april 2011

Vennootschapsbelasting
Wijziging van de behandeling van valutaresultaten op deelnemingen in de vennootschapsbelasting

Op voorstel van staatssecretaris Weekers van Financiën heeft de ministerraad ingestemd met het treffen van een wettelijke maatregel in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Deze maatregel heeft ten doel om internationaal actieve ondernemingen die hun valutaverliezen op deelnemingen in aftrek willen brengen op de fiscale winst en daarin gelijk zouden kunnen krijgen in een eventuele procedure voor het Europese Hof van Justitie, te verplichten ook hun valutawinsten tot de fiscale winst te rekenen. De regeling, waarmee voorkomen wordt dat de fiscus mogelijk honderden miljoenen euro's aan winstbelasting misloopt, is afgelopen vrijdag ingegaan.

Onder de huidige wet en jurisprudentie vallen valutaresultaten op deelnemingen onder de deelnemingsvrijstelling van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Positieve of negatieve valutaresultaten hebben daarom geen invloed op de fiscale winst. Gebleken is echter dat een aantal internationaal opererende ondernemingen vindt dat valutaverliezen ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. Zij baseren zich hierbij op een arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Deutsche Shell.
Gerechtelijke procedure
Om deze verliezen daadwerkelijk in aftrek te kunnen brengen, zullen zij een gerechtelijke procedure moeten starten. Mochten zij in het gelijk worden gesteld dan zou dit tot gevolg hebben dat valutaverliezen ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht, terwijl over valutawinsten niet kan worden geheven. Deze onevenwichtigheid is mede vanuit budgettair oogpunt niet wenselijk. Staatssecretaris Weekers stelt zich op het standpunt dat de deelnemingsvrijstelling onverkort van toepassing is op de valutaresultaten. Mede gezien het vestigingsklimaat acht hij het niet wenselijk om nu reeds de deelnemingsvrijstelling aan te passen, in die zin dat dan alle belastingplichtigen hun valutaresultaten op deelnemingen in de heffing van de vennootschapsbelasting zouden moeten betrekken.
Wetsvoorstel
Weekers wil dan ook een wettelijke maatregel treffen die alleen gevolgen heeft voor die belastingplichtigen die valutaverliezen ten laste van de winst brengen en na een eventuele procedure hun standpunt door het Europese Hof van Justitie ook gehonoreerd zien. Daarom is aan de ministerraad voorgesteld in te stemmen met een wetsvoorstel dat regelt dat ondernemingen die hun valutaverliezen op deelnemingen in aftrek brengen ook hun valutawinsten tot de fiscale winst moeten rekenen. Op deze winsten zal alsdan de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing zijn. Hierdoor zal een mogelijke onevenwichtigheid worden voorkomen die kan ontstaan nadat een belastingplichtige een eventuele procedure heeft gewonnen.
Terugwerkende kracht
Deze maatregel zou zeer eenvoudig kunnen worden ontgaan door voor de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling deelnemingen over te dragen aan een andere concernmaatschappij. Om dit tegen te gaan wordt voorgesteld de deelnemingsvrijstelling ook buiten toepassing te laten op valutawinsten die worden behaald op een deelneming die na het uitbrengen van dit persbericht is overgedragen binnen het concern. Met het oog op dit aankondigingseffect en de rechtvaardige belastingheffing is Weekers van oordeel dat terugwerkende kracht in de onderhavige situatie is gerechtvaardigd. Het gaat om de valutawinsten die opkomen na het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. De zogeheten compartimenteringsarresten zullen dan ook niet van toepassing zijn. Hierdoor zullen eveneens de valutawinsten die zijn toe te rekenen aan de periode voorafgaand aan 8 april 2011 maar die daarna opkomen in de heffing worden betrokken. Voorts wordt voorgesteld een bepaling op te nemen die ten doel heeft te voorkomen dat valutaverliezen, mochten deze ten laste van de winst kunnen worden gebracht, onder omstandigheden tweemaal zouden kunnen worden genomen; eenmaal als valutaverlies en eenmaal als deel van een eventueel liquidatieverlies.

Bijlagen:

Woensdag 13 april 2011

Loonheffing
Gebruikelijkloonregeling ook voor Belgisch-Nederlandse bv

Onlangs heeft Hof Den Haag beslist dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing was in een situatie van een in België wonende orthodontist die in 2003 een praktijk had in Nederland. Zij hield tezamen met haar echtgenoot via een in België gevestigde rechtspersoon alle aandelen in de bv waarin de orthodontistenpraktijk werd uitgeoefend.

Het hof was met de rechtbank van oordeel dat uit de artikelsgewijze toelichting op het nieuwe belastingverdrag met België uit 2001 bleek dat bij de totstandkoming van het nieuwe verdrag de gebruikelijkloonregeling aan de orde was geweest. Daaruit volgt de conclusie dat de gebruikelijkloonregeling in de relatie met België wel van toepassing kan zijn.
­
Het hof volgde de inspecteur in zijn benaderingswijze voor het vaststellen van de hoogte van het gebruikelijke loon. De inspecteur had gewezen op de schaarste aan orthodontisten en hun verdiencapaciteit en dat een gekwalificeerde vervanger geen genoegen zou nemen met de bedragen zoals genoemd in de 'richtlijn van de NMT'. Het hof vond het aannemelijk dat een vergelijkbare orthodontist een vergelijkbaar loon zou hebben ontvangen van de bv als het gebruikelijke loon zoals de inspecteur voorstond.

Bijlagen:

Dinsdag 12 april 2011

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Bijtelling voor en na intrekking Verklaring geen privé-gebruik

Een werknemer rijdt in hetzelfde jaar met twee opvolgende auto's van de zaak. Halverwege het jaar trekt hij de Verklaring geen privé-gebruik in, omdat hij de tweede auto ook voor privéritten gaat gebruiken en hierdoor uitkomt boven de 500-kilometergrens. De werknemer krijgt een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd. Er moet namelijk rekening worden gehouden met een bijtelling voor het gehele jaar omdat de 500-kilometergrens op kalenderjaarbasis wordt beoordeeld. Verklaring geen privé-gebruik
De werknemer heeft van 1 januari tot en met 27 april 2008 via zijn werkgever de beschikking over een Toyota Avensis. Vanaf 28 april tot en met 31 december 2008 heeft hij een Volvo S60 tot zijn beschikking. In september 2007 heeft de werknemer een door de inspecteur afgegeven "Verklaring geen privé-gebruik" aan zijn werkgever overgelegd. De Toyota is niet voor privé-doeleinden gebruikt. Kilometergrens privé-gebruik
Nadat de werknemer de Belastingdienst en zijn werkgever had medegedeeld met de Volvo vanaf 1 juli 2008 ook privé te gaan rijden, heeft de werkgever de forfaitaire loonbijtelling wegens privé-gebruik van de Volvo toegepast. De werknemer heeft de Volvo na 1 juli 2008 voor meer dan 500 km voor privédoeleinden gebruikt. De inspecteur stelt dat het overschrijden van de 500 km-grens ook gevolgen heeft voor het eerste halfjaar van 2008, ondanks dat de Verklaring geen privé-gebruik per 1 juli 2008 is ingetrokken. De werknemer krijgt dan ook over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2008 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd.
­
Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk en handhaaft de naheffingaanslag loonheffing. De werknemer is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
Kalenderjaarbasis
Hof Den Bosch beslist dat de werknemer door de inspecteur duidelijk is geïnformeerd over het feit dat op kalenderjaarbasis wordt beoordeeld of al dan niet meer dan 500 km privé wordt gereden. Hiertoe wordt verwezen naar het citaat: "Als blijkt dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privé rijdt, wordt het voordeel gesteld op nihil. U heeft aangegeven dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer rijdt.". Dit citaat komt voor in de brief van de inspecteur. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd, aldus het hof.

Bijlagen:

Maandag 11 april 2011

Erfbelasting
Partnerpensioen, nabestaandenlijfrenten en de nieuwe Successiewet

De aanpassingen in de Successiewet 1956 (SW) zijn per 1 januari in werking getreden. Op het terrein van levensverzekeringen is de belangrijkste wijziging de aanpassing van artikel 13 SW. Daar waar voorheen bij gemeenschap van goederen de volledige uitkering belastbaar was, wordt nu nog maar de helft van de uitkering in de belastingheffing betrokken, omdat slechts dat deel gefinancierd is uit het vermogen van de erflater.

Verzekerde lijfrenten, pensioenen en goudenhanddrukstamrechten zouden op grond van artikel 13 SW altijd belastbaar zijn, ware het niet dat de wetgever dat in het kader van de verzorgingsgedachte niet wenselijk vond en daarvoor een vrijstelling in de wet heeft opgenomen. Afhankelijk van de vraag welk fiscaal regime daarop van toepassing is, zijn deze rechten volledig vrijgesteld.

Nabestaandenvoorziening en erfbelasting

Art. 19/44 Wet IB 1964

Belast

Pre-BH-lijfrenten

Belast, tenzij omgezet in nabestaandenlijfrente 1

BH-lijfrenten

Vrijgesteld 1

Pensioen

Vrijgesteld 1

Goudenhanddrukstamrechten

Vrijgesteld 1

1 imputatie op de algemene vrijstelling

Imputatie- of inkortingsregeling
De wetgever vond het te ver gaan dat naast een vrijstelling ook nog eens de algemene vrijstelling (bedrag 2010: € 600.000) zou kunnen worden benut. Daarom dient de algemene vrijstelling te worden gekort. Bij die korting hoeft echter slechts de helft van de waarde van de verkregen vrijgestelde rechten in mindering gebracht te worden. Deze regeling staat bekend als de 'imputatie- of inkortingsregeling'. Deze korting kan er overigens niet toe leiden dat de algemene vrijstelling lager wordt dan € 155.000 (bedrag 2010).
­
Nu zou de gedachte kunnen zijn dat slechts ¼ van de verkregen rechten gekort hoeft te worden. Immers, op grond van artikel 13 SW is bij gemeenschap van goederen slechts de helft belastbaar en op grond van de imputatieregeling hoef je die verkrijging maar voor de helft te korten op de algemene vrijstelling. De wetgever heeft dat niet gewild. In de imputatieregeling is bij wege van wetsfictie opgenomen dat de vrijgestelde rechten geacht worden volledig afkomstig te zijn van de erflater. Voorbeeld
Man (51 jaar) en vrouw (49 jaar) waren gehuwd in gemeenschap van goederen. De man is overleden. De vrouw (49 jaar) verkrijgt partnerpensioen van € 45.000 per jaar en een nabestaandenlijfrente van €15.000 per jaar. Het verkregen pensioen en de lijfrente zijn vrijgesteld van erfbelasting. Hoe wordt de imputatie berekend?
­
De waarde van het pensioen en de lijfrente moet gekapitaliseerd worden aan de hand van de kapitalisatiefactoren van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 (in artikel 5 en 6 Uitvoeringsbesluit Successiewet worden de waarderingsregels voor periodieke uitkeringen genoemd). Voor de imputatieregeling hoeft u slechts de helft in aanmerking te nemen. Vervolgens mag hierop 30% in mindering gebracht worden, omdat de vrouw in de toekomst over het pensioen en de lijfrente inkomstenbelasting verschuldigd is. Omdat er na imputatie altijd een minimale vrijstelling resteert van € 155.000 (bedrag 2010), mag deze vermindering in 2010 nooit groter zijn dan 30% van (€ 600.000 – € 155.000) = € 133.500.
Let op
Met ingang van 2010 geldt de imputatieregeling alleen nog voor een verkrijging door de echtgenoot of partner van de erflater. Wordt een nabestaandenuitkering verkregen door een kind of door de ouders van de erflater, dan vindt er geen imputatie meer plaats.
Stappenplan imputatieregeling

Stap 1

waarde lijfrente/pensioen bepalen

50% (60.000 * factor 13) =

€ 390.000

Stap 2

IB-latentie berekenen

30% x 390.000 = 117.000

Stap 3

toetsen aan hofuitspraak 2 (117.000 = 133.500)

€ 117.000

Imputatie bedraagt:

€ 273.000


Het verkregen partnerpensioen en de nabestaandenlijfrente zijn volledig vrijgesteld van erfbelasting. Daarnaast resteert nog een algemene vrijstelling van erfbelasting ter grootte van € 600.000 – € 273.000 = € 327.000.

2 Deze werkwijze volgt uit een uitspraak van Hof Amsterdam van 23 januari 2002, nr. 2000/03568 .

Vrijdag 8 april 2011

Vennootschapsbelasting
Onzakelijke voorwaarden in leningovereenkomst

Het komt regelmatig voor dat een moedermaatschappij een lening verstrekt aan haar dochtermaatschappij of een dochtermaatschappij verstrekt een lening aan haar moeder. Zodra blijkt dat de leningnemer de lening niet meer of slechts nog gedeeltelijk kan terugbetalen, komt de vraag aan de orde of de leninggever het verlies op de lening kan aftrekken. Volgens Boitelle Belastingadviseurs BV is het antwoord niet eenvoudig te geven en hangt het af van een groot aantal factoren.

Ten eerste is het de vraag of de lening vanuit fiscaal oogpunt ook daadwerkelijk als lening kan worden aangemerkt. Wat de moeder en dochter als lening boeken, wordt vanuit fiscaal oogpunt in sommige gevallen namelijk aangemerkt als een kapitaalstorting (als de moeder een 'lening' verstrekt aan haar dochter) of als een dividenduitkering (als de dochter een 'lening' verstrekt aan haar moeder). In dat geval is de rente op de lening niet aftrekbaar en kan een verlies op de lening eveneens niet in aftrek worden gebracht. Dit is een reden om vooraf goed te kijken naar de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder een lening wordt verstrekt. Lening niet aftrekbaar
Het is ook mogelijk dat een lening fiscaal gezien als een echte lening wordt aangemerkt, maar dat een verlies op die lening toch geheel of gedeeltelijk niet aftrekbaar is. Dat was het geval in een uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2008. In de betreffende zaak had een dochtermaatschappij aan haar moeder een lening verstrekt zonder schriftelijke leningsovereenkomst, zonder aflossingsschema en zonder zekerheid. Volgens de rechter was de lening niet 'zakelijk'. De dochter had namelijk het volle debiteurenrisico aanvaard om het belang van haar moeder te dienen. Als zij een lening zou hebben verstrekt aan een onafhankelijke derde, zou zij een dergelijk risico niet hebben aanvaard. Vanwege de onzakelijkheid van de lening mocht de dochter het verlies op de lening niet in aftrek brengen. Onzakelijke lening
Op grond van laatstgenoemd arrest zien wij dat de Belastingdienst bij een afwaardering van een lening meer en meer de stelling inneemt dat er sprake is van een onzakelijke lening. 'Wellicht dus goed om eens uw leningsovereenkomst(en) tegen het licht te houden en te controleren op mogelijke onzakelijke voorwaarden.

Donderdag 7 april 2011

Vennootschapsbelasting / Inkomstenbelasting (winst)
Kosten door vennootschap betaalde kartrace-activiteiten deels aftrekbaar

Onlangs heeft Gerechtshof Arnhem beslist dat door een vennootschap betaalde kartrace-activiteiten ten dele onttrekkingen vormen.

De kosten die een bedrijf maakt zijn aftrekbaar van de winst. Dat geldt ook voor kosten van reclame en sponsoring. Gemaakte kosten zijn echter niet aftrekbaar als ze niet zakelijk zijn.

Bij sponsoring wil het nogal eens gebeuren, dat niet zozeer de investering in de naamsbekendheid van het bedrijf voorop staat, maar dat het gaat om uitgaven die verband houden met een hobby van de eigenaar of zijn familieleden. Dergelijke uitgaven zijn geen zakelijke kosten. Casus
Een voorbeeld daarvan is de volgende casus.

Een bedrijf begon in 1995 als nevenactiviteit met de verkoop van karts en onderdelen van karts. Daarnaast werd er een raceteam opgezet voor de zoon van de dga. De kosten van het deelnemen aan racewedstrijden met karts werden als zakelijke kosten geboekt. De Belastingdienst voerde in 1999 een boekenonderzoek uit bij het bedrijf. De uitgaven die betrekking hadden op het karten van de zoon werden geheel als privé-uitgaven aangemerkt. Vanwege de groeiende omvang van de handel in karts en onderdelen accepteerde de fiscus een deel van de uitgaven vanaf 1997 als zakelijk. Na 1999 werd de verkoop van karts en onderdelen gestaakt. De raceactiviteiten gingen door tot in het jaar 2003. De kosten van deze activiteiten liepen enorm op.

In de aangiften vennootschapsbelasting werden deze geheel ten laste van de winst gebracht. De Belastingdienst volgde de ingediende aangiften. Pas na een tweede boekenonderzoek ging de fiscus door het opleggen van navorderingsaanslagen over tot correctie. Aan de dga werden navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd in verband met een uitdeling van winst door de vennootschap.
Nieuw feit
Volgens het Arnhemse Hof beschikte de inspecteur over een nieuw feit. De uitkomst van het eerdere boekenonderzoek en de naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie hoefden de inspecteur niet te doen twijfelen aan de juistheid van de ingediende aangiften. Het Hof vond dat de uitgaven deels zakelijk waren, omdat de uitgaven in 1998 en 1999 verband hielden met nieuwe activiteiten van de vennootschap en na 1999 deels als werving voor een zusterbedrijf konden gelden. De inspecteur maakte niet aannemelijk dat de uitgaven uitsluitend waren gedaan met het oog op de persoonlijke behoeften van de dga. Het hof accepteerde van de kosten bedragen van 25.000 gulden voor de jaren 1998 en 1999 en van 15.000 gulden en 6.806 euro voor de jaren 2000 en 2001. Voor het meerdere waren de bedragen niet aftrekbaar bij de vennootschap en was sprake van uitdelingen van winst aan de dga.

Bijlagen:

Woensdag 6 april 2011

Loonheffing
Regeling verstrekking jaarloongegevens over het jaar 2010

Het ministerie van Financiën heeft de regeling verstrekking jaarloongegevens over het jaar 2010 gepubliceerd. Deze regeling, die is gebaseerd op artikel 39b van de Wet op de loonbelasting 1964, biedt de mogelijkheid om ook over 2010 jaarloongegevens uit te vragen.

Een inhoudingsplichtige hoeft alleen op verzoek van de inspecteur jaarloongegevens aan te leveren. De opgave dient langs elektronische weg gedaan te worden. De uitnodiging tot het verstrekken van gegevens werd eind maart 2011 door de Belastingdienst verstuurd aan de betrokken inhoudingsplichtigen.

Bijlagen:

Dinsdag 5 april 2011

Sociale Verzekeringen
Binnenkort behandeling hoger beroepen Zorgverzekeringswet voor pensionado's

Op 22 april 2011 om 10.00 uur behandelt een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op een openbare zitting de (voortgezette) hoger beroepen over bijdrageplicht Zorgverzekeringswet voor gepensioneerden die buiten Nederland in een EU-lidstaat wonen (pensionado's).

