![]() |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
![]() |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
2014 | 2013 | 2012 | 2011 | 2010 | 2009 | 2008 | 2007 A C T U E E L N I E U W S 2011Vrijdag 30 december 2011 Belastingen van Personenauto's en Motorrijtuigen
|
Als de rekeninghouder bij de ingang van de uitkeringen een leeftijd heeft bereikt van: |
Maar nog niet de leeftijd van: |
bedraagt de minimale periode tussen de eerste en de laatste uitkering het in deze kolom vermelde aantal jaren |
- |
25 |
18 |
25 |
30 |
15 |
30 |
35 |
12 |
35 |
40 |
9 |
40 |
45 |
6 |
45 |
50 |
4 |
50 |
55 |
3 |
55 |
60 |
2 |
60 |
1 |
Voor de vaststelling van de minimale looptijd wordt gekeken naar de leeftijd op het moment van het bedingen van de termijnen.
Dinsdag 27 september 2011
Onlangs heeft Hof Den Bosch uitspraak gedaan over het realiseren van btw-aftrek bij de bouw en exploitatie van een multifunctioneel centrum dat een gemeente op eigen grond liet bouwen. Het centrum bestond uit vier onderdelen: een horecagelegenheid, multifunctionele ruimten, een sportzaal en een radiostudio.
Ter zake van de horecagelegenheid, de sportzaal en de multifunctionele ruimten opteerden de gemeente en de exploitant voor een met btw belaste huur. De inspecteur was van mening dat niet kon worden geopteerd voor de multifunctionele ruimten. De hieraan gekoppelde aftrek van voorbelasting op de bouw had niet mogen plaatsvinden.
Hof Den Bosch volgde de visie van de inspecteur echter niet. Het hof was op basis van feiten van oordeel dat alle diensten van de exploitant zo nauw met elkaar samenhingen dat de exploitant aan de gebruikers van de multifunctionele ruimten een andersoortige dienst dan btw-vrije verhuur verleende en daarmee de ruimten btw-belast exploiteerde. De gemeente had daardoor recht op aftrek van voorbelasting voor de bouw van het centrum ook voor zover het betrekking had op de multifunctionele ruimten.
Bijlagen:
Maandag 26 september 2011
Hof Den Bosch heeft onlangs het 52/53-wekenstelsel als boekjaar geaccepteerd. De procedure betrof een bv die het Amerikaanse 52/53-wekenstelsel hanteerde.
De bepaling van het resultaat en het belastbare bedrag in de vennootschapsbelasting geschiedt per fiscaal boekjaar. Het fiscale boekjaar van vennootschappen loopt vaak gelijk met het kalenderjaar. Het staat een vennootschap echter in beginsel vrij om een van het kalenderjaar afwijkend boekjaar (ook wel: gebroken boekjaar) te hanteren. In dat geval dient wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Indien de vennootschap niet regelmatig boekhoudt met geregelde jaarlijkse afsluitingen, wordt het gebroken boekjaar niet geaccepteerd en moet de winst per kalenderjaar worden bepaald.
Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan in een procedure waarin een bv (100%-dochtervennootschap van een Amerikaanse moeder) het Amerikaanse 52/53-wekenstelsel hanteerde. De onderhavige procedure betrof het boekjaar 2005. Na een statutenwijzing van de bv in november 2004 begon elk boekjaar volgens het 52/53-wekenstelsel vanaf 2005 op de eerste maandag van de maand januari en eindigde op de laatste zondag voor de eerste maandag van januari.
In de Wet op de Vennootschapsbelasting is bepaald dat, als er sprake is van een gebroken boekjaar, de winst wordt beschouwd als winst van het kalenderjaar waarin dat boekjaar is geëindigd. Daardoor zou toepassing van het 52/53-wekenstelsel er toe leiden dat er zo om de vijf jaar twee boekjaren met het zelfde jaartal zouden zijn, en dat een boekjaar van dat jaartal + 1 zou worden overgeslagen. De inspecteur was het niet eens met de toepassing van dit stelsel en eiste dat de bv aangifte vennootschapsbelasting deed op kalenderjaarbasis. Rechtbank Breda stelde de inspecteur in het gelijk.
De bv ging daarop in hoger beroep bij Hof Den Bosch en had succes. Het hof was van oordeel dat dit stelsel toch fiscaal aanvaardbaar was en verwees naar zijn uitspraak over een eerder boekjaar (2004). De motivering van het hof is echter opgenomen in een parallelprocedure (10/00118) van deze bv, welke nog niet is gepubliceerd.
Bijlagen:
Vrijdag 23 september 2011
Het kabinet introduceert in het Belastingplan een nieuwe renteregeling. Als de plannen doorgaan wordt heffingsrente straks belastingrente genoemd. Invorderingsrente verandert niet van naam. Het tijdvak waarover rente wordt berekend vangt vanaf 2012 aan op 1 juli na afloop van het belastingjaar. Nu wordt nog standaard heffingsrente gerekend vanaf 1 januari na afloop van het belastingjaar.
De nieuwe renteregeling heeft zowel een heffings- als een invorderingscomponent. De heffingscomponent van de regeling ziet op de periode tot aan de vaststelling van de betalingsverplichting of het recht op teruggaaf bij een belastingaanslag. Deze component wordt voortaan belastingrente genoemd. De invorderingscomponent blijft invorderingsrente heten. Deze heeft betrekking op het feitelijk te laat betalen aan de Belastingdienst van een belastingaanslag en de feitelijke uitbetaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf.
In de nieuwe regeling vangt het tijdvak waarover rente wordt berekend aan op 1 juli na afloop van het belastingjaar. Daarmee wordt een grote vereenvoudiging bereikt omdat de Belastingdienst voor het overgrote deel van de IB-plichtigen (te weten die vóór 1 april aangifte moeten doen) de voorlopige aanslagregeling vóór 1 juli heeft afgerond. Deze belastingplichtigen zullen -in tegenstelling tot nu- niet meer met rente te maken krijgen. In de huidige renteregeling wordt namelijk standaard heffingsrente gerekend vanaf 1 januari na afloop van het belastingjaar.
Bijlagen:
Donderdag 22 september 2011
Het komt voor dat een belastingplichtige er achteraf achterkomt dat door hem verstrekte informatie niet (meer) juist of niet (meer) volledig is. Op dit moment is de belastingplichtige alleen in de loonbelasting verplicht om dan aan de bel te trekken. Buiten de correctieberichten om kan de belastingplichtige achterover leunen. Naar de mening van het kabinet is dit ongewenst.
Concreet zijn er nu vier gevallen waarin het kabinet voorstelt een verplichting tot het doen van een dergelijke mededeling aan de belastingplichtige op te leggen.
Deze zijn de verklaring 'uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto', de verklaring 'geen privé-gebruik', Edelweisssituaties en de suppleties voor de omzetbelasting. Dit wordt gemeld in de Overige fiscale maatregelen.
Vergrijpboete
Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om het niet-nakomen van de informatieverplichting of van de voorschriften aan te merken als een beboetbaar feit. Het opnemen van een boetemogelijkheid benadrukt het belang dat het kabinet aan de verplichting hecht. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om een vergrijpboete op te leggen. De informatieverplichting geldt namelijk alleen als de belastingplichtige bekend is of wordt met bepaalde onjuistheden of onvolledigheden. De inspecteur zal uiteraard moeten bewijzen dat de onjuistheid of onvolledigheid de belastingplichtige bekend is (geworden).
De vergrijpboete bedraagt maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de informatieverplichting niet is of niet zou zijn geheven.
Woensdag 21 september 2011
Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.
Hieronder staan per wetsvoorstel alle overige maatregelen. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012.
Belastingplan 2012
Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.
Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de autobelastingen. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012.
Belastingplan 2012
Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.
Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de omzetbelasting, accijnzen en verbruiksbelastingen. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012.
Belastingplan 2012
Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.
Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de loonbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012.
Belastingplan 2012
Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.
Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de inkomstenbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012.
Belastingplan 2012
Box 1 |
Bel. inkomen uit werk en woning. Meer dan – maar niet meer dan |
Tarief 2012 |
Belasting/Premie VV cumulatief |
|
1e schijf |
0 - € 18.945 |
33,1% (65+: 15,2%) |
€ 6270 (65+: € 2879) |
|
2e schijf |
€ 18.945 - € 33.863 |
41,95% (65+: 24,05%) |
€ 6257 (65+: € 3587 |
€ 12.527 (65+: € 6466) |
3e schijf |
€ 33.863 - € 56.491 |
42% |
€ 9503 |
€ 22.030 (65+: € 15.969) |
4e schijf |
meer dan € 56.491 |
52% |
Minister de Jager en Staatssecretaris Weekers van Financiën hebben op de vrijdag voor Prinsjesdag het Fiscaal pakket 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Fiscaal pakket bestaat uit vijf wetsvoorstellen: het Belastingplan 2012, de Geefwet, de Wet uitwerking autobrief, de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen en de Overige fiscale maatregelen 2012.
Hieronder staan per wetsvoorstel alle maatregelen op het gebied van de vennootschapsbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2012.
Belastingplan 2012
Staatssecretaris Weekers van Financiën is van plan om de huidige zelfstandigenaftrek vorm te geven als een vaste aftrekpost van circa € 7.200. Verder heeft hij dit opnemen in het Belastingplan 2012, zodat de vaste aftrek kan ingaan per 2012. Voor deze basisaftrek zullen dezelfde voorwaarden gelden als voor de huidige zelfstandigenaftrek.
Voorwaarden
De belangrijkste voorwaarden zijn dat sprake moet zijn van ondernemerschap en dat de ondernemer moet voldoen aan het urencriterium. Het enige wat bij invoering van de vaste basisaftrek verandert is dus het bedrag aan aftrek, aldus de staatssecretaris. BDO: 'De vraag is dan uiteraard welke ondernemer erop vooruit gaat en welke ondernemer het kind van de rekening is.'
Schijven
De zelfstandigenaftrek heeft nu een degressief verloop met drie lange schijven. Een ondernemer met een winst tot € 18.540 heeft thans recht op een zelfstandigenaftrek van € 9.484 (schijf 1). Een ondernemer met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 heeft thans recht op een aftrek van € 7.266 (schijf 2). Ten slotte heeft een ondernemer met een winst van meer dan € 53.070 recht op een zelfstandigenaftrek van € 4.602 (schijf 3).
Effecten
Weekers wil de vaste basisaftrek vaststellen op een niveau van € 7.200 (dit bedrag staat nog niet definitief vast). In dit voorstel zullen ondernemers met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 geen effect of een klein negatief effect ondervinden. Bij winsten vanaf € 53.070 gaat men erop vooruit. Degenen met een winst van minder dan € 18.540 krijgen minder vaste basisaftrek dan de huidige zelfstandigenaftrek. Dit betekent overigens niet dat zij er per definitie op achteruitgaan. Ondernemers kunnen behalve van de ondernemersfaciliteiten namelijk ook gebruik maken van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hierdoor betalen ondernemers zonder andere bron van inkomsten en zonder een belastingbetalende partner tot een winst van € 18.540 geen belasting.
Een vader met een kart-bedrijf heeft een zoon die meedoet aan autoraces in de Formule 3 klasse. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de uitgaven voor de autoraces gedeeltelijk aan de onderneming van de vader zijn toe te rekenen en vermindert de naheffingsaanslagen omzetbelasting.
De vader exploiteert een onderneming op het gebied van de in- en verkoop van karts en onderdelen en toebehoren, en verder alles voor de racesport op vier wielen. Zijn zoon is actief in de kartsport, totdat hij in 2006 en 2007 deelneemt aan autoraces in de klasse Formule 3. De autosport van de zoon brengt hoge kosten met zich mee, in het bijzonder de huur van de Formule 3 auto. De huur bedraagt in 2006 € 300.000 en in 2007 € 103.403.
De omzetbelasting voor de huur van de Formule 3 auto brengt de vader op de aangiften in aftrek als voorbelasting. Verder voldoet hij omzetbelasting op aangifte ter zake de omzetbelasting die hij voor sponsorbijdragen in rekening brengt. Voor de sponsoren wordt reclame gemaakt, onder meer op de door de zoon bestuurde racewagen. De inspecteur heft de in aftrek gebrachte voorbelasting voor de autoracerij na omdat hij meent dat de activiteiten die betrekking hebben op de autoracerij een hobby van de vader zijn.
Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de racerijactiviteiten een meer dan zijdelings verband hebben met de onderneming van de vader en dat ze in beginsel aan de onderneming kunnen worden toegerekend. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat de sponsorbijdragen uit vrijgevigheid zijn gedaan en dat de vader tegenover de bijdragen geen verplichting zou hebben op het gebied van reclame-uitingen. De uitgaven voor de autoraces zijn gedeeltelijk toe te rekenen aan de bevrediging van de persoonlijke behoeften van de man en gedeeltelijk aan zijn onderneming, aldus de rechtbank. De rechtbank stelt het gedeelte van de uitgaven dat aan de onderneming is toe te rekenen in goede justitie vast en vermindert de naheffingsaanslagen en het bedrag van in rekening gebrachte heffingsrente.
Bijlagen:
Vrijdag 16 september 2011
Onlangs heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat een bv een woning in Spanje slechts heeft aangeschaft om deze voor haar aandeelhouder beschikbaar te houden. De opgelegde vpb-navorderingsaanslag dient in stand te blijven.
Een directeur-grootaandeelhouder koopt in juni 2001 een woning in Spanje voor € 396.000. In februari 2002 beëindigt hij zijn dienstbetrekking in Nederland, waarbij aan hem een aanspraak op een periodieke uitkering wordt toegezegd. De lijfrente die hij in dat kader bij de door hem opgerichte bv bedingt, heeft een waarde van € 1, 3 miljoen. Dit stamrecht is nog niet ingegaan en wordt jaarlijks met 4% opgerent. In december 2002 koopt de bv de woning van de man als 'belegging' voor € 725.000. Tevens betaalt de bv € 50.000 voor inventaris.
In november 2007 stelt de inspecteur na een boekenonderzoek dat de bv onzakelijk handelt door de woning gratis aan de man ter beschikking te stellen. In geschil is de vpb-navorderingsaanslag over 2002.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de bv de woning slechts heeft aangeschaft om deze voor de man beschikbaar te houden. Dit is gebeurd om hem in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te bevoordelen, van welke bedoeling hij zich bewust was. Van serieuze pogingen om huurders te vinden, is namelijk geen sprake geweest. De uitdeling is op jaarbasis terecht berekend op 4,4% van het geïnvesteerde vermogen ad € 775.000.
De inkomsten uit de woning mogen op grond van het Verdrag met Spanje aldaar worden belast. Aangezien het wereldinkomen van de bv in 2002 negatief is en het belastingbedrag nihil, leidt toepassing van het Verdrag niet tot vermindering van de heffing. De navorderingsaanslag dient in stand te blijven. Het beroep van de bv is ook voor het overige ongegrond.
Bijlagen:
Donderdag 15 september 2011
Met ingang van 1 juli 2011 zijn de regels voor de BTW-correctie privégebruik auto van de zaak gewijzigd. Dit betekent dat over de eerste helft van 2011 de oude regels nog worden toegepast en over de tweede helft van 2011 de nieuwe regels. Vanaf 1 januari 2012 gelden alleen nog de nieuwe regels. In deze bijdrage zullen we de nieuwe regels beschrijven, maar allereerst staan we nog even kort stil bij het waarom van deze regels.
De nieuwe regels zijn te danken aan een recente uitspraak van de Rechtbank Haarlem. In deze uitspraak oordeelde de Rechtbank dat het onderscheid dat de staatssecretaris in zijn beleid maakt door bij de BTW-correctie aansluiting te zoeken bij het inkomsten- en loonbelastingforfait, voor de BTW niet relevant is. Volgens de rechtbank is hierdoor sprake van begunstigend beleid voor gebruikers van milieuvriendelijke auto's ten opzichte van gebruikers van andere auto's, terwijl, aldus de rechtbank, alle auto's als gelijke gevallen moeten worden gezien.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat alle belastingplichtigen zich kunnen beroepen op dit begunstigende beleid: ergo toepassing van het meest gunstige correctiepercentage, wat in het ergste geval (althans vanuit de optiek van de fiscus) kan betekenen 0%, waardoor er überhaupt geen BTW-correctieheffing meer plaatsvindt. Vanwege deze enorme potentiële gevolgen voor de schatkist – de staatssecretaris kan er niet op vertrouwen dat de hogere rechter de uitspraak van de rechtbank zal weerspreken – wordt de BTW–correctie losgekoppeld van het inkomsten- en loonbelastingforfait, waardoor er toch BTW-heffing over het privégebruik auto blijft plaatsvinden, hetgeen ook moet op grond van Europese regelgeving.
De nieuwe regels
De nieuwe regels voor de BTW-correctie voor het privégebruik van een (bestel)auto van de zaak door personeel (en ondernemers/natuurlijke personen; er is onder het nieuwe systeem geen verschil meer tussen werknemers en ondernemers) zijn indachtig de volgende methodiek:
Woensdag 14 september 2011
Hof Den Haag heeft onlangs beslist dat een ondernemer gebonden is aan de afspraken die in een vaststellingsovereenkomst zijn gemaakt betreffende de winstverdeling. Voorts oordeelde het hof dat de inspecteur terecht de zelfstandigenaftrek heeft geweigerd.
De ondernemer drijft in 2005 samen met zijn echtgenote in firmaverband een wijnhandel. Een schriftelijke vastlegging van de firmaovereenkomst ontbreekt. De vof is op 31 december 2005 gestaakt. Naar aanleiding van een boekenonderzoek hebben de man en vrouw op 29 mei 2006 een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur ondertekend. In zijn in juli 2006 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 geeft de man geen winst uit onderneming aan en claimt hij de zelfstandigenaftrek. De inspecteur corrigeert de aangifte. Van de winst uit de vof wordt 75% aan de ondernemer toegerekend. Volgens de inspecteur volgt dit uit de vaststellingsovereenkomst. De zelfstandigenaftrek wordt ook geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep van de man gegrond. De aanslag wordt verminderd. De ondernemer en de inspecteur gaan beiden in hoger beroep.
Hof Den Haag verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond. Volgens het hof hebben partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling verbonden ter zake van de in geschil zijnde winstverdeling en zelfstandigenaftrek. De vaststelling houdt in dat de aan de ondernemer toe te rekenen winst van de vof op 75% gesteld moet worden en geen recht bestaat op zelfstandigenaftrek. De telkenmale door de inspecteur herhaalde voorwaarde dat de ondernemer alsnog akkoord diende te gaan met de correcties, die zijn vermeld in de toegezonden conceptrapporten, kon door de ondernemer redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een essentieel onderdeel van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afspraken ter beëindiging van het tussen partijen bestaande geschil. Door op dit voor de inspecteur belangrijke punt niet expliciet een voorbehoud te maken en vervolgens, na herhaalde aanbieding van de vaststellingsovereenkomst, wederom zonder voorbehoud voor akkoord te tekenen, mocht de inspecteur redelijkerwijs verwachten dat de ondernemer inderdaad alsnog akkoord was met de winstverdeling en met het ontbreken van een recht op zelfstandigenaftrek.
Bijlagen:
Dinsdag 13 september 2011
De wijzigingen in de 30%-bewijsregel ('expatregeling') vanaf najaar 2011, die staatssecretaris Weekers van Financiën onlangs heeft aangekondigd, hebben verschillende consequenties voor Nederland als kenniseconomie. Het betreffen zowel mogelijk positieve als mogelijk negatieve effecten.
Weekers heeft een viertal maatregelen voorgesteld omdat de regeling volgens zijn woorden ruimer wordt toegepast dan oorspronkelijk de bedoeling was. Het pakket voorgestelde maatregelen wordt nader uitgewerkt in het Belastingplan 2012. De staatssecretaris heeft mede naar aanleiding van berichten in de media gedurende mei gemeend om in sommige situaties de toepassing van de regeling te moeten beperken.
Expatregeling
De 30%-bewijsregel, ook wel de expatregeling genoemd, is bedoeld om de extra kosten te compenseren, welke worden gemaakt door uit het buitenland afkomstige schaarse en specifiek deskundige werknemers. In plaats van de werkelijke extra kosten te compenseren, kan de werkgever ervoor kiezen een forfaitair vastgesteld bedrag te vergoeden, waarbij grofweg 30% van het loon aangemerkt kan worden als een onbelaste vergoeding.
Wat gaat er veranderen?
Maandag 12 september 2011
Hof Amsterdam heeft uitspraak gedaan over de vraag of een vrouw in Nederland binnenlands belastingplichtig was en hier te lande over een eigen woning beschikte. De procedure kwam kort gezegd erop neer dat het geregeld verblijven in Nederland en het hebben van een of meer woningen in Nederland nog niet automatische inhoudt dat iemand in Nederland woont en hier een eigen woning heeft.
Het hof stelde voorop dat waar iemand woont, volgens de Nederlandse fiscale wetgeving naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Daarbij zijn alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval van belang. Voor het hebben van een woonplaats in Nederland is van belang dat deze omstandigheden zodanig zijn, dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen die persoon en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land. Dit houdt in dat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. In de onderhavige procedure slaagde de vrouw er echter niet in om aannemelijk maken dat zij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en ook niet dat zij hier te lande over een eigen woning beschikte.
De vrouw is in 2005 eigenaar van een woning in Nederland die door haar ook als postadres werd gebruikt. Zij heeft dezelfde periode ook een adres in het buitenland. De inspecteur weigert de aftrek van de eigenwoningrente in box 1 omdat de vrouw niet in Nederland zou wonen. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw ongegrond, waarna zij in hoger beroep gaat.
Hof Amsterdam overweegt dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Nederland woonde. Zij beschikte weliswaar over een woning in Nederland (welke ook als postadres door haar werd gebruikt), had bankrekeningen bij een Nederlandse bank, beschikte over een auto in Nederland en ontving voor de woning nota's voor elektriciteit en gas, maar dat is volgens het hof onvoldoende om te concluderen dat zij in Nederland woonde. Het hof overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat zij meer dan 180 dagen per jaar in Nederland verbleef. De vrouw is aan te merken als een buitenlands belastingplichtige die Nederlands inkomen geniet. Zij heeft gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen. Het hof verklaart het hoger beroep van de vrouw gegrond omdat zij wel recht heeft op een heffingsvrij vermogen en het belastingdeel van de algemene heffingskorting.
Bijlagen:
Vrijdag 9 september 2011
Het ministerie van Financiën zal binnenkort een nieuw vastgoedbesluit publiceren, met daarin nieuw beleid over de behandeling van servicekosten voor de omzetbelasting. Dit heeft mogelijk positieve gevolgen voor de vrijgestelde ondernemer-huurder.
Volgens het huidige beleid worden servicekosten die opgaan in de verhuurdienst (waarbij huurders niet de mogelijkheid hebben de diensten van een derde af te nemen) belast conform het btw-regime van het onderliggende huurcontract. Dit heeft nadelige gevolgen in situaties waarbij huurders niet kunnen opteren voor met btw belaste verhuur. De verhuurder kan in dat geval de btw op ingekochte diensten en goederen in het kader van de servicekosten niet in aftrek brengen. Deze btw wordt in die gevallen meestal verhaald op de huurder. In de praktijk worden de servicekosten in zijn geheel met 19% btw doorbelast. In situaties dat de verhuurder een goed of dienst inkoopt waarop het btw-tarief van 6% van toepassing is, betalen de vrijgestelde huurders dan ook meer btw dan in de situatie dat zij zelf rechtstreeks de goederen of diensten zouden afnemen.
'Vooruitlopend op het nieuwe vastgoedbesluit, heeft het ministerie van Financiën een intern memo verzonden aan de Belastingdienst. 'Op grond van dit memo heeft de verhuurder de keuze om ingekochte goederen en diensten in het kader van de servicekosten apart door te belasten of mee te laten lopen in de vrijgestelde verhuur. Dit beleid is conform het beleid, zoals dat gold vóór 14 juli 2009. Het is dan ook verdedigbaar dat conform dit oude beleid het ook mogelijk is de servicekosten voor de werkelijke kosten en de daarbij behorende btw-tarieven door te belasten.'
Donderdag 8 september 2011
Hof Den Bosch heeft een ambtshalve vermindering omgezet in een nadere voorlopige aanslag tot een negatief bedrag om zo toch tot een redelijk eindresultaat te komen, te weten de vergoeding van heffingsrente over een belastingteruggaaf.
De procedure betrof een vrouw die over 2008 eerst een voorlopige aanslag inkomstenbelasting had ontvangen naar een verschuldigd bedrag van € 17.183. Op 11 juni 2009 had de inspecteur de voorlopige aanslag ambtshalve verminderd naar een bedrag van € 14.612. Daarbij had hij over de periode 1 januari tot en met 11 juni 2009 € 50 invorderingsrente vergoed over de teruggaaf.
De vrouw meende dat de inspecteur een nadere voorlopige aanslag had moeten opleggen naar een negatief bedrag waardoor zij een rentevergoeding zou ontvangen over de periode 1 juli 2008 tot en met 11 juni 2009. Het geschil tussen partijen ontwikkelde zich tot een breed formeelrechtelijk dispuut.
Op basis van een rapport van de Nationale ombudsman uit 2008, een arrest van de Hoge Raad uit 2009 en een ministerieel besluit uit 1991 stelde het hof de vrouw in het gelijk. Zij kreeg ook heffingsrente vergoed over de periode 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008 en wel langs een juridisch ongebruikelijke weg: de conversie van een ambtshalve vermindering in een nadere (negatieve) voorlopige aanslag. Sinds 1 januari 2010 is overigens het tijdvak gewijzigd, waarover heffingsrente wordt verschuldigd of vergoed. Voor aanslagen die na die datum zijn opgelegd, wordt de heffingsrente berekend vanaf de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
Bijlagen:
Woensdag 7 september 2011
Eind van het jaar moest een correctie worden gemaakt op de gedurende het jaar in aftrek gebrachte btw als een auto van de zaak voor privé-doeleinden werd gebruikt. Voor de btw-correctie werd aangesloten bij de forfaitaire regeling voor de loon- en inkomstenbelasting. De btw-correctie bedroeg jaarlijks 12% van 25% ('normale' auto's), 20% (zuinige auto's), 14% (zeer zuinige auto's) en 0% (elektrische auto's) van de cataloguswaarde. Deze regeling is door een uitspraak van rechtbank Haarlem volledig veranderd. Wat zijn de actiepunten?
Rechtbank Haarlem
Een ondernemer heeft vanwege privé-gebruik in eerste instantie 12% van 25% van de cataloguswaarde gecorrigeerd voor de btw. Hij maakt bezwaar tegen zijn aangifte op basis van ongelijke behandeling omdat voor auto's met een lage CO²-uitstoot een btw-correctie geldt van 12% van 14% van de cataloguswaarde. De ondernemer krijgt gelijk! Hij mag dus ook de forfaitaire bijtelling van 14% toepassen. Ook mag 0% x 12% x cataloguswaarde worden toegepast omdat dit de correctie is voor elektrische auto's.
Praktijk
Door de uitspraak kan iedere ondernemer een beroep doen op het lagere bijtellingtarief van 14% of zelfs stellen dat er geen bijtelling hoeft plaats te vinden. Ongeacht of ze voor de loon- en inkomstenbelasting wel 20% of 25% moeten bijtellen.
Wijzigingen per 1 juli 2011
De staatssecretaris heeft door deze uitspraak de wet aangepast.
Dinsdag 6 september 2011
Onlangs heeft Rechtbank Breda geoordeeld dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) een regresvordering op zijn bv niet mag afwaarderen via de tbs-regeling. De dga is de geldverstrekking onder zodanige voorwaarden en omstandigheden aangegaan dat hij daarbij een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen.
Het afwaarderingsverlies dat is voortgevloeid uit het aldus aanvaarde risico dient bij de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden buiten beschouwing te blijven.
Borgstelling
Rabobank had een krediet aan de bv van de dga verstrekt. De dga stelde zich hierbij voor € 150.000 borg ten behoeve van de bank. Op 18 maart 2005 kreeg de dga een extra kredietfaciliteit en werd de borgstelling van € 150.000 veranderd in een hoofdelijke aansprakelijkstelling van € 428.512. De bv werd vervolgens failliet verklaard. Rabobank stelde belanghebbende aansprakelijk en verhaalde € 318.845 op hem.
Afwaardering
De dga bracht dit bedrag in zijn IB-aangifte in aftrek. De belastinginspecteur accepteerde de afwaardering van de regresvordering op de bv niet. In bezwaar stond hij alsnog een afwaardering van € 150.000 toe. In geschil is of belanghebbende het restant ook ten laste van zijn inkomen mag afwaarderen.
Debiteurenrisico
Rechtbank Breda oordeelt dat de dga de geldverstrekking onder zodanige voorwaarden en omstandigheden is aangegaan dat hij daarbij een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de bv ten tijde van de aansprakelijkstelling al behoorlijke verliezen had geleden. Verder wijst de rechtbank op de dalende omzetcijfers. Ook acht de rechtbank van belang dat de borgstelling van € 150.000 is omgezet in een hoofdelijke aansprakelijkstelling van € 428.512. Daaruit valt af te leiden dat de bank ernstige twijfels had over de financiële situatie van de onderneming. Daarnaast acht de rechtbank nog van belang dat alle activa van de bv reeds aan de bank waren verpand en dat de bv derhalve nagenoeg geen verhaal zou bieden. De aanslag blijft in stand.
Bijlagen:
Maandag 5 september 2011
Polishouders die de afgelopen vier maanden hun oud-regimelijfrente hebben omgezet in een bankspaarproduct op naam van hun echtgenoot, mogen het aldus genoten belastingvoordeel behouden. In alle andere gevallen wordt de constructie afgekeurd. Weekers fluit daarmee zijn eigen specialisten van de Belastingdienst formeel terug, zo meldt Het Financieele Dagblad.
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft hierover een besluit gepubliceerd. Het besluit beschrijft hoe wordt omgegaan met opgewekt vertrouwen als gevolg van een standpunt van de Belastingdienst rond de wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten voor de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening.