Deze behandeling is een vervolg op een arrest van 14 oktober 2010 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Van Delft e.a. (zaaknummer C-345/09). Dat arrest is gewezen na een verzoek van de Centrale Raad van Beroep om een prejudiciële beslissing.
Niet in strijd is met het Europese socialezekerheidsrecht
Het Hof van Justitie overweegt in dat arrest dat de bijdrage die Nederland inhoudt op het Nederlandse pensioen van betrokkenen, omdat zij recht hebben op medische zorg in het woonland, niet in strijd is met het Europese socialezekerheidsrecht en het vrij verkeer van unieburgers. Wel moet de nationale rechter naar het oordeel van het Hof van Justitie onderzoeken of betrokkenen als burgers van de Europese Unie verschillend zijn behandeld ten opzichte van ingezetenen van Nederland als gevolg van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006.
Aanwezigheid zitting
Mocht belangstellenden bij de zitting aanwezig willen zijn dan kunnen zij vooraf contact opnemen met mevrouw N.G.E. van den Boogaard-Kool of de heer B.C. Rog, beiden bereikbaar onder telefoonnummer 030 - 850 21 01.

[ Bron: Centrale Raad van Beroep ]

Maandag 4 april 2011

Belastingen van Rechtsverkeer
Juridisch geknutsel door één dag geregistreerd partnerschap

Normaal gesproken leidt de overdracht van onroerende zaken tot heffing van overdrachtsbelasting. De verkrijging van een pand bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap is een uitgezonderde verkrijging. In dat geval is geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Door voor één dag een geregistreerd partnerschap aan te gaan hoopt een man op die manier overdrachtsbelasting te voorkomen. Rechtbank Arnhem gaat echter niet akkoord omdat belastingbesparing hier het enige motief is.
Geregistreerd partnerschap
De man is samen met een ander, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van tien onroerende zaken. Op 23 december 2003 gaan zij een geregistreerd partnerschap aan. Hierbij was sprake van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, met uitzondering van de tien onroerende zaken. Het geregistreerd partnerschap is op 24 december 2003 weer ontbonden.
Fraus legis
Op 29 december 2003 hebben beiden de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken verdeeld. Voor de heffing van de overdrachtsbelasting is een beroep gedaan op de uitgezonderde verkrijging voor de verdeling van een huwelijksgemeenschap. De inspecteur stelt dat er sprake is van fraus legis en legt een naheffingsaanslag met boete op.
Juridisch geknutsel
De man geeft aan dat hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan met als enige reden het voorkomen dat de verdeling van de onroerende zaken aan de heffing van overdrachtsbelasting zou zijn onderworpen. Er is volgens hem echter geen sprake van strijd met doel en strekking van de wet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor invoering van het geregistreerd partnerschap is namelijk al gewaarschuwd voor mogelijk juridisch geknutsel. De wetgever was hier niet bang voor en wilde het geregistreerd partnerschap niet anders behandelen dan het huwelijk. Gelet op deze wetsgeschiedenis kan van fraus legis geen sprake zijn, aldus de man.
Belastingbesparing
De rechtbank beslist dat belastingbesparing het enige motief was voor het gedurende één dag aangaan van een geregistreerd partnerschap. Het aangaan van het geregistreerd partnerschap had geen praktische en reële betekenis. Volgens de rechtbank zouden doel en strekking van de wet worden miskend als heffing van overdrachtsbelasting voorkomen zou kunnen worden door gedurende één dag een geregistreerd partnerschap aan te gaan, waarbij alleen de te verdelen onroerende zaken tot de gemeenschap van goederen gaan behoren. Dat de wetgever niet bang was voor juridisch geknutsel wil nog niet zeggen dat dan geen sprake kan zijn van fraus legis nu in deze zaak juist wel juridisch wordt geknutseld.
­
De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag, maar vernietigt de boete omdat sprake is van een pleitbaar standpunt.

Bijlagen:

Vrijdag 1 april 2011

Omzetbelasting / Intracommunautaire leveringen
Euro Tyre mag nultarief toepassen op levering banden

De Hoge Raad beslist dat Euro Tyre Holding bv terecht het btw-nultarief heeft toegepast voor haar leveringen aan de Belgische afnemers Miroco en VBS. Er is namelijk sprake van intracommunautaire leveringen.

De Nederlandse ondernemer Euro Tyre Holding bv, handelt in benodigdheden en onderdelen voor auto's en andere voertuigen. Zij verricht leveringen aan twee in België gevestigde vennootschappen (Miroco en VBS) zonder btw in rekening te brengen. De afnemers verkopen de goederen door aan een derde vennootschap in België (Decof). Afhaaltransacties
Deze goederen worden door Euro Tyre klaargezet en opgehaald in opdracht van haar afnemers (afhaaltransacties). De opgehaalde goederen worden rechtstreeks gelost bij de uiteindelijke afnemer (Decof) in België. De inspecteur meent dat Euro Tyre onterecht het nultarief heeft toegepast en legt naheffingsaanslagen omzetbelasting op.
Richtlijnen Europese Hof van Justitie
Op verzoek van de Hoge Raad heeft het Hof van Justitie in deze zaak richtlijnen voor de beoordeling gegeven aan de nationale rechter. Hieruit blijkt het volgende: " Als de eerste afnemer, die op het grondgebied van de lidstaat van de eerste levering de macht heeft verkregen om als een eigenaar over het goed te beschikken, uiting heeft gegeven aan zijn voornemen om dat goed naar een andere lidstaat te vervoeren en zich kenbaar heeft gemaakt met zijn door laatstgenoemde staat toegekend identificatienummer voor de belasting over de toegevoegde waarde, moet het intracommunautaire vervoer aan de eerste levering worden toegerekend". Wel geldt als voorwaarde dat de macht om als een eigenaar over het goed te beschikken op de tweede afnemer is overgegaan in de lidstaat van bestemming van het intracommunautaire vervoer.
Intracommunautaire leveringen
De Hoge Raad beslist dat Euro Tyre terecht het nultarief heeft toegepast voor haar leveringen aan de Belgische afnemers Miroco en VBS. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat de afnemers - bij het sluiten van de koopovereenkomsten - tegenover Euro Tyre hebben verklaard dat de goederen naar België zouden worden vervoerd. Verder is van belang dat deze afnemers zich tegenover Euro Tyre kenbaar hebben gemaakt met hun Belgische btw-nummers en dat Euro Tyre pas nadat de goederen Nederland hebben verlaten, wist dat de goederen zijn doorverkocht. Euro Tyre mag haar leveringen aan Miroco en VBS dan ook beschouwen als intracommunautaire leveringen. De Hoge Raad vernietigt de naheffingsaanslagen omzetbelasting.

Bijlagen:

Donderdag 31 maart 2011

Omzetbelasting / Belastingen van Rechtsverkeer
Omzetbelasting en overdrachtsbelasting bij verkoop onder voorwaarden

Steeds vaker verkopen woningcorporaties en ondernemers aan particulieren via verschillende formules (nieuwbouw)woningen met een korting op de marktwaarde. Hetzelfde geldt voor het vestigen van beperkt zakelijke rechten. In de praktijk wordt dit wel aangeduid als de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom.

Vanwege ontwikkelingen op dit gebied heeft staatssecretaris Weekers van Financiën een nieuw besluit uitgebracht over omzetbelasting en overdrachtsbelasting. In het besluit staan verschillende goedkeuringen.
Verkoop onder voorwaarden
De koperskorting varieert meestal tussen 10% en 25% van de marktwaarde van de woning/het beperkt zakelijk recht. Woningcorporaties passen verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom toe om de toegang tot de eigen woningmarkt te bevorderen voor lagere inkomensgroepen. Commerciële bouwondernemers hanteren deze vorm van verkoop doorgaans als verkoopbevorderend instrument.
Waardegrens
De toepassing van het besluit is beperkt tot (nieuwbouw)woningen en beperkt zakelijke rechten gevestigd op onroerende zaken waarvan de gezamenlijke marktwaarde na aftrek van de koperskorting niet hoger is dan € 240.000. De waardegrens heeft als doel te waarborgen dat het besluit alleen wordt toegepast voor woningen die zijn bestemd voor de lagere inkomensgroepen.
Ondernemers op de woningmarkt
Het besluit geldt tevens voor alle ondernemers die aan particulieren (nieuwbouw)woningen verkopen of ten gunste van particulieren beperkt zakelijke rechten vestigen op onroerende zaken via één van de formules die worden gehanteerd bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom. Het besluit geldt ook als de ondernemer geen terugkoopverplichting maar een terugkooprecht heeft op een woning die is verkocht of een beperkt zakelijk recht dat is gevestigd via één van deze formules.
Levering grond
Het besluit geldt ook voor situaties waarin de ondernemer bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom aan particulieren grond levert of ten gunste van particulieren een beperkt zakelijk recht op grond vestigt, en de particuliere koper zelf verantwoordelijk is voor de bouw van de woning.
Omzetbelasting over koperskorting
Het besluit bevat verder richtlijnen voor de heffing van omzetbelasting over de koperskorting bij de doorverkoop aan derden van woningen of beperkt zakelijke rechten door particulieren die deze woningen of beperkt zakelijke rechten eerder van ondernemers hebben afgenomen bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom. De richtlijnen houden in dat de ondernemer omzetbelasting moet voldoen over de koperskorting als de doorverkoop plaatsvindt binnen de herzieningstermijn die geldt voor de woning/het beperkt zakelijk recht en voor zover de particulier de koperskorting geheel of gedeeltelijk aan de ondernemer moet terugbetalen.
Omzetbelasting over aandeel waardeontwikkeling
Als de particulier bij doorverkoop van de woning/het beperkt zakelijk recht de koperskorting niet aan de ondernemer hoeft terug te betalen, maar in plaats daarvan verplicht is de waardeontwikkeling van de woning/het beperkt zakelijk recht te delen met de ondernemer, moet de ondernemer omzetbelasting voldoen over het aan hem toekomende (positieve) aandeel in de waardeontwikkeling. Dit is beperkt tot maximaal het bedrag van de eerder verleende koperskorting.
Goedkeuring bij terugbetalingsverplichting koperskorting
In het besluit is een goedkeuring opgenomen voor situaties waarin andere ondernemers dan woningcorporaties en publiekrechtelijke lichamen verplichtingen opleggen aan particulieren die van hen een woning of een beperkt zakelijk recht kopen via één van de formules bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom. De goedkeuring houdt in dat verplichtingen die particulieren dwingen de koperskorting terug te betalen aan de betrokken ondernemer bij terug- of doorverkoop van de woning/het beperkt zakelijk recht, worden aangemerkt als een waardedrukkende factor die de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting verlaagt.
Rekenvoorbeelden
In de bijlage bij het besluit zijn rekenvoorbeelden opgenomen om de toepassing van de in het besluit opgenomen goedkeuringen toe te lichten.

Bijlagen:

Woensdag 30 maart 2011

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Niet opgeven van ontvangen lijfrentekapitalen duur betaald

Een man heeft de afkoopsommen van twee lijfrenteverzekeringen niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Dit komt hem duur te staan. De inspecteur legt namelijk een vergrijpboete op van 50%. Hof Leeuwarden handhaaft de boete omdat sprake is van voorwaardelijke opzet. Afkoopsommen
De man heeft in het verleden twee kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule gesloten. In 2005 besluit hij de tot expiratie gekomen kapitalen ineens uit te laten keren. De verzekeringsmaatschappij informeert de man per brief over de fiscale gevolgen van de voorgenomen afkoop. In dat geval is over de te ontvangen afkoopwaarde nog (maximaal) 52% inkomstenbelasting is verschuldigd. Desondanks meldt de man de ontvangen afkoopsommen niet aan zijn adviseur die voor hem de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 verzorgt.
Conceptaangifte
In de door de adviseur opgestelde conceptaangifte is de ontvangst van deze afkoopsommen dan ook niet opgenomen. De adviseur heeft de conceptaangifte aan de man verstuurd met de mededeling dat als hij niet binnen twee weken zou reageren, hij geacht werd akkoord te zijn met de inhoud van de aangifte. De man heeft niet meer gereageerd en de aangifte is ingediend.
Vergrijpboete
Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur de ontvangen afkoopsommen opgenomen en een vergrijpboete opgelegd van 50%. Rechtbank Leeuwarden beslist dat de inspecteur geen vergrijpboete kan opleggen. De inspecteur heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de man bewust te kort is geschoten in de samenwerking met zijn adviseur. Er is dan ook geen sprake van (voorwaardelijke) opzet. De inspecteur komt in hoger beroep.
Voorwaardelijke opzet
Het Hof beslist dat wel sprake is van voorwaardelijk opzet. Aannemelijk is dat de man bewust informatie over de afkoopsommen achterwege heeft gehouden richting zijn adviseur. Zeker gezien de hoge bedragen  had de man in ieder geval de conceptaangifte moeten nakijken of daarin de afkoopsommen wel waren verwerkt. Door dit alles heeft de man bewust het risico aanvaard van een onjuist ingediende aangifte inkomstenbelasting. Het hof handhaaft de vergrijpboete.

Bijlagen:

Dinsdag 29 maart 2011

Inkomstenbelasting
Regresvordering ontstaat vanaf sluiting borgtochtovereenkomst

Als een dga borg staat voor de schulden van zijn BV, dan wordt dat gezien als een terbeschikkingstelling van vermogen aan de BV. Daardoor vallen de resultaten op een dergelijke borgstelling in box 1 (maximaal 52%). Op het moment dat de dga door de crediteur (vaak is dat de bank) wordt aangesproken om de schulden van zijn BV te betalen, ontstaat een aftrekbaar TBS-verlies. Dit verlies wordt dan veroorzaakt doordat de dga een (waardeloze) regresvordering krijgt op zijn BV die kan worden afgewaardeerd.

De vraag is of de dga wellicht al eerder een verlies kan nemen. Door een verslechterde financiële positie van de BV wordt het risico dat de dga wordt aangesproken als borg namelijk steeds groter. Onlangs heeft Hof Amsterdam deze vraag bevestigend beantwoord.
­
Volgens Hof Amsterdam ontstaat een (voorwaardelijke) regresvordering uit hoofde van een borgtocht vanaf het moment dat de borgtochtovereenkomst is gesloten. Zowel de voorwaardelijke regresvordering (op de BV) als de voorwaardelijke borgtochtverplichting aan de derde (de bank) behoort tot het werkzaamheidsvermogen van de dga/borgsteller. Daardoor kan ingeval van (dreigende) insolvabiliteit van de BV een negatief saldo van de (rechtstreeks met elkaar samenhangende) regresvordering en de borgtochtverplichting als passiefpost tot uiting worden gebracht. Bij de waardering van deze passiefpost dient de kans (de redelijke mate van zekerheid) dat de dga als borg wordt aangesproken te worden ingeschat. Wanneer de solvabiliteit van de BV verslechtert, zal de passiefpost hoger moeten worden gewaardeerd. Zodoende kan al een aftrekbaar verlies worden genomen vóórdat de dga daadwerkelijk als borg wordt aangesproken.
­
Boitelle Belastingadviseurs: 'Deze beslissing van Hof Amsterdam over de timing van het in aanmerking nemen van het TBS-verlies kan tot voordelen leiden. Denk hierbij aan liquiditeitsvoordelen en tariefsvoordelen, al dan niet als gevolg van de achterwaartse verrekening van het TBS-verlies met inkomens uit de drie voorafgaande jaren. Naar verwachting zal de Belastingdienst cassatie instellen tegen deze hofuitspraak. Dit neemt niet weg dat bovengenoemde visie als standpunt ingenomen kan worden, bijvoorbeeld, in uw aangifte inkomstenbelasting of in een bezwaarprocedure.'

Maandag 28 maart 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffing
Autokostenforfait door onbetrouwbare rittenregistraties

Alhoewel een directeur-grootaandeelhouder (dga) wel de intentie had om de registratie van zijn autoritten goed bij te houden is hij hier toch niet helemaal in geslaagd. Volgens rechtbank Haarlem waren de rittenregistraties niet betrouwbaar en moeten zij daarom worden verworpen. De inspecteur heeft terecht het autokostenforfait toegepast.
Autokostenforfait
Een bv stelt in de jaren 2004 en 2005 aan haar dga twee auto's ter beschikking. Voor deze auto's houdt de dga een rittenregistratie bij. In zijn aangiften inkomstenbelasting heeft hij dan ook geen bijtelling voor het privégebruik (autokostenforfait) van de auto's in aanmerking genomen. Volgens de inspecteur zijn de rittenregistraties niet betrouwbaar. Hij verwerpt deze dan ook en corrigeert de aangiften.
Onbetrouwbare rittenregistraties
De rechtbank beslist dat de rittenregistraties geen betrouwbare weergave geven van de werkelijke gereden (privé-)kilometers. De registraties moeten dus inderdaad worden verworpen. Volgens de rechtbank had de dga wel de intentie om de registratie van de ritten goed bij te houden, maar niet iedere rit werd nauwkeurig genoteerd en ook de kilometerstanden werden niet altijd na iedere rit overgenomen. Verder stelt de rechtbank vast dat bezoekadressen, gereden routes en afwijkende routes van de meest gebruikelijke routes niet zijn genoteerd. De inspecteur heeft dan ook terecht het autokostenforfait toegepast.
Bijlagen:

Vrijdag 25 maart 2011

Inkomstenbelasting
Belastingschuld niet maar erfbelastingschuld wel aftrekbaar in box 3

Belastingschulden en onbewezen premiebetalingen mogen niet worden meegenomen bij de bepaling van het belastbaar inkomen. Dat heeft de Haagse belastingrechter in een zaak beslist. Uitzondering hierop is een erfbelastingschuld. Die telt vanaf 1 januari 2010 wel mee in box 3.

De belastingplichtige in deze kwestie gaat in hoger beroep bij Hof Den Haag omdat hij het oneens is met de verhoging van zijn aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2003 die de inspecteur heeft toegepast. De verhoging heeft onder meer betrekking op de twee volgende onderdelen:

  • hij heeft op zijn aangifte een bedrag in mindering gebracht in verband met afname van de fiscale oudedagsreserve (FOR). Hij kan ter bewijs van betaling voor een lijfrentepremie slechts een bankafschrift aanvoeren.
  • hij heeft daarnaast bij het bepalen van zijn box 3 rendementsgrondslag naar mening van de inspecteur en rechtbank ten onrechte een bedrag in mindering gebracht in verband met belastingschulden.

Het hof vindt dat voor de betaalde premie FOR de belastingplichtige onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een premie heeft betaald voor een aftrekbare lijfrenteverzekering. Puur het overleggen van een bankafschrift met als omschrijving 'inzake koopsom 2003 (FOR)' levert onvoldoende bewijs dat er een premie is gestort voor de verzekering van een niet afkoopbare, van het leven afhankelijke periodieke uitkering.
­
Ook uit zogenaamde 'contra-informatie' van de Belastingdienst blijkt nergens dat een dergelijke afstorting heeft plaatsgevonden. Daarnaast is het hof het eveneens niet eens met de belastingplichtige over de op de rendementsgrondslag in mindering gebrachte belastingschulden. Uit de Wet inkomstenbelasting 2001 volgt dat belastingschulden niet als schulden in aanmerking mogen worden genomen ter bepaling van de rendementsgrondslag. Schulden erfbelasting wel aftrekbaar
In de praktijk is veel kritiek gekomen op de uitsluiting van belastingschulden uit de rendementsgrondslag. In dit kader is er met ingang van 1 januari 2010 een wijziging gekomen. Schulden uit hoofde van de erfbelasting en de daaruit voortvloeiende verplichtingen uit de heffingsrente of de invorderingsrente, worden vanaf die datum wel in aanmerking genomen bij de bepaling van de box 3 grondslag. Deze schulden verlagen dus de verschuldigde inkomstenbelasting in box 3. Andere belastingschulden worden, zoals ook uit deze uitspraak volgt, niet in box 3 in aanmerking genomen.

Bijlagen:

Donderdag 24 maart 2011

Inkomstenbelasting
Verzamelinkomen per kalenderjaar bepalend voor hoogte kinderkorting

Voor de berekening van de kinderkorting is het verzamelinkomen per kalenderjaar bepalend en niet het gezamenlijk verzamelinkomen ontstaan vanaf het moment van samenwoning.

Een man gaat op 8 februari 2006 samenwonen met een vrouw en haar 14-jarige dochter. Beiden kiezen voor het jaar 2006 voor fiscaal partnerschap. De man claimt aftrek wegens kinderkorting en aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Ter zitting voor Rechtbank Breda komen partijen overeen dat de man een bedrag van krap € 1.000 in aftrek kan brengen als buitengewone uitgaven, waardoor het box 1 inkomen van de man daalt en hij recht krijgt op € 29 kinderkorting. Zowel de man als de inspecteur gaan in hoger beroep.
Tijdsevenredige toerekening
Voor Hof 's-Hertogenbosch stelt de man dat zijn box 1 inkomen voor de berekening van de kinderkorting verminderd moet worden met het gedeelte dat tijdsevenredig toerekenbaar is aan de periode 1 januari 2006 tot 8 februari. Dit is de periode dat hij geen gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met zijn partner.
Hogere kinderkorting
Volgens de man moet zijn belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.236 voor toepassing van de kinderkorting worden vastgesteld op 327/365 x € 31.236 = € 27.984. Rekening houdend met het gezamenlijke verzamelinkomen zou de kinderkorting dan € 216 bedragen. Om zijn standpunt te onderbouwen verwijst de man nog naar de term 'onderhouden' in het artikel over de kinderkorting.
Verzamelinkomen per kalenderjaar
Het hof sluit zich aan bij de uitspraak van de rechtbank die het beroep van de man heeft verworpen omdat in de Wet inkomstenbelasting het verzamelinkomen per kalenderjaar bepalend is, en er geen uitzondering geldt voor de berekening van de kinderkorting. Het hoger beroep van de man is ongegrond.

Kindgebonden budget

Per 2008 is de kinderkorting vervangen door de kindertoeslag. Deze toeslag is na één jaar alweer vervangen door het huidige kindgebonden budget. Het nadeel van de kinderkorting was, dat gezinnen die weinig belasting betaalden de korting daardoor niet of niet volledig konden benutten. Ook bij het kindgebonden budget geldt het verzamelinkomen. 

Bijlagen:

Woensdag 23 maart 2011

Bijdrage zorgverzekeringswet
Vaststelling teruggaaf bijdrage Zvw uiterlijk vaststellen bij aanslag IB

De rechtbank in Breda heeft onlangs beslist dat de Belastingdienst een teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) uiterlijk moet vaststellen bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Doet de fiscus dat niet, dan is sprake van een overschrijding van een redelijke termijn.

Dit kan leiden tot toekenning van een kostenvergoeding voor extra (onnodige) administratieve handelingen om de teveel ingehouden premie Zvw terug te krijgen.
­
De aanleiding tot de uitspraak was een lange procedure die een man moest doorlopen om een teveel betaald bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet terug te krijgen, waarbij hij ook nog gegevens die hij al verstrekt had, nogmaals moest opgeven. De rechtbank maakte uit de Zorgverzekeringswet op dat het de opzet is om de heffing en de invordering van de inkomensafhankelijke premie Zvw zo veel mogelijk te combineren met die van de loon- en inkomstenbelasting. Omdat die termijn ruim overschreden was, had de man recht op een vergoeding voor onnodige administratieve kosten en een proceskostenvergoeding.

Bijlagen:

[ Bron: PwC Belastingnieuws ]

Dinsdag 22 maart 2011

Inkomstenbelasting
Sportbondscoach komt in aanmerking voor VAR dga

Onlangs heeft rechtbank Breda beslist dat een sportbondscoach toch in aanmerking kwam voor een door hem aangevraagde Verklaring arbeidsrelatie dga (VAR-dga). De inspecteur had echter een VAR-loon afgegeven.

De uitspraak van der rechtbank leidde er toe dat de sportbond geen loonbelasting en premies sociale verzekeringen op de overeengekomen vergoeding hoefde in te houden.

De bondscoach verrichtte zijn werkzaamheden op grond van een overeenkomst van opdracht en niet op grond van een arbeidsovereenkomst.
­
De bondscoach was in beginsel geheel vrij in de vormgeving en uitvoering van zijn werkzaamheden, zolang daarmee de doelstelling (het winnen van zoveel mogelijk prijzen)  werd gerealiseerd. De sportbond kon weliswaar enig gezag uitoefenen, maar dat zag uitsluitend op het verwezenlijken van de doelstelling en niet op de wijze waarop de bondscoach zijn werkzaamheden uitvoerde.
­
Voor zover sprake was van gezag (gezag is een van de drie elementen van een dienstbetrekking), was sprake van andersoortig gezag en geen sprake van gezag in de zin van een dienstbetrekking.

Bijlagen:

Maandag 21 maart 2011

Omzetbelasting / Fiscaal Procesrecht
Inspecteur legt naheffingsaanslag omzetbelasting te laat op

Een inspecteur kan een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen als blijkt dat te weinig omzetbelasting is betaald. De naheffingsaanslag moet binnen 5 jaar na het belastingjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, worden opgelegd. Deze termijn luistert zeer nauw, zo blijkt uit een uitspraak van hof 's-Hertogenbosch. Omdat de inspecteur de naheffingsaanslag net buiten de vijfjaarstermijn heeft opgelegd, vernietigt het hof de aanslag.

Aan een bv is een naheffingsaanslag omzetbelasting 2002 opgelegd. De aanslag heeft als dagtekening 29 december 2007 en is door de bv ontvangen op 3 januari 2008. In geschil is of de aanslag tijdig is opgelegd. Volgens rechtbank Breda heeft de naheffingsaanslag de bv buiten de naheffingstermijn van vijf jaren bereikt, maar is deze wel binnen de vijfjaarstermijn opgelegd en verzonden.
Vijfjaarstermijn
Het hof beslist dat niet aannemelijk is dat de naheffingsaanslag binnen de termijn van vijf jaar is opgelegd. De inspecteur brengt een ambtsedige verklaring van een medewerker in waaruit blijkt dat de aanslag op vrijdag 28 december 2007 is aangeboden met 48-uurspost.  Te verzenden naheffingsaanslagen mogen niet later dan twee dagen voor de dagtekening worden aangeboden. Dit blijkt uit een computeruitdraai over de planning van de verwerking van de aanslagen van oktober 2007 tot en met december 2007.
Aanbieden naheffingsaanslag
De bv stelt dat de desbetreffende naheffingsaanslag, gelet op de dagtekening van zaterdag 29 december 2007, op donderdag 27 december 2007 had moeten worden aangeboden. De inspecteur verklaart op zijn beurt dat hij niet weet waarom de naheffingsaanslag pas op 28 december 2007 met 48-uurs post is aangeboden. De naheffingsaanslag had inderdaad, aldus de inspecteur, twee dagen vóór de dagtekening - dus op donderdag 27 december 2007 - moeten worden aangeboden. Niet duidelijk is wat hiervan de consequentie is voor de daadwerkelijke datum van terpostbezorging van de naheffingsaanslag.
Naheffingsaanslag te laat verzonden
Volgens het hof slaagt de inspecteur er niet in aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag ook echt in 2007 is verzonden. Naast de reeds genoemde ambtsedige verklaring en de verklaring van de inspecteur neemt het hof daarbij ook het volgende in overweging: maandag 31 december 20007 was een reguliere werkdag, dinsdag 1 januari 2008 was Nieuwjaarsdag en de feitelijke datum van ontvangst van de naheffingsaanslag was pas donderdag 3 januari 20008. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag.

Bijlagen:

Vrijdag 18 maart 2011

Omzetbelasting
Bezwaar maken tegen correctie voor privé-gebruik auto zinvol

De afgelopen jaren is er veel bezwaar gemaakt tegen aftrekcorrecties, bijvoorbeeld op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA). Ondanks recente uitspraken waarin het BUA niet strijdig wordt geacht met de BTW-richtlijn, kan het nog steeds zinvol zijn om bezwaar te maken. Daarnaast geeft een arrest van de Hoge Raad aanleiding om bezwaar te maken tegen de correctie voor privé-gebruik van de auto van de ondernemer.

De Hoge Raad heeft op 29 oktober 2010 prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over het privé-gebruik van de auto van door de ondernemer. Nederland heeft bij de inwerkingtreding van de Zesde (BTW) Richtlijn gebruik gemaakt van de zogenaamde ëstandstill bepaling'. Deze bepaling houdt in dat Lidstaten aftrekcorrecties mogen handhaven die golden tot 1 januari 1979. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de aftrek niet verder mag worden beperkt. Omdat de forfaitaire aftrekcorrecties diverse malen wijzigingen hebben ondergaan, waardoor ondernemers méér aftrek moeten corrigeren dan vóór 1 januari 1979, kan het standpunt worden ingenomen dat de aftrekcorrectie privé-gebruik in strijd is met de Europese BTW-wetgeving dan wel dat de correctie niet meer mag bedragen dan 12% x 20% x de cataloguswaarde (dit is de correctie zoals die gold op 1 januari 1979).
­
Tip     
U kunt binnen 6 weken na het indienen van de BTW-aangifte waarin u het privé-gebruik auto heeft aangegeven bezwaar maken tegen de eigen aangifte waarin de correctie voor het privé-gebruik is opgenomen als deze hoger is dan 12% x 20% x de cataloguswaarde. Let wel, het gaat slechts om een klein bedrag. Meestal worden alleen bezwaarschriften ingediend bij duurdere auto's.
Aftrekcorrectie op grond BUA bij eigen bijdrage door personeel
Ondanks het feit dat het Europese Hof van Justitie het merendeel van de categorieën die worden genoemd in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 niet in strijd acht met de Europese BTW-wetgeving, kan in bepaalde situaties nog steeds bezwaar worden gemaakt tegen de aftrekcorrectie op grond van het BUA. Op grond van het arrest Scandic van het Europese Hof van Justitie kan het standpunt worden ingenomen dat het BUA niet van toepassing is, indien het personeel een niet-symbolische eigen bijdrage betaalt voor verstrekkingen door de werkgever, zoals bijvoorbeeld een eigen bijdrage voor de auto van de zaak.
­
Tip
Het is aan te raden om binnen 6 weken na het indienen van de BTW-aangifte bezwaar te maken tegen de correctie privé-gebruik auto waarvoor een eigen bijdrage is betaald.
­
Let op
Bezwaar maken op grond van het arrest Scandic kan alleen indien de werkgever in iedere BTW-aangifte BTW heeft voldaan over de eigen bijdrage. Wordt de eigen bijdrage uitsluitend in de laatsteBTW-aangifte verrekend met de BTW-correctie, dan is bezwaar maken niet mogelijk. Aftrekcorrectie bij activiteit voor werkgever en werknemer heeft geen keus
Het Europese Hof van Justitie acht het merendeel van de categorieën die worden genoemd in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 niet in strijd met de Europese BTW-wetgeving. Desondanks kan in bepaalde situaties nog steeds bezwaar worden gemaakt tegen de aftrekcorrectie op grond van het BUA. Op grond van het arrest Danfoss A/S van het Europese Hof van Justitie kan het standpunt kan worden ingenomen dat verdedigbaar is dat geen BUA-correctie plaats kan vinden als:

  • verstrekkingen plaats vinden in het belang van de werkgever; én
  • de werknemer geen keuze heeft. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan broodjes tijdens (lunch)vergaderingen.
­
Tip
Zolang de Hoge Raad geen arrest heeft gewezen, is het verstandig bezwaar te maken tegen de aftrekcorrectie over 2010 in díe gevallen dat de werkgever goederen verstrekt aan de werknemer in het belang van de werkgever én de werknemer geen keus heeft. Aftrekcorrectie privé-gebruik auto werknemer
Uitgangspunt in het BUA is dat de aftrekcorrectie voor het privé-gebruik van de auto door werknemers wordt vastgesteld op basis van het werkelijk gebruik. Uit praktische overwegingen keurt de staatssecretaris echter goed dat de aftrekcorrectie voor het privé-gebruik van de auto van de werknemer wordt gedaan op basis van de forfaitaire methode. De gedachte is dat de forfaitaire methode het werkelijk gebruik zou moeten benaderen. Op basis van het zogenaamde Coffeng-rapport kan het standpunt worden ingenomen dat aftrekcorrectie op grond van de forfaitaire methode te hoog is en dat een aftrekcorrectie op grond van statistische gegevens het werkelijk gebruik van de auto van de zaak beter benadert.
­
Tip
Het ministerie van Financiën en/of de Belastingdienst moet nog een standpunt innemen over deze correctie op basis van statistische gegevens. Zolang hierover geen duidelijkheid is, kan bezwaar worden gemaakt tegen de correctie privé-gebruik op basis van de forfaitaire methode onder verwijzing naar het Coffeng-rapport. Correctie op grond van statistische gegevens is meestal pas voordelig bij grotere wagenparken.
­
Let op
De correctie op basis van de statistische methode kan soms een voordeel opleveren van € 300 - € 500 per auto.
­
Kortom, het is in sommige gevallen nog steeds zinvol om bezwaar te maken tegen de correctie privé-gebruik auto bij een ondernemer en de BUA-correctie bij een werknemer.
Donderdag 17 maart 2011

Omzetbelasting
Terechte naheffingsaanslag omzetbelasting door gebruik onjuiste btw-nummers

Wie als ondernemer goederen verkoopt en levert aan een afnemer in een ander EU-land mag daarop het nultarief toepassen als sprake is van een intracommunautaire levering.

Er gelden twee voorwaarden. De goederen moeten daadwerkelijk naar het andere EU-land worden vervoerd en de afnemer is ondernemer met een geldig btw-identificatienummer in het land waar de goederen naartoe gaan. Van rechtbank Arnhem mag een ondernemer het btw-nultarief niet toepassen omdat hij tijdens de leveringen niet over het juiste btw-nummer beschikte van zijn afnemer. Verificatie btw-nummer
Een ondernemer levert goederen aan een andere ondernemer (afnemer), die in Duitsland is gevestigd. Hij past bij de leveringen het btw-nultarief toe, omdat er sprake is van intracommunautaire leveringen. Bij de verificatie van het btw-nummer van de Duitse afnemer deelt de Belastingdienst de ondernemer begin 2008 mee dat het nummer wel correct is maar dat het 31 december 2007 als einddatum heeft. Naheffingsaanslag omzetbelasting
De ondernemer vraagt de Duitse afnemer om een nieuw btw-nummer, maar verifieert dat niet. Later blijkt dat het nummer niet op naam van de afnemer staat. Ook tijdens latere verificaties blijkt dat de nummers van de Duitse afnemer niet correct zijn. De Belastingdienst verzoekt de ondernemer daarom om de onjuiste nummers te corrigeren. Omdat hij niet de juiste nummers aanlevert, legt de inspecteur aan de ondernemer een btw-naheffingsaanslag op. Ongeldig btw-nummer
Rechtbank Arnhem beslist dat de ondernemer ten tijde van de leveringen niet over het juiste btw-nummer beschikte en daarom geen recht heeft op toepassing van het btw-nultarief. De rechtbank overweegt daarbij dat de ondernemer wist dat het oude btw-nummer niet meer geldig was en dus tijdig het nieuwe btw-nummer had moeten verifiëren. Regelmatig verificatie
Volgens de rechtbank had de Belastingdienst hem niet eerder op het onjuiste btw-nummer hoeven te wijzen. Nu de ondernemer gebruik maakt van het btw-nultarief moet hij regelmatig de juistheid van het btw-nummer verifiëren. Verder overweegt de rechtbank nog dat de ondernemer met de door hem overgelegde bescheiden niet heeft doen blijken dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd. De inspecteur heeft terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Bijlagen:

Woensdag 16 maart 2011

Loonheffingen / Inkomstenbelasting
Overschrijding kilometergrens privégebruik door opeenvolgende auto's

Voor toepassing van de autokostenfictie is doorslaggevend of het privé-gebruik van een auto van de zaak op kalenderjaarbasis onder de 500 kilometer blijft. Een werknemer krijgt alsnog te maken met de bijtelling auto van de zaak omdat de privékilometers van twee opvolgende auto's bij elkaar worden opgeteld. Hierdoor overschrijdt hij de 500 kilometergrens.
Opeenvolgende auto's
Een werknemer beschikt het hele jaar 2009 over een auto van de zaak en daarnaast over een auto in privé. Aan de werknemer is een 'Verklaring geen privé-gebruik auto' afgegeven. In 2009 rijdt hij in twee verschillende auto's van de zaak. De eerste acht maanden in een auto met een cataloguswaarde van € 51.989 en de laatste vier maanden in een van € 68.780.
Kilometeradministratie
Uit de door de werknemer bijgehouden kilometeradministratie blijkt dat hij over de eerste acht maanden minder dan 8/12 x 500 kilometer privé met de auto heeft gereden. Over deze periode is door de werkgever de bijtelling voor privé-gebruik niet toegepast. Dat doet de werkgever wel over de tweede periode van 2009 nadat de werknemer heeft aangegeven dat hij de auto van de zaak ook voor privé doeleinden gaat gebruiken. De inspecteur legt de werknemer vervolgens een naheffingsaanslag loonheffingen op wegens privégebruik auto over de periode tot september.
Autokostenfictie
Rechtbank Arnhem geeft aan dat voor de toepassing van de autokostenfictie doorslaggevend is of het privé-gebruik van een auto van de zaak op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer bedraagt. Dat het hier om twee auto's gaat maakt de situatie niet anders, aldus de rechtbank. Nu het privé-gebruik van de achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto's in 2009 niet minder dan 500 kilometer bedraagt, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Bijlagen:

Dinsdag 15 maart 2011

Inkomstenbelasting
Kinderalimentatie: nog steeds aftrekbaar als schuld in box 3

Alimentatie en giften. Zo veel hebben die onderwerpen gewoonlijk niet gemeen. Maar in de fiscaliteit kijken we nergens meer van op.