Standpunt Belastingdienst
De fiscus besloot op 6 april dat oud-regimelijfrentepolissen (van voor 1992) in bepaalde omstandigheden mogen worden belast bij de minstverdienende echtgenoot. Dat levert een fors belastingvoordeel op. De premies zijn bij de meestverdienende echtgenoot afgetrokken tegen 72%, terwijl over de uitkeringen slechts 15% belasting hoeft te worden betaald. Het standpunt van de Belastingdienst wekte veel verbazing, omdat een antimisbruikartikel in de wet dergelijke fiscale trucs verbiedt. Het ministerie van Financiën dwong de Belastingdienst eind juli al, na berichtgeving in het FD, het eerdere standpunt te herzien. Maar iedereen die tussen 6 april en 19 augustus, de formele datum van het besluit, gebruik heeft gemaakt van de constructie, mag het belastingvoordeel incasseren.
Besluit oud-regimelijfrenten
Weekers schrijft in het besluit onder meer het volgende: 'Het in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst in een specifieke casus heeft ertoe geleid dat in identieke gevallen belastingplichtigen op basis van dat standpunt vaststaande posities hebben ingenomen. Dergelijke posities moeten fiscaal worden behandeld conform het in april 2011 door de Belastingdienst voor de specifieke casus ingenomen standpunt omdat belastingplichtigen daaraan vertrouwen mogen ontlenen.
De specifieke casus betrof een zogenoemde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die was gesloten door de meestverdienende echtgenoot die ook de lijfrentepremies had afgetrokken. Op het tijdstip van de expiratie van de kapitaalverzekering was de minstverdienende echtgenoot onherroepelijk begunstigde van de lijfrente. De lijfrenteclausule moet daarom ook door de minstverdienende echtgenoot worden uitgevoerd en deze doet dat door het inbrengen van het lijfrentekapitaal in een lijfrentespaarrekening. Langs deze weg is in de eerste plaats een fiscaal geruisloze omzetting mogelijk, ondanks het feit dat de andere echtgenoot dan de echtgenoot die oorspronkelijk verzekeringnemer was, de rechthebbende wordt van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bovendien hield het standpunt van de Belastingdienst in dat de uitkeringen die op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht worden ontvangen door de minstverdienende echtgenoot, ook daadwerkelijk bij die echtgenoot zouden worden belast. Dit ondanks het feit dat de premies voor de lijfrenteverzekering in het verleden bij de andere, meestverdienende echtgenoot in aftrek zijn gekomen.
Dit in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst blijft gelden voor alle gevallen waarvan aannemelijk is dat uitsluitend op basis van deze standpuntbepaling en nog vóór de dagtekening van het besluit, vóór of door de expiratie van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule de begunstiging onherroepelijk is gewijzigd ten gunste van de minstverdienende echtgenoot. Hieronder vallen in beginsel niet situaties waarin reeds vóór het bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst de minstverdienende echtgenoot (onherroepelijk) begunstigde van de lijfrente was. Dit is anders als na de standpuntbepaling door de Belastingdienst, maar vóór de dagtekening van dit besluit, tevens overboeking van het lijfrentekapitaal heeft plaatsgevonden naar een aanbieder van lijfrentespaarrekeningen of lijfrentebeleggingsrechten. Ook deze situaties worden gerespecteerd. Als datum van bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst wordt uitgegaan van 6 april 2011.
Met het oog op de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen en om dit voor de toekomst vast te leggen, moeten deze situaties vóór 1 januari 2012 worden gemeld aan de voor de belastingplichtige bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. Daarbij dienen stukken te worden overgelegd waaruit het tijdstip van onherroepelijk worden van de begunstiging c.q. het tijdstip van overboeking van het lijfrentekapitaal blijkt.'
Bijlagen:
Vrijdag 2 september 2011
De rechter bij het Haagse hof beslist dat belasting over de afkoopsom van een oude lijfrente moet worden betaald in het jaar dat de lijfrenteverzekering afloopt. Dat geldt ook wanneer de verzekerde de afkoopsom pas ontvangt in het jaar daarop.
Een man heeft op 1 januari 1988 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule (oud regime-lijfrente) afgesloten. De lijfrenteverzekering expireert op 1 september 2006. Op 29 november 2006 kiest hij ervoor een deel van het vrijgekomen kapitaal om te zetten in een direct ingaande lijfrente. Op 19 maart 2007 beslist de man dat hij de rest van het kapitaal in een keer wil genieten. Dit bedrag wordt door de verzekeringsmaatschappij op 3 april 2007 overgemaakt. In geschil is of de in 2007 ontvangen afkoopsom in 2006 (jaar van expiratie) of in 2007 (jaar van ontvangst) belast is.
Hof Den Haag oordeelt, overeenkomstig het eerdere oordeel van de rechtbank, dat het heffingsmoment het moment van expiratie is, oftewel 2006. De man had in 2006 besloten een deel van het kapitaal te gebruiken voor een lijfrente. Daarmee was volgens het hof in 2006 al duidelijk dat een deel van het kapitaal niet voor een lijfrente zou worden gebruikt. De afkoopsom is dan ook belast in 2006.
Expiratiekapitaal
Komt een oud regime lijfrenteverzekering tot uitkering, dan kan de begunstigde op dat moment kiezen wat hij met het expiratiekapitaal wil doen:
Donderdag 1 september 2011
Onlangs is de Hoge Raad in een concreet geval tot de conclusie gekomen dat sprake was van betalingsonmacht op het moment dat een vennootschap een aanmaning tot betaling van de belastingaanslag(en) had ontvangen.
Als een vennootschap de verschuldigde belastingen (zoals loonbelasting en omzetbelasting) en sociale premies niet kan betalen, zijn de bestuurder(s) verplicht tijdig een melding van betalingsonmacht aan de Belastingdienst te doen. Wordt aan de meldingsplicht niet of niet juist voldaan, dan mag de Belastingdienst ervan uitgaan dat de niet-betaling aan de bestuurders is te wijten als gevolg van onbehoorlijk bestuur. De bestuurders krijgen de kans dit vermoeden te weerleggen.
Wat is in dit verband 'tijdig'? De Hoge Raad kwam op 12 augustus 2011 in een concreet geval tot de conclusie dat sprake was van betalingsonmacht op het moment dat de vennootschap een aanmaning tot betaling van de belastingaanslag(en) had ontvangen. Op dat moment stond namelijk vast dat de vennootschap niet in staat was de aanslag te betalen. Dat stond nog niet vast toen de naheffingsaanslagen werden opgelegd.
Wat de duur van de termijn voor het doen van een melding van betalingsonmacht betreft: daarvoor geldt een termijn van twee weken na ontvangst van de aanmaning. De Hoge Raad bevestigde daarmee een uitspraak van de rechtbank te Arnhem, die het Hof juist had vernietigd.
Bijlagen:
Woensdag 31 augustus 2011
Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat er geen recht op de mkb-winstvrijstelling bestaat als de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar voor rekening en risico van een bv wordt gedreven. Aan het vereiste van ondernemerschap wordt dan niet meer voldaan.
Een man drijft sinds 1997 samen met zijn vader een voegersbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma. Op 14 maart 2007 sluiten beiden een intentieverklaring tot inbreng van de onderneming in een bv. Deze bv wordt in 2007 opgericht. De resultaten van de onderneming komen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 voor rekening van de bv. In zijn aangifte IB/PVV 2007 claimt de zoon mkb-winstvrijstelling. In geschil is of de inspecteur deze aftrek terecht heeft geweigerd.
Rechtbank Breda oordeelt dat er geen recht op de mkb-winstvrijstelling bestaat als de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar voor rekening en risico van een bv wordt gedreven. Aan het vereiste van het ondernemerschap wordt dan niet langer voldaan. In dit betreffende geval wordt de onderneming (op grond van goedkeurend beleid) met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 voor rekening en risico van de bv gedreven. De zoon moet de boeken van zijn onderneming daarom sluiten per 1 januari 2007, zodat hij in 2007 geen onderneming voor zijn rekening en risico drijft. Op grond van het voorgaande heeft de inspecteur terecht de mkb-winstvrijstelling geweigerd.
Bijlagen:
Dinsdag 30 augustus 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een besluit gepubliceerd over oud-regimelijfrenten en de toerekening van lijfrentetermijnen aan echtgenoten. Het besluit beschrijft hoe wordt omgegaan met opgewekt vertrouwen als gevolg van een standpunt van de Belastingdienst inzake de wijziging van de begunstiging van oud-regimelijfrenten ten behoeve van de minstverdienende echtgenoot, gevolgd door omzetting in een lijfrentespaarrekening.
Polishouders die de afgelopen vier maanden hun oud-regimelijfrente hebben omgezet in een bankspaarproduct op naam van hun echtgenoot, mogen het aldus genoten belastingvoordeel behouden. In alle andere gevallen wordt de constructie afgekeurd. Weekers fluit daarmee zijn eigen specialisten van de Belastingdienst formeel terug, zo meldt Het Financieele Dagblad.
Standpunt Belastingdienst
De fiscus besloot op 6 april dat oud-regimelijfrentepolissen (van voor 1992) in bepaalde omstandigheden mogen worden belast bij de minstverdienende echtgenoot. Dat levert een fors belastingvoordeel op. De premies zijn bij de meestverdienende echtgenoot afgetrokken tegen 72%, terwijl over de uitkeringen slechts 15% belasting hoeft te worden betaald. Het standpunt van de Belastingdienst wekte veel verbazing, omdat een antimisbruikartikel in de wet dergelijke fiscale trucs verbiedt. Het ministerie van Financiën dwong de Belastingdienst eind juli al, na berichtgeving in het FD, het eerdere standpunt te herzien. Maar iedereen die tussen 6 april en 19 augustus, de formele datum van het besluit, gebruik heeft gemaakt van de constructie, mag het belastingvoordeel incasseren.
Besluit oud-regimelijfrenten
Weekers schrijft in het besluit onder meer het volgende: 'Het in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst in een specifieke casus heeft ertoe geleid dat in identieke gevallen belastingplichtigen op basis van dat standpunt vaststaande posities hebben ingenomen. Dergelijke posities moeten fiscaal worden behandeld conform het in april 2011 door de Belastingdienst voor de specifieke casus ingenomen standpunt omdat belastingplichtigen daaraan vertrouwen mogen ontlenen.
De specifieke casus betrof een zogenoemde kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die was gesloten door de meestverdienende echtgenoot die ook de lijfrentepremies had afgetrokken. Op het tijdstip van de expiratie van de kapitaalverzekering was de minstverdienende echtgenoot onherroepelijk begunstigde van de lijfrente. De lijfrenteclausule moet daarom ook door de minstverdienende echtgenoot worden uitgevoerd en deze doet dat door het inbrengen van het lijfrentekapitaal in een lijfrentespaarrekening. Langs deze weg is in de eerste plaats een fiscaal geruisloze omzetting mogelijk, ondanks het feit dat de andere echtgenoot dan de echtgenoot die oorspronkelijk verzekeringnemer was, de rechthebbende wordt van de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht. Bovendien hield het standpunt van de Belastingdienst in dat de uitkeringen die op de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht worden ontvangen door de minstverdienende echtgenoot, ook daadwerkelijk bij die echtgenoot zouden worden belast. Dit ondanks het feit dat de premies voor de lijfrenteverzekering in het verleden bij de andere, meestverdienende echtgenoot in aftrek zijn gekomen.
Dit in april 2011 ingenomen standpunt van de Belastingdienst blijft gelden voor alle gevallen waarvan aannemelijk is dat uitsluitend op basis van deze standpuntbepaling en nog vóór de dagtekening van het besluit, vóór of door de expiratie van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule de begunstiging onherroepelijk is gewijzigd ten gunste van de minstverdienende echtgenoot. Hieronder vallen in beginsel niet situaties waarin reeds vóór het bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst de minstverdienende echtgenoot (onherroepelijk) begunstigde van de lijfrente was. Dit is anders als na de standpuntbepaling door de Belastingdienst, maar vóór de dagtekening van dit besluit, tevens overboeking van het lijfrentekapitaal heeft plaatsgevonden naar een aanbieder van lijfrentespaarrekeningen of lijfrentebeleggingsrechten. Ook deze situaties worden gerespecteerd. Als datum van bekend worden van het standpunt van de Belastingdienst wordt uitgegaan van 6 april 2011.
Met het oog op de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen en om dit voor de toekomst vast te leggen, moeten deze situaties vóór 1 januari 2012 worden gemeld aan de voor de belastingplichtige bevoegde inspecteur van de Belastingdienst. Daarbij dienen stukken te worden overgelegd waaruit het tijdstip van onherroepelijk worden van de begunstiging c.q. het tijdstip van overboeking van het lijfrentekapitaal blijkt.'
Bijlagen:
Maandag 29 augustus 2011
Eerder deze maand heeft staatssecretaris Weekers van Financiën een besluit uitgebracht met beleid over de bestrijding en ontmanteling van afgezonderde particuliere vermogens (apv's). Voor belastingplichtigen die zich vóór 1 december 2011 melden, zal een totaaloplossing worden gezocht waarbij voor zover nodig wordt goedgekeurd dat de inkeerregeling van toepassing is.
Een apv is een afgezonderd vermogen waarmee vooral een particulier belang wordt gediend. Hierbij kan gedacht worden aan trusts en buitenlandse stichtingen. Men kan betrokken zijn bij een apv als oprichter of als begunstigde. Het vermogen in trusts en stichtingen wordt doorgaans niet aangegeven bij de Belastingdienst. De oprichter vindt dat het ingebrachte vermogen niet meer van hem is en de begunstigden geven niets aan omdat zij vinden dat zij nog niets hebben. Op deze manier zweeft het vermogen en wordt het nergens belast; ook niet bij de trust of de stichting zelf.
Fiscale transparantie
Door wetswijziging wordt vanaf 1 januari 2010 door een apv heen gekeken (fiscale transparantie). Deze situatie heeft in de praktijk ertoe geleid dat er oprichters zijn die een discutabele apv willen ontmantelen, meestal in het jaar 2009. In het besluit staat aangegeven dat de Belastingdienst in overleg met de betrokkenen bij een apv naar een totaaloplossing zoekt waarbij fiscale transparantie naar de oprichter van de apv als uitgangspunt geldt.
Inkeerregeling
Verder geeft het besluit aan dat het gematigde boetebeleid van de inkeerregeling (voor het alsnog indienen van een juiste belastingaangifte) van toepassing is als aan de voorwaarden van de inkeerregeling is voldaan. De inkeerregeling heeft betrekking op het melden van het voornemen van ontmanteling van een apv vóór 1 december 2011. Het gematigde boetebeleid bij de inkeerregeling houdt in dat geen of een lagere boete zal worden opgelegd bij een melding van het voornemen tot ontmanteling van een discutabele trust vóór 1 december 2011. Daarbij geldt als voorwaarde dat de melding plaatsvindt voordat de oprichter weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid in de belastingaangifte bekend is of bekend zal worden. Dat betekent dat indien sprake is van inkeer binnen twee jaren na het doen van de onjuiste of onvolledige aangifte er geen vergrijpboete wordt opgelegd. Is sprake van inkeer na twee jaren na eerder bedoelde aangifte, dan geeft dat aanleiding tot het opleggen van een gematigde vergrijpboete.
Het besluit is op 19 augustus 2011 in werking getreden, werkt terug tot en met 10 augustus 2011 en vervalt per 1 december 2011.
Bijlagen:
Vrijdag 26 augustus 2011
Wanneer een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk in eigen beheer wordt gehouden, wordt de collectieve gangbaarheidtoets toegepast. De rechter oordeelt in een zaak dat een bv een onzuivere pensioenregeling in eigen beheer heeft toegezegd door een te lage AOW-franchise.
De bv heeft na oprichting in 1996 aan directeur en enig aandeelhouder pensioen toegezegd. De bv voert de pensioenregeling volledig in eigen beheer. In verband met aanpassing van de pensioenregeling heeft de bv een concept van de nieuwe pensioenregeling ter beoordeling voorgelegd aan de inspecteur van de Belastingdienst.
De AOW-franchise heeft de bv gesteld op 10/7 x de AOW-uitkering voor gehuwde personen. De inspecteur oordeelt dat de regeling niet kwalificeert als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Uit de collectieve gangbaarheidstoets volgt dat minimaal moet worden uitgegaan van een AOW-franchise die gebaseerd is op de AOW-uitkering voor een ongehuwde persoon. Deze AOW-franchise is hoger.
De bv komt vervolgens met een opsomming van de AOW-franchises in de grootste verplichte bedrijfspensioenfondsen die de meerderheid van alle Nederlandse werknemer vertegenwoordigen. Die pensioenfondsen hanteren een AOW-franchise die lager is dan de AOW-franchise volgens de collectieve gangbaarheidstoets.
De bv is daarom van mening dat de collectieve gangbaarheidstoets niet van toepassing is, omdat de daar genoemde AOW-franchise niet meer weergeeft wat gangbaar is.
Onredelijk resultaat
Hof Den Haag vindt de opsomming van de bv onvoldoende. Met toepassing van de voorwaarden in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is het nog steeds mogelijk om in eigen beheer een pensioen op te bouwen dat ten minste gelijk is aan pensioen dat in collectieve regelingen gangbaar is. Zo vallen bijna alle gewone werknemers onder het middelloonstelsel, terwijl in eigen beheer een eindloonstelsel nog gebruikelijk is.
De wetgever beoogt met de collectieve gangbaarheidstoets een materieel gelijke behandeling tussen collectieve pensioenregelingen en pensioenregelingen in eigen beheer te bewerkstelligen. De collectieve gangbaarheidstoets kan daarom alleen onverbindend worden verklaard wanneer één of meer afwijkingen van de gangbaarheidstoetspunten leiden tot een willekeurig of onredelijk resultaat. Dit laatste heeft de bv onvoldoende aangetoond. Het gelijk is daarom aan de inspecteur.
Verzekerd pensioen
Wanneer een pensioenregeling geheel of gedeeltelijk in eigen beheer wordt gehouden, wordt de collectieve gangbaarheidtoets toegepast. De AOW-franchise moet dan worden gebaseerd op 10/7 x de AOW uitkering voor een ongehuwde persoon (in 2011 € 18.738).
Wanneer de pensioenregeling van een directeur grootaandeelhouder volledig wordt verzekerd, is de collectieve gangbaarheidstoets niet van toepassing. Dan mag worden uitgegaan van de lagere AOW-franchise die gebaseerd is op een AOW uitkering voor gehuwde personen (in 2011 € 12.898). Een volledig verzekerd pensioen van een dga mag daardoor worden gebaseerd op een pensioengrondslag die € 5.840 hoger is.
Bijlagen:
Donderdag 25 augustus 2011
Zelfstandig ondernemers hebben twee extra mogelijkheden om een lijfrente op te bouwen naast de reguliere lijfrentepremieaftrek (jaarruimte en reserveringsruimte). Deze twee extra mogelijkheden zijn de omzetting van een oudedagsreserve en het benutten van stakingswinst.
Omzetting van de oudedagsreserve
Ondernemers hebben de mogelijkheid om jaarlijks een deel van hun winst toe te voegen aan de oudedagsreserve. Over dit gedeelte van de winst hoeft de ondernemer op dat moment (nog) geen inkomstenbelasting te betalen. Vervolgens kan de oudedagsreserve worden omgezet in een toegestane lijfrente. De oudedagsreserve valt dan (gedeeltelijk) vrij in de winst en tegelijkertijd kan eenzelfde bedrag van de belastbare winst worden afgetrokken als lijfrentepremie. Dit bedrag moet dan ook daadwerkelijk als lijfrentepremie zijn betaald. Hierdoor vindt de omzetting fiscaal geruisloos, dat wil zeggen zonder fiscale sanctie, plaats.
Omzetting van de stakingswinst
Een ondernemer die zijn onderneming geheel of gedeeltelijk staakt, kan de met de staking gerealiseerde winst aanwenden voor een toegestane lijfrente. De ondernemer krijgt hierdoor extra aftrekruimte. De extra aftrekruimte is aan wettelijke maxima verbonden. Deze maxima worden jaarlijks geïndexeerd. De hoogte van het van toepassing zijnde maximum is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de ondernemer ten tijde van de staking. Vooral de leeftijd van de ondernemer op het moment van staken is bepalend.
De extra aftrekruimte is maximaal het bedrag van de stakingswinst, maar niet meer dan (bedragen 2011):
Woensdag 24 augustus 2011
De vennootschapsbelasting kent de zogeheten thincapregeling, die bij een teveel aan vreemd vermogen ertoe kan leiden dat een dochtervennootschap niet alle rente van leningen van verbonden lichamen in aftrek kan brengen. Deze regeling kan ook betekenen dat een vennootschap niet alle rente van een rentedragende schuldig gebleven dividenduitkering in aftrek kan brengen.
Daardoor kan sprake zijn van economische dubbele heffing als de dividenduitkeringen bij de aandeelhouders wél in de belastingheffing wordt betrokken. In een procedure voor de rechtbank in Den Haag op 18 juli 2011 bestreed een bv met dit argument de beperking van de renteaftrek.
De rechtbank maakte uit de wetsgeschiedenis van de thincapregeling op dat de wetgever deze economische dubbele heffing had onderkend en dat ook had aanvaard, omdat daarvan een preventieve werking uitgaat. Zo wordt onderkapitalisatie van vennootschappen ontmoedigd of voorkomen. Dus vennootschappen met een balanspositie waarbij het vreemde vermogen bijna drie maal zo groot is als het eigen vermogen, die toch een dividenduitkering willen doen en deze rentedragend schuldig blijven, doen er dus goed aan te controleren of de renteaftrek wordt beperkt door de verschillende vermogenstoetsen uit de thincapregeling.
Bijlagen:
Dinsdag 23 augustus 2011
Heeft een directeur-grootaandeelhouder geld aan zijn bv geleend (stelling dga) of heeft hij het eigen vermogen van de bv aangezuiverd (stelling inspecteur)? Dat is de vraag die centraal staat in hoger beroep voor hof Den Haag. Het hof oordeelt dat de dga geen geld heeft geleend, maar dat sprake is van een informele kapitaalstorting. De in de bv gestorte bedragen leiden tot negatief box 2-inkomen en niet tot negatief box 1-inkomen.
De dga stort in de jaren 2003-2004 € 103.750 in zijn bv. De stortingen zijn bij de bv in rekening-courant geboekt. Er is geen rente in rekening gebracht of bijgeboekt. Op 31 december 2005 is de stand van de rekening-courant € 102.769. Op 6 maart 2006 besluit de Kamer van Koophandel de registratie van de bv in het Handelsregister met ingang van 30 december 2005 op te heffen bij gebrek aan baten.
Negatief resultaat uit overige werkzaamheden
In zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 en 2004 heeft de dga ten aanzien van de stortingen geen resultaat uit overige werkzaamheden (box 1) aangegeven. Omdat wel duidelijk is dat de bv de stortingen niet kan terugbetalen wil de dga zijn vordering afwaarderen. In zijn aangifte voor het jaar 2005 geeft hij dan ook een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aan van € 102.769.
De inspecteur corrigeert de aangifte. Hij verhoogt het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) met € 102.769 en verlaagt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) met € 102.769.
De vraag die in hoger beroep centraal staat is de volgende: heeft de dga geld geleend aan zijn bv (stelling dga) of heeft hij het eigen vermogen van de bv aangezuiverd (stelling inspecteur)? In het eerste geval vormt de afwaardering van de geldlening dan een negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Als de stelling van de inspecteur juist is vindt afwaardering plaats in box 2.
Informele kapitaalstorting
Het hof beslist dat de dga geen geld aan zijn bv heeft geleend. Hij heeft slechts de bv informeel voorzien van eigen vermogen. Het hof stelt hierbij vast dat uit het vermogen van de bv, de belastbare winst van de bv en de stortingen door de dga het volgende beeld naar voren komt: de dga heeft het negatieve bedrijfsvermogen (deels) van de bv aangezuiverd via stortingen op de rekening-courant van de bv. Verder merkt het hof nog op dat dit beeld wordt bevestigd omdat er geen leningsovereenkomst is opgesteld en er geen aflossingschema en rentepercentage was overeengekomen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Bijlagen:
Maandag 22 augustus 2011
De staatssecretaris van Financiën heeft een nadere toelichting gegeven op het onderscheid tussen mobiele communicatiemiddelen (zoals een mobiele telefoon) en computers (zoals een laptop en bepaalde tablet-pc's). Daarnaast reikt de Staatssecretaris een praktische handreiking aan voor de vraag wanneer een geschenk onder de werkkostenregeling wel of niet tot het loon van een werknemer behoort.
Door technische ontwikkelingen en de opkomst van smartphones en tablet-pc's is vanuit de praktijk de vraag gerezen wanneer een dergelijk apparaat tot de communicatiemiddelen (zoals mobiele telefoons) moet worden gerekend en wanneer tot de computers. Dit onderscheid is relevant omdat voor toepassing van de vrijstelling bij aan werknemers verstrekte, vergoede of ter beschikking gestelde computers een hoger percentage zakelijk gebruik wordt verlangd dan voor communicatiemiddelen.
De vrijstelling voor communicatiemiddelen geldt indien er sprake is van een zakelijk gebruik van 10% of meer. Maar voor computers eist de regeling een zakelijk gebruik van 90% of meer. In het nieuwe besluit is opgenomen dat er sprake is van een communicatiemiddel als bij het apparaat communicatie centraal staat en het een beeldscherm met een diagonaal van maximaal 7 inch (17,78 cm) heeft. Ter vergelijking: de populaire Ipad2 heeft een beelddiagonaal van 9,7 inch en kwalificeert dus in beginsel als computer.
Volgens het besluit kan de werkgever wel aannemelijk maken dat een apparaat met een groter scherm toch een communicatiemiddel is. Pocket-PC's, mininotebooks, netbooks, e-readers en navigatieapparatuur vallen niet onder het begrip communicatiemiddelen. Deze apparaten vallen per definitie onder de regeling voor computers.
Het onderscheid tussen computers en communicatiemiddelen kan de komende tijd nog verder vervagen. Uit het Besluit blijkt dat er mogelijk (verdere) aanpassingen komen in de fiscale regelgeving.
Onder de werkkostenregeling gelden voor ter beschikking gestelde mobiele telefoons en computers dezelfde zakelijkheidscriteria om te bepalen of de ter beschikking gestelde telefoon respectievelijk computer al dan niet op nihil kunnen worden gewaardeerd en wel of geen ruimte innemen in het algemeen forfait. Een vergoeding voor communicatiemiddelen en computers en de verstrekking van dergelijke apparatuur is alleen onbelast als dat binnen de forfaitaire ruimte past.
Kleine geschenken
Een andere nieuwigheid in het Besluit betreft de behandeling van kleine geschenken aan de werknemer. Geschenken die onlosmakelijk verbonden zijn met de dienstbetrekking vormen loon. Geschenken die zijn gegeven uit wellevendheid of piëteit, zoals een rouwkrans bij een overlijden of een fruitmand bij ziekte van de werknemer, behoren echter niet tot het loon.
In de praktijk is het niet altijd eenvoudig om vast te stellen wanneer kleine geschenken nu loon vormen of niet. Om deze reden is in het Besluit een praktische handreiking gegeven. De Belastingdienst neemt in elk geval aan dat geen sprake is van loon als een werkgever een werknemer een persoonlijke attentie geeft in situaties waarin ook anderen dan de werkgever een dergelijke attentie plegen te geven.
Volgens het Besluit gelden twee aanvullende voorwaarden: het mag niet gaan om geld of waardebonnen betreft en het bedrag op de factuur mag niet meer zijn dan € 25. Bij duurdere geschenken kan er discussie ontstaan over de belastbaarheid.
Vrijdag 19 augustus 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft op basis van vragen van diverse fractieleden meer duidelijkheid verschaft over de werking van de overnameholdingbepaling en de renteaftrekbeperking voor overnameholdings.
Uit de reactie van de staatssecretaris op een voorbeeld van de fractie van D66 kan de volgende werking van de overnameholdingbepaling worden afgeleid.
Donderdag 18 augustus 2011
De firmante van een klein administratiekantoor mag de aan haar toegekende zelfstandigenaftrek houden. De rechtbank vindt dat de inspecteur het aan zichzelf te wijten heeft ('ambtelijk verzuim') dat de vrouw ten onrechte van deze aftrek heeft geprofiteerd.
De rechter stelt dat de inspecteur gelet op de hem kenbare gegevens over de aard van de onderneming, de omzet en winstverdeling tussen de firmanten, en het door de vrouw genoten loon, nadere vragen had behoren te stellen over de zelfstandigenaftrek vóórdat hij de aanslag oplegde.
Navorderingsaanslag
De vrouw in kwestie oefent samen met haar echtgenoot in firmaverband een administratiekantoor uit. De firma houdt zich bezig met het verwerken van financiële administraties van parochies en kleine ondernemers. De fiscale zaken besteedt de firma uit aan een derde. In 2003 krijgt zij naast winst, loon en loon uit vroegere dienstbetrekking.
Naar aanleiding van de bevindingen van een door het UWV bij de vrouw gehouden boekenonderzoek, stelt de inspecteur dat zij ten onrechte de zelfstandigenaftrek heeft geclaimd en legt haar een navorderingsaanslag op.
Bekende feiten
Rechtbank Breda oordeelt dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd omdat de feiten die aan de aanslag ten grondslag liggen de inspecteur al ten tijde van het regelen van de (definitieve) aanslag bekend behoorden te zijn. De inspecteur had de vrouw nadere vragen behoren te stellen over de zelfstandigenaftrek vóórdat hij de aanslag oplegde. Immers, de inspecteur was bekend met de aard van de onderneming (een administratiekantoor), het jarenlange bestaan van de onderneming (gestart in 1996), de (lage) omzet en winstverdeling tussen beide vennoten en het door de vrouw genoten loon.
Bijlagen:
De Centrale Raad van Beroep heeft een streep gezet door de beslissing van het Uwv om een directeur-grootaandeelhouder (dga) slechts drie maanden een WW-uitkering toe te kennen na het ontslag vanwege he faillissement van het bedrijf. De raad constateert dat de dga wel degelijk ondergeschikt is aan de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) en daardoor recht heeft op een langere uitkeringsperiode van 20 maanden.
De dga was sinds 1 januari 2002 algemeen directeur van het bedrijf. Aanvankelijk was hij houder van 64% van de aandelen, later is dat gewijzigd in 51%. Op 29 september 2006 is hij door de raad van commissarissen geschorst. In verband met het faillissement van het bedrijf is hem op 21 augustus 2008 ontslag aangezegd. De dga vraagt een uitkering aan op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het Uwv kent de dga een WW-uitkering toe over de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2008. De dga maakt hiertegen bezwaar. Het Uwv wijst het bezwaar af omdat de dga niet aan de zogenoemde jareneis van de WW voldoet. Zijn positie van de dga tot de schorsing op 29 september 2006 is volgens het Uwv niet die van ondergeschiktheid.
De uitkeringsinstantie vindt dat er geen feiten en omstandigheden bekend zijn waaruit blijkt dat de dga ondergeschikt was aan de algemene vergadering van het bedrijf. Hij is pas vanaf 29 september 2006 verzekeringsplichtig voor de WW. Hij heeft daardoor volgens het Uwv recht op drie maanden WW-uitkering en niet langer.
In hoger beroep constateert de Centrale Raad van Beroep dat de uitkeringsduur niet juist is vastgesteld. De algemeen directeur heeft aangetoond dat hij, ondanks de door hem gehouden meerderheid van de aandelen, ook in de periode voordat hij door de raad van commissarissen als directeur werd geschorst, daadwerkelijk ondergeschikt was aan de algemene vergadering van aandeelhouders.
Bijlagen:
Dinsdag 16 augustus 2011
Risico op boete van bijna € 5.000 bij ongeoorloofd privégebruik lease-auto waarvoor geen bijtelling wordt opgegeven. Dat de fiscus bij het pretpark controleert is niet nieuw. Dit jaar worden echter ook de belangrijkste toeristische uitvalswegen naar het buitenland gecontroleerd op privégebruik van slechts voor zakelijk verkeer verstrekte auto's.
Dit jaar wordt er extra streng gecontroleerd op frauduleuze praktijken rond het gebruik van de zakelijke auto. Het ongeoorloofd privé-rijden van de leaseauto kan werknemers duur komen te staan. "Ieder jaar weer zie je dat mensen die de zakelijke auto ook privé gebruiken door de mand vallen. Door onjuist gebruik riskeren zij een boete die kan oplopen tot wel € 4.920."
Controles bij populaire bestemmingen
Controles vinden met name plaats bij grote attracties en populaire bestemmingen, zoals bijvoorbeeld de parkeerterreinen van dierentuinen of attractieparken. Andere risicovolle plekken zijn de drukbezochte routes naar vakantiebestemmingen zoals de 'Route du Soleil', maar er vinden ook onzichtbare controles plaats aan de grens waarbij kentekengegevens worden gecontroleerd en direct worden doorgespeeld aan de fiscus. "Met name bestuurders van bestelwagens moeten oppassen omdat zij eerder in het oog springen". Naast de controles die plaatsvinden, moet men tevens het risico van verkeersovertredingen en parkeerboetes niet onderschatten.
Vertrouwensrelatie met werkgever
Naast een boete riskeert de frauderende werknemer tevens de vertrouwensrelatie met zijn werkgever. Om problemen met de Belastingdienst te voorkomen moet men de leaseauto netjes thuislaten wanneer hier geen bijtelling voor wordt betaald of het gebruik van de leaseauto op een legale manier regelen.
Maandag 15 augustus 2011
Bedrijven mogen boetes die zijn opgelegd door instellingen in de Europese Unie niet opvoeren als aftrekpost bij de belasting. Dat heeft de Hoge Raad vrijdag bepaald.
Eerder stelde de Hoge Raad al dat boetes van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) niet aftrekbaar zijn. Volgens de hoogste gerechtelijke instantie van het land geldt dat dus ook voor boetes die zijn opgelegd door bijvoorbeeld de Europese Commissie.
De Europese Commissie legt een gelieerde Duitse vennootschap een geldboete op wegens overtreding van het mededingingsrecht. De vraag is in hoeverre een Nederlandse bv deze zakelijk aan haar doorbelaste EU-kartelboete mag aftrekken.
Rechtbank Haarlem splitst de boete in een bestraffend en een voordeelontnemend deel en oordeelt dat het voordeelontnemende deel aftrekbaar is. In hoger beroep oordeelt Hof Amsterdam vervolgens dat de boete in het geheel niet aftrekbaar is ( Hof Amsterdam, 11 maart 2010, nr. 06/00252 ).
De Nederlandse bv gaat in cassatie.De Hoge Raad oordeelt dat de bv de door de Europese Commissie opgelegde boete op grond van art. 3.14 lid 1 letter c Wet IB 2001 niet mag aftrekken. Daaraan doet niet af dat de boete is opgelegd aan een andere vennootschap (de Duitse), die de boete aan de bv heeft doorbelast.
Uit het arrest van het Hof van Justitie EG van 11 juni 2009 ( C-429/07 ) blijkt dat Nederland - in verband met de effectiviteit van de door de mededingingsautoriteit van de EU opgelegde sancties - verplicht is om de bv aftrek te weigeren. Dat wordt niet anders wanneer het bedrag dat de Duitse vennootschap van de Nederlandse bv heeft ontvangen, volgens het Duitse fiscale regime als inkomsten worden gezien. Aan het voorgaande doet evenmin af dat bij het opleggen van de boete mede met de bij de overtreding betrokken omzet rekening kan worden gehouden. Het feit dat een strafrechtelijke ontnemingsmaatregel voor niet-mededingingsdelicten wel aftrekbaar is, levert ten slotte geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op. Het cassatieberoep van de bv is ongegrond.
Bijlagen:
Vrijdag 12 augustus 2011
De rechtbank van Haarlem deed onlangs een uitspraak waaruit blijkt dat een juiste timing van een belangrijke aandeelhouderswisseling en een vervangende investering een vrijval van de herinvesteringsreserve kan voorkomen.
Voor boekwinsten die een onderneming heeft behaald met de verkoop van bedrijfsmiddelen, kan de onderneming onder voorwaarden een herinvesteringsreserve vormen. Met die herinvesteringsreserve verkrijgt ze uitstel van belastingheffing over de boekwinst. De Wet op de vennootschapsbelasting bevat een (anti-misbruik-)wetsbepaling, zodat een herinvesteringsreserve in beginsel in de winst vrijvalt als een 'belangrijke aandeelhouderswijziging' plaatsvindt. De vrijval kan soms achterwege blijven.
De zaak ging als volgt. Een bv met een herinvesteringsreserve wilde tot een vervangende herinvestering overgaan door de aanschaf van twee panden van een andere bv. Deze zou meteen ook alle aandelen in de kopende bv verwerven. Eerst werd de koopovereenkomst van de twee panden getekend.
Daarna werden de aandelen in de bv verkocht en geleverd. Ten slotte vond de notariële levering van de panden plaats. In deze volgorde viel de herinvestering vrij. Het belang in de bv was namelijk in belangrijke mate gewijzigd vóórdat de vervangende onroerende zaken waren aangeschaft.
Bijlagen:
Donderdag 11 augustus 2011
Het nieuwe toeslagensysteem van de Belastingdienst moet eind dit jaar van start gaan, maar de risico's zijn aanzienlijk. Niettemin willen de Tweede Kamer en staatssecretaris Weekers (Financiën) de invoering toch doorzetten. Dat betekent dat de Belastingdienst zich vanaf 2013 geconfronteerd ziet met bestuurlijke dwangsommen als een aanvraag voor een voorlopige huur- of zorgtoeslag niet tijdig wordt toegekend.
Het nieuwe toeslagensysteem moest oorspronkelijk in 2008 van start gaan, ter vervanging van een haastig in elkaar gesleuteld systeem. De projectkosten werden bij aanvang geschat op 56 miljoen euro. Eind 2010 waren die opgelopen tot 170 miljoen euro. Daar komen nog tientallen miljoenen bij. Onder meer om het oude systeem in de lucht te houden.
In essentie is de vertraging te wijten aan een hoge mate van 'uitval' die bij het voorzichtige parallel draaien van het nieuwe naast het oude systeem aan het licht kwam. Het veelvuldig 'handmatig' moeten afhandelen van toeslagaanvragen en -wijzigingen leidde tot een situatie waarbij de daadwerkelijke overstap tot een onwerkbare berg achterstallig handmatig werk zou leiden.
De dwangsomregeling houdt in dat burgers in bepaalde gevallen recht hebben op een vergoeding (dwangsom) als de overheid te laat een besluit neemt op hun aanvraag of bezwaarschrift. Bovendien kunnen zij dan via de rechter een besluit afdwingen. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat burgers mogelijkheden hebben om trage besluitvorming van bestuursorganen tegen te gaan.
Volgens Weekers is het belangrijkste moment voor burgers de aanvraag voor de voorlopige toeslag. Het achteraf toekennen van een definitieve toeslag is volgens hem van een andere orde. Hij heeft er dan ook voor gekozen dat burgers geen dwangsommen kunnen opeisen als de definitieve toeslag te laat wordt toegekend. De risico's dat het daar misgaat, zijn volgens de bewindsman te groot. Volgens Weekers kan het gaan om miljardentegenvallers of in het ergste geval een totale ontregeling van de hele Belastingdienst.
Hij gaf in de Kamer aan te snappen dat een toeslaggerechtigde er ook belang bij heeft om zo snel mogelijk te weten of hij datgene wat hij heeft gekregen, mag houden, wat moet terugbetalen of er wat bij krijgt. De vraag is volgens hem of je bij dezelfde toeslag dan opnieuw een financieel dwangmiddel moet inzetten. Volgens de liberale bewindsman gaat dat veel te ver, simpelweg omdat de Belastingdienst dit niet waar kan maken.
Weekers wil voorkomen dat er straks een levendige industrie ontstaat die vooral floreert bij het strooien van zand in de raderen van zo'n massaal proces als het toeslagensysteem. Daarin heeft hij volkomen gelijk. Uiteindelijk is het de belastingbetaler die deze dwangsommen zal moeten betalen. Weekers: 'We moeten niet te lichtvaardig denken: de Belastingdienst of de overheid, dat is een ander, en als deze het niet goed doet, moet deze maar flink bloeden. Nee, dan bloeden we met z'n allen. Die balans wil ik wel zoeken.'
De Kamer heeft al aangegeven niet onwelwillend te staan tegenover het slechts invoeren van de dwangsomregeling bij het toekennen van voorlopige toeslagen. Momenteel wordt een wetsvoorstel daartoe voorbereid.
Woensdag 10 augustus 2011
De Koninklijke Notariële Broederschap heeft een nieuw Reglement beperking uitbetaling derdengelden (BUD) gepubliceerd. Het vervangt per 1 augustus 2011 de beleidsregel beperking uitbetaling derdengelden bij onroerend goed transacties.
Op 1 januari 2008 is de beleidsregel beperking uitbetaling derdengelden bij onroerendgoedtransacties in werking getreden. Aan de hand van de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan is besloten de tekst en de toelichting van de beleidsregel op enkele plaatsen aan te passen. Verder is qua formele opzet gekozen voor een reglement in plaats van een beleidsregel. De belangrijkste aandachtspunten zijn:
Dinsdag 9 augustus 2011
Het economische dal zorgt ervoor dat bedrijven letterlijk de bodem van de kas bereiken. Banken zijn heel terughoudend in het geven van (extra) krediet. Soms kan een bedrijf zijn rekeningen even niet betalen. Wanneer informeer je de crediteuren hierover?
Een lastige keuze, zorgt een melding niet voor nog meer problemen? Toch is het melden van betalingsproblemen aan de Belastingdienst sterk aan te raden. Doet een ondernemer dit niet dan kunnen de bestuurders in privé aansprakelijk gesteld worden.
Een bestuurder van een bv is hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting, premies werknemersverzekeringen, inkomensaf hankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en omzetbelasting (btw) die de bv moet betalen aan de Belastingdienst. Een bestuurder kan zich dus niet beroepen op het feit dat de bv een aparte rechtspersoon is.
Ondernemers die hun bedrijf in een persoonlijke onderneming voeren, zoals een eenmanszaak of firma, zijn altijd al hoofdelijk aansprakelijk. Hoofdelijke aansprakelijkheid wil zeggen dat de Belastingdienst iedere bestuurder in privé kan aanspreken voor de totale belastingschuld. De bestuurder moet zelf dan maar zien hoe hij deze door hem betaalde belastingschuld terugkrijgt (verhaalt) van de bv of de andere bestuurders.
Maandag 8 augustus 2011
De Hoge Raad oordeelt dat de in een aantal jaren onterecht afgetrokken lijfrentepremies toch in mindering komen op de te belasten afkoopsom.
M heeft na 15 oktober 1990 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten tegen premiebetaling. Vanaf 1 januari 1992 zijn voor deze verzekering de regels van de pre Brede Herwaardering niet meer van toepassing. De verzekering voldoet ook niet aan de regels van de Brede Herwaardering. M heeft dan ook geen recht meer op premieaftrek. Toch brengt M de premies in mindering op zijn inkomen.
Voor de jaren 1994 tot en met 1998 corrigeert de inspecteur M's aangifte en wordt de premieaftrek teruggedraaid. De premies die M in 1992, 1993 en 1999 heeft afgetrokken, worden niet gecorrigeerd. In 2004 koopt M zijn verzekering af.
In geschil is of voor de premies betaald in 1992, 1993 en 1999 de saldomethode van toepassing is, zodat M deze premies in mindering mag brengen op de te belasten afkoopsom. Daarnaast is in geschil of in verband met de afkoop sprake is van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Net als het Hof Arnhem en de Advocaat-Generaal (zie: Onterecht afgetrokken lijfrentepremies verminderen belaste afkoopsom) , oordeelt de Hoge Raad dat M de saldomethode inderdaad mag toepassen. De ten onrechte in aftrek gebrachte premies komen in mindering op de afkoopsom. De ten onrechte in aftrek gebrachte premies kwalificeren niet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De in 1990 en 1991 terecht in aftrek gebrachte premies worden wel als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen aangemerkt. M moet inkomstenbelasting betalen over de afkoopwaarde verminderd met de vanaf 1992 betaalde premies.
Negatieve uitgaven
Omdat M de verzekering na 15 oktober 1990 heeft afgesloten en na 1 januari 1992 nog premies heeft betaald, viel zijn verzekering vanaf 1 januari 1992 onder de regels van de Brede Herwaardering. Onder de Brede Herwaardering waren de regels voor premieaftrek strenger dan onder de pre Brede Herwaardering. Konden de premies niet of niet geheel in aftrek worden gebracht, dan viel de lijfrenteverzekering voor dat gedeelte onder de saldomethode. Uit dit arrest volgt dat daarvoor niet van belang is of de premies in aftrek zijn gebracht. Bepalend is of de premies in aftrek konden worden gebracht. Was dat niet het geval, dan mag de saldomethode worden toegepast.
Ook voor het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen wordt niet gekeken naar de premies die in aftrek zijn gebracht, maar naar de premies die in aftrek konden worden gebracht. Van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen is sprake als een lijfrenteverzekering niet meer aan de voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld omdat de verzekering wordt afgekocht. De destijds terecht in aftrek gebrachte premie wordt dan alsnog teruggenomen. In dit geval gold dat voor de premies die waren betaald in 1990 en 1991. Vanaf 1992 konden de premies niet in aftrek worden gebracht en deze premies kunnen dan ook niet als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen.
Bijlagen:
Vrijdag 5 augustus 2011
De rechtbank in Arnhem heeft beslist dat er geen sprake is van een ontslagsituatie voor een werknemer die overgaat naar een nieuwe functie waarbij de bestaande arbeidsovereenkomst wordt verbroken. Op de aanzienlijke compensatie die de werknemer hiervoor krijgt is de stamrechtvrijstelling niet van toepassing.
A is in dienst bij werkgever B. De aandelen van B zijn in handen van C, waarvan de aandelen worden gehouden door de Zweedse overheid. Tussen A en B is een arbeidsovereenkomst gesloten, waarin ook het recht van ontslaguitkering is opgenomen, waarvan de hoogte is verbonden aan het aantal dienstjaren. Als gevolg van een gewijzigde zienswijze omtrent bonussen en ontslaguitkeringen bij de Zweedse overheid - vergelijkbaar met de Nederlandse wetgeving inzake excessieve beloningen - was met name de riante ontslagvergoeding die in de arbeidsovereenkomst van A was opgenomen een doorn in het oog van C. Dit was aanleiding voor C om met A in overleg te treden over aanpassing van de arbeidsovereenkomst.
Handreiking
In de handreiking 'gederfd of te derven loon' wordt door de Kennisgroep Pensioenen invulling geven aan deze begrippen. Tegelijkertijd met deze onderhandelingen kwam een nieuwe functie vacant waarvoor A geschikt werd geacht. De overgang van A naar zijn nieuwe functie ging gepaard met het verbreken van de bestaande arbeidsovereenkomst en de aanbieding van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Het recht van ontslaguitkering is in deze nieuwe overeenkomst aanzienlijk lager. Ter compensatie van deze achteruitgang wordt A een vergoeding geboden van € 700.000.
Een verzoek om toepassing van stamrechtvrijstelling voor dit bedrag wordt door de inspecteur afgewezen. A is echter van mening dat de vergoeding van € 700.000 is aan te merken als een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon, aangezien hij op grond van zijn oude arbeidsovereenkomst recht zou hebben op een veel hogere ontslaguitkering.
De rechtbank is het hier niet mee eens. A heeft door het tekenen van de nieuwe arbeidsovereenkomst afstand gedaan van de oorspronkelijke ontslagvergoedingsregeling. Hiervoor is hij gecompenseerd met een bedrag van € 700.000. Met andere woorden: hij heeft zijn voorwaardelijke rechten op een toekomstig onzekere vergoeding ingeruild voor een zekere en direct opeisbare vergoeding. Er is ook geen sprake van een ontslagsituatie. Er is geen recht op toepassing van de stamrechtvrijstelling.
Stamrechtvrijstelling
De stamrechtvrijstelling is van toepassing wanneer sprake is van een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon. Een stamrecht dat wegens te derven loon wordt toegekend moet dienen ter compensatie van het te derven loon dat bij een normale voortzetting van de dienstbetrekking zou zijn genoten tot aan het reguliere einde daarvan. In dit geval diende de vergoeding ter compensatie van een recht waar de werknemer mogelijkerwijs een beroep op zou kunnen doen. Wil sprake zijn van vervanging van gederfd loon dan moet de werknemer rechtens aanspraak hebben gehad op het loon dat wordt gemist en dat wordt vervangen door het stamrecht.
Vraag en Antwoord
Op 8 juli 2011 heeft de Kennisgroep Pensioenen in een vraag en antwoord bekend gemaakt dat de stamrechtvrijstelling niet van toepassing is wanneer de werkgever een bedrag ter beschikking stelt dat voortkomt uit een in de arbeidsovereenkomst overeengekomen recht op een éénmalige ontslaguitkering bij voortijdig ontslag.
Willen werkgever en werknemer voorkomen dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontslagvergoeding bij toekenning in één keer wordt belast als loon, dan moeten zij in de arbeidsovereenkomst opnemen dat er sprake is van een aanspraak op een stamrecht bij voortijdig ontslag. Werkgever en werknemer kunnen de omvang van de ontslagvergoeding al in de arbeidsovereenkomst vastleggen en tegelijkertijd in de arbeidsovereenkomst opnemen dat zij de vorm van de uitkering (contant of in de vorm van een stamrecht) pas definitief zullen bepalen als het ontslag zich voordoet. Als werknemer en werkgever vervolgens ten tijde van het ontslag overeenkomen om de ontslaguitkering uit te betalen in de vorm van een aanspraak op een stamrecht, kan de stamrechtvrijstelling worden toegepast.
Bijlagen:
Donderdag 4 augustus 2011
Het was zo eenvoudig. De correctie voor privégebruik van de auto van de zaak wordt berekend op basis van de bijtelling in de loonbelasting/inkomstenbelasting. De bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting varieert naar mate van de milieuvriendelijkheid van de auto, of wanneer deze een oldtimer is. Over deze bijtelling is 12% btw verschuldigd ter zake van het privégebruik.
Op 1 juni 2011 heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat dit ongeoorloofde discriminatie is. Volgens de Rechtbank mag men aansluiten bij het laagste correctie percentage voor de loon- en inkomstenbelasting. Vanaf 2010 zou dat zelfs kunnen betekenen dat de correctie moet worden verminderd tot 0%, omdat er sindsdien een 0%-bijtelling bestaat voor nulemissieauto's.
De Belastingdienst is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zekerheidshalve heeft de Staatssecretaris per 1 juli 2011 een besluit uitgevaardigd. Hierin wordt de wettelijke systematiek van corrigeren voor privégebruik gewijzigd, zodat de uitspraak van de Rechtbank in de toekomst sowieso geen effect meer heeft. Deze nieuwe regeling luidt als volgt.
Als de werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik van de auto van de zaak, moet de correctie worden gemaakt voor het werkelijke privégebruik. Hiervoor is een kilometeradministratie noodzakelijk (NB: woon-werk verkeer is voor de omzetbelasting privé). Bij wijze van goedkeuring mag er ook voor worden gekozen om de correctie-btw vast te stellen op 2,7% van de cataloguswaarde inclusief btw en bpm.
Hoe de regeling uitpakt indien de werknemer wel een (te lage) vergoeding voor het gebruik van de auto betaalt, is nog niet bekend. De staatssecretaris is van plan het begrip 'normale waarde' van toepassing te verklaren in de gevallen waarin de werknemer een eigen bijdrage betaalt. Hij zal echter wel eerst langs het BTW-Comité moeten, als hij dit wil doen.
Al met al is het er niet overzichtelijker op geworden. Wat is wijsheid? Maak tijdig bezwaar tegen de btw-heffing voor het privégebruik van de auto van de zaak. Wanneer de diverse procedures die hieromtrent lopen zijn uitgekristalliseerd, kunt u dan mogelijk alsnog een gedeelte van de betaalde btw terugvragen.
Hoe gaat dit praktisch? In de laatste aangifte over 2011 geeft u de verschuldigde btw over het privégebruik van de auto aan conform de nieuwe regeling. Vervolgens maakt u tijdig (binnen 6 weken) bezwaar tegen de voldoening van de btw-heffing voor het privégebruik van de auto, als een van de volgende situaties zich voordoet:
Woensdag 3 augustus 2011
Rechtbank Leeuwarden heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting vernietigd, omdat deze niet aan de bv maar aan de fiscale eenheid opgelegd had moeten worden.
De op 13 januari 2005 opgerichte bv houdt zich bezig met diensten op het gebied van automatisering en telecommunicatie alsmede met handel in en im- en export van bouwmaterialen. Vanaf 1 februari 2005 vormt de bv met een andere vennootschap een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
Na een boekenonderzoek bij de bv weigert de inspecteur aftrek van voorbelasting en legt hij een naheffingsaanslag omzetbelasting op over het tijdvak van 1 april tot en met 31 december 2005.
Rechtbank Leeuwarden vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting omdat deze niet aan de bv maar aan de fiscale eenheid opgelegd had moeten worden. De uitzondering waar vernietiging achterwege kan blijven (HR 19 december 1990, nr. 26 825, BNB 1991/79) doet zich niet voor omdat in het geval van de bv door de afgegeven beschikking fiscale eenheid geen onzekerheid bestond over de vraag of er van een fiscale eenheid sprake was. Conclusie is dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag en de boete moeten komen te vervallen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding omdat de bv pas kort voor de tweede mondelinge behandeling haar grief dat de tenaamstelling onjuist was, naar voren heeft gebracht.
Bijlagen:
Dinsdag 2 augustus 2011
Het Gerechtshof in Leeuwarden heeft in hoger beroep geoordeeld dat de inspecteur voorafgaand aan een uitspraak op bezwaar tegen een aanslag vennootschapsbelasting geen contact hoefde te zoeken met de betrokken bv of de uitspraak op bezwaar rechtstreeks aan haar hoefde toe te sturen. Dat de accountant van de bv het bedrijf niet op de hoogte stelde van de uitspraak op beroep, valt de inspecteur niet te verwijten.
De casus was als volgt: De bv kreeg een vpb-aanslag over 2003 opgelegd. In de bezwaarfase werd de bv bijgestaan door een medewerkster van de Noordelijke Accountantsunie. De inspecteur heeft de gemachtigde tot drie keer toe uitgenodigd voor een hoorgesprek. Hierop is door de gemachtigde niet gereageerd. Vervolgens is de uitspraak op bezwaar d.d. 5 maart 2008 aan de gemachtigde gestuurd.
In november 2008 maakte de bv zelf 'bezwaar' tegen de aanslag. In deze bezwaarbrief werd gesteld dat de bv inmiddels van accountant was gewisseld. Volgens Rechtbank Leeuwarden is deze brief als beroep aan te merken en is dit beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Hierop ging de bv vervolgens in hoger beroep.
Hof Leeuwarden heeft nu beslist dat de inspecteur voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar geen contact hoefde te zoeken met de bv of de uitspraak op bezwaar rechtstreeks aan haar hoefde toe te sturen. Vanwege de nogal fiscaal-technische geschilpunten lag het ook voor de hand dat de inspecteur geen contact zocht met de bv. De omstandigheid dat de bv door haar vertegenwoordiger niet op de hoogte is gebracht van de uitspraak op bezwaar doet hieraan niet af. Dit speelt zich namelijk af in het verkeer tussen de bv en haar vertegenwoordiger en komt voor risico van de bv. Het beroep van de bv is ook voor het overige ongegrond.
Bijlagen:
Maandag 1 augustus 2011
Onlangs oordeelde gerechtshof 's-Gravenhage dat een btw-naheffingsaanslag na 4,5 jaar terecht is opgelegd, omdat uit controle was gebleken dat een ondernemer de kleine ondernemersregeling (KOR) onjuist had toegepast. Nu de btw niet op aangifte is voldaan, is geen nieuw feit vereist voor het opleggen van een btw-naheffingsaanslag.
Belanghebbende past bij de btw-aangifte voor het jaar 2004 de KOR toe. Uit een controle blijkt dat belanghebbende de KOR onjuist heeft toegepast. Met dagtekening 27 oktober 2009 legt de inspecteur vervolgens een naheffingsaanslag op voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2004. Belanghebbende stelt dat een nieuw feit ontbreekt.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat – nu de btw niet op aangifte is voldaan – geen nieuw feit is vereist voor het opleggen van een btw-naheffingsaanslag. Het hof verwerpt ook belanghebbendes stelling dat de inspecteur – door te talmen met het opleggen van de btw-naheffingsaanslag – het vertrouwen had gewekt dat belanghebbende de verschuldigde belasting juist heeft aangegeven.
Volgens het hof is de onjuiste toepassing van de KOR verhoudingsgewijs namelijk niet van zodanig belang dat zij reeds bij het indienen van de aangifte niet aan de aandacht van de inspecteur had mogen ontsnappen. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Bijlagen:
Vrijdag 29 juli 2011
Welk deel van een regresvordering mag als verlies uit overige werkzaamheden in aanmerking worden genomen als er meerdere schuldenaren zijn?
Eerder concludeerde Advocaat-Generaal Niessen dat de vordering dan moet worden omgeslagen over alle draagplichtige schuldenaren. Het gedeelte van de vordering dat hierna resteert en waarvoor geen verhaalmogelijkheid meer bestaat, komt voor afwaardering in aanmerking.
De Hoge Raad volgt deze conclusie en beslist dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) geen € 7.212 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan nemen, maar slechts € 1.803.
Kredietverstrekking
De dga bezit 100% van de aandelen in een beheer bv. Deze bv bezit op haar beurt 70% van de aandelen in een werkmaatschappij (bv). De overige 30% van de aandelen worden gehouden door een andere beheer bv met een andere dga. In 2001 heeft de bank een krediet aan de werkmaatschappij verstrekt, waarvoor beide beheer bv's, beide dga's en de werkmaatschappij zelf ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. De werkmaatschappij is kort daarop failliet gegaan.
Regresvordering
In oktober 2002 schrijft de bank daarom € 7.212 af van een bankrekening van de dga. De dga trekt dit bedrag af als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat slechts 1/5 deel (€ 1.442), zijnde de regresvordering op de werkmaatschappij, aftrekbaar is. Hof 's-Gravenhage beslist in hoger beroep dat 2/5 deel (€ 2.884), zijnde de regresvordering op de werkmaatschappij en de bijdrageverplichting van de dga zelf, als verlies uit overige werkzaamheden in aanmerking kan worden genomen. De Staatssecretaris van Financiën gaat na deze uitspraak in cassatie.
Vordering moet worden omgeslagen
In september 2010 brengt Advocaat-Generaal Niessen (AG) een conclusie uit in deze zaak. De AG is van mening dat de dga door de delging van de schuld van € 7.212 voor het gehele bedrag een regresvordering heeft verkregen op de bv. Omdat uit de boedel van de werkmaatschappij geen uitkering meer valt te verwachten, moet de regresvordering van de dga worden omgeslagen over alle draagplichtige schuldenaren. Alleen het gedeelte van de vordering dat resteert na omslag en waarvoor geen verhaalmogelijkheid meer bestaat, komt voor afwaardering in aanmerking.
Drie regresvorderingen
Na omslag heeft de dga drie regresvorderingen van elk € 1.803 verkegen en blijft een gedeelte van € 1.803 voor eigen rekening. Nu niet is gebleken dat de andere rekeninghouders geen zicht op verhaal meer bieden, is er geen plaats voor afwaardering van die vorderingen. Er is alleen ruimte voor afwaardering van het deel van de schuld dat voor rekening van de dga blijft, namelijk € 1.803.