Het begon allemaal met een uitspraak van de Hoge Raad, die in 2009 enige opschudding veroorzaakte op het Ministerie van Financiën. Het ging over periodieke giften, die bijvoorbeeld worden gedaan aan goeddoelinstellingen maar soms ook aan verenigingen. Periodieke giften mogen volledig worden afgetrokken, dus zonder drempel en zonder maximum. De voorwaarde is dat het gaat om een notarieel vastgelegde verplichting om tenminste vijf jaar lang elk jaar een vast bedrag aan dezelfde instelling te geven.
Volgens de Hoge Raad vormt ook alimentatie een schuld in box 3
De uitspraak van de Hoge Raad ging niet over de aftrek van de periodieke gift zelf, maar over het deel van deze giften dat in de komende jaren nog moest worden geschonken. De schenker stelde dat dit voor hem een schuld was, die in box 3 in aanmerking mocht worden genomen. Hij was immers de verplichting aangegaan om die bedragen in de toekomst te schenken.
­
Maar volgens de Belastingdienst zou er dan een dubbel voordeel zijn: én giftenaftrek én een lager vermogen in box 3.
­
De Hoge Raad zag dat echter anders en gaf de betrokkene gelijk. Aftrek van de schuld in box 3 was toegestaan.
­
De uitspraak leidde tot Kamervragen. De Kamerleden voorzagen dat behalve voor giften ook voor andere aftrekposten een soortgelijke aftrek in box 3 zou gaan gelden, bijvoorbeeld voor alimentatie die iemand betaalt aan zijn ex-echtgenoot of ex-samenwoonpartner. Die alimentatie zelf is al aftrekbaar. Op grond van het arrest zou het ook wel eens zo kunnen zijn dat de in de toekomst te betalen alimentatie als schuld in box 3 zou kunnen worden afgetrokken. In antwoord op Kamervragen zei de staatssecretaris dat het volgens hem bij alimentatie allemaal heel anders lag maar dat hij voor de zekerheid toch de wet ging aanpassen. Dat geschiedde.
­
Vanaf 30 december 2009 was het wettelijk afgelopen met de giften- en alimentatieschuld in box 3. Een slimme datum, want daardoor kon de schuld in 2009 alleen op 1 januari - de eerste peildatum voor box 3 -  in aanmerking worden genomen en niet meer op 31 december.
­
Ondertussen procedeerde de Belastingdienst gewoon door over de alimentatieschuld in de eerdere jaren in de hoop dat de Hoge Raad zou bevestigen dat het voor alimentatie heel anders lag dan voor giften. Maar de Hoge Raad bleek onverbiddelijk: voor alimentatieschulden geldt hetzelfde als voor de periodieke giften: zij vormen een schuld in box 3. De staatssecretaris kon in ieder geval tevreden zijn omdat hij niet voor niets de wet had aangepast.
Ondanks wetsaanpassing is kinderalimentatie nog steeds een schuld in box 3
Toch blijkt er nog een weeffoutje te zijn. In de uitspraak deelde de Hoge Raad en passant mee dat niet alleen de alimentatie aan de ex-echtgenoot of ex-partner als schuld kan worden afgetrokken, maar ook de alimentatie die men als gescheiden ouder aan zijn kinderen moet betalen. Op dat punt is de wet merkwaardig genoeg niet gewijzigd.
­
Waarschijnlijk zal Financiën nu ook voor de kinderalimentatie de wet gaan repareren. Maar dat kan niet met terugwerkende kracht, zodat deze verplichtingen in ieder geval ook in de aangiften over 2010 en 2011 in box 3 als schuld kunnen worden meegenomen.
Maandag 14 maart 2011

Inkomstenbelasting
Tbs-regeling bij aankoop bloot eigendom panden

Een aanmerkelijkbelanghouder rekent de blote eigendom van een drietal panden tot zijn inkomen uit sparen en beleggen. Rechtbank Breda besliste eind 2009 dat de terbeschikkingsstellingsregeling ook van toepassing is bij de aankoop van bloot eigendom. Advocaat-Generaal Niessen (AG) komt tot de conclusie dat de aanmerkelijkbelanghouder zijn aandeel in de onroerende zaken ter beschikking heeft gesteld aan de vennootschappen waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft.
Econnomische blote eigendom
De aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder) koopt in de jaren 1997 en 1998, van een aantal bv's waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft, een aandeel in de economische blote eigendom van een drietal panden. De bv's behouden zich het recht van vruchtgebruik voor, gedurende een periode van twintig jaar. Zij zijn de juridische eigenaren van de panden en dragen het risico van tenietgaan van de opstallen. Alle panden zijn in gebruik bij de bv's.
Box 3 inkomen
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het jaar 2001 rekent de ab-houder de blote eigendom van de panden tot het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De inspecteur rekent het aandeel in de blote eigendom van de panden echter tot het inkomen uit werk en woning (box 1).
Gesplitste aankoop
Volgens de rechtbank moet het begrip 'ter beschikking stellen' in de inkomstenbelasting ruim worden uitgelegd. Zou het een gesplitste aankoop zijn geweest, dan zou de terbeschikkingsstellingsregeling in ieder geval van toepassing zijn. Dit blijkt uit de wetsgeschiedenis. Bij een gesplitste aankoop koopt de verbonden vennootschap het vruchtgebruik van het vermogensbestanddeel en de ab-houder de blote eigendom daarvan.
Terbeschikkingsstellingsregeling van toepassing
Dat in deze zaak het vruchtgebruik, als onderdeel van de eigendom, reeds aanwezig was bij de vennootschappen terwijl dat in het geval van gesplitste aankoop niet was, rechtvaardigt geen verschil in fiscale behandeling. Dat dit geval niet expliciet in de wetsgeschiedenis wordt genoemd is niet van belang. De terbeschikkingsstellingsregeling is ook hier van toepassing.
­
De AG buigt zich nu over de vraag of de ab-houder in deze zaak zijn aandeel in de onroerende zaken ter beschikking stelt aan de bv's en komt tot de conclusie dat dit inderdaad het geval is.
Vergelijkbare situatie
In zijn conclusie schetst de AG een nauw verwante situatie. Stel dat de ab-houder de onroerende zaken in volle eigendom heeft en daarop vervolgens een vruchtgebruik ten behoeve van de bv's vestigt. In dat geval bestaat er geen enkele twijfel dat de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is. De verkrijging van de blote eigendom door de ab-houder en die van het vruchtgebruik door de vennootschap heeft immers in onderlinge samenhang plaatsgevonden en de ab-houder is als actieve partij bij de vestiging van het vruchtgebruik betrokken.
­
Gelet op zowel de ratio van de regeling (de aangroei van de blote-eigendomswaarde tot volle waarde komt aan een ab-houder toe) en de ruime wettekst ("in feite, direct of indirect, ter beschikking stellen") zou het daarmee in strijd zijn wanneer de ab-houder in deze zaak voor de heffing van inkomstenbelasting anders zou worden behandeld dan de ab-houder in de hierboven geschetste nauw verwante situatie.

Bijlagen:

Vrijdag 11 maart 2011

Loonheffingen
Weinig mkb-bedrijven stappen over naar werkkostenregeling

Er zijn maar weinig bedrijven in het mkb die overstappen naar de nieuwe werkkostenregeling. Dit blijkt uit onderzoek dat Grant Thornton en Baker Tilly Berk onafhankelijk van elkaar hebben uitgevoerd bij hun klanten. Van de 5500 bedrijven waar zij de loonadministratie doen, is slechts een klein percentage overgestapt.

Dit meldt De Telegraaf . Bij de 2553 bedrijven voor wie Grant Thornton de loonadministratie doet, zijn er 277 per 1 januari overgestapt naar de werkkostenregeling. Dat is 11%. Bij Baker Tilly Berk is de animo nog minder. Van de ruim 3300 werkgevers hebben er 78 (2,4%) de moeite genomen om de regeling in te voeren. Beide organisaties noemen het aantal schikbarend laag.

[ Bron: De Telegraaf ]
Donderdag 10 maart 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffingen
Bijtelling privégebruik auto door ritten naar en van golfclub

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) rijdt regelmatig met een auto van de zaak van en naar de golfclub. Volgens rechtbank Arnhem hebben de ritten een gemengd karakter en zijn ze niet gemaakt binnen de dienstbetrekking. De dga heeft hierdoor de 500 km-grens overschreden en de inspecteur heeft daarom terecht een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
Sluitende km-administratie
De dga neemt door middel van zijn personal holding deel in diverse ondernemingen en projecten. Via zijn holding heeft hij de beschikking over twee personenauto's. Voor de ene auto past de holding een bijtelling toe. Met betrekking tot de andere auto heeft de dga een Verklaring geen privegebruik auto aangevraagd en verkregen. Van alle gereden kilometers met deze auto heeft de dga een sluitende km-administratie bijgehouden. De holding heeft voor deze auto dan ook geen bijtelling toegepast.
Autoritten naar de golfclub
De auto is onder meer gebruikt voor ritten van en naar de golfclub, waarvan de dga geen lid, maar alleen sponsor is. In 2006 gaat het om 211 km, waarvan de inspecteur uiteindelijk stelt dat de grens van 500 km niet wordt overschreden, ook al zouden de km's geheel privé zijn. In 2007 gaat het echter om circa 330 km. In geschil is of deze km's zakelijk of privé zijn. Als de ritten niet zakelijk zijn, dan is niet in geschil dat de dga met de auto in 2007 méér dan 500 km voor privé-doeleinden heeft gereden en dat de naheffing loonbelasting over 2007 terecht is.
Gemengd karakter
De rechtbank beslist dat de ritten van en naar de golfclub een gemengd karakter hebben. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het spelen van golf in het algemeen behoort tot de privé-sfeer. De dga heeft echter aannemelijk gemaakt dat ook zakelijke overwegingen een rol hebben gespeeld. Daartoe heeft hij een lijst overgelegd met deals die zijn voortgevloeid uit afspraken op de golfclub.
Geen nauw verband met dienstbetrekking
Volgens de rechtbank worden de door de dga gemaakte ritten van en naar de golfclub in dezelfde mate gemaakt door iemand die zich, wat inkomen, vermogen en gezin betreft, in dezelfde omstandigheden bevindt, maar die niet dezelfde dienstbetrekking vervult. De ritten hebben dus geen nauw verband met de dienstbetrekking. De inspecteur heeft volgens de rechtbank dan ook terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan de dga.

Bijlagen:

Woensdag 9 maart 2011

Fiscaal Procesrecht
Bestuurder niet aansprakelijk voor heffingsrente

Een bestuurder kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de onbetaalde heffingsrente door zijn bv. De inspecteur beschikte namelijk al in 2002 over de benodigde gegevens om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen, maar doet dit uiteindelijk pas eind 2006. Het oplopen van de heffingsrente is dan ook niet te wijten aan onbehoorlijk bestuur, maar aan het te lang aanhouden van de zaak door de inspecteur.
Ontbinding bv
De bestuurder is van september 2001 tot oktober 2002 enig aandeelhouder van een bv. De bv is opgericht in september 2001 en handelt in mobiele telefoons. Volgens de inspecteur heeft de bv in 2001 en 2002 over intracommunautaire transacties ten onrechte het nultarief toegepast. In 2005 is de bv ontbonden. De ontvanger van de Belastingdienst verzoekt in 2007 de vereffening van de bv te heropenen. Vervolgens is aan de vereffenaar in december van dat jaar een duplicaat gezonden van de naheffingsaanslag omzetbelasting uit december 2006.
Aansprakelijkstelling
Bij beschikking van 7 februari 2008 heeft de ontvanger de bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2001 tot en met 30 september 2002 van de bv. Het gaat om een bedrag aan omzetbelasting van € 589.840, heffingsrente tot een bedrag van € 110.927, verschuldigde kosten van € 13 en invorderingsrente.
Rechtbank vermindert aansprakelijkstelling
De vraag is of de bestuurder terecht aansprakelijk is gesteld voor de niet betaalde aanslag en voor ondermeer de heffingsrente. Rechtbank Haarlem beslist dat de aanslag voor wat betreft 2001 te laat is opgelegd en vermindert de aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 227.821. Bovendien wordt de aansprakelijkstelling ook verlaagd voor wat betreft de heffingsrente en wel tot een bedrag van € 33.942.
Beschikking heffingsrente onterecht
Hof Amsterdam beslist dat de beschikking heffingsrente niet terecht is omdat de inspecteur al in 2002 over alle benodigde gegevens beschikte. Het feit dat de inspecteur de zaak destijds bij de FIOD heeft aangemeld en dat die er jaren mee bezig is geweest en er uiteindelijk niets mee heeft gedaan, kan de bestuurder niet worden aangerekend. Hij kan dus niet aansprakelijk worden gehouden voor de betaling van de heffingsrente ad € 33.942. Het hof vermindert de aansprakelijkstelling tot € 227.821.

Bijlagen:

Dinsdag 8 maart 2011

Loonheffingen
Verkeersboeten onder de werkkostenregeling

Een door de werkgever betaalde en niet op de werknemer verhaalde verkeersboete vormt loon. Dit geldt volgens Hof Amsterdam ook als het een buitenlandse verkeersboete betreft.

Onder de werkkostenregeling geldt dat als een werkgever ervoor kiest om een door buitenlandse autoriteiten opgelegde verkeersboete niet op de werknemer te verhalen, hij het voordeel wegens het niet-verhalen kan aanwijzen als eindheffingsbestanddeel ten laste van de vrije ruimte.

Verkeersboetes die door de Nederlandse autoriteiten zijn opgelegd, moeten voor toepassing van de werkkostenregeling echter verplicht tot het loon van de werknemer worden gerekend.
­
Uit de tekst van de Wet op de loonbelasting en wetsgeschiedenis valt niet af te leiden dat een boete die door een buitenlandse autoriteit is opgelegd vrij vergoed kan worden. Uit de wet volgt slechts dat het vergoeden, dan wel het niet verhalen, van buitenlandse geldboetes niet onder alle omstandigheden tot loonheffing leidt.
­
De verkeersovertreding in de casus is echter niet gemaakt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De betaling van de boete door de bv is daarom terecht als loon aan te merken.
Maandag 7 maart 2011

Inkomstenbelasting
Rentearbitrage dga volgens Hoge Raad toch onbelast

De Hoge Raad heeft beslist dat een door een directeur-grootaandeelhouder (dga) behaald rentevoordeel door rentearbitrage niet belastbaar was als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row).

De dga had van zijn bv een grote som geld geleend tegen hetzelfde rentepercentage als de bv had kunnen ontvangen bij een bank. Dat rentepercentage was het hoogste van de rente op een maanddeposito en een zakelijke rendementsrekening. In 2003 bedroeg die rente op jaarbasis ongeveer 2,5%. De dga zette het opgenomen bedrag op een internetspaarrekening waarvan de ontvangen rente gemiddeld 3,6% bedroeg. De inspecteur was van mening dat het rentevoordeel van 1,1% belastbaar was in box 1 als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row). Hof Den Haag was het met de inspecteur eens. De volledige zeggenschap van de dga in de bv had hem in staat gesteld in privé een voordeel te verwerven.
­
De Hoge Raad vernietigde echter de hofuitspraak. Het uitzetten van gelden op een spaarrekening gaat normaal, actief vermogensbeheer niet te buiten. Daardoor kan geen sprake zijn van belastbaar row. Dit is niet anders wanneer de uitgezette gelden zijn ingeleend en ook niet wanneer de uitgezette gelden zijn ingeleend van een vennootschap waarover de dga de zeggenschap heeft. De kennis van rentetarieven op spaarrekeningen is ook niet als een bijzondere vorm van kennis aan te merken, waardoor in de onderhavige procedure geen sprake kon zijn van een normaal, actief vermogensbeheer te boven gaande werkzaamheid.

Bijlagen:

Vrijdag 4 maart 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffing
Fiscale aftrek pensioenpremie zzp'ers naar 10 jaar

Zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) kunnen binnenkort langer fiscaal gefaciliteerd meeliften in de pensioenregeling van het bedrijf waar ze het laatst in loondienst waren.

Staatssecretaris van Financiën Frans Weekers is van plan de maximale termijn voor de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies te verlengen van 3 naar 10 jaar. Weekers schrijft dat in antwoord op Kamervragen.
­
Het is de bedoeling dat de langere termijn voor de fiscale faciliteit in 2012 ingaat. Zzp'ers kunnen dan maximaal 10 jaar de pensioenpremie fiscaal aftrekken. De maatregel wordt opgenomen in het fiscale eindejaarsbesluit. "In de Pensioenwet stond al een termijn van 10 jaar, maar de fiscale voordelen waren beperkt tot 3 jaar. Dat is een situatie die we nu recht trekken. Voor ZZP'ers in Nederland betekent dat een forse verbetering van hun pensioenvoorwaarden", aldus Weekers, die met de verruiming tevens invulling geeft aan een advies van de Sociaal-Economische Raad.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]
Donderdag 3 maart 2011

Omzetbelasting
Voorbelasting op bouwkosten van pand volledig aftrekbaar

Een ondernemer claimt aftrek van de btw op alle bouwkosten van een pand in gemengd gebruik. Hof Leeuwarden beslist dat de voorbelasting volledig aftrekbaar is omdat er sprake is van één onroerende zaak en niet van twee fysiek gescheiden gebouwen waarvan één als privépand en één als zelfstandige bedrijfsruimte in gebruik zou zijn.

Een ondernemer laat in 2002 op een industrieterrein een woning bouwen met een afzonderlijk bedrijfsgedeelte. Het pand bestaat uit een begane grond, en een verdieping die geheel privé wordt gebruikt. Op de begane grond bevinden zich een kantoorruimte, een keuken, een woonkamer, een wc, een berging en een entree met hal met deuren naar de verschillende ruimten.
Twee gescheiden gebouwen
De ondernemer heeft alle over de nieuwbouw in rekening gebrachte voorbelasting geclaimd. Hij is van mening dat er sprake is van één onroerende zaak. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van twee fysiek gescheiden gebouwen, een privépand en een bedrijfsruimte. Daarom staat hij de aftrek van voorbelasting op het privépand niet toe. Aan de ondernemer wordt een naheffingsaanslag opgelegd van € 22.549.
Geen duidelijke afscheiding
Het hof beslist dat het niet aannemelijk is dat het pand uit gescheiden bouwwerken bestaat, waarbij beide gedeelten fysiek dusdanig van elkaar zijn afgescheiden dat het bedrijfsgedeelte zelfstandig geëxploiteerd kan worden. In de kantoorruimte zijn namelijk niet alle voor het gebruik van een kantoor benodigde (bouwkundige) voorzieningen aanwezig. Zo ontbreken een eigen entree en eigen elektra- en watervoorzieningen en een pantry of keuken(blok).
Volledige aftrek voorbelasting
Niet in geschil is dat de ondernemer het pand zowel voor bedrijfsdoeleinden als voor andere dan bedrijfsdoeleinden gebruikt. De ondernemer kan het pand volledig tot zijn bedrijfsvermogen rekenen en de voorbelasting in verband met de nieuwbouw volledig aftrekken. Het hof verklaart het beroep van de ondernemer dan ook gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag.
Wijziging btw-aftrek vanaf 2011 Met ingang van 2011 is geen volledige btw-aftrek meer mogelijk bij gemengd gebruik van een onroerende zaak. Bij de aanschaf van een woon-werkpand wordt de btw over het privégebruik direct beperkt. Alleen de btw die betrekking heeft op het bedrijfsgebruik is aftrekbaar.