Negatief resultaat uit overige werkzaamheden
De Hoge Raad komt nu met een eindoordeel en beslist dat dga als negatief resultaat uit overige werkzaamheden slechts € 1.803 in aanmerking kan nemen. Het hof is er terecht vanuit gegaan dat de dga door de betaling van € 7.212 voor dat bedrag een regresvordering op werkmaatschappij heeft en dat sprake is van het ter beschikking stellen van vermogen. In cassatie is ook het impliciete oordeel van het hof niet bestreden dat er geen aanleiding is de vorderingen van de dga op zijn beheer bv, op de andere dga en de andere beheer bv onvolwaardig te achten. Op hen kan de dga dus nog ieder 1/4 deel van de regresvordering verhalen. Hierdoor drukt € 5.409 van de afwaardering van de vordering op werkmaatschappij niet op de dga.
Bijlagen:
Donderdag 28 juli 2011
Een extra voorwaarde bij een geruisloze omzetting waarbij een in het buitenland woonachtige aandeelhouder is betrokken, is niet in strijd met enige verdragsbepaling. Dat heeft de rechtbank in Arnhem onlangs geoordeeld.
De fiscale faciliteit voor geruisloze omzetting (van bijvoorbeeld een vennootschap onder firma in een besloten vennootschap) houdt in dat de bestaande inkomstenbelastingclaim wordt omgezet in een gecombineerde vennootschapsbelastingclaim en inkomstenbelastingclaim (aanmerkelijkbelangclaim), waarbij in principe geen claimverlies optreedt voor de Nederlandse fiscus. Bij deze faciliteit geldt een aantal (standaard)voorwaarden die ertoe dienen dat de bestaande inkomstenbelastingclaim niet verloren gaat.
Voor situaties van geruisloze omzetting waarbij een in het buitenland woonachtige aandeelhouder is betrokken, wordt een extra voorwaarde gesteld wanneer Nederland als gevolg van de toepassing van de faciliteit een deel van de inkomstenbelastingclaim kwijtraakt als gevolg van de toepasselijkheid van een belastingverdrag.
De rechtbank in Arnhem heeft beslist dat de extra (standaard)voorwaarde niet in strijd komt met enig verdragsbepaling of -beginsel uit het belastingverdrag met Duitsland, het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (VWEU) en de twee mensenrechtenverdragen en met enkele beginselen van behoorlijk bestuur (het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel).
Bijlagen:
Woensdag 27 juli 2011
Een belastinginspecteur vindt dat een zoon een schenking van zijn vader heeft ontvangen omdat zijn vader een agrarische maatschap met hem is aangegaan. Hof Leeuwarden ziet dat niet zo en beslist dat de vader zijn zoon niet heeft bevoordeeld met het aangaan van een maatschap. Omdat bevoordeling niet aan de orde is, is er ook geen sprake van een schenking.
Maatschap van vader en zoon
De zoon gaat vanaf 1 januari 1995 een maatschap aan met zijn vader. Tot die datum heeft de vader de agrarische onderneming voor zijn eigen rekening gedreven. Wegens uittreding van de vader eindigt de maatschap op 31 december 2003. De zoon zet daarna het agrarische bedrijf voor eigen rekening en risico als eenmanszaak voort.
Aanslag schenkingsrecht
In 2007 doet de zoon aangifte schenkingsrecht van nihil in verband met de ontbinding van de maatschap en het voortzetten van de onderneming. De zoon verzoekt om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet. De inspecteur legt een aanslag schenkingsrecht op van nihil en een conserverende aanslag schenkingrecht van een totaalbedrag van € 151.501. In geschil is of de vader, door te kiezen voor het aangaan van een maatschap met zijn zoon, een schenking aan zijn zoon heeft verricht. Rechtbank Leeuwarden vindt van niet en vernietigt de conserverende aanslag.
Schenking door het aangaan van de maatschap
In hoger beroep stelt de inspecteur dat de zoon een schenking van zijn vader heeft ontvangen op het moment dat zijn vader besloot een maatschap met hem aan te gaan. Volgens de inspecteur stond de vader in 1994 voor de volgende keuze: zijn onderneming vervreemden, zijn onderneming alleen voortzetten of zijn onderneming voortzetten binnen een maatschap met zijn zoon. Bij de vervreemding van de onderneming tegen de waarde in het economische verkeer zou de vader een zeer aanzienlijk bedrag ontvangen. Als de vader zou kiezen voor voortzetting van zijn eenmanszaak, zou hij niet verrijken en niet verarmen; alle toekomstige resultaten zouden hem dan volledig toe blijven komen.
Verarming en verrijking
Vader zou bij het aangaan van een maatschap met zijn zoon en de daarbij plaats te vinden inbreng van zijn onderneming niets ontvangen, terwijl hij wel toekomstige winsten met zijn zoon moet gaan delen. Door te kiezen voor het aangaan van de maatschap, zo stelt de inspecteur, vindt een verarming van de vader en een verrijking van de zoon plaats uit vrijgevigheid op het moment van aangaan van de maatschap.
Geen bevoordeling dus geen schenking
Of er een schenking heeft plaatsgevonden hangt af van de vraag of er sprake is van een bevoordeling. Het hof beslist dat de vader zijn zoon niet heeft bevoordeeld door met hem een maatschap aan te gaan. In de enkele keuze van de vader voor het aangaan van een maatschap ligt niet een materiële bevoordeling van de zoon besloten. De inspecteur heeft dan ook deze keuze onterecht als schenking aangemerkt. Ook het daadwerkelijke aangaan van de maatschapsovereenkomst met overnemingsbeding vormt geen bevoordeling van de zoon, aldus het hof.
De inspecteur erkent dat bij de uitoefening van het overnemingsbeding in 2003 geen bevoordeling heeft plaatsgevonden. Ter zitting kan hij echter niet aangeven waarom het aangaan van de overeenkomst met overnemingsbeding in 1995 en in het bijzonder het om niet verkrijgen van het melkquotum, wel tot een bevoordeling zou leiden. Ook kan de inspecteur niet aangeven welke waarde aan de eventuele bevoordeling is toe te kennen en hoe daarbij rekening gehouden zou moeten worden met de vele onzekerheden en de wil van partijen tot voortzetting van de onderneming. Verder is het zo dat de vader de stille reserves heeft voorbehouden en enkel het gebruik en genot van het merendeel van de activa heeft ingebracht. Ook daarin ligt dus geen directe bevoordeling van de zoon. Tot slot bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank. De conserverende aanslag schenkingsrecht is terecht vernietigd.
Bijlagen:
Dinsdag 26 juli 2011
Het Gerechtshof in Amsterdam heeft onlangs uitspraak gedaan over de reikwijdte van het begrip 'samenwerkingsverband' voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling (tbs-regeling). Het ging hier om een belastingadviseur die in 2006 als partner toetrad tot een belastingadvieskantoor.
Het kantoor bestond uit een bv als holding en een nv als werkmaatschappij. Op grond van de aansluitingsovereenkomst tussen de holding en de werk-bv van de adviseur moest die laatste aandelenkapitaal verstrekken aan de bv en de belastingadviseur zelf een achtergestelde lening aan de nv.
De adviseur sloot bij de bank een geldlening af tot hetzelfde bedrag als de achtergestelde lening. De adviseur stelde vervolgens dat het saldo van zijn banklening en achtergestelde lening aan de nv (per saldo nihil) een box 3-vermogensbestanddeel vormde.
Op basis van de wetsgeschiedenis van de tbs-regeling en de ruime bewoordingen van de wettekst zag het Amsterdamse Hof aanknopingspunten om de tbs-regeling ook toe te passen in de onderhavige situatie. Dit hoewel de lening niet was verstrekt aan het samenwerkingsverband als zodanig, maar aan een vennootschap die van dit samenwerkingsverband deel uitmaakte. De adviseur kreeg gelijk.
Bijlagen:
Maandag 25 juli 2011
Wanneer gebruik wordt gemaakt van de werkkostenregeling, dan zijn kosten van tijdelijk verblijf die zijn gebaseerd op het Reisbesluit Binnenland en het Reisbesluit Buitenland, tot 2013 onbelast (gerichte vrijstelling). Dit meldt de Belastingdienst. Eind 2012 beslist de fiscus of dit ook in 2013 zo blijft. Dit doet de Belastingdienst op basis van een onderzoek naar de kosten van ambtenaren op dienstreis.
De reisbesluiten regelen de vergoedingen voor ambtenaren op dienstreis, maar andere werkgevers kunnen ze ook toepassen voor werknemers die wat hun uitgaven betreft vergelijkbaar zijn met ambtenaren op dienstreis.
Tijdelijk verblijf
Alleen vergoedingen voor kosten van tijdelijk verblijf zijn onder de werkkostenregeling onbelast. In de volgende 2 gevallen is er sprake van tijdelijk verblijf:
Vrijdag 22 juli 2011
De Haarlemse rechtbank heeft onlangs beslist dat de verkoop en opslag van vuurwerk tot aan de staking van een restaurant bijkomstig van aard is geweest. Volgens de rechtbank is de identiteit van de onderneming na verkoop van het pand wezenlijk veranderd, zodat belanghebbenden geen herinvesteringreserve (HIR) konden vormen voor de boekwinst.
De belanghebbenden exploiteerden in vof-verband een poffertjes- en pannenkoekenrestaurant. Jaarlijks werd vanuit het restaurant in december gedurende drie dagen vuurwerk verkocht. De ondernemingsactiviteiten ter zake van het restaurant werden medio 2006 beëindigd en het pand wordt aan een andere bv geleverd.
De verkoop van vuurwerk geschiedt vanaf dat moment vanuit gehuurde ruimtes. Belanghebbenden exploiteren tevens een schildersbedrijf. Belanghebbenden brengen de boekwinst onder in een herinvesteringsreserve. Volgens belanghebbenden is de verkoop en opslag van het vuurwerk namelijk voortgezet en wordt met het oog daarop een vervangende locatie gezocht.
Rechtbank Haarlem is van oordeel dat de verkoop en opslag van het vuurwerk tot aan de staking van het restaurant bijkomstig van aard is geweest. Verder is de bedrijfsvoering volgens de rechtbank nadien wezenlijk veranderd, doordat belanghebbenden zich uitsluitend op de opslag en de verkoop van het vuurwerk zijn gaan richten, dan wel zijn de werkzaamheden met betrekking tot het vuurwerk deel gaan uitmaken van het schildersbedrijf. Volgens de rechtbank is de identiteit van de onderneming na de verkoop van het pand derhalve wezenlijk veranderd, zodat belanghebbenden geen HIR konden vormen voor de boekwinst. De aanslagen blijven in stand.
Bijlagen:
Donderdag 21 juli 2011
Een onderneming geeft haar zakenrelaties vaak kleine geschenken. De Belastingdienst weet dat en komt de onderneming tegemoet door relatiegeschenken aftrekbaar te maken. Wordt een relatiegeschenk groter en duurder, dan wordt op een gegeven moment de grens met steekpenningen overschreden. Die zijn niet aftrekbaar en kunnen zelfs aanleiding vormen tot een strafrechtelijk onderzoek.
Over de grens tussen relatiegeschenk en steekpenningen ging een uitspraak van de rechtbank te Haarlem op 6 juli 2011.
Een ingenieursbureau fêteerde in 2006 en 2007 vier ambtenaren van een gemeente bij het bereiken van hun dienstjubileum met een geheel verzorgd weekendverblijf met partner in een hotel. De belastinginspecteur zag dit als het betalen van steekpenningen en corrigeerde de aftrek van deze kosten.
De rechtbank wees erop dat de inspecteur in zo'n geval overtuigend moet aantonen dat er inderdaad sprake is van een strafbaar feit, te weten een poging om de betrokken ambtenaren in hun gedrag te beïnvloeden. Dat bleek niet uit zijn beschikking en hij had bovendien nagelaten de zaak nader te onderzoeken. Hij had ook geen aangifte gedaan. Dus werd de beslissing van de inspecteur ongedaan gemaakt.
Bijlagen:
Woensdag 20 juli 2011
Het was zo eenvoudig. De correctie voor privégebruik van de auto van de zaak wordt berekend op basis van de bijtelling in de loonbelasting/inkomstenbelasting. De bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting varieert naar mate van de milieuvriendelijkheid van de auto, of wanneer deze een oldtimer is. Over deze bijtelling is 12% btw verschuldigd ter zake van het privégebruik. Op 1 juni 2011 heeft Rechtbank Haarlem geoordeeld dat dit ongeoorloofde discriminatie is. Volgens de Rechtbank mag men aansluiten bij het laagste correctie percentage voor de loon- en inkomstenbelasting. Vanaf 2010 zou dat zelfs kunnen betekenen dat de correctie moet worden verminderd tot 0%, omdat er sindsdien een 0%-bijtelling bestaat voor nulemissieauto's.
De Belastingdienst is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zekerheidshalve heeft de Staatssecretaris per 1 juli 2011 een besluit uitgevaardigd. Hierin wordt de wettelijke systematiek van corrigeren voor privégebruik gewijzigd, zodat de uitspraak van de Rechtbank in de toekomst sowieso geen effect meer heeft. Deze nieuwe regeling luidt als volgt.
Als de werknemer geen vergoeding betaalt voor het privégebruik van de auto van de zaak, moet de correctie worden gemaakt voor het werkelijke privégebruik. Hiervoor is een kilometeradministratie noodzakelijk (NB: woon-werk verkeer is voor de omzetbelasting privé). Bij wijze van goedkeuring mag er ook voor worden gekozen om de correctie-btw vast te stellen op 2,7% van de cataloguswaarde inclusief btw en bpm.
Hoe de regeling uitpakt indien de werknemer wel een (te lage) vergoeding voor het gebruik van de auto betaalt, is nog niet bekend. De staatssecretaris is van plan het begrip 'normale waarde' van toepassing te verklaren in de gevallen waarin de werknemer een eigen bijdrage betaalt. Hij zal echter wel eerst langs het BTW-Comité moeten, als hij dit wil doen.
Al met al is het er niet overzichtelijker op geworden. Wat is wijsheid? Maak tijdig bezwaar tegen de btw-heffing voor het privégebruik van de auto van de zaak. Wanneer de diverse procedures die hieromtrent lopen zijn uitgekristalliseerd, kunt u dan mogelijk alsnog een gedeelte van de betaalde btw terugvragen.
Hoe gaat dit praktisch? In de laatste aangifte over 2011 geeft u de verschuldigde btw over het privégebruik van de auto aan conform de nieuwe regeling. Vervolgens maakt u tijdig (binnen 6 weken) bezwaar tegen de voldoening van de btw-heffing voor het privégebruik van de auto, als een van de volgende situaties zich voordoet:
Dinsdag 19 juli 2011
Het Gerechtshof in Amsterdam heeft in hoger beroep geoordeeld dat een belastingplichtige geen recht heeft op aftrek van scholingskosten, omdat hij geen opleiding of studie onder begeleiding of toezicht van een derde volgt.
De man trok in zijn belastingaangifte over 2003 scholingskosten af van zijn inkomen. Hij volgde weliswaar geen opleiding of studie, maar stelde wel studiekosten te maken. Voor het begrip studie verwees hij onder andere naar de omschrijving hiervan in het woordenboek. De belastinginspecteur weigerde de aftrek toe te staan en kreeg daarin gelijk van Rechtbank Haarlem.
In hoger beroep voor Hof Amsterdam was onlangs in geschil of de man recht heeft op aftrek van scholingskosten. Volgens de Wet IB 2001 zijn scholingsuitgaven uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat hieronder niet vallen uitgaven die geen verband houden met een leertraject. Vereist is daarom dat de man een opleiding of studie volgt. De uitgaven moeten verband houden met een leertraject, waarbij de verwerving van kennis plaatsvindt onder begeleiding of toezicht van een derde. Kosten om bij te blijven op een vakgebied zijn daarom volgens Hof Amsterdam niet als scholingskosten aftrekbaar.
Bijlagen:
Maandag 18 juli 2011
Recentelijk heeft Hof 's-Gravenhage bepaald, onder verwijzing naar een eerder arrest van de Hoge Raad, dat er bij een geldlening van een dga aan zijn bv sprake is van een onzakelijke lening. Volgens het hof zijn de geldleningen namelijk onder zodanige voorwaarden en omstandigheden tot stand gekomen dat daarbij een risico van terugbetaling werd genomen dat een onafhankelijke derde nimmer op zich zou hebben genomen.
De in België wonende dga leendein de loop der jaren forse geldbedragen uit aan zijn bv, waarbij geen zekerheden werden gesteld. De vordering van belanghebbende op de bv bedroeg op 31 december 2001 ruim € 5,7 miljoen. In zijn IB-aangifte – waarbij hij niet opteerde voor binnenlandse belastingplicht – gaf belanghebbende een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) aan. Hij stelde hierbij dat het oude Belastingverdrag met België niet van toepassing is op de tbs-regeling.
De inspecteur was van mening dat op grond van het verdrag de waardeveranderingen van de vordering zijn toegewezen aan de woonstaat, België dus. Rechtbank 's-Gravenhage besliste dat de tbs-regeling onder art. 22 van het oude Belastingverdrag met België valt. De heffingsbevoegdheid ten aanzien van deze inkomsten komt volgens de rechtbank aan de woonstaat toe.
Hof 's-Gravenhage oordeelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008, nr. 43.849, dat er sprake is van een onzakelijke lening. Volgens het hof zijn de geldleningen namelijk onder zodanige voorwaarden en omstandigheden tot stand gekomen dat daarbij een risico van terugbetaling werd genomen dat een onafhankelijke derde nimmer op zich zou hebben genomen. Het afwaarderingsverlies dat voortvloeit uit het aldus aanvaarde debiteurenrisico dient volgens het hof bij de bepaling van te ROW buiten beschouwing te blijven. Het hof komt niet toe aan toepassing van de verdragsregels. De aanslag is correct vastgesteld.
Bijlagen:
Vrijdag 15 juli 2011
Hof 's-Hertogenbosch heeft in hoger beroep beslist dat een vrouw die haar geld verdient door vanuit haar woning fulltime telefonische diensten te verrichten, zelfstandig een beroep uitoefent, omdat zij het werk zelfstandig en voor eigen rekening verricht en tevens debiteurenrisico loopt.
De voormalig lerares Frans, startte in 2005 met haar telefonische dienstverlening vanuit huis. Zij werkt met vier organisaties. Via deze organisaties worden bellers doorgeschakeld. De vrouw bepaalt zelf haar beschikbaarheid, welke opdrachten zij aanneemt, en bepaalt ook zelf wanneer zij een gesprek beëindigt.
Haar omzet steeg van bijna € 17.000 (2005) tot circa € 48.000 in 2006 en volgende jaren. In geschil is of de vrouw in 2005 IB-ondernemer was. Rechtbank Breda beantwoordde deze vraag bevestigend, aangezien X de werkzaamheden zelfstandig uitvoert en ondernemersrisico loopt. De inspecteur ging in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelde onlangs dat de vrouw zelfstandig een beroep uitoefent, omdat zij het werk zelfstandig, voor eigen rekening verricht en tevens debiteurenrisico loopt. Daarbij is ook relevant dat zij op de betreffende websites – en thans ook op haar eigen websites - voldoende herkenbaar is, zodat de potentiële klanten bewust kunnen kiezen om contact met haar te leggen. Voorts is niet gebleken dat de vrouw vooraf richtlijnen krijgt van de organisaties die de bellers met haar doorverbinden. Het hoger beroep van de inspecteur is door het Hof dan ook ongegrond verklaard.
Bijlagen:
Donderdag 14 juli 2011
De wet die het huwelijksvermogensrecht moderniseert treedt op 1 januari 2012 in werking. Dit staat in het Besluit tot wijziging van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969. Het besluit is vandaag in de Staatscourant gepubliceerd. De wet geeft onder andere een regeling voor het geval een echtgenoot privégoederen verkrijgt met geld uit de huwelijksgemeenschap of het privévermogen van de andere echtgenoot, en wanneer privéschulden worden betaald uit de huwelijksgemeenschap of het privévermogen van de andere echtgenoot.
Het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 is aangevuld in verband met de inwerkingtreding van de wet. Zo is geregeld welke stukken aan de griffier moeten worden overgelegd indien inschrijving wordt verlangd van bijvoorbeeld een verzoek tot echtscheiding.
Op vrijdag 8 juli jl. heeft de Ministerraad ingestemd dat de Reparatiewet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen ter advisering aan de Raad van State wordt voorgelegd. Het wetsvoorstel voorziet erin dat ten aanzien van goederen die in de gemeenschap van goederen vallen als gevolg van een erfenis of een schenking slechts die echtgenoot bestuursbevoegd is aan wie de erfenis of schenking is toegevallen. Voorts bevat het wetsvoorstel enkele wijzigingen van wetstechnische of redactionele aard.
Bijlagen:
Woensdag 13 juli 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een besluit gepubliceerd, waarin hij onder meer ingaat op het onderscheid tussen mobiele communicatiemiddelen (zoals een mobieltje) en computers (zoals een laptop en bepaalde tablets).
Naar aanleiding van vragen aan de Belastingdienst zijn de afgelopen jaren standpunten ingenomen over de fiscale duiding van arbeidsvoorwaarden. De vraag daarbij was, of er al dan niet sprake was van (belast) loon uit dienstbetrekking of mogelijke (gedeeltelijk) vrije vergoeding of verstrekking. De ingenomen standpunten zijn opgenomen in dit besluit. In het besluit wordt ten aanzien van vergoedingen en verstrekkingen zowel ingegaan op de situatie dat de werkkostenregeling van toepassing is als ingeval die niet wordt toegepast.
Over de telefoon als communicatiemiddel valt in het besluit het volgende te lezen: 'Onder het begrip communicatiemiddelen vallen ook bepaalde toestellen waarbij de communicatie (zoals telefonie, sms en e-mail) een centrale rol speelt. Voorbeelden daarvan zijn smartphones (zoals een BlackBerry of een iPhone). De Belastingdienst gaat er bij deze apparaten vanuit dat sprake is van een communicatiemiddel als het beeldscherm een diagonaal heeft van niet meer dan 7 inch (17,78 cm). Het beeldscherm en de invoermogelijkheden zijn bij deze apparaten te beperkt voor langdurig gebruik als computer. Wel staat het werkgevers vrij om aannemelijk te maken dat een specifiek apparaat met een groter scherm toch een communicatiemiddel is.
Zogenoemde Pocket-PC's, mininotebooks, netbooks, e-readers en navigatieapparatuur vallen niet onder het begrip communicatiemiddelen. Dergelijke apparatuur is hetzij geschikt voor algemeen gebruik, hetzij voor een specifiek ander gebruik dan als communicatiemiddel. Deze apparatuur valt onder de regeling voor computers e.d.
Afhankelijk van technische ontwikkelingen zal naar verwachting het onderscheid tussen computers en communicatiemiddelen (verder) vervagen. Nader wordt bezien in hoeverre dit onderscheid in de fiscale regelgeving aanpassing behoeft.'
Bijlagen:
Dinsdag 12 juli 2011
Tot 2 september 2011 kunnen ondernemers voorstellen indienen voor de Milieulijst 2012. De Milieulijst is een initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu waar investeringen op staan die echte milieuwinst moeten opleveren. Ondernemers die investeren in milieuvriendelijke apparatuur genoemd op de Milieulijst kunnen gebruik maken van de regelingen Milieu Investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) om de fiscale winst te verlagen.
Een innovatieve milieutechniek op de markt brengen is doorgaans moeizamer dan de marktintroductie van een andere innovatieve technologie. Met MIA en Vamil kan een ondernemer de marktintroductie en marktverbreding versnellen. Deze fiscale regelingen bieden ondernemers die investeren in milieuvriendelijke apparatuur een fiscale aftrekpost en dat verlaagt de financiële drempel om te investeren in deze doorgaans duurdere alternatieven. Technieken die in aanmerking komen voor MIA en Vamil zijn vermeld op de Milieulijst.
Voorstellen indienen
De Milieulijst wordt jaarlijks aangepast en bestaat uit een lijst van technieken waarvan de terugverdientijd doorgaans langer is dan vijf jaar. Een uitgebreid stappenplan voor het indienen van nieuwe voorstellen staat op www.agentschapnl.nl/miavamil onder het kopje 'uw product met MIA\Vamil'. Voorstellen voor de Milieulijst 2012 kunnen worden ingediend tot uiterlijk 2 september 2011.
Prioriteit
Met betrekking tot het oplossen van milieuproblemen geeft de overheid prioriteit aan een aantal onderwerpen. Technieken die onder een van deze onderwerpen vallen, hebben meer kans om op de Milieulijst geplaatst te worden. Het gaat onder andere om de onderwerpen elektrisch vervoer en grondstoffenbesparing. Daarnaast wegen technieken die zijn gericht op de topsectoren, zoals geformuleerd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zwaarder mee dan technieken gericht op andere sectoren. Topsectoren zijn bijvoorbeeld tuinbouw, chemie en de watersector.
MIA/Vamil
De MIA biedt de mogelijkheid fiscale winst te verlagen. Bedrijven kunnen tot 36 procent van het investeringsbedrag in mindering brengen op de fiscale winst. Het percentage van de aftrek is afhankelijk van de milieueffecten en de gangbaarheid van het bedrijfsmiddel. Met de Vamil kunnen bedrijven 75 procent van een investering afschrijven. Door sneller afschrijven vermindert de fiscale winst en betalen bedrijven minder belasting in dat jaar. Dit levert een rente- en liquiditeitsvoordeel op.
Maandag 11 juli 2011
Uit een recente uitspraak van Hof Leeuwarden blijkt dat het mogelijk is om op voorhand overeen te komen dat hetgeen krachtens toekomstige giften door de begiftigde van de schenker zal worden verkregen, niet in diens huwelijksgemeenschap zal vallen.
Kortom: een uitsluitingsclausule vooraf, werkend voor alle toekomstige giften tussen (deze) schenker en (deze) begiftigde.
Deze constatering biedt kansen voor de (juridische) adviespraktijk. 'Cliënten die van plan zijn periodiek schenkingen te verrichten aan dezelfde begiftigde(n) kunnen met deze begiftigde(n) vooraf schriftelijk de uitsluitingsclausule overeenkomen, welke clausule werking heeft voor alle toekomstige schenkingen tussen partijen. Ook voor cliënten die al een (periodiek) schenkingstraject hebben opgestart, kan het (alsnog) opnemen van een dergelijke clausule nuttig zijn. Vanaf het moment van vastlegging van deze clausule zullen toekomstige schenkingen automatisch geclausuleerd worden verkregen door de begiftigde.
Door deze 'uitsluitingsclausule vooraf' schriftelijk vast te leggen, worden (toekomstige) discussies omtrent het al of geclausuleerd zijn van een bepaalde schenking op voorhand vermeden. 'Dit komt de rechtszekerheid van zowel schenker als begiftigde ten goede. Het naspeuren van bankafschriften, op zoek naar woorden als 'privé-schenking' of 'schenking u.c.' behoort na vastlegging van een 'uitsluitingsclausule vooraf' definitief tot het verleden.'
Wij melden voor alle duidelijkheid dat een uitsluitingsclausule achteraf niet mogelijk is. Artikel 1:94 lid 1 BW vereist met zoveel woorden dat de uitsluitingsclausule 'bij de gift' moet zijn bepaald. Vooraf kan het dus, net als op het moment van de schenking zelf, maar een 'uitsluitingsclausule achteraf', ter reparatie van reeds verrichte (ongeclausuleerde) schenkingen, kan niet .
Bijlagen:
Vrijdag 8 juli 2011
Het ministerie van Financiën heeft een document gepubliceerd met veelgestelde vragen over de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6 naar 2 procent.
Deze tijdelijke verlaging geldt overigens alleen voor woningen en niet voor bijvoorbeeld bedrijfspanden.
Bijlagen:
Donderdag 7 juli 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën is van plan om de huidige zelfstandigenaftrek vorm te geven als een vaste aftrekpost van circa € 7.200. Verder heeft hij plannen dit op te nemen in het Belastingplan 2012, zodat de vaste aftrek kan ingaan per 2012. Voor deze basisaftrek zullen dezelfde voorwaarden gelden als voor de huidige zelfstandigenaftrek.
Voorwaarden
De belangrijkste voorwaarden zijn dat sprake moet zijn van ondernemerschap en dat de ondernemer moet voldoen aan het urencriterium. Het enige wat bij invoering van de vaste basisaftrek verandert is dus het bedrag aan aftrek, aldus de staatssecretaris. 'De vraag is dan uiteraard welke ondernemer erop vooruit gaat en welke ondernemer het kind van de rekening is.'
Schijven
De zelfstandigenaftrek heeft nu een degressief verloop met drie lange schijven. Een ondernemer met een winst tot € 18.540 heeft thans recht op een zelfstandigenaftrek van € 9.484 (schijf 1). Een ondernemer met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 heeft thans recht op een aftrek van € 7.266 (schijf 2). Ten slotte heeft een ondernemer met een winst van meer dan € 53.070 recht op een zelfstandigenaftrek van € 4.602 (schijf 3).
Effecten
Weekers wil de vaste basisaftrek vaststellen op een niveau van € 7.200 (dit bedrag staat nog niet definitief vast). In dit voorstel zullen ondernemers met een winst tussen € 18.540 en € 53.070 geen effect of een klein negatief effect ondervinden. Bij winsten vanaf € 53.070 gaat men erop vooruit. Degenen met een winst van minder dan € 18.540 krijgen minder vaste basisaftrek dan de huidige zelfstandigenaftrek. Dit betekent overigens niet dat zij er per definitie op achteruitgaan. Ondernemers kunnen behalve van de ondernemersfaciliteiten namelijk ook gebruik maken van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hierdoor betalen ondernemers zonder andere bron van inkomsten en zonder een belastingbetalende partner tot een winst van € 18.540 geen belasting.