Bijlagen:

Woensdag 2 maart 2011

Inkomstenbelasting
Aanpassing nieuwe doorschuiffaciliteit voor boedelmenging

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft vandaag de Tweede nota van wijziging en de Memorie van toelichting Fiscale verzamelwet 2010 gepubliceerd. In de wijzigingsnota wordt ondermeer de nieuwe doorschuiffaciliteit bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht aangepast, om overkill te voorkomen.
Nieuwe doorschuiffaciliteit
Sinds 1 januari 2011 is in de Wet inkomstenbelasting 2001 een doorschuiffaciliteit bij een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht opgenomen. Onder voorwaarden hoeft een belastingplichtige niet af te rekenen over een eventuele meerwaarde van een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel waarvan de helft overgaat naar de echtgenoot. De startwaarde bij die echtgenoot wordt gesteld op de helft van de boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige aan de vooravond van het huwelijk. Ook eventueel aanwezige reserves en voorzieningen schuiven voor de helft door naar de echtgenoot.
Voorkomen overkill door aanpassing
Veelal gaat het in een terbeschikkingstellingssituatie om in Nederland gelegen onroerende zaken waarbij volgens internationaal gebruik het heffingsrecht is toegewezen aan de bronstaat Nederland. Als Nederland na een boedelmenging heffingsbevoegd blijft over het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel, bevat de nieuwe doorschuiffaciliteit een overkill. Deze ontstaat door de voorwaarde dat de echtgenoot naar wie de helft van het ter beschikking gestelde vermogenbestanddeel overgaat een binnenlandse belastingplichtige moet zijn. Door het laten vervallen van de voorwaarde van binnenlandse belastingplichtig, zal deze overkill zich niet voordoen.
Onderwerpen Memorie van toelichting
In de Memorie van toelichting wordt aandacht besteedt aan de volgende onderwerpen:

  • Milieu-investeringsaftrek voor elektrisch rijden.
  • Aanpassing tbs-regeling bij gemeenschap van goederen.
  • Peildatum box 3 in buitenlandsituaties.
  • Aftrek uitgaven monumentenpand buitenlandse belastingplichtigen.
  • Verhoging van de aanslaggrens inkomstenbelasting voor 2009.
  • Aanpassingen naar aanleiding van invoering van de werkkostenregeling.
  • Aanpassingen naar aanleiding van de motie Jurgens c.s.
  • Algemene heffingskorting in overeenstemming met Wet inkomstenbelasting 2001.
  • Uitbreiding begrip economische eigendom voor de overdrachtsbelasting.
  • Aanpassingen op herziening Successiewet 1956 en aanverwante wetten.
Bijlagen:
Dinsdag 1 maart 2011

Inkomstenbelasting
Alimentatieverplichting is een schuld in box 3

De redactie van de Kluwer Belastinggids brengt regelmatig geactualiseerde informatie uit voor de editie van 2011. Er is nu een update geschreven voor hoofdstuk hoofdstuk 16.6. Deze informatie is van belang voor de jaren tot en met 2009.

Voor de meeste mensen is het mosterd na de maaltijd, maar de Hoge Raad heeft op 11 februari 2011 een belangrijke uitspraak gedaan over alimentatie.
­
Alimentatie die u betaalt aan uw ex-echtgenote of ex-partner is aftrekbaar (zie Hoofdstuk 14.6). Het bedrag dat u in een jaar betaalde, kunt u in dat jaar aftrekken.
­
Daarnaast is de alimentatie die u in de toekomst nog moet betalen een schuld. En schulden komen in box 3 in mindering op de bezittingen.
­
De Staatssecretaris van Financiën vond dat wat teveel van het goede: een jaarlijkse aftrek van de alimentatie-uitkeringen en dan ook nog een lager vermogen in box 3 door de alimentatieschuld voor de toekomst. Hij voerde daarom allerlei argumenten aan voor de Hoge Raad waarom die schuld in box 3 niet in aanmerking genomen zou moeten worden. Maar de Hoge Raad gaf nul op het rekest: de alimentatieverplichting is een schuld als alle andere schulden, aldus de rechter.
­
De staatssecretaris had die bui overigens al zien hangen en heeft de wet op dit punt al gewijzigd. Vanaf 30 december 2009 kan de alimentatieverplichting voor de ex-echtgenoot of ex-partner wettelijk niet meer in box 3 worden afgetrokken. Het arrest van de Hoge Raad heeft dan dus alleen gevolgen voor jaren tot en met 2009, en in 2009 zelf alleen voor de eerste peildatum voor box 3: 1 januari. Staan er nog aanslagen van die tijd open en hebt u alimentatieverplichtingen, dan kunt u de Belastingdienst verzoeken alsnog daarmee rekening te houden.
­
Het oordeel van de Hoge Raad geldt ook voor alimentatie die u aan uw kinderen moet betalen. Voor alimentatie aan kinderen is de wet overigens nog niet aangepast. Deze verplichting kunt u dus ook opnemen op de tweede peildatum voor 2009 en op beide peildata in 2010.
­
Maandag 28 februari 2011

Erf- en schenkbelasting
De schenkingsvrijstellingen van ouders aan kind

Tot welk bedrag kan een ouder belastingvrij schenken aan kinderen? En aan welke voorwaarden moet de schenking voldoen?

Ouders mogen jaarlijks aan hun kind een belastingvrije schenking doen van € 5.030 (bedrag 2011). Voor een kind tussen de 18 en 35 jaar wordt dit vrijgestelde bedrag voor één kalenderjaar verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling een beroep wordt gedaan in de aangifte. De eenmalig verhoogde vrijstelling van maximaal € 24.144 (bedrag 2011) kan onder voorwaarden extra worden verhoogd tot een bedrag van € 50.300 (bedrag 2011). Het moet dan gaan om een schenking voor de eigen woning van het kind of een studie. Daarbij gelden de volgende voorwaarden.
Eigen woning
De vrijstelling wordt slechts verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de schenking wordt gebruikt voor
    1. de verwerving van een eigen woning;
    2. het afkopen van een recht van erfpacht, opstal of beklemming; of
    3. het geheel of gedeeltelijk aflossen van een eigenwoningschuld; In deze gevallen vindt de schenking plaats onder een opschortende voorwaarde. De schenking kan al zijn overeengekomen, maar wordt pas definitief als de hiervoor beschreven gebeurtenis zich voordoet.
    4. kosten voor verbetering of onderhoud van de eigen woning; In dit geval vindt de schenking plaats onder ontbindende voorwaarde. De schenking vervalt als het geschonken bedrag niet in het jaar van de schenking of in de twee daarop volgende kalenderjaren is gebruikt voor verbetering of onderhoud van de eigen woning.
  2. van de schenking is een notariële akte opgemaakt, waarin is opgenomen dat het geschonken bedrag bestemd is voor de eigen woning; en
  3. op verzoek kan met schriftelijke bewijzen worden aangetoond dat het geschonken bedrag daadwerkelijk is gebruikt voor de eigen woning.
Studie
De vrijstelling wordt slechts verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de kosten voor de studie of opleiding zijn aanzienlijk hoger dan gebruikelijk. Hiervan is sprake als de kosten, exclusief kosten voor levensonderhoud, ten minste € 20.000 per jaar bedragen;
  2. de schenking is gedaan bij notariële akte. In de akte is vermeld voor welke studie of opleiding het bedrag bedoeld is en hoe hoog de verwachte kosten zijn;
  3. de schenking is gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover het geschonken bedrag niet binnen twee kalenderjaren na het jaar waarin de schenking is gedaan aan de studie of opleiding is besteed;
  4. op verzoek kan met schriftelijke bewijzen worden aangetoond dat het bedrag is gebruikt voor de vermelde studie of opleiding.

Opschortende en ontbindende voorwaarde
  • Opschortende voorwaarde: de overeenkomst treedt pas in werking als een bepaalde gebeurtenis zich voordoet.
  • Ontbindende voorwaarde: de overeenkomst eindigt als de ontbindende voorwaarde zich voordoet.
Vrijdag 25 februari 2011

Fiscaal Procesrecht
Ontvanger kan een eenmaal verstrekte betalingskorting niet intrekken

De ontvanger van de Belastingdienst heeft niet de bevoegdheid om een eenmaal verstrekte betalingskorting in te trekken. De ontvanger was zich hiervan bewust. Om die reden kent rechtbank Haarlem aan een bv een integrale proceskostenvergoeding toe. Betalingskorting
De bv heeft een gebroken boekjaar. Zij betaalt de gehele aan haar opgelegde voorlopige aanslag vennootschapsbelasting van € 201.849 in één bedrag. Omdat de bv de aanslag betaalt vóór de eerste vervaltermijn wordt haar een betalingskorting van € 11.985 verstrekt. Onjuiste berekening
De ontvanger trekt bij beschikking van 6 augustus 2007 de verleende betalingskorting in, en stelt de betalingskorting vast op nihil. Door een fout in het rekenprogramma heeft er bij gebroken boekjaren een onjuiste berekening van de betalingskorting plaatsgevonden bij het opleggen van voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting. De bv tekent beroep aan tegen de beschikking. Onbevoegdheid
De rechtbank vernietigt de beschikking. Het legaliteitsbeginsel brengt mee dat voor de mogelijkheid om een eenmaal vastgestelde beschikking in het nadeel van een belastingplichtige te herzien een expliciete wettelijke grondslag nodig is. Dit geldt ook als een toegekende betalingskorting berust op een voor de belastingplichtige kenbare fout zonder bewuste standpuntbepaling van de ontvanger. Terugnemen betalingskorting
De Invorderingswet 1990 voorziet enkel in de mogelijkheid om een betalingskorting terug te nemen als een belastingaanslag waarop de betalingskorting is verleend, wordt verminderd. In dat geval wordt de betalingskorting teruggenomen over het bedrag van de vermindering. De bevoegdheid om op een andere grond een eenmaal verleende betalingskorting in te trekken en vervolgens op nihil te stellen is nergens gegeven. Integrale proceskostenvergoeding
Vervolgens beslist de rechtbank dat de bv recht heeft op een vergoeding van de werkelijke proceskosten. Met het afgeven van de beschikking, neemt de ontvanger een standpunt in waarvan op dat moment duidelijk is, dat het in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal kunnen houden. Door zijn ernstig onzorgvuldig handelen dwingt de ontvanger de bv kosten te maken die niet voor rekening van bv behoren te komen. De rechtbank kent daarom een integrale proceskostenvergoeding toe van € 6.950.

Bijlagen:

Donderdag 24 februari 2011

Inkomstenbelasting
Box 3-heffing bij bloot eigenaar woning

De waarde van het bloot eigendom van een woning behoort bij een man tot zijn rendementsgrondslag in box 3. Zijn broer heeft het recht van gebruik en bewoning, is in box 1 eigenwoningforfait verschuldigd en heeft recht op renteaftrek. Volgens hof 's-Hertogenbosch is er dan ook geen sprake van dubbele heffing. Bloot eigendom
De man heeft het blote eigendom van een woning en zijn broer beschikt krachtens erfrecht over het recht van gebruik en bewoning. De broer is in box 1 het eigenwoningforfait verschuldigd over de volledige WOZ-waarde van de woning. De man stelt dat er hierdoor sprake is van dubbele heffing en is van mening dat hij in box 3 niet kan worden belast voor het blote eigendom van de woning. Rendementsgrondslag
Het hof beslist dat de waarde van het blote eigendom van de woning bij de man behoort tot zijn rendementsgrondslag in box 3. Het hof verwerpt de klacht van de man dat er dubbele heffing optreedt doordat zijn broer, die het recht van gebruik en bewoning heeft, over de volledige WOZ-waarde van de woning eigenwoningforfait betaalt. Geen dubbele heffing
Het hof verwijst hiervoor naar de parlementaire geschiedenis en oordeelt dat niet kan worden gezegd dat de keuze van de wetgever niet redelijk is. In beginsel heeft de broer namelijk ook recht op renteaftrek in box 1. Dit rechtvaardigt de door de man bedoelde dubbele heffing. Van een buitensporige last voor de bloot eigenaar is volgens het hof dan ook geen sprake.

Bijlagen:

Woensdag 23 februari 2011

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Inspecteur belast ab-winst in verkeerd jaar

Wanneer aanmerkelijkbelang-aandelen worden verkocht dan is er sprake van een vervreemdingsvoordeel. Dit voordeel is belast in box 2 als de overdrachtsprijs meer is dan de verkrijgingsprijs. Maar wanneer is het voordeel dan genoten?

Hof 's-Hertogenbosch beslist dat het aangaan van een obligatoire overeenkomst bepalend is voor het realisatiemoment van de aanmerkelijkbelang-winst (ab-winst). Verkoop van aandelen
Een aanmerkelijkbelanghouder verkoopt op 30 december 2000 zijn aandelen in een vennootschap bij onderhandse akte aan zijn nieuw opgerichte bv. De aandelen worden op 24 juli 2001 bij notariële akte juridisch geleverd aan de bv. De aanmerkelijkbelanghouder verantwoordt de ab-winst behaalt door de vervreemding van de aandelen niet in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur legt daarom een navorderingsaanslag 2001 op voor de ab-winst. Toestemming mede-aandeelhouders
De aanmerkelijkbelanghouder stelt echter dat de ab-winst in 2000 belast had moeten worden. Rechtbank Breda beslist dat de inspecteur de winst terecht in 2001 heeft belast. Volgens de statutaire blokkeringsregels is de toestemming van de mede-aandeelhouders nodig voor de verkoop van de aandelen. Volgens de rechtbank is deze toestemming pas op 24 juli 2001 verleend. Het gelijk is aan de inspecteur. Verkeerd jaar
Het hof beslist echter dat de vervreemding in 2000 plaatsvond. Volgens het hof heeft de inspecteur de ab-winst dan ook in het verkeerde jaar belast. Het hof overweegt hierbij dat de wilsovereenstemming was gericht op een overgang van de economische eigendom van de aandelen naar de bv met ingang van 1 januari 2001. Economisch belang
Dit is ook in overeenstemming met de overeenkomst van 30 december 2000 waarin is bepaald dat alle baten en lasten met ingang van 1 januari 2001 voor rekening en risico van de koper zijn. De koper vermeldt de aandelen als haar economische eigendom in de openingsbalans 2001. Het economisch belang bij de aandelen berust dus met ingang van 2001 en ook het gehele jaar 2001 bij de koper. Realisatiemoment
In 2000 heeft dan voor de toepassing van de regeling van het aanmerkelijk belang een vervreemding plaatsgehad. Anders gezegd: in dit fiscale kader wordt voor de bepaling van het realisatiemoment aangesloten bij de overgang van het economische belang. Strikt genomen had de aanmerkelijkbelanghouder kunnen volstaan met de vervreemding van de economische eigendom en juridisch eigenaar kunnen blijven. Hij had zijn mede-aandeelhouder in dat geval niet eens behoeven te melden, dat hij de aandelen hield voor rekening en risico van een vennootschap. Datum obligatoire overeenkomst bepalend
Voor wat betreft de aanbiedingsregeling in de statuten overweegt het hof dat dit betrekking heeft op de juridische overdracht van de aandelen. Voor het realisatiemoment van de ab-winst is volgens vaste jurisprudentie het moment van het aangaan van de obligatoire overeenkomst beslissend. De ab-winst is volgens het hof dan ook niet belastbaar in 2001.

Bijlagen:

Dinsdag 22 februari 2011

Omzetbelasting
Voorwaarden kleine ondernemersregeling (KOR)

Zogeheten kleine ondernemers hebben recht op de kleine ondernemersregeling. Deze regeling houdt in dat zij in sommige gevallen geen omzetbelasting hoeven te betalen. Om als kleine ondernemer te boek te staan moet er op jaarbasis per saldo minder dan € 1.883 aan omzetbelasting verschuldigd zijn.
Ondernemers hebben alleen recht op de kleine ondernemersregeling (KOR) als ze een eenmanszaak hebben of als ze werken in samenwerkingsverband. Bij samenwerkingsverbanden moet er wel op gelet worden dat de KOR per samenwerkingsverband wordt toegepast en dus niet per maat of firmant.
­
Bij de toepassing van de KOR speelt de hoogte van de omzetbelasting geen rol. Het gaat om het saldo van de verschuldigde omzetbelasting en de aftrekbare voorbelasting. Bedraagt de verschuldigde omzetbelasting per saldo niet meer dan € 1.345, dan hoeft de ondernemer helemaal geen omzetbelasting af te dragen. Is de verschuldigde omzetbelasting meer dan € 1.883, dan moet hij alle omzetbelasting afdragen. Bedraagt de verschuldigde omzetbelasting tussen de € 1.345 en € 1.883, dan vindt er een vermindering van de af te dragen omzetbelasting plaats. De vermindering is daarbij gelijk aan 2,5 maal het verschil tussen € 1.883 en het bedrag van de per saldo te betalen belasting. Voorbeeld

jaar 1

jaar 2

jaar 3

jaar 4

jaar 5

Omzetbelasting over de omzet

€ 1.900

€ 1.900

€ 1.900

€ 1.900

€ 1.900

Voorbelasting

€   500

€ 1.500

€ 2.500

€     17

€    555

(A)=

€ 1.400

€   400

-/-

€   600

€ 1.883

€ 1.345

KOR: 2,5 x (1.883 -/- (A))

€ 1.207

€   400  

€      0

€       0

€ 1.345

Per saldo te betalen

€   193

€ 0

-/-

€   600

€ 1.883

€       0


­
Begint de zelfstandige in de loop van het jaar een bedrijf, dan is het hele bedrag van de KOR van toepassing. Dit betekent dat er geen berekening hoeft plaats te vinden hoeveel omzetbelasting er betaald zou moeten worden als het bedrijf gedurende het gehele jaar zou hebben bestaan. Dit geldt ook als een bedrijf worden beëindigd. Maandag 21 februari 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffingen
Hof leidt gebruikelijk loon af van managementvergoeding

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) verricht werkzaamheden voor zijn holding en via de holding bv ook voor de werk-bv. Hij ontvangt in totaal een loon van gemiddeld € 52.451 per jaar, maar hof Den Haag vindt dit te laag. Het gebruikelijk loon is € 20.000 voor de werkzaamheden voor de holding plus een loon afgeleid van de managementvergoeding voor de werkzaamheden voor de werk-bv. Managementvergoeding
De dga houdt alle aandelen van zijn holding bv. De holding bv houdt op haar beurt 50% van de aandelen in een bouw- en aannemingsbedrijf (werk-bv). De dga werkt via de holding als directeur van de werk-bv. De holding ontvangt in de jaren 2001 t/m 2005 van de werk-bv een managementvergoeding van gemiddeld bijna € 110.000 per jaar. Gemiddeld loon
De dga ontvangt in die jaren een loon van gemiddeld € 52.451 per jaar. De inspecteur verhoogt het loon over die jaren en legt aan de holding een naheffingsaanslag loonbelasting op. Volgens de inspecteur heeft de dga twee dienstbetrekkingen: een bij de holding en een bij de werk-bv. Rechtbank Den Haag verlaagt het loon naar € 500 voor werkzaamheden die de dga verricht voor zijn holding. Voor wat betreft de dienstbetrekking bij de werk-bv oordeelt de rechtbank dat de inspecteur het gebruikelijk loon onterecht met behulp van de afroommethode (70 procent van de managementvergoeding minus pensioenkosten, overige kosten en een winstopslag) heeft vastgesteld. De inspecteur gaat in hoger beroep. Loon voor twee dienstbetrekkingen
Het hof stelt vast dat er sprake is van twee dienstbetrekkingen. De holding betaalt aan haar dga loon. Dat loon heeft betrekking op de door de dga verrichte directiewerkzaamheden voor de holding en directiewerkzaamheden voor de werk-bv. Er moet dus voor twee dienstbetrekkingen een gebruikelijk loon worden vastgesteld, voor de dienstbetrekking bij de holding en voor de fictieve dienstbetrekking bij de werk-bv. Gebruikelijk loon bij parttime dienstbetrekking
Voor wat betreft de dienstbetrekking met de holding acht het hof het aannemelijk dat het gebruikelijk loon minder bedraagt dan € 39.000. Het hof gaat uit van een parttime dienstbetrekking en stelt het loon in goede justitie vast op € 20.000. Gebruikelijk loon afgeleid van managementvergoeding
Bij de bepaling van het gebruikelijk loon voor de werk-bv heeft de inspecteur volgens het hof niet de afroommethode gehanteerd maar heeft hij het gebruikelijk loon terecht afgeleid uit de managementvergoeding. Het gaat om de brutovergoeding voor het ter beschikking stellen van de dga minus een marge (van 10 %) voor de ter beschikking stellende partij. De marge is volgens het hof gebruikelijk tussen zakelijk handelende (rechts)personen. Vervolgens komen hier nog in mindering op de pensioen- en overige lasten. De inspecteur heeft het gebruikelijk loon niet te hoog vastgesteld. Het hoger beroep van de inspecteur is dan ook gegrond.