Woensdag 6 juli 2011
Het tijdelijk verlaagde tarief van de overdrachtsbelasting, dat op 1 juli werd aangekondigd, geldt niet voor de verkrijging van afzonderlijke garageboxen en grond bestemd voor woningbouw. Dit blijkt uit het besluit inzake de verlaging van de overdrachtsbelasting dat staatssecretaris Weekers van Financiën vandaag heeft gepubliceerd.
In het besluit wordt gemeld dat de ondergrond en de tuin tot de woning behoren. Tot de woning behoren ook aanhorigheden zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. Een garage die tot hetzelfde gebouwencomplex als de woning behoort, wordt ook tot de woning gerekend.
Bijlagen:
Dinsdag 5 juli 2011
Voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012 gaat het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Het moment van de juridische overdracht van de woning is daarbij bepalend. Dat heeft de ministerraad vrijdagmiddag besloten.
De lagere overdrachtsbelasting is zowel gunstig voor starters op de woningmarkt - bijvoorbeeld huurders die een woning willen kopen - als voor doorstromers, omdat die hun oude woning gemakkelijker kunnen verkopen. In combinatie met het handhaven van de hypotheekrenteaftrek moet de verlaging van de overdrachtsbelasting leiden tot een impuls voor de woningmarkt.
Huurmarkt
Om de keuzevrijheid op de huurmarkt te verbeteren, neemt het kabinet maatregelen ter bevordering van de doorstroming.
Maandag 4 juli 2011
In een besluit van staatssecretaris Weekers van Financiën wordt de goedkeuring gewijzigd om de btw vast te stellen die is verschuldigd voor auto's die mede voor privédoeleinden worden gebruikt. Hierbij wordt niet langer aangesloten bij de forfaitaire regels in de inkomstenbelasting en loonbelasting, maar geldt een apart forfait.
De goedkeuring geldt zowel voor ondernemers als voor werknemers die een auto mede voor privé doeleinden gebruiken. Onder privédoeleinden valt ook het zogenoemde woon-werkverkeer. Dit geldt ook voor ondernemers.
Weekers keurt goed dat de btw die is verschuldigd als gevolg van de toepassing van artikel 4, tweede lid, van de wet wordt vastgesteld op 2,7 procent van de catalogusprijs (inclusief btw en bpm) van de betreffende auto. Als van deze goedkeuring gebruik wordt gemaakt betekent dit het volgende:
Vrijdag 1 juli 2011
Op 1 juli treedt de wet in werking die belastingplichtigen meer bescherming biedt tegen controlehandelingen van de Belastingdienst. Dit besluit is onlangs in het Staatsblad gepubliceerd. Door de wet treedt minder vaak omkering en verzwaring van de bewijslast in.
Huidige situatie
Iedereen is verplicht aan de Belastingdienst de gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Daarnaast zijn ondernemers ook verplicht om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van derden. Wordt niet volledig aan de informatieverplichtingen voldaan, dan treedt de omkering en verzwaring van de bewijslast in. Omkering en verzwaring van de bewijslast betekent dat men in bezwaar of beroep moet 'doen blijken' dat de aanslag onjuist is. Zonder omkering en verzwaring van de bewijslast kan men volstaan met het 'aannemelijk' maken dat de aanslag onjuist is.
Situatie vanaf 1 juli 2011
Vanaf 1 juli 2011 is de belastingplichtige nog steeds verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de fiscus. Maar wordt hier niet volledig aan voldaan, dan kan de Belastingdienst kiezen of hij hierin berust of dat hij een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking (informatiebeschikking) afgeeft. Berust de fiscus hierin, dan treedt geen omkering en verzwaring van de bewijslast meer in. Geeft de Belastingdienst een informatiebeschikking af en wordt de belastingplichtige in bezwaar en beroep in het ongelijk gesteld, dan treedt wel omkering en verzwaring van de bewijslast in.
Betere rechtsbescherming
Vanaf 1 juli moet de Belastingdienst goed nadenken of hij bepaalde informatie wel nodig heeft. Doet de Belastingdienst dit niet, dan loopt de fiscus het risico dat de belastingplichtige de informatie niet verstrekt of dat hij door de rechter teruggefloten wordt. Een betere rechtsbescherming voor de belastingplichtige is hiermee een stukje dichterbij gekomen.
Bijlagen:
Donderdag 30 juni 2011
Op 1 juli 2011 gaat de nieuwe werkwijze BPM (belasting personenauto's en motorrijwielen) bij aangiften van geïmporteerde auto's uit het buitenland in werking. Hierdoor wordt de afhandeling van de invoeringsprocedure versneld en krijgt men direct na betaling van het aangegeven BPM-bedrag het 'fiscaal akkoord'.
Het 'fiscaal akkoord' is een signaal van de Belastingdienst aan de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) dat voor het voertuig een kentekenbewijs mag worden afgegeven.
De invoering van deze nieuwe werkwijze is een besluit van staatssecretaris Weekers van Financiën, mede door opmerkingen uit de autobranche over de procedure rond de afhandeling van BPM-aangiften bij parallelimport. Weekers: 'De maatregel is gunstig voor aangevers. Als zij sneller een fiscaal akkoord ontvangen en de Rijksdienst voor het Wegverkeer geeft het kenteken af, dan kan de auto ook sneller de Nederlandse weg op.'
Met de nieuwe procedure krijgt men, vóór de controle of er een naheffingsaanslag moet worden opgelegd, het 'fiscaal akkoord' van de Belastingsdienst. Als de aangifte voor nadere controle is geselecteerd krijgt men hiervan bericht en kan er een naheffingsaanslag worden opgelegd. De Belastingdienst streeft ernaar deze naheffingsaanslag binnen 6 maanden na de aangifte op te leggen.
In uitzonderingsgevallen moeten eerst de aangifte en de naheffingsaanslag zijn betaald, voordat het 'fiscaal akkoord' wordt afgegeven. Het gaat dan om evident onjuiste aangiften.
Woensdag 29 juni 2011
De Vereniging Auto Van De Zaak (VAVDZ) wil alleen 'onder heel strikte voorwaarden' een zwarte doos voor leaserijders. 'De privacy van berijders staat voorop' aldus de belangenbehartiger voor berijders van een auto van de zaak.
Eerder vandaag werd bekend dat de RAI Vereniging er voor pleit dat leaseauto's van mensen die geen bijtelling betalen, een kastje ingebouwd moeten krijgen dat de ritten registreert. 'Onder strikte voorwaarden kan ik mij voorstellen dat een berijder er voor kiest om een ritregistratiesysteem in zijn auto te laten bouwen,' aldus Martin Huisman, voorzitter VAVDZ. 'Als een berijder geen bijtelling hoeft te betalen en geen rittenregistratie bij hoeft te houden, maar alleen de privé kilometers afrekent die geregistreerd zijn door het kastje, is dat een interessante optie.'
Waterdicht
De techniek moet volgens de VAVDZ echter waterdicht zijn en er schuilt een gevaar op het gebied van de privacy. 'Werkgevers mogen geen inzage hebben in de gegevens.' Huisman: 'De wet is nu al heel duidelijk over het gebruik van registratiesystemen. Voor het monteren van kastjes is er onder andere instemming van de OR vereist. Wij hebben dit verder juridisch uit laten zoeken met het volgende resultaat: Privékilometers mogen niet inzichtelijk zijn voor de werkgever. Zakelijke kilometers mogen alleen inzichtelijk zijn als dit met de werknemer is overeengekomen en als dit absoluut noodzakelijk is voor efficiency in de dagelijkse werkzaamheden.'
Vrijwillig
Diverse berijders die een kilometeradministratie bijhouden kiezen nu al vrijwillig voor een ritregistratiesysteem om de administratieve last te verminderen. VAVDZ juicht ieder vrijwillig initiatief van harte toe. Om deze berijders te helpen heeft VAVDZ een inventarisatie van de meest gebruikte ritregistratiesystemen op de site gepubliceerd.
Dinsdag 28 juni 2011
Een lijfrente voor een echtpaar bij hun eigen bv is niet mogelijk omdat het melkveebedrijf is beëindigd. Dat concludeert Hof Den Bosch. De beëindiging is immers gebeurd voor de gedeeltelijke overdracht aan hun bv.
Het echtpaar heeft tot ultimo 1999 gezamenlijk een agrarische onderneming – een melkveebedrijf, een varkensmesterij en een akkerbouwbedrijf – uitgeoefend in de vorm van een maatschap. Tot de onderneming behoorde een melkquotum. Het melkquotum is samen met het melkvee in 1998 verkocht, waarna het melkveebedrijf is stilgelegd. Voor de met de verkoop van het melkquotum behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd.
In oktober 2000 richten zij een bv op. Eind 2000 wordt overeengekomen dat de bv met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 is toegetreden tot de maatschap. Het stel brengt naast kennis en arbeid ieder hun aandeel in de agrarische onderneming in. Ten tijde van de inbreng in de bv besluiten zij niet meer over te gaan tot het vervangen van het melkquotum. Voor het bedrag dat vrijvalt uit de vervangingsreserve bedingt het echtpaar op 29 december 2000 lijfrenten bij hun eigen bv.
In hun aangiften inkomstenbelasting trekken zij de koopsommen die hiervoor nodig zijn af.
De inspecteur weigert de aftrek. Hij vindt dat de vrijval van de vervangingsreserve in de stakingswinst niet aangemerkt kan worden als een tegenprestatie voor de overdracht van een gedeelte van een onderneming, omdat per december 2000 de veehouderij is gestaakt. Hof Den Bosch is het eens met de inspecteur. Toen de bv in december 2000 toetrad als maat van de maatschap bestond het vervangingsvoornemen van het melkquotum niet meer. De melkveehouderij was definitief beëindigd en kon daarom niet meer worden overgedragen.
Lijfrenteverplichting na overdracht van de onderneming
Voor het afsluiten van lijfrenten geldt als hoofdregel dat deze moeten worden ondergebracht bij een professionele verzekeraar of bij een bank. De wet kent echter uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen is van toepassing als een ondernemer zijn IB-onderneming geheel of gedeeltelijk overdraagt. Voor de oudedagsreserve en de stakingswinst kan dan, onder voorwaarden, bij de overnemende partij een lijfrente worden bedongen. De overnemende partij wordt dan aangemerkt als toegelaten uitvoerder.
De voorwaarden om te kwalificeren als een toegelaten uitvoerder zijn:
Maandag 27 juni 2011
Tot voor kort werd veelal aangenomen dat een geldverstrekking ten behoeve van de belastingheffing als kapitaal dan wel als vreemd vermogen kwalificeert.
Echter, de Hoge Raad introduceerde in 2008 een derde kwalificatie: de 'onzakelijke lening'. Deze kwalificatie leidt ertoe dat het niet is toegestaan een verlies op een dergelijke lening ten laste van het fiscaal resultaat af te schrijven. Het is dus zaak om dat te voorkomen.
Een vennootschap kan gefinancierd worden met: a) kapitaal (eigen vermogen) of b) vreemd vermogen.
In beginsel wordt voor de belastingheffing de civielrechtelijke vorm gevolgd: een civielrechtelijke lening blijft ook fiscaalrechtelijk een lening. In sommige gevallen wordt echter dat wat civielrechtelijk een lening is, fiscaalrechtelijk (d.w.z. ten behoeve van de belastingheffing) gerekwalificeerd naar fiscaal kapitaal. Dit is mogelijk in geval van: een schijnlening, een bodemlozeputlening en een deelnemerschapslening.
Kwalificatie als eigen of als vreemd vermogen is voor de belastingheffing van belang, omdat beloningen (dividend) en waardemutaties van fiscaal kapitaal de fiscale winst van de vennootschap in beginsel niet beïnvloeden. Voor vreemd vermogen geldt dat beloningen (rente) in beginsel aftrekbaar zijn en waardemutaties (bijvoorbeeld valutaresultaten) de fiscale winst beïnvloeden. De kwalificatie van kapitaal of vreemd vermogen is ook van belang voor de Vpb-heffing van de vermogensverstrekker.
Kapitaalverstrekking kan onder de deelnemingsvrijstelling vallen (vrijgesteld). De lotgevallen van verstrekt vreemd vermogen (rente, waardemutaties) beïnvloeden (in beginsel) de fiscale winst. Tot 2008 werd veelal aangenomen dat een geldverstrekking t.b.v. de belastingheffing als kapitaal dan wel als vreemd vermogen kwalificeert. Echter, de Hoge Raad introduceerde in 2008 een derde kwalificatie: de zogenaamde 'onzakelijke lening'.
Bij een 'onzakelijke lening' lijkt het zo te zijn dat er fiscaal sprake is van een 'lening' (i.e. vreemd vermogen (en dus de rente in beginsel aftrekbaar is en belastbaar bij de crediteur). Echter, een eventueel afwaarderingsverlies op de lening, vanwege (gedeeltelijke) oninbaarheid, kan niet ten laste van het fiscale resultaat worden gebracht. De kernoverweging van de Hoge Raad voor een 'onzakelijke lening' is de volgende:'Indien en voor zover een geldverstrekking door een vennootschap aan haar aandeelhouder plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat die vennootschap dat debiteurenrisico in zoverre heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen. Dit brengt mee dat een eventueel verlies op de geldlening in zoverre niet in mindering op de winst van die vennootschap kan worden gebracht.'
Het leerstuk van de 'onzakelijke lening' is ontwikkeld in een casus waarbij een dochtervennootschap een lening had verstrekt aan haar aandeelhouder maar in de jurisprudentie is ook de omgekeerde situatie aan de orde geweest: aandeelhouder verstrekt een lening aan dochtervennootschap.
Kortom, indien door een gelieerde geldverstrekker een debiteurenrisico wordt gelopen, welk risico door een onafhankelijke derde niet zou zijn aanvaard, dan volgt daaruit dat de lening op grond van aandeelhoudersmotieven (ook ingeval van gelieerdheid) is verstrekt. Als in een dergelijk geval de lening oninbaar blijkt te zijn, dan is het niet toegestaan deze lening ten laste van het fiscale resultaat af te waarderen.
Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat onder andere de navolgende elementen een belangrijke rol spelen bij de constatering dat sprake is van een 'onzakelijke lening': de leningsovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd; er is niets bepaald over de aflossingsverplichtingen; er zijn geen zekerheden verstrekt; er wordt geen rente berekend dan wel de rente is (te) laag.
Voorkom kwalificatie 'onzakelijke lening'
Of er sprake is van een onzakelijke lening is een feitelijke vraag; i.e. zou een onafhankelijke derde ook bereid zijn geweest om het betreffende debiteurenrisico te dragen? De Hoge Raad lijkt aan te geven dat in relatie tot een onafhankelijke derde in ieder geval de volgende elementen vastgelegd zouden moeten worden: de leningsovereenkomst, de hoogte van de rente die zakelijk dient te zijn, de aflossingswijze van de lening, de verstrekte zekerheden (een belangrijk element, omdat er in de jurisprudentie vaak overwogen wordt dat een willekeurige derde zekerheden zou bedingen), de rente wordt daadwerkelijk betaald en niet bijgeschreven of geboekt in rekening-courant.
Opmerking daarbij: dit is mijns inziens minder een minder probleem bij een echte rekening-courant waarbij de plussen de minnen met een zekere regelmaat afwisselen en zeker als er sprake is van een afwisselende debet- en creditstand.
Een goede vastlegging en uitvoering van deze elementen lijkt te helpen de feitelijke vraag met 'nee' te beantwoorden; i.e. er is geen sprake van een onzakelijke lening.
Vrijdag 24 juni 2011
Binnenkort is de 'dubbele' aftrek van kinderalimentatie verleden tijd. In het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2011 is een aanpassing opgenomen om zo alle persoonsgebonden aftrekposten uit te sluiten van het schuldenbegrip van box 3. De verplichting tot het betalen van kinderalimentatie kan dan niet meer worden opgenomen als box 3-schuld. Kinderalimentatie blijft wel forfaitair aftrekbaar als persoonsgebonden aftrekpost (uitgaven voor levensonderhoud van kinderen).
Schuldenbegrip box 3
Door reparatiewetgeving per 30 december 2009 kan de partneralimentatieverplichting en de verplichting tot het doen van een gift niet langer als schuld in aanmerking worden genomen in box 3. Daarmee werd toen voorkomen dat als een uitgave als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking kan worden genomen, de met deze uitgave corresponderende verplichting ook invloed heeft op het voordeel uit sparen en beleggen (box 3). Deze reparatie is destijds beperkt tot de beide hiervoor genoemde categorieën persoonsgebonden aftrekposten.
Uitsluiting alle persoonsgebonden aftrekposten
Met het nu ingediende wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2011 wordt geregeld dat de uitsluiting van persoonsgebonden aftrekposten van het schuldenbegrip van box 3, gaat gelden voor alle persoonsgebonden aftrekposten. Het gaat dan om de volgende posten:
Nederlanders met een tweede huis in Frankrijk hoeven geen extra belasting te betalen. Op initiatief van president Sarkozy heeft de Franse regering een wet daarover ingetrokken.
Dit meldt de Telegraaf. De maatregel had 176 miljoen euro moeten opleveren, maar stuitte op felle kritiek omdat het te weinig geld zou opleveren. Het gaat om ongeveer 360.000 woningen van vooral Britten, Fransen, Zwitsers, Nederlanders en Belgen. Door de wetswijziging zouden eigenaars van tweede woningen gemiddeld 500 euro extra moeten betalen. De twee lokale belastingen blijven wel bestaan.
Het is onduidelijk hoeveel Nederlanders precies een tweede huis hebben in Frankrijk. Deze informatie is alleen bekend bij de Nederlandse Belastingdienst, die de cijfers echter niet bekend maakt. Schattingen lopen uiteen van 6.000 tot 50.000 Nederlanders.
[ Bron: Telegraaf ]
Woensdag 22 juni 2011
Op voorstel van Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft de ministerraad ingestemd met het treffen van wet– en regelgeving om het privégebruik van een auto van de zaak op een andere wijze in de btw-heffing te betrekken. Deze wijzigingen gaan in op 1 juli a.s.
Aanleiding hiervoor is de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 1 juni 2011 die in het uiterste geval tot gevolg zou kunnen hebben dat er geen btw geheven kan worden over het privégebruik van een auto van de zaak. Dit zou dan leiden tot een budgettaire derving van circa € 0,5 miljard per jaar. Het risico dat de btw-correctie voor privégebruik van de auto van de zaak niet kan worden gehandhaafd terwijl de Europese regelgeving daartoe wel dwingt, acht de staatssecretaris - mede gelet op de grote budgettaire gevolgen - onacceptabel.
Om de mogelijke budgettaire derving zo snel als mogelijk een halt te kunnen toeroepen zal per vrijdag 1 juli a.s. de wet- en regelgeving wijzigen. Onderdeel van die aanpassingen is een wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 waartoe later dit jaar een wetsvoorstel zal worden ingediend. Daarbij zal er in worden voorzien dat die wijziging bij de inwerkingtreding zal terugwerken tot 1 juli 2011.
Met ingang van 1 juli 2011 verdwijnt het onderscheid in de btw-heffing tussen het privégebruik van een auto van de zaak door ondernemers en werknemers. Het privégebruik van een auto van de zaak wordt voortaan – als deze kostenloos ter beschikking wordt gesteld - als fictieve dienst belast naar het werkelijke privégebruik van de auto.
Daarbij wordt woon-werkverkeer conform de btw-richtlijn gezien als privégebruik. De btw-heffing is vanaf 1 juli 2011 dus niet langer gekoppeld aan de hoogte van de bijtelling en onttrekking in de loon- en inkomstenbelasting, zoals nu nog het geval is. Om de administratieve lasten en uitvoeringskosten te verminderen, wordt goedgekeurd dat een forfaitair percentage van de catalogusprijs (incl. btw en bpm) van de auto als btw-correctie in aanmerking genomen mag worden. Dit nog voor 1 juli 2011 te bepalen forfaitaire percentage zal overeenkomen met de verschuldigde btw op het gemiddelde werkelijke privégebruik.
Om te komen tot een reële btw-heffing in geval de auto voor het privé gebruik kosteloos ter beschikking wordt gesteld of tegen een lage vergoeding zal een maatregel getroffen worden. Deze zal eveneens per 1 juli 2011 gaan gelden.
Details over deze wijzigingen in de wet- en regelgeving staan in een brief die naar de Tweede Kamer is gestuurd.
Bijlagen:
Dinsdag 21 juni 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën gaat in een brief aan de Tweede Kamer in op de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met de vrijwilligersvergoeding die als gift is teruggestort. Het gaat daarbij om de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met zogenoemde vrijwilligersverklaringen. De staatssecretaris laat weten dat er geen sprake is van nieuw beleid.
Vrijwilligersverklaring
In een vrijwilligersverklaring wordt door de algemeen nut beogende instelling (ANBI) waar de vrijwilliger werkzaam is geweest, verklaard dat een vrijwilliger geen vrijwilligersvergoeding heeft ontvangen en daarom een bedrag als gift zou kunnen aftrekken. De Belastingdienst zal de vrijwilligersverklaring accepteren als gift als de vrijwilliger inderdaad recht heeft op een vergoeding én als de vrijwilliger echt de vrijheid heeft om deze vergoeding voor zichzelf te houden. Begin 2009 is dit toetsingskader breed bekend gemaakt. Op 11 januari 2011 is deze benadering gedetailleerder omschreven.
Recht op vergoeding
Een 'vrijwilligersverklaring' op zichzelf kan dus niet tot giftenaftrek leiden als de vrijwilliger eigenlijk geen recht op de vergoeding heeft. Er kan immers geen sprake zijn van het daadwerkelijk en uit vrijgevigheid afzien van een vergoeding als men in feite geen recht heeft op deze vergoeding. Dit blijkt uit antwoorden van de minister van Justitie op 28 januari 2009 aan de Tweede Kamer.
Geen nieuw beleid
In een brief aan de Tweede Kamer van 11 januari 2011 heeft de staatssecretaris over de giftenaftrek onder andere het volgende geantwoord: "Giftenaftrek komt echter pas in beeld als de vrijwilliger daadwerkelijk afziet van de vergoeding. (…….) Als er inderdaad vergoedingen betaalbaar zijn, dan is van belang dat de vrijwilliger de vergoedingen zelf moet kunnen genieten en dus de volledige vrijheid heeft om de vergoeding zelf te houden."
Uit het bovenstaande blijkt dat er geen sprake is van nieuw beleid.
Rijke en arme ANBI's
Er is ook geen sprake van ongelijke behandeling tussen 'rijke' en 'arme' ANBI's. Als een ANBI niet voldoende middelen heeft om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen dan kan niet worden volgehouden dat de vrijwilliger een reëel recht op de vergoeding heeft. Logischerwijs kan de vrijwilliger dan nergens van afzien. Een vrijwilliger bij een 'rijke' ANBI kan niet zomaar opteren voor deze vorm van giftenaftrek. Ook bij vrijwilligerswerk voor een 'rijke' ANBI moet worden beoordeeld of de vrijwilliger een reëel recht op de vergoeding heeft en of de vrijwilliger echt de vrijheid heeft om deze vergoeding voor zichzelf te houden.
Maandag 20 juni 2011
De Europese Commissie heeft vandaag besloten om Nederland voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te brengen wegens een onjuiste tenuitvoerlegging van de Europese btw-regels voor reisbureaus.
De btw-richtlijn voorziet in een bijzondere regeling voor reisbureaus wanneer zij pakketreizen verkopen aan reizigers (de zogenaamde winstmargeregeling). Omdat de verschillende onderdelen van een pakketreis zich in verschillende landen kunnen bevinden en dus aan verschillende btw-regels onderworpen kunnen zijn, werd de toepassing van de btw voor reisbureaus in dat geval vereenvoudigd.
Verstoring concurrentie
Deze vereenvoudiging geldt echter niet wanneer reisbureaus vakantiepakketten verkopen aan andere ondernemingen, met name andere reisbureaus, die ze op hun beurt doorverkopen.Nederland heeft deze bijzondere regeling voor reisbureaus niet juist ten uitvoer gelegd door ze ook toe te passen op de verkoop tussen reisbureaus.Dit verstoort volgens de Europese Commissie de concurrentie tussen reisbureaus onderling en heeft tot gevolg dat sommige van hen zwaarder worden belast dan andere. De Commissie heeft Nederland in februari 2008 al een met redenen omkleed advies toegezonden, dat de tweede stap in de inbreukprocedure vormt. Nederland heeft de Commissie weliswaar meegedeeld dat het zijn wetgeving in overeenstemming zou brengen met de btw-richtlijn vanaf 1 april 2011, maar tot dusver is dat nog niet het geval.
Achtergrond
In 2006 heeft de Europese Commissie de toepassing van de bijzondere winstmargeregeling voor reisbureaus in de EU geanalyseerd en heeft zij vastgesteld dat de regeling in dertien lidstaten, waaronder Nederland, niet juist ten uitvoer was gelegd.Een onjuiste tenuitvoerlegging kan leiden tot concurrentieverstoringen tussen reisbureaus, aangezien sommige onder hen zwaarder kunnen worden belast dan andere.Cyprus, Hongarije, Letland en het Verenigd Koninkrijk hebben hun wetgeving al aangepast om aan de vereisten van de EU-wetgeving te voldoen.Tsjechië, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Polen, Portugal en Spanje daarentegen hebben nagelaten om de nodige wijzigingen aan te brengen en daarom heeft de Commissie deze landen eerder al voor het Hof van Justitie van de Europese Unie gebracht.
[ Bron: Europese Commissie ]
Vrijdag 17 juni 2011
De Belastingdienst gaat in beroep tegen de uitspraak van de Haarlemse rechtbank van 1 juni 2011 waaruit blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de hoogte van de btw-correctie privégebruik auto voor (zeer) zuinige auto's en andere auto's in strijd is met het recht, met als gevolg dat de lagere correctie ook toegepast mag worden op niet-zuinige auto's.
Dit meldt staatssecretaris Weekers van Financiën vandaag in een brief aan de Tweede Kamer.
Hoger beroep
Weekers: 'De Belastingdienst zal tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan. Het is echter niet helemaal uit te sluiten dat ook in de hoogste rechtsinstantie dit oordeel van de rechtbank wordt bevestigd. Dat zou dan tot gevolg kunnen hebben dat de btw-correctie privégebruik auto voor alle auto's van de zaak beperkt wordt, of gezien de vanaf 2010 geldende bijtelling van 0% voor nulemissie auto's zelfs geheel achterwege kan blijven. Als de koppeling aan de bijtelling voor de loon- en inkomstenbelasting gehandhaafd blijft, zou dit afbreuk doen aan het beginsel dat de aftrek moet worden beperkt voor het privégebruik waardoor tegelijkertijd een grote budgettaire derving ontstaat.'
Wetgeving
Het risico dat geen btw-correctie voor privégebruik auto kan worden gehandhaafd terwijl de Europese regelgeving daartoe wel dwingt, acht Weekers - mede gelet op de grote budgettaire gevolgen - onacceptabel. 'Gelet hierop zal niet alleen hoger beroep tegen deze uitspraak worden aangetekend, maar wordt ook versneld wetgeving voorbereid om dit risico zoveel mogelijk weg te nemen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de gevolgen voor de administratieve lasten en uitvoeringskosten. De in de autobrief aangekondigde maatregel om de btw-correctie los te koppelen van de bijtelling in de loon- en inkomstenbelasting zal met deze ontwikkeling versneld worden doorgevoerd,' aldus Weekers.
Bijlagen:
Donderdag 16 juni 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft het besluit over de omzettingsregeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aangepast. In het besluit is de samenloop met de innovatiebox, opwaarderingsreserve en deelnemingsverrekening geregeld. Verder is de mogelijkheid van vooruitwenteling van verliezen over het omzettingstijdstip opgenomen in de voorwaarden. Omzetting rechtspersonen
In het Burgerlijk Wetboek wordt aan rechtspersonen de mogelijkheid geboden om zich om te zetten in een andere rechtsvorm. Voor de heffing van de vennootschaps-, inkomsten- en dividendbelasting zijn de gevolgen van de omzetting geregeld in de Wet op de vennootschapsbelasting (art. 28a). Civielrechtelijk eindigt het bestaan van de rechtspersoon niet. Fiscaalrechtelijk wordt de rechtspersoon echter geacht te zijn geliquideerd. Hierbij wordt het vermogen geacht te zijn uitgekeerd aan de deelgerechtigden, die dat vervolgens geacht worden te hebben ingebracht in de andere rechtspersoon.
Tien voorwaarden
De Minister kan op verzoek en onder door hem te stellen voorwaarden van deze regels afwijken. In het besluit staan de voorwaarden die de Minister in de regel zal stellen bij de omzetting in een nv of bv van een andere rechtsvorm. De voorwaarden hebben een algemeen karakter. Zij zullen dan ook worden gewijzigd en/of aangevuld, afhankelijk van bijzondere omstandigheden van het individuele geval. Het gaat om de volgende tien voorwaarden:
Woensdag 15 juni 2011
Belastingplichtigen die onredelijk lang op beslechting van hun geschil met de fiscus over een belastingaanslag hebben moeten wachten, kunnen aanspraak maken op vergoeding van (materiële en) immateriële schade. Dat heeft de Hoge Raad op 10 juni 2011 bepaald in een uitspraak. De Hoge Raad vindt dat mensen een vergoeding voor de immateriële schade moeten krijgen bij overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak gaat het overigens niet om een boete. Dit werkt weer anders.
Bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen aanvaardt de Hoge Raad 'spanning en frustratie' als grond voor vergoeding van immateriële schade. Voor deze schade kan aan de belastingplichtige dus een vergoeding worden toegekend.
Achtergrond
Op grond van artikel 6 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) heeft iedereen recht op behandeling van een in dat artikel nader omschreven zaak door de rechter binnen een redelijke termijn. Belastinggeschillen vallen volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) buiten het bereik van artikel 6 van het EVRM. Een recht van belanghebbende op een schadevergoeding wegens een onredelijk lange duur van het proces kan in dergelijke geschillen daarom niet rechtstreeks op deze verdragsbepaling worden gebaseerd.
De andere hoogste bestuursrechters (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) kenden eerder al een vergoeding toe voor immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn, ook in zaken die buiten het bereik van artikel 6 EVRM vallen.
In deze zaak gaat het onder meer over een naheffingsaanslag van de Belastingdienst waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Hij klaagt er onder meer over dat de bezwaarprocedure bij de belastingdienst onredelijk lang heeft geduurd, en vraagt daarom schadevergoeding.
Procedure bij hof en Hoge Raad
Het hof Arnhem heeft op 10 november 2009 het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De belastingplichtige heeft cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Advocaat-generaal P.J. Wattel heeft op 8 november 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie dan wel het aanhouden van de zaak in afwachting van een aangekondigde wettelijke regeling.
Uitspraak Hoge Raad
Het rechtszekerheidsbeginsel is een rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt. Dit beginsel schrijft voor dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht, in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Uit de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 van het EVRM volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, afgezien van bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie worden verondersteld, waardoor recht bestaat op vergoeding van immateriële schade.
De in aanmerking te nemen termijn gaat in op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet ook in belastinggeschillen aangesloten worden bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984 .
In de uitspraak van 22 april 2005 formuleerde de Hoge Raad als uitgangspunt dat de rechtbank de redelijke termijn heeft overschreden als zij niet heeft beslist binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen (tenzij sprake is van nader genoemde bijzondere omstandigheden). Voor zowel het hof als voor de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar nadat het hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld.
Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden.
De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof 's-Hertogenbosch voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.
Bijlagen:
Dinsdag 14 juni 2011
In de praktijk wordt veel gewerkt met kostenmaatschappen. Dit komt vooral veel voor in de vrijgestelde sector. Er wordt dan een zogenoemde kostenmaatschap opgericht waarin de kosten worden gemaakt die de partijen als gezamenlijk beschouwen, bijvoorbeeld de huisvestingskosten of de kosten van een secretaresse of praktijkondersteuner.
Kostenmaatschappen
Een kostenmaatschap bestaat eigenlijk niet. Een samenwerking kan een maatschap zijn: 'een overeenkomst waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkaar te delen'. Als louter wordt afgesproken om de kosten te verdelen, is er geen sprake van een maatschap. Er is dan sprake van een andersoortige overeenkomst. Hoe dan ook, in de praktijk wordt het een kostenmaatschap genoemd en er worden kosten verdeeld.
Kostenmaatschappen en btw
Voor de btw is het van belang of de kostenmaatschap als ondernemer kan worden aangemerkt. Een btw-ondernemer is een ieder die zelfstandig economische activiteiten verricht. Een economische activiteit kan kort gezegd worden omschreven als het deelnemen aan het economische verkeer door het verrichten van leveringen en/of diensten tegen een vergoeding. Deze handelingen moeten met enige regelmaat worden verricht.
Een 'ieder' kan zijn een enkele (rechts-)persoon of een samenwerking tussen meerdere (rechts-) personen. Een samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen kan voor de btw worden aangemerkt als een zelfstandige btw-ondernemer. Van belang is dat het samenwerkingsverband als zodanig naar buiten toe optreedt (bijvoorbeeld onder één naam).
Een kostenmaatschap treedt wel als zodanig naar buiten op, onder andere richting personeel (als werkgever) of leveranciers (als afnemer). Wat bij een kostenmaatschap ontbreekt, is het tegen vergoeding verrichten van prestaties. Kort gezegd: de kostenmaatschap heeft geen omzet. De kostenmaatschap is daarom over het algemeen geen ondernemer voor de btw.
Standpunten Belastingdienst
De Belastingdienst kan het standpunt innemen dat de kostenmaatschap wel degelijk tegen vergoeding presteert aan derden, namelijk het uitlenen van personeel of het doorbelasten van kosten aan de maten van de maatschap. De Belastingdienst stelt dan dat de bedragen die de maten aan de kostenmaatschap betalen niet kwalificeren als (onbelaste) kapitaalstortingen, maar als vergoedingen voor verrichte diensten. Over deze diensten is veelal 19% btw verschuldigd.
Ook zijn gevallen bekend waarin de Belastingdienst het standpunt inneemt dat de kostenmaatschap transparant is en dat de maten daarom onderling aan elkaar prestaties verrichten. Ook over die prestaties is doorgaans 19% btw verschuldigd.
Als de samenwerkende partijen de btw niet of slechts gedeeltelijk kunnen aftrekken (bijvoorbeeld in de medische sector), kan de btw-heffing tot een groot financieel nadeel leiden.
De kostenmaatschap kan in veel gevallen worden vervangen door een overeenkomst 'kosten voor gemene rekening'. Het leerstuk 'kosten voor gemene rekening' heeft geen wettelijke basis, maar is een in de rechtspraak ontwikkeld leerstuk. Om het leerstuk toe te mogen passen, moet een schriftelijke overeenkomst worden opgesteld die aan een aantal voorwaarden voldoet.
De belangrijkste voorwaarde is dat de gezamenlijk kosten volgens een vooraf overeengekomen verdeelsleutel worden verdeeld en dat iedere partij ook volgens die verdeelsleutel het risico draagt (bijvoorbeeld bij ziekte van een personeelslid). In de praktijk worden de overeenkomsten kosten voor gemene rekening voorgelegd aan de Belastingdienst. Wij leggen de werking en de mogelijkheden van het leerstuk graag nader aan u uit.
Belangrijk is dat een overeenkomst kosten voor gemene rekening geen terugwerkende kracht heeft. Bovendien voldoen bestaande kostenmaatschappen vaak niet aan de voorwaarden voor kosten voor gemene rekening. Voor het verleden blijft daarom het risico bestaan dat de Belastingdienst een naheffingsaanslag btw oplegt.
Naast de besproken kosten voor gemene rekening, bestaan er ook andere mogelijkheden om btw-heffing te voorkomen.
Vrijdag 10 juni 2011
Er is een nieuw besluit gepubliceerd waarmee uitbreiding wordt gegeven aan de bevoegdheid van de Belastingdienst om verzoeken om kostenvergoeding en schadevergoeding zelfstandig af te handelen.
De bevoegdheid van de Belastingdienst inzake de zelfstandige afhandeling van verzoeken om kostenvergoeding en schadevergoeding is verruimd. Indien het verzoek het bedrag van € 10.000 (dit was € 5.000) niet te boven gaat, is de Belastingdienst bevoegd.
Een verzoek om heroverwegingen van de beslissingen van de Belastingdienst op verzoeken om kostenvergoeding en schadevergoeding wordt beperkt. Het verzoek dient het bedrag van € 5.000 te boven te gaan. Bij heroverweging zal het verzoek in volle omvang worden getoetst. Dit kan leiden tot een voor verzoeker nadeliger beslissing.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 21 augustus 2003, nr. DGB2003-4461M en treedt op 8 juni 2011 in werking.
Bijlagen:
Donderdag 9 juni 2011
Per 1 juli aanstaande wordt de fiscale strafbeschikking ingevoerd en vervalt de mogelijkheid van het fiscale transactieaanbod. De fiscale strafbeschikking leidt tot radicale wijziging van de huidige praktijk om in gevallen van (vermeende) belastingfraude ex artikel 76 AWR een transactie te kunnen sluiten met het bestuur van de Belastingdienst. Dit geldt zowel voor de belastingplichtige als voor diens medeplegende
accountant of adviseur. De aan de strafbeschikking verbonden nadelen liegen er niet om: een strafblad en openbaarmaking.
In april 2010 werd in AN gemeld dat de fiscale strafbeschikking per 1 oktober 2010 zou worden ingevoerd. De invoering liep echter vertraging op, maar is nu vastgesteld op 1 juli aanstaande. De fiscale strafbeschikking wijzigt de huidige praktijk ingrijpend.
Strafrechtelijk onderzoek
In artikel 69 van de AWR is onder meer bepaald dat degene die opzettelijk een belastingaangifte onjuist of onvolledig doet, kan worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Vermoedt de inspecteur dat zich een dergelijke situatie voordoet, dan dient hij zijn vermoeden te melden aan de boete-fraudecoördinator. Vervolgens bepaalt de boete-fraudecoördinator aan de hand van de Aanmelding-, Transactie en Vervolgingsrichtlijnen of de gedraging van een belastingplichtige inderdaad in aanmerking komt voor een strafrechtelijk onderzoek. Indien ten slotte ook alle (bij het selectie- en tripartieoverleg betrokken) partijen van oordeel zijn dat de gedraging strafrechtelijk moet worden vervolgd (en is er voldoende vervolgingscapaciteit bij het OM en de FIOD-ECD beschikbaar), dan start de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek.
Transactie
De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD-ECD worden vastgelegd in een proces-verbaal. Dit proces-verbaal wordt vervolgens ingezonden bij het Bestuur van de Belastingdienst, dat – in de meeste gevallen – het proces-verbaal op zijn beurt weer doorstuurt aan de officier van justitie. Maar veelal beschikt de officier van justitie reeds over het proces-verbaal, omdat strafrechtelijke onderzoeken van de FIOD-ECD nu eenmaal worden verricht onder supervisie van de officier van justitie. In gevallen waarin bijvoorbeeld het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat weliswaar sprake is van een verwijtbare gedraging, maar dat de ernst minder blijkt te zijn dan aanvankelijk werd gedacht, kan de zaak onder de huidige regelgeving worden afgedaan met een transactie, ook wel genoemd een schikking. Het gaat dan weliswaar om ernstige gevallen, waarin een bestuurlijke boete niet passend of niet mogelijk zou zijn, maar waarin het aan de andere kant geen prioriteit heeft om de zaak voor te laten komen voor de strafrechter. In de huidige regelgeving heeft de contactambtenaar formeel recht – die optreedt namens het bestuur van de Belastingdienst – de exclusieve bevoegdheid om een transactie te sluiten voor fiscale vergrijpen (art. 76 AWR). Door binnen een bepaalde termijn te voldoen aan een of meer voorwaarden die het bestuur van de Belastingdienst stelt, kan de verdachte strafvervolging voorkomen en wordt het fiscale vergrijp buiten de (straf)rechter om afgedaan. Indien een verdachte niet wil of niet kan voldoen aan de in de transactie gestelde voorwaarden, wordt diens zaak alsnog voor de strafrechter gebracht. Een van de voorwaarden die veelal in een transactie gesteld wordt, is betaling van een bepaald bedrag (gerelateerd aan het fiscale nadeel) aan de Staat. De vraag naar de schuld of onschuld van de verdachte blijft bij een transactie onbeantwoord. Het feit dat een transactie geen schuldbekentenis inhoudt vormt voor verdachten veelal een belangrijk voordeel van deze afdoeningsmodaliteit. Het begane feit wordt ook niet bestraft in eigenlijke zin en wordt ook niet aangemerkt als justitieel gegeven. Anders gezegd: met een transactie wordt geen strafblad opgebouwd. Een groot aantal verdachten geeft bovendien de voorkeur aan een transactie boven een openbare behandeling ter zitting, omdat een transactie in principe niet in de openbaarheid komt. Zelfs wanneer een verdachte door een strafrechter wordt vrijgesproken, is het leed vaak al geschied en is zijn goede naam aangetast omdat deze in verband wordt gebracht met strafbare feiten. Vandaar dat een verdachte vaak bereid is om tegen zware voorwaarden een transactie te accepteren, ook in het geval de verdachte meent onschuldig te zijn.
Wet OM-afdoening
Op 1 februari 2008 trad de 'Wet OM-afdoening' in werking. Sindsdien kunnen officieren van justitie en een aantal (buitengewone) opsporingsambtenaren strafbare feiten, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan zes jaren is gesteld, met een zogenaamde strafbeschikking afdoen. Daartoe vindt een aanpassing plaats van artikel 76 AWR, waardoor de bevoegdheid tot het opleggen van een strafbeschikking bij alle fiscale delicten zal toekomen aan ofwel het bestuur van de Belastingdienst ofwel – in het geval het proces-verbaal ex artikel 80, lid 2, AWR reeds aan de officier van justitie is gestuurd – aan de officier van justitie. Nu – zoals eerder gezegd – de FIOD-ECD het proces-verbaal veelal direct aan de competente officier doorstuurt, zal een strafbeschikking in de meeste gevallen worden uitgevaardigd door de officier van justitie. Ten opzichte van de huidige wetgeving waarin het bestuur van de Belastingdienst de exclusieve bevoegdheid toekent om transacties af te sluiten, betekent de wetswijziging een aanzienlijke competentieverschuiving van de belastingdienst naar het Openbaar Ministerie.
De fiscale transactie komt met de invoering van de fiscale strafbeschikking volledig te vervallen. Dat zal grote gevolgen hebben voor (rechts)personen die worden verdacht van fiscale vergrijpen. Het is te verwachten dat strafbeschikkingen opgelegd zullen worden in het soort zaken waarin tot nog toe een transactie plaatsvond. De grootste verandering is dat een (fiscale) strafbeschikking wordt aangemerkt als een daad van vervolging en aldus te beschouwen is als een vorm van bestraffing. Indien de verdachte de strafbeschikking accepteert, staat zijn schuld daarmee formeel vast. Met de 'Wet OM-afdoening' wordt aldus getracht het pragmatisme van een transactie te combineren met de 'voordelen' van een strafrechtelijk veroordeling. Weliswaar wordt met het accepteren van een strafbeschikking voorkomen dat de verdachte op een openbare zitting terecht moet staan, maar de strafbeschikking wordt wel genoteerd in het justitieel documentatieregister (er wordt zodoende een strafblad opgebouwd, hetgeen nadelige gevolgen kan hebben in het kader van een verzoek om een verklaring omtrent gedrag of in het kader van een Bibob-onderzoek). Daarnaast kunnen strafbeschikkingen (actief of passief) openbaar worden gemaakt, waardoor de goede naam en reputatie van een verdachte op het spel komen te staan. Aldus kan de openbaarheid van de strafbeschikking en de daarmee gepaard gaande schuldvaststelling grote gevolgen hebben voor de reputatie en toekomst van de verdachte.
Horen
Een fiscale strafbeschikking waarin een geldboete wordt opgelegd van meer dan € 2.000 kan slechts worden uitgevaardigd indien de verdachte daaraan voorafgaand is gehoord. Het horen mag telefonisch. Dit verplichte hoorgesprek is voorgeschreven omdat dat zou bijdragen ' aan de zorgvuldigheid waarmee de schuld van de verdachte aan het strafbare feit en de strafwaardigheid daarvan wordt vastgesteld' . Gezien dit doel zal voorafgaande aan dit hoorgesprek de verdachte wel moeten worden medegedeeld dat hij mag zwijgen. Of een verdachte in de praktijk ook geattendeerd wordt op het hem toekomende zwijgrecht, zal echter moeten blijken. Belangrijk is om in ieder geval te beseffen dat er geen verplichting bestaat om een verklaring af te leggen of om in dit hoorgesprek de gestelde vragen te beantwoorden. In antwoord op Kamervragen heeft de Minister van Justitie overigens nog aangegeven dat de strafbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is en dat het in het systeem van de 'Wet OM-afdoening' niet de bedoeling is dat een straf wordt overeengekomen. De kans dat een officier van justitie bereid zal zijn om – in een hoorgesprek – over de bij strafbeschikking op te leggen sancties te onderhandelen, zoals dat nu in het kader van de transactie veelvuldig gebeurt, is daardoor klein te noemen.
Verzet
Wanneer na het hoorgesprek uiteindelijk een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, is het niet meer mogelijk om voor hetzelfde fiscale vergrijp een bestuurlijke boete op te leggen, ook niet in het geval een officier van justitie uiteindelijk – na verzet – de strafbeschikking intrekt. Een verdachte kan op grond van artikel 257e Sv binnen twee weken verzet aantekenen tegen de strafbeschikking bij het parket van de officier van justitie om te voorkomen dat de strafbeschikking onherroepelijk komt vast te staan. Het procesinitiatief ligt dan ook bij de verdachte in plaats van bij de officier van justitie. In de huidige transactieregeling betekent het niet reageren op, of het niet voldoen aan, een transactievoorstel dat de in de transactie gestelde voorwaarden niet komen vast te staan en dat de officier van justitie zal moeten overgaan tot dagvaarding. De verzetstermijn is een veel kortere termijn dan de in fiscale bezwaar- en beroepsprocedures gebruikelijke termijn van zes weken om een rechtsmiddel aan te wenden, hetgeen verwarring kan opleveren in de schaarse gevallen dat een strafbeschikking wordt uitgevaardigd door het bestuur van de Belastingdienst door toezending ervan in een blauw enveloppe. Ook dan dient verzet te worden aangetekend binnen twee weken. De verdachte kan er natuurlijk ook voor kiezen om geen verzet in te stellen en simpelweg vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Indien wel verzet wordt aangetekend tegen de strafbeschikking, dan kan de officier van justitie drie dingen doen:
Woensdag 8 juni 2011
EVO, de belangenbehartiger van de logistieke branche, toont zich ingenomen met de zogeheten Autobrief waarover de ministerraad vrijdag een akkoord bereikte. In de brief kondigt het kabinet het einde van de verplichte rittenregistratie voor zakelijke bestelautorijders aan. 'Exit paarse krokodil,' aldus EVO.
'EVO maakt zich namens haar leden al jaren hard voor de afschaffing van de verplichte rittenregistratie die zakelijke bestelautorijders dagelijks gemiddeld twintig minuten tijd kost en die ondernemers een berg administratie veroorzaakt,' aldus de verladers. Het kabinet wil een alternatief voor de verplichte rittenregistratie en overweegt werkgevers en werknemers gezamenlijk te laten verklaren dat de bestuurder van de auto deze niet privé gebruikt. Ook staat het kabinet positief tegenover een experiment met digitale rittenregistratie in combinatie met gestaffelde heffing. Dit betekent dat de vaste bestuurder van de bestelauto voortaan wordt aangeslagen voor een bedrag dat in verhouding staat tot het aantal privé gereden kilometers.
Geen accijnsverhoging brandstof
Verder staat in de brief dat het kabinet vooralsnog afziet van een accijnsverhoging op brandstof, iets waar EVO instemmend op reageert. De regeringscoalitie kondigde vorig jaar aan accijnsverhoging te willen doorvoeren als alternatief voor de plannen voor kilometerbeprijzing. Nu België en Duitsland hebben laten weten hierin niets te zien, is accijnsverhoging voorlopig van de baan. EVO: 'Bovag-RAI en de ANWB waren recent nog pleitbezorger van een hernieuwd gesprek over een vorm van kilometerbeprijzing. EVO is graag betrokken bij dit hernieuwde initiatief en zou graag zien dat belasting op de aanschaf en het bezit van (vracht)auto's wordt vervangen door een belasting op basis van het gebruik.'
Eurovignet schrappen
Verder zijn de verladers voorzichtig positief over het plan van het kabinet om het eurovignet te schrappen. 'Ook dit kan administratieve lastenverlichting voor bedrijven met eigen vrachtauto's tot gevolg hebben. Het is echter nog onduidelijk wat een eventuele aanpassing gaat betekenen voor de kosten van het wegvervoer. EVO pleit voor een alternatief met een evenwichtige en eerlijkere heffing, waarbij de vervuiler betaalt,' aldus de verladersorganisatie.
[ Bron: EVO ]
Dinsdag 7 juni 2011
Automobilisten moeten nóg schonere en zuinigere nieuwe auto's kopen om de fiscale voordelen te krijgen die ze nu hebben. Dat is het gevolg van een aanscherping van de milieunormen voor fiscaal aantrekkelijke auto's door staatssecretaris Frans Weekers van Financiën.
De stimulansen als vrijstellingen op de aanschafbelasting (bpm) en op de motorrijtuigenbelasting hebben geleid tot een hoge vlucht van de verkoop van zuinige auto's de afgelopen jaren. Het gevolg daarvan is dat de fiscus minder geld binnenkrijgt uit de autobelastingen.
"De auto kan geen melkkoe zijn, maar ik moet wel de belastingopbrengsten op peil houden", zei Weekers woensdag in een toelichting op zijn 'autobrief', die hij woensdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
Nu voldoet al één op de drie de nieuwverkochte auto's aan de milieueisen. Als de normen niet worden aangescherpt, zou in 2015 62 procent van de nieuwverkochte auto's aan de eisen voldoen. Als Weekers niks doet, loopt de schatkist de komende jaren honderden miljoenen euro's aan autobelastingen mis, oplopend tot 900 miljoen euro in 2015. Dat kan Weekers als hoeder van de belastinginkomsten zich niet veroorloven.
Weekers wees er woensdag op dat Nederland in Europa al vooroploopt met schone auto's. Het doel voor 2015 (gemiddelde uitstoot onder de 130 gram CO2 per gereden kilometer) wordt nu al gehaald. In 2015 moet maximaal 12 procent van de auto's in de categorie schoon en zuinig vallen en in aanmerking komen voor fiscale voordelen.
De meeste aangescherpte normen gelden vanaf 1 juli volgend jaar, zodat autofabrikanten tijd hebben zich voor te bereiden. Ook in de toekomst blijft de categorie van meest zuinige auto's vrijgesteld van de bpm. De vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting voor de allerschoonste categorie blijft gelden tot begin 2014, een jaar langer dan eerder was toegezegd.
Gerelateerd nieuws
Maandag 6 juni 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën geeft ondernemers en consumenten tot 1 oktober van dit jaar de tijd om van het lage btw-tarief voor renovatie en herstel van de woning gebruik te maken.
Weekers komt hiermee tegemoet aan vragen vanuit de branche om een uitloop van de regeling. Voorwaarde is wel dat de werkzaamheden voor 1 juli moeten zijn begonnen en voor 1 oktober zijn afgerond. De woning moet ouder zijn dan twee jaar. 'Er waren veel vragen over de behandeling van uitgelopen werkzaamheden. Deze overgangsmaatregel is soepel en helder tegelijk. Vanaf 1 oktober is het loket echt gesloten,' aldus de staatssecretaris.
Uit de administratie van de ondernemer moet blijken dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn aangevangen vóór 1 juli van dit jaar. Om dat aan te tonen kan worden aangesloten bij de werkenadministratie van de ondernemer in kwestie. Dat betekent dat het verlaagde tarief niet van toepassing is als alleen een overeenkomst is gesloten voor de klus.
De verbouwing of renovatie wordt als afgerond beschouwd als de oplevering heeft plaatsgevonden en de consument het werk heeft aanvaard. De aanvaarding kan ook blijken uit het feit dat de consument het werk heeft betaald.
[ Bron: Ministerie van Financiën ]
Vrijdag 3 juni 2011
Als een werkgever gebruikmaakt van de werkkostenregeling, mag hij onder voorwaarden een vaste kostenvergoeding geven voor gerichte vrijstellingen en intermediaire kosten. Voor het doen van onderzoek naar de werkelijke kosten - de laatste voorwaarde - geldt dat hij dit onderzoek vooraf moet doen.
Dit meldt de Belastingdienst. 'Deze voorwaarde geldt alleen voor nieuwe vaste kostenvergoedingen. Voor vaste kostenvergoedingen die al bestonden voordat u de werkkostenregeling ging toepassen, hoeft u niet opnieuw onderzoek te doen als de omstandigheden waarop u de vergoeding hebt gebaseerd, niet zijn veranderd. Vaste kostenvergoedingen voor andere kosten dan gerichte vrijstellingen of intermediaire kosten zijn loon. Maar u mag dit loon ook als eindheffingsloon onderbrengen in uw vrije ruimte,' aldus de Belastingdienst.
[ Bron: Belastingdienst ]
Woensdag 1 juni 2011
De Belastingdienst moet bij een beslissing om deel te nemen aan een schuldsanering steeds precies aangeven welke belastingschulden onder de sanering zullen vallen. Dat zegt de Nationale ombudsman naar aanleiding van een klacht van een bv over het standpunt van de fiscus ten aanzien van de naheffingsaanslag.
Een besloten vennootschap verzocht de Belastingdienst deel te nemen aan een akkoord tot schuldsanering. De bv verzocht de Belastingdienst om sanering van alle per 1 augustus 2009 openstaande schulden. De Belastingdienst liet weten in te stemmen met sanering van alle aanslagen die waren opgelegd vóór 1 augustus 2009. In november 2009 wees de Belastingdienst verzoekster er op dat zij een naheffingsaanslag met dagtekening 25 september 2009 nog niet had voldaan. Verzoekster merkte op dat deze naheffingsaanslag de omzetbelasting over juli 2009 betrof en daarom onder de sanering viel. De Belastingdienst ontkende dit omdat de aanslag pas na 1 augustus 2009 was opgelegd. De directeur van de Belastingdienst bevestigde dit standpunt in beroep. Verzoekster klaagde over het standpunt van de Belastingdienst ten aanzien van de naheffingsaanslag.
Klacht gegrond
De Nationale ombudsman overwoog dat de Belastingdienst gevolgd kon worden in zijn standpunt ten aanzien van de naheffingsaanslag. De Nationale ombudsman concludeerde verder dat de Belastingdienst onvoldoende moeite had gedaan om vast te leggen op welke schulden de sanering precies betrekking zou hebben. Daardoor had een misverstand als nu bij verzoekster optrad, kunnen ontstaan. De Nationale ombudsman oordeelde dat de Belastingdienst het vereiste van adequate informatieverwerving had geschonden en dat de klacht gegrond was. De Nationale ombudsman deed de aanbeveling dat de Belastingdienst bij een beslissing om deel te nemen aan een schuldsanering steeds precies aangeeft welke belastingschulden onder de sanering zullen vallen.
Bijlagen:
Dinsdag 31 mei 2011
Een Belgische man die in Nederland werkt, mag van de rechtbank in Breda zijn hypotheekrente aftrekken in Nederland. Een financieel expert zegt dat hij 'diezelfde rente wellicht ook nog eens in België mag aftrekken'. De Nederlandse Belastingdienst gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter, zo meldt de Vlaamse krant de krant Het Laatste Nieuws.
Tot nu toe had de Nederlandse Belastingdienst altijd verhinderd dat de 45.000 Belgische grensarbeiders hun hypotheekrente in Nederland konden inbrengen. Een Belg uit de omgeving van Antwerpen is nu naar de rechter in Breda gestapt en die gaf hem gelijk. 'Hij krijgt in Nederland belastingvoordeel voor een huis dat hij er niet eens heeft staan,' zo schrijft Het Laatste Nieuws.
Volgens fiscalist Iven De Hoon uit Antwerpen is het vooral interessant voor Belgen met een hoge hypotheek. 'In Nederland is er geen plafond op de aftrekpost zoals in België. De enige voorwaarde is dat je 90 procent van je inkomen in Nederland verdient.'
[ Bron: Het Laatste Nieuws ]
Maandag 30 mei 2011
Een man en zijn vrouw besluiten chalets en luxe stacaravans te gaan verhuren aan derden. De inspecteur beslist dat de verhuuractiviteiten niet zijn aan te merken als onderneming. Hof Arnhem beslist dat de verhuur van chalets/stacaravans wel een onderneming vormt ondanks de onervarenheid van het echtpaar.
Herinvesteringsreserve
De man en zijn vrouw exploiteren in de vorm van een maatschap een akkerbouwbedrijf/tuinbouwbedrijf. In het jaar 2001 verkopen zij de woning en bedrijfsgebouwen aan een projectontwikkelaar. In het jaar 2002 vindt de juridische levering plaats. Met de verkoop is een boekwinst gerealiseerd van € 353.890. Daarvoor wordt een herinvesteringsreserve gevormd.
Verhuuractiviteiten
In het jaar 2003 besluiten de man en zijn vrouw chalets en luxe stacaravans te gaan verhuren aan derden. Zij verzorgen samen alle voorkomende werkzaamheden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de verhuuractiviteiten niet zijn aan te merken als onderneming. Het gevolg is dat de man en de vrouw geen gebruik kunnen maken van de toepassing van de herinvesteringsreserve en de verhuiskostenaftrek voor ondernemers. De vraag is of de inspecteur de correcties met betrekking tot deze twee posten wel of niet terecht heeft aangebracht.
Onervarenheid geen goede reden
Het hof overweegt in navolging van rechtbank Arnhem dat de correctie met betrekking tot de herinvesteringsreserve onterecht is aangebracht. De enkele reden dat de persoon die een onderneming start geen ervaring heeft in de branche is geen reden om aan te nemen dat redelijkerwijs (objectief) geen positief resultaat kan worden verwacht.
Verhuiskostenaftrek
Ook de omstandigheid dat de chalets/stacaravans verspreid waren over drie campings welke wat verder van de woonplaats van het echtpaar gelegen zijn, wil niet zeggen dat bij de start van de verhuuractiviteiten (objectief) geen positief resultaat kon worden verwacht. Van de verhuur van chalets/stacaravans kan in beginsel wel een positief resultaat worden verwacht. Ook de verhuiskosten mogen in aftrek worden gebracht omdat de verhuizing in het jaar 2002 hoofdzakelijk vanuit zakelijke motieven is ingegeven. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Bijlagen:
Vrijdag 27 mei 2011
De omzetbelasting kent een regeling voor ondernemers die het kasstelsel toepassen en niet via hun bedrijfsadministratie kunnen vaststellen welk gedeelte van de ontvangsten betrekking heeft op leveringen van 19%-goederen en welk gedeelte op leveringen van 6%-goederen. In dat geval kan een ondernemer gebruik maken van één van de drie forfaitaire berekeningsmethoden. Maar dat kan alleen als de ondernemer vóór het begin van het boekjaar de inspecteur schriftelijk in kennis stelt van de te volgen methode. Het tuincentrum in deze zaak heeft niet de vereiste mededeling gedaan en daarom mag zij van de rechter de btw-tarieven niet forfaitair splitsen.
Kasregister
Een bv is onderdeel van een concern dat diverse tuincentra exploiteert. Het tuincentrum van de bv is gestart in 2003 en beschikt over kasregisters waarmee de verkopen in hoog/laag btw-tarief worden gesplitst. De inspecteur legt over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting op van € 97.858 en bij beschikking een boete van € 23.742. Bij aparte beschikking is € 10.949 heffingsrente in rekening gebracht.