Bijlagen:

Vrijdag 18 februari 2011

Loonheffingen
Staatssecretaris Weekers verduidelijkt toepassing cafetariaregelingen

In de uitvoeringspraktijk van de loonheffingen bestaat behoefte aan verduidelijking van de wetstoepassing bij zogenoemde cafetariaregelingen. Dit blijkt uit het grote aantal vragen aan de Belastingdienst over de fiscale gevolgen van een dergelijke regeling. Reden voor staatssecretaris Weekers van Financiën om het besluit over wijziging van beloningen, in het bijzonder van de cafetariaregelingen, opnieuw uit te brengen. Cafetarieregelingen
Cafetariaregelingen voorzien in het algemeen in een ruil van belaste loonbestanddelen met andere loonbestanddelen die geheel of gedeeltelijk niet tot het bij de werknemer belaste loon behoren. De ruil van belaste loonbestanddelen betreft bijvoorbeeld (een gedeelte van) het brutoloon per maand, een eindejaarsuitkering, een tantième, een provisie of de vakantietoeslag. Een bijzondere vorm van ruil is die waarbij de werknemer ADV-dagen of vakantiedagen ruilt.
­
­De werknemer kan dergelijke loonbestanddelen bijvoorbeeld inzetten ter verkrijging van een fiets, spaarloon, een vergoeding voor kosten van kinderopvang, een vergoeding of verstrekking van de inrichting van een werkruimte, een vergoeding voor regelmatig woon-werkverkeer of andere zakelijke reizen, een vergoeding van de kosten van een studie of een vergoeding van vakbondscontributie. Werkkostenregeling
Met ingang van 2011 kunnen, onder het regime van de werkkostenregeling, cafetariaregelingen voorzien in een ruil waardoor belaste loonbestanddelen als gerichte vrijstelling buiten de belastingheffing blijven. Ook is een ruil mogelijk als de werkgever de heffing bij de werknemer voorkomt door een vergoeding of verstrekking aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. Wijziging overeengekomen beloning
In het besluit schetst de staatssecretaris een algemeen toetsingskader voor aan werknemers geboden keuzes van arbeidsvoorwaarden of beloningsbestanddelen. Hierbij staat centraal de beoordeling van de realiteitswaarde van dergelijke keuzes. De staatssecretaris gaat onder ander in op de realiteitswaarde als werkgevers en werknemers een overeengekomen beloning wijzigen. Verder bevat het besluit een aantal praktische voorbeelden van situaties waarin een ruil al dan niet de door betrokkenen beoogde gevolgen voor de loonheffingen heeft. Praktische aanwijzingen
De opzet van een cafetariaregeling en de aanvulling op de arbeidsovereenkomst zijn vanuit het oogpunt van de loonheffingen in beginsel vormvrij. Als handreiking voor de praktijk staan in het besluit nog enkele praktische aanwijzingen. Allereerst is van belang dat de werkgever in de gehanteerde regeling duidelijk omschrijft wat de toekomstige keuzemogelijkheden voor de werknemer zijn, wat de fiscale en andere (inkomensgerelateerde) gevolgen (kunnen) zijn en indien van toepassing, wat de gevolgen bij uitdiensttreding zijn. Vastleggen individuele keuze
In een aanvulling op de arbeidsovereenkomst kunnen werkgever en werknemer de individuele keus van de werknemer vastleggen. Daarin kan de werkgever bijvoorbeeld het volgende opnemen:

  • de reden van de aanvulling op de arbeidsovereenkomst;
  • het doel waarvoor de werknemer een bron inzet en de afgesproken periode (bijvoorbeeld: ëDe werkgever zal in verband met de vergoeding van de kosten van het lidmaatschap van een vakbond aan de werknemer een vergoeding verstrekken met ingang van .......... (datum) tot ............ (datum) van € ......... per maand.'). De werkgever zal die vergoeding aanwijzen als eindheffingsbestanddeel ten laste van de zogenoemde vrije ruimte. Daardoor kan de vergoeding onbelast blijven bij de werknemer;
  • de bron die de werknemer in het kader van de regeling inzet, tot welk bedrag hij de bron inzet en de periode waarover hij die bron inzet (bijvoorbeeld: ëHet overeengekomen brutoloon per maand zal met ingang van .......... (datum) tot ............... (datum) worden verlaagd met een bedrag van € ......... per maand.'.
Bijlagen:
Donderdag 17 februari 2011

Fiscaal Procesrecht
Ook bij voldoende geldmiddelen kan sprake zijn van betalingsonmacht

Onlangs heeft de Hoge Raad arrest gewezen over de bestuurdersaansprakelijkheid voor door een vennootschap verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen die niet is afgedragen. PwC spreekt in dit verband van een ëbelangwekkend arrest'.

Als een vennootschap niet tot betaling van verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringenin staat is, moet de vennootschap aan de ontvanger tijdig een melding van betalingsonmacht doen. Wordt aan de meldingsplicht niet of niet op de juiste wijze voldaan, dan wordt wettelijk vermoed dat de niet-betaling aan de bestuurder is te wijten als gevolg van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. In bepaalde omstandigheden kan de bestuurder dat wettelijke vermoeden weerleggen. Maar wat is betalingsonmacht?
­
Betalingsonmacht hoeft niet alleen een blijvende toestand van ëniet tot betaling in staat zijn' in te houden maar kan ook van tijdelijke aard zijn. De Hoge Raad was van oordeel dat van betalingsonmacht ook sprake kan zijn als een vennootschap over voldoende geldmiddelen beschikt om de belastingschulden te kunnen voldoen, maar in verband met haar overige verplichtingen die middelen daarvoor feitelijk niet heeft gebruikt.
­
De Hoge Raad vernietigde de andersluidende uitspraak van Hof Den Haag en verwees de zaak voor een nieuwe behandeling in volle omvang naar Hof Amsterdam.

Bijlagen:

Hoge Raad, 4-2-2011, nr. 10/01660  (45.00 KB)
Woensdag 16 februari 2011

Fiscaal Procesrecht
Kostenvergoeding straks mogelijk bij onrechtmatig informatieverzoek Belastingdienst

Als het aan Tweede Kamerleden Dezentjé Hamming-Bluemink en Groot ligt krijgen belastingplichtigen in de toekomst een integrale kostenvergoeding bij een onrechtmatig informatieverzoek van de Belastingdienst. Dit blijkt uit de memorie van antwoord bij het initiatiefwetsvoorstel Rechtsbescherming bij administratieplicht en controlehandelingen fiscus, dat door beide kamerleden aan de Eerste Kamer is verstrekt. Zij gaan ondermeer in op de problematiek van de omkering en de verzwaring van de bewijslast en op kostenvergoedingen. Integrale kostenvergoeding
Zo stellen zij dat als er sprake is van een onrechtmatig informatieverzoek aangaande derden of een onrechtmatig opgelegde nieuwe administratieverplichting een vergoeding gevraagd kan worden van de kosten die samenhangen met het onterecht nakomen van een opgelegde verplichting. Beoogd wordt de burger die schade heeft geleden doordat hij geconfronteerd is met een verplichting die onterecht aan hem is opgelegd, integraal te vergoeden. Initiatiefwetsvoorstel
Beide Tweede Kamerleden willen met het initiatiefwetsvoorstel dat burgers en ondernemingen de mogelijkheid krijgen om een rechter te laten oordelen of bepaalde belastingcontroles gerechtvaardigd zijn of niet. Daarom moet bezwaar en beroep open staan tegen een verzoek om informatie van de Belastingdienst. Ook pleiten zij voor rechtsbescherming tegen verzwaring van de administratieplicht. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel inmiddels aanvaard. Omkering en verzwaring bewijslast
De Tweede Kamerleden erkennen dat er een wisselwerking tussen onaangename informatieverzoeken en omkering en verzwaring van de bewijslast aanwezig is. Dit is echter niet nieuw. Ook thans riskeert een belastingplichtige die moeite heeft met een informatieverzoek en om die reden hieraan niet voldoet de omkering en verzwaring van de bewijslast. Op dit moment hebben belastingplichtigen echter nog geen rechtsgang ter beschikking om het informatieverzoek zelf door de rechter te kunnen laten toetsen. Evenwicht
Er ontstaat door het initiatiefwetsvoorstel een beter evenwicht tussen de machtspositie van de fiscus en de belangen van de belastingplichtigen. Naast de introductie van de mogelijkheid om een informatieverzoek aan de rechter voor te leggen wordt immers ook voorzien in de mogelijkheid om nadien, als is gebleken dat het informatieverzoek rechtmatig is, alsnog te voldoen aan het informatieverzoek. Omkering en verzwaring van de bewijslast worden dan alsnog voorkomen. Open stelsel van rechtsbescherming
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft inmiddels ook een brief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op het voorlopig verslag over het wetsvoorstel Rechtsbescherming bij administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus. De staatssecretaris beschouwt het wetsvoorstel als een stap in de richting van een open stelsel van rechtsbescherming. Met het voorstel worden de mogelijkheden tot rechtsbescherming uitgebreid. Daarnaast merkt de staatssecretaris op dat de aandacht in het formele recht in toenemende mate ook is gericht op mogelijkheden de bestaande procedures rond rechtsbescherming te vereenvoudigen. Ook dat beschouwt hij als verbetering van rechtsbescherming. Invoeringstermijn
Het wetsvoorstel is nogal ingrijpend voor de Belastingdienst en daarom is een invoeringstermijn van negen maanden alleszins redelijk, aldus de staatssecretaris. Het leidt voor de Belastingdienst tot een werkwijze die afwijkt van de huidige manier van werken. Mensen van de Belastingdienst zullen daartoe moeten worden opgeleid en dat kost tijd. Vergoeding van gemaakte kosten
Ook de staatssecretaris gaat nog kort in op de vergoeding van kosten bij een onrechtmatig informatieverzoek. Wat betreft de kostenvergoeding geldt dat sprake zal zijn van een integrale kostenvergoeding. Dit houdt in een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte kosten, die rechtstreeks het gevolg zijn geweest van het nakomen van het onrechtmatige informatieverzoek of de onrechtmatige administratieverplichting.

Bijlagen:

Dinsdag 15 februari 2011

Loonheffingen
Teruggaaf omzetbelasting verrekenen met aangifte loonheffingen

De Belastingdienst meldt dat in het 'Handboek Loonheffingen 2010' de tekst over de verrekening van de aangifte loonheffingen met een teruggaaf omzetbelasting fout was.

Er stond dat één van de eisen voor verrekening is dat de uiterste betaaldatum van de aangifte loonheffingen gelijk is aan de uiterste betaaldatum van de aangifte omzetbelasting, of maximaal 33 dagen later.

Hieronder staat de juiste tekst, die de fiscus heeft opgenomen in het 'Handboek Loonheffingen 2011' (paragraaf 10.4.3).
­
'U mag de teruggaaf omzetbelasting verrekenen met de aangifte loonheffingen die eindigt in dezelfde maand als de aangifte omzetbelasting waarvoor u de teruggaaf krijgt. Alleen als die aangifte omzetbelasting eindigt op 31 december, mag u ook nog verrekenen met de twaalfde vierwekenaangifte loonheffingen (ook als deze eindigt in november).'

[ Bron: Belastingdienst ]
Maandag 14 februari 2011

Civielrecht / Arbeidsrecht
Concurrentiebeding vernieuwen bij verlenging arbeidsovereenkomst

Bij stilzwijgende verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet een concurrentiebeding opnieuw schriftelijk worden vastgelegd. Dit heeft onlangs de Groningse kantonrechter geoordeeld.

Een werknemer was voor zes maanden bij een werkgever in dienst getreden. Zijn arbeidsovereenkomst bevatte een concurrentiebeding. Na die zes maanden zette de werknemer zijn werkzaamheden voort, zonder dat daarover nadere afspraken waren gemaakt. Schriftelijk vastleggen
Op enig moment wenste de werknemer naar een concurrent over te stappen. Daartoe vorderde de werknemer in rechte dat de kantonrechter het concurrentiebeding vernietigde. Volgens de werknemer had het concurrentiebeding zijn werking verloren, omdat het bij de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst opnieuw schriftelijk had moeten worden vastgelegd. Dat was niet gebeurd. De werkgever betoogde dat dit niet is vereist. Wettelijk verankerd
De kantonrechter stelde de werknemer echter in het gelijk. Het vereiste van een schriftelijke vastlegging van een concurrentiebeding is wettelijk verankerd. Juist omdat de gevolgen van zo'n beding voor een werknemer bijzonder ernstig kunnen zijn, mag niet lichtvaardig worden aangenomen dat aan dit vereiste is voldaan. Volgens de kantonrechter moet een strikte interpretatie van het schriftelijkheidsvereiste worden gevolgd. De wet schrijft expliciet voor dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden aangegaan en zo'n beding kan enkel bestaan als aan dat vereiste is voldaan. Van een werkgever mag worden verwacht dat hij hiervan op de hoogte is en dat hij, als direct belanghebbende bij zo'n beding, er ook op toeziet dat naar die regel wordt gehandeld. De consequenties van het nalaten om aan die regel gevolg te geven, dienen dan ook voor rekening te blijven van de werkgever, aldus de kantonrechter. Vormvereisten
De kantonrechter volgt daarom de weg zoals die volgens hem logischerwijs voortvloeit uit de wettelijke bepalingen. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door verloop van de bedongen termijn. Wordt deze vervolgens door partijen zonder tegenspraak voortgezet, dan zegt de wet dat de arbeidsovereenkomst ëwordt geacht voor dezelfde tijd (...) op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan'. Ook uit de woorden ëwederom te zijn aangegaan' volgt volgens de kantonrechter dat na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een nieuwe overeenkomst wordt aangegaan. Het mag zo zijn dat deze bepaling vermeldt dat de overeenkomst ëop de vroegere voorwaarden' is aangegaan, maar als aan die voorwaarden vormvereisten zijn verbonden, blijven die dus ook van kracht. Wanneer niet aan die vormvereisten is voldaan, dient dat volgens de kantonrechter de gevolgen te hebben die de wet daaraan verbindt. Alert
De werkgever dient derhalve alert te zijn op de noodzaak om bij voortzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het beding opnieuw schriftelijk aan te gaan. Is een concurrentiebeding niet schriftelijk overeengekomen, dan kan de werkgever op zo'n beding geen beroep doen. Al zijn nuanceringen op deze uitspraak mogelijk, werkgevers doen er in elk geval goed aan bij twijfel opnieuw met hun werknemer een concurrentiebeding schriftelijk aan te gaan. Vrijdag 11 februari 2011

Vennootschapsbelasting / Inkomstenbelasting
Dividendsparen mogelijk zinvoller dan pensioensparen door lager Vpb-tarief

Sinds de tariefsverlagingen in de vennootschapsbelasting is het aan te bevelen om uit te rekenen of het vanuit fiscaal oogpunt nog ëzinvol' is om vanaf een bepaald daarvoor in de plaats voordeliger is om dividend uit te keren (als aanvulling op het pensioen).

Het onderwerp is met name actueel geworden door het relatief grote verschil tussen de inkomstenbelastingtarieven enerzijds en de gecombineerde vennootschapsbelasting + aanmerkelijkbelangheffing anderzijds. Het hoogste tarief in box 1 van de inkomstenbelasting bedraagt 52% bij een inkomen vanaf € 55.694 (2011), terwijl het cumulatieve tarief van de vennootschapsbelasting + box 2 heffing thans 43,75% bedraagt.
­
Het volgende voorbeeld dient ter illustratie:

De 52% grens in box 1 ligt in 2011 op circa:

€ 56.000

af: AOW-uitkering

€ 9.000 -

Dus maximaal uit te keren aan pensioen:

€ 47.000


­
Boven dit bedrag levert € 10.000 aan ëextra' pensioen(uitkering) derhalve netto € 4.800 op (€ 10.000 -/- (€ 10.000 * 52% IB-heffing)). Indien deze € 10.000 in de (vennootschapsbelasting)winst zou vallen en vervolgens als dividend uitgekeerd zou worden levert dit de volgende rekensom op:

Extra winst

€10.000

af: VPB, max 25%

€ 2.500

Als dividend uit te keren

€ 7.500

af: box-2 heffing (25%)

€ 1.875

resteert netto:

€ 5.625


­
ëUit bovengenoemd voorbeeld blijkt dat indien de opgebouwde pensioenaanspraken in eigen beheer de circa € 47.000 overschrijden het interessant kan zijn om de pensioenopbouw te beëindigen en in plaats daarvan te zijner tijd dividend uit te keren als aanvulling op pensioen. Hierbij zij uitdrukkelijk opgemerkt dat nog geen rekening is gehouden met eventuele overige aftrekposten (bijvoorbeeld hypotheekrente) in box 1. Tevens is bijvoorbeeld vervroeging van de pensioenleeftijd (voor 65 jaar) van invloed op de hoogte van het maximaal op te bouwen bedrag. Donderdag 10 februari 2011

Erf- en Schenkbelasting
Rechtbank signaleert leemte in Successiewet bij conserverende aanslag

Een belastinginspecteur mag geen schenkingsrecht heffen over een geschonken bedrijfswoning. De woning is namelijk ook al begrepen in een conserverende aanslag opgelegd na een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.