Forfaitaire berekeningsmethode
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bv op basis van de kasregistratie de omzet moet splitsen in algemeen tarief en laag tarief. De bv mag de forfaitaire berekeningsmethode niet toepassen. Bovendien heeft de bv deze methode ook niet toegepast, aldus de inspecteur. De bv heeft de verschuldigde omzetbelasting namelijk aangegeven op basis van een soort mengpercentage. Overigens voldoet de bv niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan de forfaitaire berekeningsmethode. Zo beschikt de bv over een kasregistratie en computerkassa's die het mogelijk maken de verkopen te scheiden in artikelgroepen.
Vereiste mededeling vooraf
Rechtbank Haarlem beslist dat de bv niet aannemelijk maakt dat zij vooraf de vereiste mededeling voor de forfaitaire berekeningsmethode heeft gedaan. De bv mag voor de splitsing van de btw-tarieven dus geen gebruik maken van (één van) de forfaitaire methoden. De bv is niet geslaagd in de bewijslast dat haar berekeningen over het lage tarief juist zijn. De door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag blijft daarom in stand.
Vergrijpboete
De vergrijpboete van 25% wegens grove schuld is ook terecht. Ondanks dat namelijk uit haar eigen kasregisters hogere btw-bedragen bleken, zijn door haar lagere bedragen aangegeven. De verzuimboete van 10% over een andere correctie is ook terecht, omdat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank matigt alleen de boetes met 10% omdat de redelijke termijn is overschreden.
Bijlagen:
Donderdag 26 mei 2011
D66 en de ChristenUnie komen met een initiatiefwetsvoorstel om de hypotheekrente alleen nog aftrekbaar te maken bij een zogeheten annuïteitenhypotheek. Het geld dat daarmee bespaard wordt moet worden gebruikt om de overdrachtsbelasting af te schaffen. De twee partijen kondigen de initiatiefwet, die in september zal worden ingediend, vandaag aan in een Kamerdebat, zo meldt Trouw.
Binnenkort kan nog maar de helft van een hypotheek aflossingsvrij zijn. Dat gaat CU en D66 niet ver genoeg. In hun verkiezingsprogramma hebben beide partijen staan dat de hypotheekrenteaftrek moet worden afgebouwd in twintig jaar tot 30%. Het initiatiefwetsvoorstel is een handreiking naar andere partijen. "We moeten praktisch zijn", zegt D66-Kamerlid Wouter Koolmees. "Er is te veel weerstand tegen het verlagen van de hypotheekrenteaftrek. Dus we moeten met iets anders komen om de potentieel gevaarlijke hypotheekschuld in Nederland af te bouwen."
De initiatiefnemers constateren dat de woningmarkt in Nederland muurvast zit. Door alleen die hypotheken aftrekbaar te maken, die in dertig jaar worden afgelost, is de overheid rond vijf miljard euro minder kwijt aan de renteaftrek. De overdrachtsbelasting, die tegelijkertijd wordt afgeschaft, levert nu nog vier miljard euro per jaar op.
[ Bron: Assurantie Magazine ]
Woensdag 25 mei 2011
Een projectontwikkelaar/bouwondernemer verkoopt een perceel grond aan een particulier, en de particulier sluit met deze ontwikkelaar/bouwondernemer tegelijkertijd een aannemingsovereenkomst af. De vraag die opkomt voor de heffing van omzetbelasting is of deze feiten moeten worden aangemerkt als één prestatie of als twee afzonderlijke prestaties.
Hedendaagse praktijk
In de hedendaagse praktijk gaan partijen er vooralsnog vanuit dat de grondtransactie en de aannemingsovereenkomst als aparte prestaties moeten worden aangemerkt. Over de levering respectievelijk de verkrijging van de grond is of omzetbelasting (19%) of overdrachtsbelasting (6%) verschuldigd. Welke belasting verschuldigd is, is afhankelijk van een aantal factoren welke wij in het kader van deze bijdrage onbesproken laten.
Ook laten wij de discussie of er al dan niet sprake is van een bouwterrein verder onbesproken. Wel staat vast dat bij vrij-op-naam-prijzen het rendement op de grondtransactie voor de ontwikkelaar optimaal is indien de grond haar overdrachtsbelastingstatus blijft behouden tot en met het moment van overdracht aan de particulier.
Don Bosco
Op 19 november 2009 heeft het Hof van Justitie het belangwekkende Don Bosco-arrest (HvJ EU 19 november 2009, nr. C-461/08) gewezen. In het Don Bosco-arrest ging het om de levering van een perceel grond met daarop aanwezig een gedeeltelijk gesloopte opstal. Na de levering werd, zoals contractueel overeengekomen, de sloop voltooid in opdracht van de verkoper (waarbij de sloopkosten waren verdisconteerd in de koopsom). Over de gehele koopsom is door verkoper omzetbelasting in rekening gebracht omdat zij meent een bouwterrein te hebben geleverd. De inspecteur vindt dat er sprake is van de levering van bebouwde grond en heeft overdrachtsbelasting nageheven.
Het Hof van Justitie oordeelde dat in dit geval sprake is van één handeling voor de heffing van omzetbelasting, te weten de levering van onbebouwde grond. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen hetgeen partijen in economische zin zijn overeengekomen. Het is vervolgens aan de nationale rechter, zo stelt het Hof van Justitie, om na te gaan of deze onbebouwde grond kwalificeert als bouwterrein. De Hoge Raad der Nederlanden moet zich nog buigen over de casus Don Bosco.
In het Don Bosco-arrest heeft het Hof van Justitie dus in feite bepaald dat feiten en omstandigheden die zich voordoen na de juridische levering van een perceel grond, toch kunnen meespelen bij de vaststelling van de fiscale gevolgen van de levering van dat betreffende perceel grond. Zeker als partijen dit vooraf zijn overeengekomen.
Gevolg voor de praktijk
Naar aanleiding van het Don Bosco-arrest is in de praktijk de vraag opgekomen of koop-/aannemingsovereenkomsten nog wel als twee aparte prestaties kunnen worden aangemerkt. Waarom? Als de particulier naar de makelaar gaat dan is hij (vanuit economische perspectief) enkel gebaat bij de oplevering van het nieuwe huis. Dat daartoe door een ontwikkelaar/bouwondernemer eerst grond wordt geleverd en deze vervolgens het huis bouwt op grond van een separate overeenkomst, doet daaraan niet af. De particulier koopt vanuit zijn perspectief een nieuw (btw belast) huis.
Het Don Bosco-arrest kan dus zo worden uitgelegd dat vanuit economisch perspectief gezien enkel het huis wordt opgeleverd, in de btw sfeer, en alle voorafgaande handelingen daartoe in de heffing van de btw worden (mee)getrokken.
Het besluit inzake de heffing van omzetbelasting bij levering en verhuur van onroerende zaken (14 juli 2009, CPP2008/137M) gaat er (impliciet) vanuit dat een koop-/aannemingsovereenkomst moet worden beschouwd als twee prestaties: de levering van grond en de de oplevering van een bouwwerk. Dit beleidsbesluit zal naar aanleiding van het Don Bosco-arrest waarschijnlijk door het Ministerie van Financien worden aangepast. Zolang dat nog niet is gebeurd, worstelt de praktijk hoe om te gaan met deze problematiek.
Gelukkig heeft het ministerie (intern) beleid uitgevaardigd waaruit valt op te maken dat het in het vorengenoemde besluit neergelegde standpunt nog steeds mag worden toegepast. Een beroep op het besluit zal dan ook slagen indien een ambitieuze inspecteur thans reeds de visie aanhangt dat de koop/aanneemovereenkomst onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Rechtbank Den Haag
Op 23 februari 2011 heeft Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak, waarin de belastingplichtige zich beriep op het Don Bosco-arrest. Volgens de belastingplichtige vormde de levering van een nog te bouwen appartement aan de vorige verkrijgers middels een koop-/aannemingsovereenkomst voor de heffing van omzetbelasting één handeling, namelijk de levering van een nieuw appartement. Deze handeling heeft volgens belastingplichtige plaatsgevonden op het moment van de oplevering van het appartement. De bouwondernemer zou dientengevolge over de oplevering van het appartement over de volledige koopsom btw hebben moeten afdragen.
Belastingplichtige, die het appartement binnen 6 maanden na oplevering van de vorige verkrijgers heeft afgenomen, maakte met dat argument aanspraak op een hoge vermindering van de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting conform artikel 13 Wet Belastingen Rechtsverkeer 1970 (hierna WBR).
Rechtbank Den Haag heeft het standpunt van belastingplichtige echter niet gehonoreerd. Volgens de Rechtbank moet op basis van de koop-/aannemingsovereenkomst worden geconcludeerd dat sprake is van twee prestaties: de levering van een appartementsrecht en de oplevering van het appartement.
Hoewel het in deze zaak primair om de toepassing van artikel 13 Wet WBR gaat, is het toch van belang om op te merken dat de Rechtbank (overigens zonder daar veel woorden aan vuil te maken) oordeelt dat de koop-/aannemingsovereenkomst voor de heffing van omzetbelasting niet als één prestatie wordt aangemerkt.
Conclusie
De praktijk is thans nog beschermd door de beleidsregels die zijn vastgelegd in het beleidsbesluit van 14 juli 2009. De uitleg van het Don Bosco arrest zou daar verandering in kunnen brengen. De Hoge Raad is aan zet.
Dinsdag 24 mei 2011
Een vrouw ontvangt een uitkering uit een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De uitkering had moeten worden opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting, maar dit is niet gebeurd. Hof 's-Hertogenbosch overweegt dat het niet aangeven van de kapitaalsuitkering geen kwade trouw van de vrouw is. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn dan ook onterecht opgelegd.
Kapitaalsuitkering
De vrouw heeft in het jaar 2003 een uitkering ontvangen uit een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De premies heeft zij jaarlijks ten laste van haar inkomen gebracht. De uitkering is door de adviseur van de vrouw niet in haar aangifte opgenomen. De inspecteur komt hier achter. Het gevolg is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met een boete van € 20 000. In geschil is of de vrouw zélf te kwader trouw was en de navorderingsaanslag dus terecht is opgelegd. Rechtbank Breda verklaart het beroep van de vrouw gegrond en vernietigt de navorderingsaanslag en de boetebeschikking.
Goede bedoelingen
Door de ingebrachte stukken van de vrouw en haar geloofwaardige verklaring ter zitting is het hof er van overtuigd dat de vrouw nooit heeft onderkend dat de door haar ontvangen uitkering progressief belast was. Zij meende dat zij haar adviseur op de juiste wijze had voorzien van alle informatie om hem in staat te stellen een juiste aangifte te doen.
Geen kwader trouw
Een belastingplichtige is te kwader trouw als sprake is van opzet. Voor opzet is bewustheid met betrekking tot de onjuistheid vereist. Wellicht kan de vrouw grove schuld worden verweten, nu van haar meer oplettendheid had mogen worden verwacht. Van (voorwaardelijke) opzet is echter geen sprake. Het gelijk is aan de vrouw. Het hof bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank.
Bijlagen:
Maandag 23 mei 2011
De Hoge Raad zet grote vraagtekens bij een btw-maatregel van het kabinet, de zogenoemde integratieheffing. Die regelt dat onder andere gemeenten, corporaties en zorginstellingen btw moeten afdragen als ze gaan bouwen op eigen grond en als ze over die grond nog niet eerder btw betaald hebben. De Hoge Raad vindt deze toepassing van de integratieheffing niet juist en gaat vragen stellen aan het Europese Hof.
Naheffing voor sportvelden
De vragen komen voort uit een arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011 (nr. 09/03108). Een gemeente heeft een kunstgrasveld aangelegd op eigen grond en gaat vervolgens de sportvelden verhuren aan sportverenigingen. De gemeente had niet eerder btw over die grond betaald. Volgens de belastingdienst is de gemeente nu op grond van de integratieheffing alsnog btw verschuldigd en legt nu een naheffing op.
Vrijstelling ingetrokken
Gemeenten, corporaties, zorginstellingen en pensioenfondsen waren altijd vrijgesteld van de integratieheffing. In 2010 heeft de staatssecretaris van Financiën die vrijstelling ingetrokken. Er zou een overgangsregeling komen van vier jaar voor projecten waarvoor al verplichtingen zijn aangegaan. Enkele betrokken instellingen hebben een voorstel aan het ministerie van Financiën gedaan over de definitie van 'aangegane verplichtingen'. Intussen lopen enkele bezwaarprocedures, waaronder die over de sportvelden.
Al eerder oordeelde het Hof Den Haag dat er geen sprake kan zijn van extra belastingheffing over kosten, waarop bij aanschaf geen btw drukte. De Hoge Raad concludeert nu dat onduidelijk is wat er precies met de integratieheffing wordt beoogd en vraagt het Europese Hof van Justitie om een nadere uitleg.
Herstructurering
Bij woningcorporaties kan de integratieheffing een grote rol spelen in stedelijke herstructureringsgebieden. Daarbij maken corporaties vaak gebruik van eigen grond waarvoor nooit een btw-plicht gold. Volgens een berekening van het Financieele Dagblad is in de corporatiesector jaarlijks zo'n 80 tot 100 miljoen euro gemoeid met de integratieheffing. Een groot deel van de advieskantoren raadt woningcorporaties aan om tijdig bezwaar te maken tegen toepassing van de integratieheffing.
Bijlagen:
Vrijdag 20 mei 2011
Binnen een fiscale eenheid kunnen verliezen onderling worden verrekend. Maar hoe zit dat met de verliezen als de fiscale eenheid wordt verbroken? Welke verliezen kunnen dan worden toegerekend aan de dochtermaatschappij en hoe?
De Hoge Raad beslist dat in het jaar van verbreking op het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies alleen het positieve resultaat van de dochter tot aan de verbreking in mindering moet worden gebracht. Een en ander voor zover dit niet horizontaal is verrekend met een verlies van de holding in die periode.
Fiscale eenheid
Een holding houdt tot 2 september 2003 alle aandelen in een dochtermaatschappij. De holding en de dochter vormden gedurende de periode 1 januari 2001 - 31 augustus 2003 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Het te verrekenen verlies van de fiscale eenheid bedraagt op 1 januari 2003 € 838.525.
Kwijtschelding schuld
Op 30 juni 2003 scheldt de holding een schuld van de dochter aan haar van € 603.540 kwijt. Over 2003 bedraagt het resultaat van de moedermaatschappij € 46.140 negatief waarin een resultaat van de dochter per 31 augustus 2003 van € 125.123 is begrepen.
Toerekening verlies op verzoek
De holding en de dochtermaatschappij verzoeken - in het kader van het verbreken van de fiscale eenheid. - om van het verlies van de fiscale eenheid € 329.045 aan de dochter toe te rekenen. De inspecteur wijst dit verzoek af. Rechtbank Den Haag beslist dat de moedermaatschappij een aftrekbaar verlies van € 603.540 realiseert door de kwijtschelding en dat daartegenover bij de dochtermaatschappij een belastbare bate van € 274.495 (€ 603.540 -/- € 329.045) staat. Volgens de rechtbank houdt dit in dat dochtermaatschappij een winst van € 399.618 (€ 125.123 + € 274.495) zou hebben gerealiseerd en dat er dan per ontvoegingstijdstip geen verliezen meer zijn mee te geven aan de dochter.
Saldo jaarresultaat
Hof Den Haag beslist dat de door de rechtbank gekozen uitwerking van art. 15 af Wet VPB (verrekening verliezen fiscale eenheid na ontvoegingstijdstip) onjuist is. Volgens het hof blijkt uit de wetsgeschiedenis namelijk dat de wetgever een toerekening voor ogen heeft gestaan waarbij het saldo jaarresultaat van de fiscale eenheid tot uitgangspunt wordt genomen. Dit houdt in dit geval in dat het positieve resultaat van de dochtermaatschappij over de periode van 1 januari 2003 tot en met augustus 2003 slechts dan invloed heeft op de aan de dochter toe te rekenen verliezen van de voorgaande jaren, indien en voor zover het niet is verrekend met het resultaat van de moedermaatschappij, al dan niet binnen de fiscale eenheid.
Een en ander leidt er volgens het hof toe dat het door de dochtermaatschappij behaalde resultaat in 2003 tot aan het moment van verbreking van de fiscale eenheid geheel buiten aanmerking blijft bij de bepaling van het aan de dochter toe te rekenen en "mee te geven" verlies van de fiscale eenheid. Het hof stelt het aan de dochter toe te rekenen verlies vast op € 329.045.
Resultaat exclusief kwijtschelding
De Hoge Raad beslist dat het hof onterecht heeft beslist dat het resultaat van de holding over het hele jaar 2003 € 46.140 negatief bedroeg, waarin begrepen het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening van de dochtermaatschappij per 31 augustus 2003 van € 125.123. Volgens de Hoge Raad blijkt uit een overzicht van de inspecteur namelijk dat het "gewone" resultaat (exclusief kwijtscheldingen) van de holding (exclusief dochtermaatschappij) in 2003 € 46.140 negatief bedroeg en dat het resultaat van de dochter tot 1 september 2003 € 125.123 bedroeg.
Positief resultaat dochtermaatschappij
Het hof had dus verzuimd om rekening te houden met het resultaat van de dochtermaatschappij tot 1 september 2003. Vervolgens beslist de Hoge Raad dat op het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies alleen haar positieve resultaat over 2003 (tot 1 september 2003) in mindering moet worden gebracht voor zover dit niet horizontaal is verrekend met een verlies van de holding in die periode. Volgens de Hoge Raad heeft de kwijtschelding geen invloed op dit saldobedrag.
Vaststelling verlies
Niet in geschil is dat het door het hof aan de dochtermaatschappij toegerekende verlies een verlies over 2001 betreft van € 246.956 en een verlies over 2002 van € 82.089. In totaal een bedrag van € 329.045. Ook is niet in geschil dat van het "gewone" verlies (€ 46.140) van 2003 van de holding tweederde gedeelte, dus een bedrag van € 30.760 kan worden toegerekend aan de periode tot de verbreking van de fiscale eenheid met de dochter. Op het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies van 2001 komt dan in mindering een bedrag van € 125.123 minus € 30.760, oftewel € 94.363.
De Hoge Raad stelt het aan de dochtermaatschappij toe te rekenen verlies van 2001 uiteindelijk vast op € 152.593 (€ 246.956-€ 94.363) en het toe te rekenen verlies van 2002 op € 82.089.
Bijlagen:
Donderdag 19 mei 2011
Wanneer iemand een lijfrenteverzekering heeft waarvan de ingangsdatum voor 16 oktober 1990 ligt en waarbij na 2001 geen premies meer zijn betaald, dan zijn de fiscale regels van toepassing zoals ze golden toen de verzekering werd afgesloten. Hierdoor is de uitkering belast bij degene die destijds feitelijk de betaalde premies in aftrek heeft gebracht, dan wel bij de echtgenoot met het hoogst persoonlijke inkomen.
Omdat de wet met ingang van 2001 zodanig is gewijzigd was er onduidelijkheid of voorgenoemde regels nog wel van toepassing waren, daarom zijn er vanuit de praktijk vragen over gesteld aan de Belastingdienst. Onlangs heeft de Belastingdienst bevestigd dat de bovengenoemde regeling bij uitkering niet zal worden gevolgd, maar dat de belastingheffing bij uitkering zal plaatsvinden bij de begunstigde van de lijfrenteverzekering.
Om er nu voor te zorgen dat de belastingheffing plaatsvindt bij de echtgenoot met het laagste inkomen, waardoor de feitelijke belastingheffing lager uitvalt, zo stelt Jan Accountants, moet deze echtgenoot tijdens de looptijd van de lijfrenteverzekering als begunstigde worden aangewezen. Wanneer er sprake is van gemeenschap van goederen kan dit zelfs zonder schenkingsrecht gebeuren. Wel stelt de Belastingdienst als voorwaarde dat de lijfrente-uitkeringen moeten voldoen aan de huidige wettelijke eisen.
Woensdag 18 mei 2011
Sinds 1 januari 2010 zijn de verzuimboetes verhoogd. De Belastingdienst legt deze boetes op als belastingplichtigen niet op tijd aangifte doen. De fiscus legt uit hoe dit in de praktijk werkt.
De Belastingdienst legt de boete op als 10 werkdagen na de datum van de aanmaning nog geen aangifte is gedaan. De boetes gelden ook als een aangifte tot een teruggaaf of een 'nihilaanslag' leidt. De Belastingdienst legt ook de verhoogde boetes op voor aangiftes over 2009 waarbij het uitstel in 2010 afloopt. Let dus goed ook op bij aangiftes 2009 die de intermediair nog voor cliënten moet doen.
Boetes bij te late aangifte inkomstenbelasting
De eerste keer dat een belastingplichtige niet op tijd aangifte voor de inkomstenbelasting doet, is de boete € 226. De tweede keer is de boete € 984. In bijzondere gevallen kan de boete uiteindelijk oplopen tot € 4.920.
Boetes bij te late aangifte vennootschapsbelasting
Bij de vennootschapsbelasting is de boete voor een eerste verzuim € 2.460. In bijzondere gevallen kan de boete hoger worden; tot maximaal € 4.920.
[ Bron: Belastingdienst ]
Dinsdag 17 mei 2011
Een chirurg koopt een appartement om zo dichter bij zijn werk te wonen. Het appartement rekent hij tot zijn ondernemingsvermogen. Als hij het appartement enkele jaren later verkoopt etiketteert hij het appartement als privévermogen en beroept hij zich op de foutenleer. De rechter gaat hier niet mee akkoord en beslist dat de chirurg zich niet op de foutenleer kan beroepen. Hij heeft namelijk in het verleden niet onjuist gehandeld door het appartement tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
Koop appartement
De chirurg drijft vanaf 1995 een chirurgenpraktijk in twee ziekenhuizen. Vanwege bereikbaarheidsdiensten is hij verplicht om binnen een bepaalde afstand van de ziekenhuizen te gaan wonen. Omdat zijn woonplaats buiten deze afstand ligt, schaft hij een appartement aan dat hij tot zijn ondernemingvermogen rekent. De chirurg gebruikt het appartement tevens na lange werkdagen, na vergaderingen, na recepties en andere feestelijkheden.
Appartement is privévermogen
In 2006 staakt de chirurg de chirurgenpraktijk en verkoopt hij het appartement met winst. Pas in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2006 etiketteert hij het appartement als privévermogen. In deze aangifte doet de chirurg een beroep op de foutenleer en brengt hij de eerder ten laste van zijn inkomen gebrachte afschrijving en kosten terug via een positieve correctie.
De winst behaald met de verkoop van het appartement rekent hij niet tot de winst uit onderneming. In geschil is of het appartement al vanaf het begin tot het verplichte privévermogen behoorde zoals de chirurg stelt.
Geen beroep op foutenleer
Rechtbank Haarlem verwerpt het beroep van de chirurg op de foutenleer en overweegt daarbij als volgt. Slechts wanneer bij de aankoop sprake was van verplicht privévermogen, heeft de chirurg het appartement onjuist geëtiketteerd en mag hij dit via de foutenleer herstellen. De chirurg heeft de tweede woning gekocht in verband met de vereiste bereikbaarheid van de chirurgenpraktijk. Het appartement is daarmee ook dienstbaar aan de bedrijfsuitoefening. Conclusie is dat de chirurg de woning destijds in redelijkheid tot het ondernemingsvermogen heeft mogen rekenen. Van een foute etikettering die via de foutenleer hersteld mag worden, is dus geen sprake.
Bijlagen:
Maandag 16 mei 2011
Vorige maand heeft Rechtbank Breda verklaard dat de rente in verband met de buitenlandse eigen woning in aftrek op het Nederlands inkomen moet worden toegestaan, ook zonder te opteren.
De niet-inwoner die de rente op diens buitenlandse woning in aftrek wil brengen van zijn Nederlands inkomen moet op basis van de Nederlandse nationale wetgeving kiezen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige. De keuze voor binnenlandse belastingplicht (hierna ook wel, het opteren, of het keuzerecht genoemd) brengt echter ook diverse nadelen met zich mee. Daardoor wordt het keuzerecht al sedert de invoering in strijd geacht met Europees recht. De fiscus is evenwel een andere mening toegedaan. Vorige maand heeft Rechtbank Breda echter verklaard dat de rente in verband met de buitenlandse eigen woning in aftrek op het Nederlands inkomen dient te worden toegestaan ook zonder te opteren.
Ontstaansgeschiedenis keuzerecht
Voor een goed inzicht schetsen wij nog kort de achtergrond van het keuzerecht. Het Hof van Justitie van de Europese-Unie (HvJ EG) heeft in haar arrest van 14 februari 1995 - het zogenoemde Schumacker-arrest - bepaald dat een in een lidstaat woonachtige werknemer die in een andere lidstaat zijn inkomen geheel of vrijwel geheel verwerft (lees: 90 % of meer) in die andere lidstaat niet zwaarder mag worden belast dan een inwoner van die andere lidstaat. Concreet betekent dit dat de wetgever rekening dient te houden met de persoonlijke tegemoetkomingen welke ook aan een inwoner worden verleend.
De Nederlandse wetgever heeft naar aanleiding van deze rechtspraak de keuze om behandeld te worden als binnenlands belastingplichtige opgenomen in haar inkomstenbelastingwetgeving. Door te kiezen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige komt men in principe in aanmerking voor alle aftrekposten. Zo wordt toegestaan dat de per saldo negatieve inkomsten (saldo van het eigenwoningforfait en de rentelasten) uit de in het buitenland gelegen eigen woning in mindering mogen worden gebracht op het Nederlands belastbaar inkomen.
Dat dit in overeenstemming is met Europees recht werd nog eens bevestigd in het arrest Peters-Lakebrink (HVJ EG 18 juli 2007). Hierin werd nader gepreciseerd dat de in het arrest Schumacker geformuleerde rechtspraak zich uitstrekt tot alle belastingvoordelen die verband houden met de fiscale draagkracht van een niet-ingezetene die in de woonstaat noch in de werkstaat worden verleend.
Hierna is in het arrest Renneberg (HVJ EG 16 oktober 2008) expliciet bepaald dat dit standpunt niet beperkt dient te worden tot persoonlijke tegemoetkomingen doch voor alle fiscale voordelen.
Nadelen van de keuzeregeling
Het opteren brengt ook enkele nadelen met zich mee met name de daarna gekoppelde inhaalregeling en de terugploegregeling kunnen het voordeel uit het verleden op enig moment terugnemen. Wij zetten deze regelingen hier eerst nog beknopt uiteen.
Vrijdag 13 mei 2011
Ondernemers in bezit van een auto die zowel privé als zakelijk wordt gebruikt, moeten een keus maken of de auto privé- of zakelijk vermogen is. Deze keus moet zowel voor de inkomstenbelasting als voor de omzetbelasting worden gemaakt.
Verwarrend daarbij is dat de etiketteringsregels en gevolgen in de twee belastingsoorten slechts op een enkel punt overeenkomen en dus op heel wat punten verschillen. Het is slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk om op de eenmaal gedane keus terug te komen en het is voor de ondernemer dan ook van groot belang om van tevoren een goede afweging te maken. In het artikel gaat de auteur in op dit ettiketeringsdilemma van de ondernemer.
Bijlagen:
Donderdag 12 mei 2011
Een van de voorwaarden voor de vorming van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is dat de moedermaatschappij de juridische en economische eigendom van tenminste 95 procent van de aandelen in de dochtermaatschappij moet bezitten. Daar draaide het om bij een arrest van het Hof te Amsterdam van 7 april 2011.
In dit geval waren de aandelen gecertificeerd: een stichting administratiekantoor (STAK) hield de aandelen in de dochter en gaf daarvoor in de plaats aan de gewezen aandeelhouder certificaten van aandelen uit. De STAK was daardoor juridisch eigenaar van de aandelen. De Hoge Raad verwees de procedure door naar het Hof te Amsterdam om vast te stellen hoe de STAK het stemrecht op de gecertificeerde aandelen in de dochter mocht uitoefenen.
Het bleek dat de STAK het stemrecht op die aandelen moest uitoefenen volgens de instructies van de certificaathouder/moedermaatschappij zonder dat die instructies de instemming van een derde behoefden. Het Hof constateerde dat daarmee de volledige zeggenschap over de dochter bij de moedermaatschappij berustte. Daarmee was een fiscale eenheid toch mogelijk.
Bijlagen:
Woensdag 11 mei 2011
Dagelijks worden internationaal wegtransportondernemingen geconfronteerd met geldboetes. De meest voorkomende boete is die voor snelheidsovertredingen en daarnaast worden boetes gegeven voor onder meer fout parkeren, roekeloos rijgedrag en alcoholgebruik. Als deze boetes zijn toe te rekenen aan de werknemer, dan vormen deze boetes belastbaar loon en dienen op de betreffende werknemer te worden verhaald.
Deze toerekenbaarheid doet zich voor als de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld, zoals in geval van snelheidsovertredingen en roekeloos rijgedrag. Slechts in uitzonderingssituaties dient een dergelijke boete voor rekening van de werkgever te komen, bijvoorbeeld als er dwang is uitgeoefend door de werkgever om te hard te rijden. Gevallen waarin een boete niet voor rekening van de werknemer kan komen zijn bijvoorbeeld overbelading of technische mankementen aan het transportmiddel. Dergelijke kosten houden zodanig verband met de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, dat zij niet worden overheerst door persoonlijke elementen.
Boetes onder de werkkostenregeling
De regels inzake boetes en de werkkostenregeling zijn als volgt. 'Voor de fiscale behandeling onder het regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen dat tot en met 2010 van toepassing was, maakt het geen verschil of het boetes naar Nederlands dan wel naar buitenlands recht zijn opgelegd. Voor de werkkostenregeling is dit onderscheid wél van belang'. 'De fiscale behandeling van geldboetes die het gevolg zijn van handelen van werknemers, is onder de werkkostenregeling niet gewijzigd. Als de boete is toe te rekenen aan de werknemer, terwijl de werkgever de boete vergoedt aan de werknemer (of niet verhaalt indien de boete rechtstreeks aan de werkgever is opgelegd), dan dient de boete tot het loon van de werknemer te worden gerekend. Dit loon kan dus niet als eindheffingsloon in de vrije ruimte worden gebracht.