Rechtbank Leeuwarden beslist dat het standpunt van de inspecteur er toe leidt dat dan twee maal (daadwerkelijk) belasting wordt geheven over de verkregen bedrijfswoning. Eenmaal in de conserverende aanslag en eenmaal in een (gewone) aanslag Recht van schenking en dat kan niet. Schenking bedrijfswoning
Een agrariër neemt de landbouwonderneming van zijn ouders over. Hierbij schenken de ouders de bedrijfswoning aan hem. De agrariër verzoekt in de door hem ingediende aangifte schenkingsrecht om de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet over de verkregen vermogensbestanddelen toe te passen en een conserverende aanslag op te leggen. In de te conserveren waarde is ook de woning begrepen. Bedrijfsopvolgingsfaciliteit
De bedrijfsopvolgingsfaciliteit houdt kortgezegd in dat de voortzetter van een onderneming een voorwaardelijke vrijstelling en uitstel van betaling kan krijgen van het successie- of schenkingsrecht. De Belastingdienst legt wel een conserverende aanslag op. Na vijf jaar is de voorwaardelijke vrijstelling definitief en vervalt de conserverende aanslag, mits de voortzetter heeft voldaan aan het voortzettingsvereiste van vijf jaar. Vrijstelling overdrachtsbelasting
Voor de schenking van de woning heeft de agrariër een beroep gedaan op vrijstelling van overdrachtsbelasting. De inspecteur is van mening dat de agrariër dan schenkingsrecht is verschuldigd over de geschonken woning. Volgens de inspecteur moet, vanwege de vrijstelling van overdrachtsbelasting, schenkingsrecht worden geheven van minimaal het bedrag dat aan overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn als die vrijstelling niet zou hebben gegolden. Dubbele belasting
De rechtbank  beslist dat het standpunt van de inspecteur er toe leidt dat twee maal (daadwerkelijk) belasting wordt geheven over de verkregen bedrijfswoning. De rechtbank wijst er hierbij op dat vooraf niet vaststaat of de te conserveren waarde materieel is vrijgesteld van belasting. Volgens de rechtbank zal namelijk alsnog schenkingsrecht worden geheven als binnen vijf jaren niet meer aan de gestelde voorwaarden van de conserverende aanslag wordt voldaan. Ambtshalve vermindering
Verder acht de rechtbank niet van belang dat de inspecteur bereid is om dan ambtshalve vermindering te verlenen. Formeel bestaat dan namelijk de mogelijkheid dat dubbel belasting wordt geheven. Het gelijk is aan de agrariër en de rechtbank verlaagt de aanslag Recht van schenking tot nihil.

Bijlagen:

Woensdag 9 februari 2011

Inkomstenbelasting / Loonheffing
Staatssecretaris Weekers houdt vast aan rittenregistratie bestelauto's

Staatssecretaris Weekers van Financiën houdt vast aan de rittenregistratie voor bestelauto's. Vervoerdersorganisatie EVO wil af van die verplichting en had voorgesteld om chauffeurs van bestelauto's via een afkoopregeling te verlossen van de rittenregistratie. Weekers voelt daar niets voor, zo meldt De Telegraaf.

De staatssecretaris laat in een brief aan EVO weten dat hij vasthoudt aan de regeling, die chauffeurs van bestelauto's verplicht om al hun ritten voor eigen gebruik te noteren als bewijs voor de Belastingdienst dat zij niet meer dan 500 privékilometers per jaar rijden. EVO wilde met een afkoopregeling van enkele honderden euro's per jaar van de registratie af, maar volgens Weekers zou dat betekenen dat het dan bijna gratis is om in een bestelauto te rijden zonder verdere verplichtingen.
­
Volgens Weekers zou een berijder van een bestelauto dan fors gunstiger wordt behandeld dan een berijder van een personenauto. ëEr is geen argument voor deze gunstigere behandeling omdat in beide gevallen sprake is van een te belasten voordeel uit een dienstbetrekking,' aldus Weekers in De Telegraaf . Dinsdag 8 februari 2011

Inkomstenbelasting
Bewijslast gebruikelijkheid samenwerkingsverband rust op firmante

Op wie rust de bewijslast of een samenwerkingsverband gebruikelijk of ongebruikelijk is? Hof Leeuwarden besliste eind 2009 dat een firmante moet bewijzen dat het samenwerkingsverband met haar echtgenoot en zoon niet ongebruikelijk is.

Advocaat-Generaal Niessen (AG) kwam juist tot de conclusie dat het de inspecteur is die dit moet bewijzen. De Hoge Raad hakt nu de knoop door en beslist dat de bewijslast rust op de firmante. Werkzaamheden
De firmante heeft samen met haar echtgenoot en zoon in firmaverband een sloopbedrijf en een daarbij behorende groothandel in antieke bouwmaterialen. De firmante treedt naar buiten toe op als "het visitekaartje" van de onderneming. Zij heeft een uitgebreide kennis opgedaan van de materialen die gesloopt en verkocht worden, en zij geeft - waar nodig - prijzen en offertes door aan cliënten. De firmante draagt zorg voor het laten uitvoeren van het (groot) onderhoud van alle aanwezige vaste activa. Ook onderhoudt zij de externe contacten met adverteerders, verzekeringsagenten, deurwaarders en advocaten. Tot slot neemt zij ook het personeelsbeleid voor haar rekening en verzorgt zij de administratie. Ongebruikelijk samenwerkingsverband
In haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 claimt de firmante de zelfstandigenaftrek. In geschil is of zij daar recht op heeft en meer specifiek de bewijslastverdeling voor wat betreft de 'gebruikelijkheidstoets' en de 'ondersteunende-werkzaamhedentoets'. Rechtbank Leeuwarden heeft het beroep van de firmante gegrond verklaard. Hof Leeuwarden heeft het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard. Volgens het hof is de firmante er niet in geslaagd te bewijzen dat haar werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren. Ook heeft de firmante, op wie de bewijslast rust, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het samenwerkingsverband met haar echtgenoot en zoon niet ongebruikelijk is. Bewijslast inspecteur
Advocaat-Generaal Niessen (AG) is het niet mee eens met de uitspraak van het hof en vindt dat de inspecteur moet bewijzen of er sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. De vraag of er al dan niet sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband is niet een persoonlijke aangelegenheid van de belastingplichtige maar betreft macro-economische data, al dan niet per branche. De Belastingdienst draagt hierover, veel meer dan een individu of onderneming, de kennis. Het is dan ook redelijk dat de inspecteur het bewijs levert, bijvoorbeeld met kwantitatieve gegevens. Firmante moet bewijs leveren
De Hoge Raad beslist dat het hof terecht de bewijslast heeft neergelegd bij de firmante. Dit blijkt ook  uit de Kamerstukken bij de totstandkoming van de Wet inkomstenbelasting 2001. Uit deze stukken volgt dat het aan de belastingplichtige is om aannemelijk te maken dat er sprake is van werkzaamheden die meetellen voor het urencriterium (ondersteunende-werkzaamhedentoets).Daarbij zal de belastingplichtige, al dan niet op uitdrukkelijk verzoek van de inspecteur, ook aannemelijk moeten maken dat zijn deelname aan een samenwerkingsverband met directe familieleden of huisgenoten niet ongebruikelijk is (gebruikelijkheidstoets). Ondernemersfaciliteiten bij uitzondering
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever juist de bedoeling heeft gehad om in geval van samenwerkingsverbanden tussen met elkaar verbonden personen, de ondernemersfaciliteiten van de Wet inkomstenbelasting alleen in uitzonderlijke gevallen toe te kennen. Namelijk in gevallen waarin ondanks het ondersteunende karakter van de werkzaamheden van een van de betrokken personen niettemin tussen onafhankelijke derden een dergelijk samenwerkingsverband wordt aangegaan.

Bijlagen:

Maandag 7 februari 2011

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Voorkomen mogelijke verliesverdamping per 31 december 2011

Eind 2011 kunnen bij vennootschappen nog te verrekenen verliezen, die zijn ontstaan in de periode van vóór 1 januari 2003, verloren gaan indien dit jaar geen actie ondernomen wordt om deze verliezen te verrekenen.

Indien een vennootschap in enig jaar een verlies behaalt, is dit verlies in beginsel verrekenbaar met winsten uit andere jaren. Dit vermindert dan de belasting over het winstjaar.
­
Per 1 januari 2007 zijn strengere regels ingevoerd die verband houden met de termijnen van verliesverrekening. Verliezen kunnen worden verrekend met de winst van één jaar terug, de zogenoemde carry-back. Het resterende verlies kan vervolgens worden verrekend met winsten uit de negen volgende jaren, de zogenoemde carry-forward.  In het kader van de crisisbestrijding is overigens geregeld dat voor de jaren 2009, 2010 en 2011 kan worden gekozen voor drie jaar carry-back.

De carry-forward termijn wordt dan zes jaar in plaats van negen. De twee jaar extra carry back is gemaximeerd tot € 10 miljoen per jaar. Voor verliezen die zijn ontstaan in de periode tot en met 2002 is destijds een overgangsregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat betreffende verliezen verrekend kunnen worden tot en met 31 december 2011.
­
Heeft uw vennootschap dus nog verliezen van vóór 1 januari 2003, dan heeft u nog dit jaar de tijd om een eventuele verliesverdamping te voorkomen. Vrijdag 4 februari 2011

Bedrijfsopvolging
Fiscale voordelen Bedrijfs Opvolgings Regeling (BOR)

Per jaar wisselen ruim 15.000 bedrijven van eigenaar. Veel van deze bedrijven worden door ouders (deels) aan hun kinderen geschonken of gaan bij overlijden via vererving over naar de erfgenamen.

Om de overdracht van bedrijven via schenking of vererving eenvoudiger te maken, is de Bedrijfs Opvolgings Regeling (BOR) in het leven geroepen. Deze regeling biedt fiscale voordelen voor de bedrijfsopvolgers. Zeker voor agrarische bedrijven, maar ook in andere branches is gebruikmaken van de BOR aantrekkelijk. Om optimaal van die voordelen gebruik te kunnen maken, is een goede waardering van uw bedrijf essentieel.

De Bedrijfs Opvolgings Regeling (BOR) kent drie vrijstellingen:

  • een vrijstelling van erf- en schenkbelasting voor degenen die de onderneming krijgen en voortzetten;
  • uitstel van betaling van erf- en schenkbelasting voor degenen die de onderneming krijgen en voortzetten;
  • uitstel van betaling van erfbelasting als er meerdere erfgenamen zijn.

De Belastingdienst hanteert twee waarden voor een onderneming. De eerste waarde is de 'goingconcernwaarde': dat is de waarde van de gehele onderneming, inclusief de goodwill, bij voortzetting van de onderneming. Dan is er ook nog de ëliquidatiewaarde'. Dit is de totale verwachte opbrengstwaarde van alle individuele bedrijfsmiddelen indien de onderneming zou worden geliquideerd. Welke vrijstellingen kan de bedrijfsovernemer krijgen?

  • De goingconcernwaarde is maximaal € 1.000.000 en hoger dan de liquidatiewaarde: de bedrijfsovernemer krijgt 100 % vrijstelling van de erf- en schenkbelasting.
  • De goingconcernwaarde is maximaal € 1.000.000 en lager dan de liquidatiewaarde: de bedrijfsovernemer krijgt 100 % vrijstelling over de liquidatiewaarde.
  • De goingconcernwaarde is meer dan € 1.000.000 en hoger dan de liquidatiewaarde: de bedrijfsovernemer krijgt dan 100 % vrijstelling over de goingconcernwaarde tot € 1.000.000 en 83% vrijstelling over de goingconcernwaarde boven € 1.000.000.
  • De goingconcernwaarde is meer dan € 1.000.000  en lager dan de liquidatiewaarde: de bedrijfsovernemer krijgt 100 % vrijstelling over het verschil tussen de goingconcernwaarde en de liquidatiewaarde. Bovendien krijgt de bedrijfsovernemer 100% vrijstelling over de goingconcernwaarde tot
  • € 1.000.000  en 83% vrijstelling over de goingconcernwaarde boven € 1.000.000.

Uitstel van betaling
De wetgever heeft in de BOR ook nog een uitstel van betaling opgenomen voor de bedrijfsopvolgers. Die is van toepassing als het ondernemingsvermogen meer is dan € 1.000.000  en de opvolgers gebruikmaken van de vrijstellingen voor erf- en schenkbelasting. Ook als er meerdere erfgenamen in het spel zijn, is uitstel van betaling mogelijk. Dit uitstel van betaling is rentedragend. Welke voorwaarden kent de BOR?
Er is een aantal voorwaarden verbonden aan de regeling. Om te beginnen moet het gaan om een 'materiële' onderneming: u moet zich bezighouden met ondernemingsactiviteiten, niet met bijvoorbeeld beleggen. Gaat het om vererving? Dan moet u, in geval van overlijden, ten minste één jaar eigenaar zijn geweest van het bedrijf. Bij een schenking is die termijn langer: vijf jaar. Ook voor de bedrijfsopvolgers zijn er voorwaarden: zij moeten de onderneming minimaal vijf jaar voortzetten, anders komt de Belastingdienst met een herziene aanslag erf- of schenkbelasting. BOR interessant voor kapitaalintensieve bedrijven
De BOR biedt dus ruime(re) vrijstellingen voor bedrijven waarbij de liquidatiewaarde hoger is dan de goingconcernwaarde. Veel van die bedrijven zijn te vinden in de agrarische sector. Bij deze bedrijven is de directe opbrengstwaarde van de onroerende zaken vaak veel hoger dan de indirecte waarde die vrijkomt uit de exploitatie van dergelijke ondernemingen. Ook bij veel transportbedrijven, recreatiebedrijven, drukkerijen, autobedrijven, jachthavens en zelfs bij bouwbedrijven en productiebedrijven komt dit voor. Bij dergelijke bedrijven is er vaak geen sprake van een reële verhouding tussen het bedrijfskapitaal en het rendement van de onderneming. Waarderingsrapport essentieel!
Bij bedrijven waar overdracht via schenking of vererving speelt, is het daarom van groot belang een goed waarderingsrapport op te stellen. Een waarderingsdeskundige is degene die goed kan bepalen wat zowel de liquidatiewaarde als de goingconcernwaarde bedraagt. Met een goed rapport in handen liggen alle mogelijkheden open om gebruik te maken van de maximale vrijstellingen die de BOR biedt!
Donderdag 3 februari 2011

Vennootschapsbelasting
Nieuw besluit over winstallocatie van vaste inrichtingen

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een nieuw besluit uitgebracht over winstallocatie van vaste inrichtingen. Doel van het besluit is om zoveel mogelijk duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Nederlandse Belastingdienst tegen de winstallocatie van vaste inrichtingen aankijkt.

De in het besluit opgenomen standpunten hebben alleen betrekking op de allocatie van de aan de winst ten grondslag liggende baten en lasten, en niet op de belastbaarheid en de aftrekbaarheid van deze afzonderlijke baten en lasten. Voor wat betreft de vermogensallocatiemethoden gaat de voorkeur van de staatssecretaris uit naar de 'capital allocation approach'. Capital allocation approach
Bij de allocatie van eigen en vreemd vermogen is het Nederlandse beleid erop gericht om de methode te kiezen waarmee de winsttoerekening en daarmee ook de allocatie van rente aan de vaste inrichting zoveel als mogelijk leidt tot de winst die een afzonderlijke ongelieerde onderneming zou hebben behaald met vergelijkbare activiteiten onder vergelijkbare omstandigheden. De vaste inrichting heeft daarbij in principe een gelijke kredietwaardigheid als de onderneming in zijn geheel. De capital allocation approach is een methode die uitgaat van de actuele vermogensstructuur van de generale onderneming. Gelijke kredietwaardigheid
Gerelateerd nieuws

De allocatie van eigen en vreemd vermogen aan een vaste inrichting verdient een nadere toelichting in het besluit. Uitgangspunt is dat de vaste inrichting dezelfde kredietwaardigheid heeft als de generale onderneming. Gevolg daarvan is dat van een interne garantstelling geen sprake kan zijn en dat er een beperkte keuzevrijheid bestaat bij de allocatie van eigen en vreemd vermogen aan de vaste inrichting. Immers aan de vaste inrichting dient zoveel eigen en vreemd vermogen te worden toegerekend dat de vaste inrichting dezelfde kredietwaardigheid heeft als de generale onderneming. Toerekening rentelasten
Omdat de capital allocation approach in combinatie met de fungibility approach het meest aansluit bij het uitgangspunt van de gelijke kredietwaardigheid zal de Belastingdienst bij haar beoordeling in beginsel voor de toerekening van eigen vermogen aan de vaste inrichting de ëcapital allocation approach' en voor toerekening van rentelasten de ëfungibility approach' hanteren. Beide, op interne vergelijking gebaseerde, methoden rekenen immers op risicogewogen wijze vermogen respectievelijk rentelasten toe aan de vaste inrichting en sluiten dus logisch op elkaar aan. Fungibility approach
De fungibility approach is een methode waarmee risicogewogen aandeel in de totale rentelasten van de onderneming wordt gealloceerd aan de vaste inrichting. Een pro rata deel van de rentelasten van de gehele onderneming wordt toegerekend aan de vaste inrichting. De omvang van de rentelast zal naar verwachting bij een dergelijke methode de rentelast benaderen die een ongelieerde geldverstrekker in rekening zou brengen bij financiering van een soortgelijke ongelieerde onderneming. Arm's-lengthbeginsel
Alleen wanneer de generale onderneming niet volgens het arm's-lengthbeginsel is gefinancierd, met als gevolg daarvan te weinig eigen vermogen en te hoge rentelasten, zal de Belastingdienst de interne vergelijking moeten loslaten. Dan zal de op externe vergelijking gebaseerde ëthin capitalisation approach' gehanteerd worden. In dat geval zullen, om toch een arm's length winst van de vaste inrichting te kunnen bepalen, de omvang van het eigen vermogen en de omvang van de rentelasten van de vaste inrichting worden vergeleken met ongelieerde ondernemingen, die vergelijkbaar zijn met de vaste inrichting.
Bijlagen:
Woensdag 2 februari 2011

Sociale Verzekeringen
Soms toch premieplicht werknemersverzekeringen voor dga

Onbekend maakt onbemind, zo luidt het spreekwoord. Dit geldt ook voor de positie van de dga in de werknemersverzekeringen. Vooral in structuren met meer dga's kan onverhoopt blijken dat één of meer dga's verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Een substantiële naheffing kan dan in het verschiet liggen. Van groot belang de risico's op dit gebied te signaleren. Gezagsverhouding
Voor de werknemersverzekeringen geldt dat uitsluitend werknemers verplicht verzekerd zijn. Voor de ëgewone' werknemer mag het duidelijk zijn dat deze verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Naast een ëgewone' werknemer kan de verplichte verzekering ook gelden voor bepaalde dga's. Van belang is daarom goed in kaart te brengen wie precies onder het begrip werknemer valt. In dit kader is het belangrijkste criterium de aanwezigheid van een gezagsverhouding. AVA
Iedere bestuurder van een bv wordt benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. In veel dga-situaties is de 100%-aandeelhouder gelijk aan de bestuurder. Van een feitelijke gezagsverhouding is dan uiteraard geen sprake. In deze situatie is voor de dga geen sprake van sociale verzekeringsplicht. Mogelijkheid van ontslag
Als er meer dga's zijn, is het lastiger te bepalen wanneer sprake is van een feitelijke gezagsverhouding. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder is opgenomen dat de volgende bestuurders niet verplicht verzekerd zijn:

  • de bestuurder die (al dan niet samen met zijn echtgenote) houder is van aandelen die ten minste 50% van de stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders vertegenwoordigen;
  • de bestuurder die (al dan niet samen met zijn echtgenote) houder is van zoveel aandelen dat de overige aandeelhouders hem niet kunnen ontslaan;
  • de bestuurders met aandelenbezit die allen een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen in de algemene vergadering van aandeelhouders;
  • de bestuurder van een vennootschap waarin zijn bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad ten minste 2/3 deel van de aandelen houden.

Kort samengevat komt het hierop neer dat als de dga niet tegen zijn wil ontslagen kan worden, er geen sprake is van een gezagsverhouding. Die dga is dan dus niet verplicht verzekerd. Gelijkwaardigheid
Als directeuren gelijkelijk delen in het aandelenkapitaal is er materieel gezien geen andere situatie dan in een vennootschap onder firma. De verschillende directeuren zijn dan eigenlijk mede-ondernemers en daarmee gelijkwaardig. Er is dan geen sprake van een gezagsverhouding en er geldt geen verplichte verzekering voor de werknemersverzekeringen. Mogelijkheden
De praktijk wijst uit dat veel dga's een voorkeur hebben om niet verzekerd te zijn voor de werknemersverzekeringen. Ook al heeft de dga minder dan 50% van de aandelen en is ook geen sprake van gelijkwaardigheid tussen de aandeelhouders, bestaan toch mogelijkheden om de verzekeringsplicht te voorkomen. U kunt bijvoorbeeld denken aan het opnemen van bijzondere statutaire bepalingen inzake het ontslag van de directie.
­
In de statuten kan opgenomen worden dat voor het ontslaan van een bestuurder een versterkte meerderheid nodig is van 66,6%. Hiermee kan de 40%-aandeelhouder zijn ontslag toch tegenhouden. Stemrechtovereenkomsten tussen bestuurders (buiten de statuten om), waarin zij afspreken elkaar niet te zullen ontslaan, zijn overigens niet voldoende om premieplicht te voorkomen. Zekerheid
In veel gevallen zal duidelijk zijn dat de dga niet verzekeringsplichtig is voor de werknemersverzekeringen. In situaties met meerdere aandeelhouders en in complexe structuren kan dit anders liggen. In die situaties is van belang kritisch te toetsen aan bovenstaand besluit. Mocht ook daarna nog onduidelijkheid bestaan terwijl zekerheid gewenst is, dan verdient vooroverleg met de Belastingdienst aanbeveling. Dinsdag 1 februari 2011

Inkomstenbelasting
Kosten levensonderhoud piloot-in-opleiding niet aftrekbaar voor vader

Als een kind een opleiding volgt waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, heeft de ouder in beginsel in de aangifte recht op een (forfaitaire) aftrek van de kosten van levensonderhoud van het kind. Dit is anders als het kind een lening heeft afgesloten om in zijn levensonderhoud te voorzien.

In 2005 is de zoon van belastingplichtige gestart met een pilotenopleiding. Voor deze opleiding heeft de zoon geen recht op studiefinanciering. Daarom heeft hij een studielening afgesloten bij een bank. Daarnaast heeft hij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij dezelfde bank een lening ter bekostiging van zijn levensonderhoud af te sluiten. De zoon beschikt in 2006 zelf niet over eigen vermogen of een inkomen. Zijn vader verzoekt in zijn aangifte IB 2006 om aftrek van uitgaven wegens levensonderhoud kinderen. De inspecteur is het met deze aftrek niet eens. Nadat de rechtbank zich ten gunste van de vader heeft uitgesproken, stapt de inspecteur naar het hof.
­
Dat er voor uitgaven voor levensonderhoud aan kinderen een recht op aftrek bestaat, als een kind in belangrijke mate door de ouder wordt onderhouden, staat buiten kijf. Ook staat vast dat de zoon geen recht heeft op een prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering. Om voor de geclaimde aftrek in aanmerking te komen moet er sprake zijn van op de vader drukkende kosten en moet vader zich redelijkerwijs gedrongen hebben kunnen voelen tot het doen van uitgaven die zijn zoon in staat stellen een bestaan te voeren overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Daarbij tellen het inkomen en vermogen van de zoon mee.
­
In dit geval heeft de zoon, naast zijn studielening, een lening afgesloten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Deze lening moet dan ook worden meegenomen als inkomen van de zoon. De vader kan niet overtuigend aantonen dat er nog een bedrag aan kosten van levensonderhoud van de zoon resteert, waardoor hij zich redelijkerwijs gedrongen voelde tot het doen van uitgaven van levensonderhoud voor de zoon.

Bijlagen:

Maandag 31 januari 2011

Erf- en schenkbelasting
Conserverende aanslag verhindert reguliere aanslag schenkingsrecht

De waarde van een geschonken woning is ook van belang voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. Dat blijkt uit een uitspraak van rechtbank Arnhem. Er kan alleen een conserverende aanslag voor de totale schenking, inclusief de woning, worden opgelegd. Ondanks dat voor de schenking van de woning een beroep is gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting, kan nu geen gewone aanslag schenkingsrecht worden opgelegd.

Een zoon neemt per 31 december 2006 de landbouwonderneming van zijn ouders over. De levering vindt plaats op 28 december 2007 ten overstaan van de notaris. In de overname is niet de woning begrepen. Deze is door de ouders aan hun zoon geschonken. In de akte van levering is hiervoor een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Aangifte schenkingsrecht
In de aangifte voor het recht van schenking is namens de zoon verzocht om de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet over de verkregen vermogensbestanddelen toe te passen en een conserverende aanslag op te leggen. De te conserveren waarde is in de aangifte berekend op € 930.654. Hierin is ook de woning begrepen. Bedrijfsopvolgingsregeling
De bedrijfsopvolgingsregeling houdt kortgezegd in dat de voortzetter van een onderneming een voorwaardelijke vrijstelling en uitstel van betaling kan krijgen van het successie- of schenkingsrecht. De Belastingdienst legt wel een conserverende aanslag op. Na vijf jaar is de voorwaardelijke vrijstelling definitief en vervalt de conserverende aanslag, mits de voortzetter heeft voldaan aan het voortzettingsvereiste van vijf jaar. Aanslag schenkingsrecht
De inspecteur legt naast een conserverende aanslag ook een gewone aanslag recht van schenking op voor de woning. Hij is van mening dat wel schenkingsrecht is verschuldigd over de geschonken woning omdat een beroep is gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. In dat geval mag altijd minimaal het bedrag dat anders aan overdrachtsbelasting zou zijn geheven nu aan schenkingsrecht worden geheven. De zoon is het hier niet mee eens en gaat in beroep. Conserverende aanslag
De rechtbank beslist dat alleen een conserverende aanslag voor de totale schenking, inclusief de woning, kan worden opgelegd. De totale schenking, inclusief de woning, valt onder de te conserveren waarde.  Omdat de woning al in de conserverende aanslag is begrepen is er geen ruimte meer voor het apart opleggen van een gewone aanslag schenkingsrecht.

Bijlagen:

Vrijdag 28 januari 2011

Fiscaal Procesrecht / Heffingsrente
Rente bij de fiscus: wat stelt het nog voor?

Voor de meeste belastingen geldt er een renteregeling. De gedachte achter de regeling is dat de Belastingdienst rente vergoedt als u te lang op uw geld moet wachten. Anderzijds moet u rente betalen als de fiscus zijn geld te laat krijgt. De renteregeling kent twee soorten rente: heffingsrente en invorderingsrente. Heffingsrente wordt bij de aanslag berekend en staat dus op het aanslagbiljet vermeld. Invorderingsrente wordt berekend bij te late betaling van de aanslag of bij teruggaaf van de op aanslag betaalde belasting.

Toen de heffingsrente werd ingevoerd had men alleen nog het oog op een renteberekening bij correcties op de aangifte. De renteberekening is echter allang niet meer afhankelijk van correcties. Van belang is alleen nog het moment waarop de aanslagen worden opgelegd. Wanneer heffingsrente betalen?
U bent heffingsrente verschuldigd als u op een aanslag geld moet betalen. Het tijdstip waarop de rente gaat lopen is in de loop der jaren nogal eens gewijzigd. Tot het belastingjaar 2006 ging de heffingsrente lopen op 1 januari van het volgende jaar (voor bijvoorbeeld 2005 dus vanaf 1 januari 2006). Vanaf het belastingjaar 2006 ging de rente lopen vanaf het midden van het tijdvak (voor bijvoorbeeld 2009 dus vanaf 1 juli 2009). Vanaf het belastingjaar 2010 is weer teruggekeerd naar het oude systeem en begint de rente dus pas te lopen na afloop van het jaar (voor 2010 wordt dus rente berekend vanaf 1 januari 2011). Beperking heffingsrente bij te late aanslagen
Om te voorkomen dat door het traag opleggen van aanslagen aanzienlijke bedragen aan heffingsrente moeten worden betaald, heeft de Belastingdienst toegezegd dat bij een duidelijk en volledig verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag binnen drie maanden ook daadwerkelijk een aanslag wordt vastgesteld. Zou de aanslag desondanks buiten de driemaandsperiode worden opgelegd, dan zou over de periode na drie maanden geen heffingsrente worden berekend.
­
De Hoge Raad heeft in het najaar van 2009 bovendien beslist dat berekening van heffingsrente eveneens achterwege moet blijven over de periode gelegen drie maanden na het indienen van de aangifte, ook als geen afzonderlijk verzoek is gedaan. De staatssecretaris van Financiën had namelijk in een publicatie meegedeeld dat het beleid van de Belastingdienst erop gericht is om binnen drie maanden na indiening van de aangifte een voorlopige of definitieve aanslag op te zullen leggen. Als de aanslag toch meer dan drie maanden na het indienen van de aangifte wordt opgelegd, moet de heffingsrente volgens de Hoge Raad beperkt blijven tot drie maanden na de indiening van de aangifte. Hoewel de fiscus naar aanleiding van deze uitspraak heeft toegezegd maatregelen te nemen om te veel in rekening gebrachte heffingsrente alsnog terug te betalen, is het verstandig om de berekening van heffingsrente echt kritisch te volgen en zonodig te reageren. Vergoeding van heffingsrente
U krijgt heffingsrente vergoed als een aanslag wordt opgelegd met een terug te geven bedrag of als een aanslag wordt verminderd tot een saldo terug te geven. In dat laatste geval krijgt u alleen heffingsrente vergoed over het uiteindelijke ìsaldo terug te gevenî. Over de belasting die op de oorspronkelijke aanslag moest worden betaald krijgt u geen heffingsrente vergoed maar kunt u wel in aanmerking komen voor een vergoeding van invorderingsrente. Dat geldt alleen als er al betalingen waren verricht op de aanslag. De vergoeding van invorderingsrente vangt niet eerder aan dan op de dag na de vervaldag van de laatste betaaltermijn.
­
De verschillen in berekeningswijze van heffingsrente en invorderingsrente kunnen ertoe leiden dat bij vermindering van een aanslag (deels invorderingsrente) de rentevergoeding voor u ongunstiger uitpakt dan wanneer een volgende negatieve aanslag opgelegd zou zijn, die per saldo hetzelfde resultaat zou geven. In het laatste geval is uitsluitend sprake van heffingsrente en die ging over de belastingjaren 2006 t/m 2009 al lopen vanaf het midden van het tijdvak. U kunt dus benadeeld zijn door de werkwijze van de fiscus, bijvoorbeeld omdat de teruggaaf op een voorlopige aanslag wordt verleend door vermindering van de aanslag in plaats van een volgende voorlopige (of definitieve) aanslag tot een negatief bedrag.
­
De Nationale ombudsman heeft die handelwijze van de fiscus onbehoorlijk geacht en inmiddels zijn er vanaf het belastingjaar 2010 aanpassingen gekomen. Voor de belastingjaren 2006 tot en met 2009 kunt u bij een dergelijke benadeling bezwaar en zonodig beroep aantekenen. In de rechtspraak is dat ook al gehonoreerd. Plannen om minder rente te vergoeden
Enkele jaren geleden waren er signalen dat de Belastingdienst min of meer als spaarbank functioneerde. Dat was mede gebaseerd op het ñ toen nog wat voorstellende - rentepercentage en het feit dat de renteberekening in de jaren 2006 t/m 2009 al ging lopen vanaf het midden van het tijdvak. Hoewel daarvoor inmiddels veel minder argumenten zijn (de rente gaat thans pas lopen na afloop van het jaar en het rentepercentage staat al bijna anderhalf jaar op maar 2,5) is het kabinet van plan om een rentedifferentiatie aan te gaan brengen tussen het percentage voor de te betalen rente en de te vergoeden rente. De vergoeding van rente zal volgens het voorstel 1,5% lager uitkomen dan de rente voor belastingbetalers. Dat zou naar de huidige maatstaven nog een rentevergoeding van 1% betekenen. En dat allemaal om de impuls tot sparen bij de fiscus te voorkomen.
­
Daarvoor hoeft toch geen rentedifferentiatie plaats te vinden? Het zou dan veel rechtvaardiger zijn om het rentetarief over de hele lijn op het lage niveau te brengen. En daarmee zou de hele renteregeling niet zoveel meer voorstellen. Donderdag 27 januari 2011

Civielrecht
Openbaar register bv-aandelen moet fiscale fraude tegengaan

Er moet een openbaar register komen voor aandelen in bv's en niet-beursgenoteerde nv's. Notarissen kunnen dan zien wie er achter allerlei transacties zitten en zo effectiever vastgoedfraude tegengaan. Dit stellen de Tweede Kamerleden Jeroen Recourt en Ed Groot in een initiatiefnota van de PvdA. Zij zeggen staatssecretaris Frans Weekers van Financiën (VVD) te willen helpen om fiscale fraude aan te pakken. Dat meldt het Financieele Dagblad vandaag.

Handelsregisters van de Kamers van Koophandel en het Kadaster bieden op dit moment niet voldoende helderheid voor notarissen om de eigendomsverhoudingen in bv's te bepalen. De PvdA'ers komen met hun voorstel bij de behandeling van wijzigingen in de Wet op het notarisambt. Mocht de staatssecretaris hun idee niet overnemen, dan komen zij met een initiatief wetsvoorstel, zo schrijft de krant . Ambtsgeheim
Na de wetswijziging kan een notaris zich niet langer op zijn ambtsgeheim beroepen als hij zelf over de schreef is gegaan. Volgens de SP zouden notarissen ook openheid van zaken moeten geven als er bij het Openbaar Ministerie verdenkingen bestaan van met name vastgoedfraude door hun cliënten. Centraal aandeelhoudersregister
De PvdA stelt verder voor om de notaris in te schakelen bij alle aandelentransacties, ook bij certificaten van aandelen. Alle opgemaakte akten moeten direct voor iedereen te zien zijn. Aandelen aan toonder in niet-beursgenoteerde nv's moeten worden afgeschaft, menen de initiatiefnemers, omdat ook hiermee fraude wordt gepleegd. In combinatie met een centraal aandeelhoudersregister krijgt de notaris beter zicht op mistige constructies met bv's en niet beursgenoteerde nv's. Onduidelijke belangen van natuurlijke en rechtspersonen en witwasconstructies kunnen beter worden tegengegaan, omdat een register de geldstromen inzichtelijker maakt. Woensdag 26 januari 2011

Loonheffingen
Belastingdienst strenger met ontslagvergoedingen in vorm van stamrecht

Uit recente briefwisselingen met de Belastingdienst is gebleken dat de fiscus een strenger beleid gaat voeren met betrekking tot het goedkeuren van de ontslagvergoedingen in de vorm van een stamrecht.

Indien een ontslagvergoeding is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst en dit wordt omgezet in een stamrecht bij ontslag, is de Belastingdienst van mening dat er geen stamrechtvrijstelling kan worden toegepast. Tevens wordt de ontslagvergoeding veelal gezien als een regeling voor vervroegde uittreding met alle nadelige fiscale gevolgen van dien. Het beleid ten aanzien van de stamrechtvrijstelling zal binnenkort ook op de website van de Belastingdienst worden vermeld.

Welke mogelijkheden blijven er dan over om een eventuele ontslagvergoeding uit te keren, zonder dat deze ontslagvergoeding wordt aangemerkt als een regeling voor 0vervroegde uittreding of dat hierover direct belasting moet worden betaald? Een oplossing is om de ontslaguitkering te benutten voor het aanvullen van een eventueel pensioentekort van de betreffende werknemer. ëDit betekent wel dat er in een vroegtijdig stadium moet worden nagedacht over hoe dit wordt vormgegeven en welke maatregelen getroffen dienen te worden. Te denken valt aan een aanvullende storting in de huidige pensioentoezegging, een wijziging van de pensioentoezegging in combinatie met een verhoging van het pensioengevend salaris etc.' Maandag 6 december 2010

Belastingplan 2011
Weekers maakt fiscale wetswijzigingen overzichtelijk voor Eerste Kamer

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft voor de Eerste Kamer de belangrijkste wijzigingen die zich tijdens het wetgevingsproces in het Belastingplan 2011, de Overige fiscale maatregelen 2011 en de Fiscale verzamelwet 2010 hebben voorgedaan, in chronologische volgorde op een rijtje gezet. Dat heeft hij gedaan voor de overzichtelijkheid.

Het fiscaal pakket Belastingplan 2011 met toebehoren bevat dit jaar twee wetsvoorstellen, namelijk het Belastingplan 2011 en Overige fiscale maatregelen 2011. Daarnaast is gelijktijdig de Fiscale verzamelwet 2010 aan de Eerste Kamer voorgelegd.
­
­Per wetsvoorstel geeft de staatssecretaris aan hoe de behandeling tot nu toe is verlopen en daarnaast geeft hij ook aan welke wijzigingen er zijn aangebracht en welke amendementen er zijn aangenomen.

Bijlagen:




 
   
mb-logo-s disclaimer
Boitelle Belastingadviseurs BV ï Deken van Oppensingel 13 • 5911 AA VENLO • Nederland • T +31 (0)77 3549565 • F +31 (0)77 3546183 • M +31 (0)6 28241697 • E info@boitelle-belastingadviseurs.nl ï KvK Venlo 14101120