Buitenlandse boetes
Het bovenstaande geldt alleen voor geldboetes die worden opgelegd door Nederlandse instanties, zoals vastgelegd in artikel 31, lid 4, onderdeel c, Wet op de loonbelasting 1964. Voor 2011 was een dergelijke bepaling niet expliciet in de wet opgenomen. 'Dit betekent dat buitenlandse geldboetes, waaronder verkeersboetes, niet onder het genoemde artikel kunnen worden gebracht. Dit maakt dat buitenlandse boetes door de werkgever kunnen worden aangewezen als loon dat als eindheffingsloon in de vrije ruimte kan worden gebracht. Indien de werkgever de boete aanwijst, dan leidt deze niet tot belastingheffing voor de werknemer. Indien vervolgens blijkt dat de vrije ruimte van 1,4% van de totale loonsom (loon voor de loonheffingen, kolom 14 van de loonstaat) niet geheel wordt benut, dan blijven de buitenlandse boetes zelfs geheel onbelast en is de werkgever geen 80% eindheffing verschuldigd. De werkgever is overigens niet verplicht om de buitenlandse boetes aan te wijzen als eindheffingsloon. Immers, vaak is contractueel vastgelegd dat verkeersboetes voor rekening van de werknemer komen en worden verrekend met het nettoloon. Deze mogelijkheid blijft onder de werkkostenregeling gewoon bestaan.'
Dinsdag 10 mei 2011
In Zwitserland blijken de autoriteiten niet misselijk met een boete voor te hard rijden. De directeur moet ruim 3500 euro neertellen, maar laat het zijn bedrijf betalen. Deze laat na om de boete te verhalen op de directeur. Daarop legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag op. Het bedrijf heeft namelijk een persoonlijke, niet belastingvrije schuld van de directeur betaald. De rechter geeft de inspecteur gelijk.
Een directeur (dga) van een bedrijf is op weg naar een zakelijke afspraak in Zwitserland. Omdat hij veel te laat dreigt te komen, trapt hij nog eens extra op het gaspedaal om de belangrijke afspraak te halen. Hij wordt echter door de politie aangehouden omdat hij de maximumsnelheid met 46 kilometer per uur heeft overtreden.
Horloge
De directeur gaat in beroep tegen de naheffingsaanslag. Hij riposteert dat hij het te hard rijden in Zwitserland deed 'voor de behoorlijke uitoefening van de dienstbetrekking'. Door een belangrijke zakelijke afspraak heeft hij in plaats van op zijn kilometerteller naar zijn horloge gekeken. Dat hij daardoor veel te hard reed, nam hij op de koop toe.
Ondanks het bezwaar laat de Belastingdienst de naheffingsaanslag intact, waarop de rechter eraan te pas komt. De rechter bekijkt het argument 'voor de behoorlijke uitoefening van de dienstbetrekking', zoals dat in de Wet op de loonbelasting 1964 is geschreven. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat vergoedingen die dienen ter bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, belastingvrij zijn te vergoeden. Hieronder wilde de directeur ook de boete laten vallen.
Noodvaart
Het Gerechtshof onderzoekt daarop of een belastingvrije vergoeding ook geldt voor een snelheidsovertreding waarop een boete heeft gevolgd. Maar te hard rijden om op tijd te zijn bij een afspraak is volgens de rechter geen argument ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Een werkgever kan namelijk niet van zijn werknemers verwachten dat ze een gevaar op de weg worden, door met een noodvaart door het verkeer heen te crossen, om toch maar op tijd bij de afspraak te zijn.
Vooral het gevaarzettend gedrag op de weg is voor de rechter een zwaarwegend argument. Bovendien had de directeur ook andere opties dan de maximumsnelheid te overtreden. Hij had eerder kunnen vertrekken, de afspraak kunnen verzetten of telefonisch kunnen melden dat hij later zou komen.
Dat heeft de directeur allemaal nagelaten. Hij heeft persoonlijke elementen laten overheersen. Hierdoor kunnen de kosten die zijn gemaakt (in dit geval de opgelegde boete) niet worden opgevoerd ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.
Nettoloon
Een bedrijf kan een boete dus niet onder de belastingvrije vergoedingen scharen. Het bedrijf heeft de boete betaald, maar niet verhaald op de veroorzaker in dit geval de directeur. Hierdoor is de vergoede boete in feite uitbetaald nettoloon en dit moet worden gebruteerd. Omdat dit niet is gebeurd, is de naheffingsaanslag door de Belastingdienst geheel terecht opgelegd.
Boetes bij te hard rijden die opgelegd zijn door een Nederlandse strafrechter zijn per definitie niet belastingvrij te vergoeden. Ondanks dat vaak een werkgever als kentekenhouder voor een auto (van de zaak) staat genoteerd, is deze niet verantwoordelijk zijn voor het 'dragen' van de boete.
Misvatting
Het is een misvatting dat wanneer de werkgever de boete braaf zou betalen, er dan geen heffingen betaald zouden moeten worden. Een werkgever moet loonheffing betalen als deze de boete voor zijn werknemer betaalt. Natuurlijk mag de boete verhaald worden op de werknemer.
Wanneer de werknemer echter 'gedwongen' wordt door de werkgever om een snelheidsovertreding te maken, omdat deze bijvoorbeeld op tijd bij een klant of bushalte moet staan, dan kan de werkgever verantwoordelijk zijn voor het betalen van de boete. Dit heeft een vervoersmaatschappij enkele jaren ondervonden toen een buschauffeur te hard moest rijden om op tijd bij de bushaltes te zijn.
Maandag 9 mei 2011
Een dga was altijd aangewezen op de pensioen-bv om in eigen beheer pensioen op te bouwen. Maar dankzij een recente wijziging in de Successiewet winnen pensioenstichtingen aan populariteit.
Zo'n stichting zou grote fiscale voordelen hebben voor de erfgenamen. Dat is niet altijd zo! Slechts in enkele situaties is een pensioenstichting mogelijk een goed alternatief. Lees verder in het artikel in de bijlage.
Bijlagen:
Vrijdag 6 mei 2011
Een man leidt in 2003 en 2004 een behoorlijk verlies met de handel in opties. Het verlies voert hij in box 1 op als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Advocaat-Generaal Niessen (AG) komt met de conclusie dat het verlies uit de handel in (kortlopende) opties geen (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden vormt. Het begrip 'overige werkzaamheden' sluit aan bij het begrip 'andere arbeid'. Hiervan is sprake bij meer dan normaal vermogensbeheer en daar is nu juist in deze zaak geen sprake van.
Handel in opties
De man werkt tot en met 31 maart 2003 in loondienst in de financiële sector. Na beëindiging van die werkzaamheden handelt hij voor eigen rekening in (kortlopende) opties die verhandeld worden op de beurs. De handel in opties heeft in het jaar 2003 geleid tot een negatief resultaat van € 70 423. In het jaar 2004 bedroeg het negatieve resultaat € 313.877.
Verlies
In zijn aangiften voor de jaren 2003 en 2004 heeft de man deze resultaten verantwoord als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden. Bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 2003 en de verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2004, heeft de inspecteur geen resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
Geen bron van inkomen
Rechtbank Breda verklaart de beroepen van de man ongegrond. Net als de rechtbank is ook hof Den Bosch van oordeel dat de handel in opties voor de man geen bron van inkomen vormt. Volgens het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de handel in opties voor eigen rekening een meer dan louter speculatief uitzicht op het behalen van voordeel biedt. Met zijn deskundigheid, ervaring en relaties kan hij het koersverloop van de opties niet beïnvloeden. Dat hij relatief veel tijd en arbeid besteedt aan de optiehandel, doet hieraan niet af. De man stelt vervolgens beroep in cassatie in.
Normaal vermogensbeheer
De AG komt nu met een conclusie en is van mening dat het hof een juiste maatstaf heeft aangelegd. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever met het begrip '(overige) werkzaamheden' heeft willen aansluiten bij het begrip 'andere arbeid'. Volgens vaste jurisprudentie moet, wil sprake zijn van de bron 'andere arbeid', het zogenoemde normaal vermogensbeheer worden ontstegen; er moet een meer dan louter speculatief uitzicht op voordeel bestaan. Daarvan is hier geen sprake.
Bijlagen:
Donderdag 5 mei 2011
Werkgevers hoeven bepaalde kleine teruggaven niet in de loonadministratie te verwerken. Ook mogen werkgevers bepaalde teruggaven onder voorwaarden netto doorbetalen aan hun werknemers. Het betreft de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2010, 2011 en 2012.
Het besluit van 21 april 2011, nr. BLKB 2011/322M continueert hiermee voor 2010, 2011 en 2012 de goedkeuringen uit voorgaande jaren.
De werkgever houdt de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) in op het loon van de werknemer en draagt deze bijdrage met de overige loonheffingen af. Voor de bijdrage Zvw en de premies werknemersverzekeringen gelden maximumbedragen. Als een werknemer meer dan een dienstbetrekking heeft, kan het voorkomen dat in totaal meer dan die maximumbedragen wordt afgedragen. De Belastingdienst betaalt teveel betaalde bedragen dan terug na afloop van het kalenderjaar.
Regeling
De teruggaaf van de bijdrage Zvw vergt nogal wat handelingen in de loonadministratie. De teruggaaf kan zo laag zijn dat de administratieve last van de werkgever niet in verhouding staat tot het voordeel van de werknemer. Om aan die administratieve last tegemoet te komen is voor de teruggaaf 2009 een regeling getroffen, neergelegd in het besluit van 8 maart 2010, nr. DGB2010/566M, Stcrt. nr. 3991. In dit beleidsbesluit geeft staatssecretaris Weekers van Financiën een gelijke regeling voor de teruggaaf van de bijdrage Zvw over 2010, 2011 en 2012. De verwachting is dat voor latere jaren deze eenvoudige regeling niet meer nodig is. Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip wijzigt namelijk de systematiek van de bijdrageheffing Zvw. Teruggaaf van de bijdrage Zvw aan de werkgever komt dan niet meer voor.
Premies werknemersverzekeringen
Voor de jaren 2010, 2011 en 2012 ziet de verwerking van de teruggaaf in de loonadministratie alleen nog op de teruggaaf van de bijdrage Zvw. Er is vanaf 2009 niet langer sprake van teruggaaf van premies werknemersverzekeringen aan de werknemer, omdat werknemers die niet meer betalen. Over 2010, 2011 en 2012 vindt nog wel teruggaaf plaats van premies werknemersverzekeringen aan de werkgever die van hem geheven zijn. Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip is er in het geheel geen teruggaaf meer nodig van premies werknemersverzekeringen.
Bijlagen:
Woensdag 4 mei 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een reactie gegeven op het bericht van de Ombudsman dat de Belastingdienst 6 miljoen euro ten onrechte niet uitbetaalt aan buitenlandse pensionado's. De Belastingdienst heeft van 2006 tot en met 2009 onterecht bijdragen Zorgverzekeringswet (Zvw) ontvangen en ambtshalve teruggaaf is niet uitvoerbaar. Rechthebbenden moeten dan ook zelf om teruggaaf verzoeken.
Weekers laat weten dat zowel de Belastingdienst als het College voor zorgverzekeringen (CVZ) diverse acties ondernemen om rechthebbenden op hun recht op teruggaaf te wijzen. De Belastingdienst heeft als lijn om op eigen initiatief rechthebbenden bedragen terug te betalen die teveel zijn ontvangen.
Teruggaaf door bestandsvergelijking
Deze werkwijze zal in ieder geval worden gevolgd voor het jaar 2010, waarvan de afhandeling medio 2011 zal starten. Vanaf dat jaar is het namelijk mogelijk om rechthebbenden door middel van bestandsvergelijking te identificeren. Uit het bericht van de Nationale Ombudsman zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat sprake is van een structureel probleem.
Verzoek om teruggaaf
De mogelijkheid tot bestandsvergelijking bestaat niet voor de jaren 2006 tot en met 2009, waardoor belanghebbenden zelf een verzoek om teruggaaf moeten indienen. Een deel van de rechthebbenden heeft over die jaren inmiddels zelf een verzoek om teruggaaf ingediend. De volgende acties zijn ingezet om ook andere rechthebbenden in de gelegenheid te stellen om een verzoek om teruggaaf te doen.
Geplande acties
Veel mensen beklagen zich na ontvangst van de CVZ-jaarafrekening bij het CVZ over te hoog vastgestelde bedragen. Dit zijn potentiële teruggaafgevallen, die feitelijk door de Belastingdienst moeten worden afgedaan. CVZ stuurt deze bezwaarschriften ter behandeling door aan de Belastingdienst. Bij klachten of andere bezwaarschriften waar mogelijk een teruggaafaspect aan zit, wijst CVZ de betrokkenen op een mogelijk teruggaafrecht. Deze werkwijze heeft inmiddels zijn nut bewezen.
Over de periode maart 2010 t/m januari 2011 zijn bij de Belastingdienst ca. 750 teruggaafverzoeken over oude jaren binnengekomen. Sinds 1 februari zijn er daar nog eens 500 bijgekomen. Daarnaast zijn de websites van de Belastingdienst en CVZ aangevuld om betrokkenen op hun mogelijke recht te wijzen. Aanvullend op deze acties is overleg met CVZ gestart. In dat kader wordt de mogelijkheid bezien om via een mailing van CVZ betrokkenen erop te wijzen dat zij mogelijk nog geld kunnen terugkrijgen.
Dinsdag 3 mei 2011
De belastinginspecteur heeft volgens de rechter juist gehandeld toen hij zes jaar na aangifte bij de vrouw van een garage-eigenaar de onterecht opgevoerde zelfstandigenaftrek terugvordert.
De garage-eigenaar drijft samen met zijn vrouw een garagebedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma (VOF). Zijn vrouw voert in haar aangifte over 2002 zelfstandigenaftrek en een dotatie aan de FOR op. Uit een boekenonderzoek door de inspecteur uitgevoerd in 2008 blijkt dat zij in 2002 slechts werkzaamheden van ondersteunende aard verrichtte en dat er sprake was van een 'ongebruikelijk samenwerkingsverband'. Zij had daarom geen recht op toepassing van de genoemde ondernemersfaciliteiten.
Naar aanleiding hiervan legt de inspecteur een navorderingsaanslag op over het jaar 2002. De vrouw is het hier niet mee eens. Naar haar mening is hier geen sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Zij is van mening dat de inspecteur destijds bij de aangifte onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de feiten.
Hof Den Bosch is het eens met Rechtbank Breda. De inspecteur hoefde bij de aanslagregeling redelijkerwijs niet te twijfelen aan de juistheid van de geclaimde zelfstandigenaftrek en toevoeging aan de oudedagsreserve (FOR). De aangifte zag er verzorgd uit en was gedaan door een belastingadviseur. Er was geen noodzaak voor de inspecteur om te twijfelen aan de juistheid ervan en een nader onderzoek in te stellen. Hij heeft ten aanzien van de aangifte 2002 de zorg in acht genomen die redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.
Dat de ten onrechte geclaimde ondernemingsfaciliteiten pas toevalligerwijs na een boekenonderzoek in 2008 aan de orde kwam, kan fiscaal worden beschouwd als een nieuw feit wat navordering van belastingheffing en premies volksverzekeringen rechtvaardigt.
Regels bij navordering
Als hoofdregel geldt dat de Belastingdienst binnen vijf jaar kan navorderen. Als de Belastingdienst echter wil gaan navorderen om een fout in de aanslag te herstellen, dan moet deze navordering plaatsvinden binnen twee jaar na het opleggen van de belastingaanslag dan wel binnen twee jaar na het nemen van een besluit om geen aanslag op te leggen. Na afloop van twee jaar mag de Belastingdienst alleen navorderen als sprake is van een nieuw feit. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige te kwader trouw was.
In dit geval oordeelde het hof dat de inspecteur destijds mocht uitgaan van de juistheid van de aangifte. Het onterechte gebruik van de ondernemersfaciliteiten in 2002 was een feit dat hem redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Dat deze fout pas aan het licht kwam na een boekenonderzoek van jaren later, levert voldoende grond voor het aannemen van een nieuw feit dat aanleiding kan geven tot het opleggen van een navorderingsaanslag.
Bijlagen:
Maandag 2 mei 2011
Bedrijven doen er goed aan te wachten met de invoering van de werkkostenregeling. Er is volgens Boitelle Belastingadviseurs BV onvoldoende duidelijkheid over zowel de toekomst als over de praktische werking van de regeling. Daarnaast is het financiële voordeel klein en het risico op een hogere fiscale last groter wat betreft de oude regeling.
De Werkkostenregeling (WKR) vervangt de oude regelingen voor het toekennen van belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers. De WKR houdt in dat werkgevers vergoedingen tot maximaal 1,4% van de totale loonsom belastingvrij aan hun werknemers mogen verstrekken. Er geldt een overgangsregeling voor de jaren 2011, 2012 en 2013, waarbij de werkgever kan kiezen voor de WKR of de oude regeling. Vanaf 2014 is de WKR voor alle werkgevers verplicht.
Onduidelijkheid over praktische werking
2011 is het eerste jaar van de WKR. Volgens Boitelle Belastingadviseurs BV zijn veel vragen over de praktische werking van de WKR echter nog niet beantwoord. De 'eindafrekening' over 2011 wordt in 2012 opgesteld. In 2012 geven accountants, fiscalisten en de Belastingdienst voor het eerst een definitief oordeel over de uitvoering van de nieuwe regeling. 'De kennis over de praktische werking van de regeling gaat de komende jaren snel stijgen. Vragen worden makkelijker en goedkoper opgelost. Uitstel van invoering verlaagt dus invoeringskosten in de toekomst en voorkomt dat bedrijven proefkonijnen zijn voor de 'experts' en de Belastingdienst,' aldus Boitelle Belastingadviseurs BV.
Fiscale agenda
Het ministerie van Financiën heeft onlangs de 'Fiscale agenda' naar buiten gebracht. Boitelle Belastingadviseurs BV: 'Voor het vierde kwartaal 2011 staat een verkenning voor de loonsomheffing opgenomen. Invoering van een loonsomheffing betekent een drastische wijziging in de huidige systematiek van de loonheffingen. De WKR kan een voorloper zijn, maar wellicht ook een tussenstap. De kans is aanwezig dat bij een nieuwe herziening nieuwe keuzes gemaakt worden waarbij de WKR mogelijk wordt aangepast.'
Financiële gevolgen
Het grote voordeel van de overgangsregeling (de oude regelingen) is dat werkgevers op het moment van de vergoeding of verstrekking weten wat de fiscale gevolgen zijn. Voor de meeste werkgevers zijn de fiscale kosten overigens beperkt doordat de arbeidsvoorwaarden zijn afgestemd op de fiscale mogelijkheden. Denk hierbij aan de fietsregeling, fitness en het kerstpakket. Binnen de WKR wordt dit inzicht pas definitief gekregen na het einde van het kalenderjaar. Dit kan zorgen voor een flinke tegenvaller. Bij overschrijding van de vrije ruimte is de werkgever namelijk meteen 80% eindheffing verschuldigd. 'Het te verwachten voordeel van de WKR kan daarmee onverwacht snel omdraaien in een nadeel,' aldus de verzekeraar, die met een aantal tips komt waar werkgevers nu al mee aan de slag kunnen om zich voor te bereiden op verplichte invoering vanaf 1 januari 2014:
1. Maak een proef WKR-berekening over het afgelopen jaar en dit jaar. Ga voor alle vergoedingen en verstrekkingen aan personeel na hoe deze fiscaal behandeld worden. Het Handboek Loonheffingen 2011 van de Belastingdienst bevat hiervoor nadere informatie. Veel accountantsorganisaties hebben al een rekentool (Excel-spreadsheet) ontwikkeld voor de effecten van de WKR.
2. Bij het opstellen van de WKR-berekening blijkt waarschijnlijk dat niet alle informatie (makkelijk) uit de administratie is te halen. Waarschijnlijk zijn er nieuwe grootboekrekeningen nodig. HR en financiële administratie moeten samen afstemmen hoe de informatie te verkrijgen is. Op basis hiervan krijgt de werkgever inzicht in de invoering van de WKR zonder dat verdere aanpassingen noodzakelijk zijn.
3. Controleer of arbeidsvoorwaarden moeten wijzigen. Veel arbeidsvoorwaarden zijn namelijk gebaseerd op de huidige fiscale regels. Met enkele aanpassingen kan het beslag op de vrije ruimte binnen de WKR ineens flink afnemen. Het onbelast vergoeden van een mobiele telefoon die mede zakelijk gebruikt wordt, verbruikt voor iedere euro vrije ruimte van de WKR. Het ter beschikking stellen van een mobiele telefoon mede voor zakelijk gebruik wordt voor de WKR echter op nihil gewaardeerd. Het Handboek Loonheffingen 2011 van de Belastingdienst kan hierbij inzicht geven. Maar natuurlijk ook de accountant of fiscalist.
Vrijdag 29 april 2011
De kwijtscheldingswinstvrijstelling kan van toepassing zijn als een schuldeiser een niet te verhalen vordering om zakelijke redenen kwijtscheldt. Anders gezegd: het moet gaan om het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door een schuldeiser. Van de Hoge Raad mag een bv de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet toepassen omdat in dit geval de schuldeiser geen rechten heeft prijsgegeven.
Technisch ontwikkelingskrediet
De bv en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met de ontwikkeling van hard- en software voor met name industriële computers. In 1995 is een technisch ontwikkelingskrediet (TOK) aan de bv toegezegd en een kredietovereenkomst opgesteld. De bv heeft op dit krediet € 92.000 als aflossing gestort. Het restant van het krediet is, conform de kredietovereenkomst, per 31 mei 2006 vervallen.
Geen kwijtscheldingswinstvrijstelling
De bv heeft het TOK steeds als schuld in haar balans opgenomen en de vrijval als winst verantwoord. De vrijval is vervolgens aangemerkt als een vrijgesteld winstbestanddeel (kwijtscheldingswinst). De inspecteur stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is. Rechtbank Arnhem beslist dat de bv het ontwikkelingskrediet terecht als schuld heeft gepassiveerd, omdat het moet worden aangemerkt als een lening. Vervolgens beslist de rechtbank echter dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing is.
Uit de kredietovereenkomst blijkt namelijk dat de schuldeiser eind 2005 geen recht meer heeft op aflossing van het krediet en betaling van de rente. Volgens de rechtbank bestaat er op dat moment dan geen recht meer dat kan worden prijsgegeven. De rechtbank handhaaft dan ook de aanslag.
Prijsgeven van rechten
De Hoge Raad is het eens met de beslissing van de rechtbank. De bv heeft inderdaad geen recht op toepassing van de kwijtscheldingsregeling en wel om de volgende drie redenen:
Donderdag 28 april 2011
Vanaf vandaag past de Douane een nieuwe maatregel toe om risico's te beheersen bij het uitgaan van goederen: het verzegelen van goederen na een fysieke controle op het kantoor van uitvoer.
Op het kantoor van uitvoer kan een fysieke controle plaatsvinden. Deze controles zijn alleen zinvol als goederen na afloop onder borging van integriteit vervoerd worden naar het kantoor van uitgang. Dat kan door het aanbrengen van een verzegeling na een fysieke controle. De Douane past deze verzegeling vanaf heden toe.
Er wordt een douaneverzegeling aangebracht als de container of het vervoermiddel geladen is:
Woensdag 27 april 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën wil een regeling treffen waarin het mogelijk wordt om bij nieuwe bezwaren alsnog een vergrijpboete op te leggen na een verzuimboete. Dit laat hij weten in zijn antwoorden op vragen van het Tweede Kamerlid Omtzigt over het handhavingstekort op het gebied van fiscale fraude.
Verzuim-of vergrijpboete
Nu is het nog zo dat het opleggen van een verzuimboete altijd het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uitsluit. Het opleggen van een verzuimboete sluit ook het instellen van strafvervolging voor hetzelfde feit uit, behalve als sprake is van nieuwe bezwaren en hiernaar een gerechtelijk vooronderzoek is gestart. De staatssecretaris ziet een handhavingstekort in de onmogelijkheid van het alsnog opleggen van een vergrijpboete. Daar moet dus een procedure voor komen.
Nieuwe bezwaren
Weekers wil daarom een regeling treffen waarin het mogelijk wordt om bij nieuwe bezwaren alsnog een vergrijpboete op te leggen na een verzuimboete. In verder overleg zal invulling gegeven worden aan het vereiste van 'nieuwe bezwaren' en aan de inrichting van de te volgen procedure in deze specifieke fiscale boetecontext. In het Belastingplan 2012 zal het uiteindelijke voorstel voor deze regeling opgenomen worden.
Bijlagen:
Dinsdag 26 april 2011
Een werknemer stalt de auto van de zaak in zijn garage en ontvangt hiervoor een vergoeding. De werkgever is van mening dat de garagevergoeding al is inbegrepen in de bijtelling. Rechtbank Breda beslist echter dat de garagevergoeding tot het loon van de werknemer behoort en dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag loonheffing heeft opgelegd.
Garagevergoeding
Een maatschap stelt een personenauto ter beschikking aan één van haar werknemers. De werknemer stalt de auto van de zaak in zijn garage en ontvangt hiervoor een vergoeding van € 100 per maand. De inspecteur is van mening dat de vergoeding tot het loon van de werknemer behoort een legt een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen op aan de maatschap. De maatschap stelt dat de vergoeding al in de bijtelling voor het privégebruik van de auto is inbegrepen.
Kosten van stalling
De rechtbank beslist dat de conclusie van de werkgever onjuist is. Volgens de rechtbank zijn de kosten van stalling al in het bijtellingspercentage voor het privégebruik van de auto inbegrepen. Bij het bepalen door de wetgever van de hoogte van het bijtellingspercentage is al uitgegaan van een waardedrukkend effect van de kosten van stalling die de werknemer maakt.
Vergoeding is loon
Volgens de rechtbank zijn de kosten van stalling dus al vergoed geweest via de hoogte van het autokostenforfait, zij het op een voor forfaits karakteristieke robuuste wijze. De inspecteur heeft de vergoeding volgens de rechtbank dan ook terecht tot het loon van de werknemer gerekend.
Bijlagen:
Maandag 25 april 2011
Bij de verkrijging van een pand is overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde van het pand. Het gaat dan om de waarde in het economisch verkeer. Wat als bij de verkrijging van een bedrijfspand op dat moment al duidelijk is dat het pand zal worden verhuurd? In dat geval mag de inspecteur voor de vaststelling van de waarde voor de overdrachtsbelasting rekening houden met deze verhuur.
Bedrijfspand
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) is via zijn holding dealer voor producten van een Duitse firma. Het bedrijfspand is ondergebracht in de dochter-bv van de holding. Op 31 december 2003 verkoopt de dochter-bv het bedrijfspand voor € 900.000 aan de holding. De holding verkoopt het pand vervolgens op 27 april 2004 voor € 945.000 aan haar dga.
Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting
De dga voldoet de overdrachtsbelasting van € 56.700 (6% x € 945.000). In 2009 legt de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op naar een waarde van het bedrijfspand van € 1,5 mln in verhuurde staat. De inspecteur houdt er daarbij rekening mee dat op 7 september 2004 een huurovereenkomst is gesloten waarbij de dga het bedrijfspand aan de Duitse firma is gaan verhuren. De overdrachtsbelasting bedraagt € 90.000 (6% x € 1,5 mln). Omdat al € 56.700 is geheven bedraagt de naheffing € 33.300.
Waarde verhuurde staat
Rechtbank Haarlem beslist dat de inspecteur voor de vaststelling van de waarde voor de overdrachtsbelasting terecht rekening heeft gehouden met de verhuur aan de Duitse firma. Volgens de rechtbank blijkt uit de gang van zaken namelijk dat op 27 april 2004 voorzienbaar was dat de Duitse firma het pand zou gaan huren. Verder beslist de rechtbank dat de inspecteur mocht uitgaan van de jaarhuur van € 156.000, omdat de huurovereenkomst met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 is ingegaan. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Bijlagen:
Vrijdag 22 april 2011
Op een woning is een opstalrecht gevestigd en op de grond een erfpachtrecht. Een echtpaar betaalt een vergoeding voor zowel het erfpachtrecht als het opstalrecht. Maar is deze vergoeding wel aftrekbaar? De inspecteur vindt van niet. Hof Den Bosch vindt echter van wel. De periodieke vergoeding is aftrekbaar omdat het hier gaat om een combinatie van erfpacht-en opstalrecht, waardoor de eigenwoningregeling van toepassing is.
Eigenwoningregeling
Het echtpaar verwerft in 2001 een erfpachtrecht op de ondergrond en een (van het erfpachtrecht afhankelijk) recht van opstal op de woning die op de ondergrond staat. Voor beide rechten betaalt het echtpaar jaarlijks een vergoeding. Volgens de inspecteur is het betaalde bedrag voor het erfpacht- en opstalrecht niet aftrekbaar. Rechtbank Breda beslist dat in dit geval de eigenwoningregeling van toepassing is. Dat betekent dat de huurwaarde belast is en dat de jaarlijkse kosten van erfpacht- en opstalrecht aftrekbaar zijn.
Erfpacht
De eigenwoningregeling is niet altijd van toepassing. Een woning die een belastingplichtige toebehoort maar die is gebouwd op grond die in erfpacht is uitgegeven, komt in aanmerking voor de eigenwoningregeling. Wanneer echter niet op de grond, maar op het pand een recht van erfpacht is gevestigd is er in wezen sprake van een gehuurde woning. In dat geval kan de eigenwoningregeling niet toegepast worden. Een woning die krachtens een recht van opstal op die grond het eigendom van een belastingplichtige is, komt wel in aanmerking voor de eigenwoningregeling.
Combinatie erfpacht-en opstalrecht
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank. Bij een combinatie van een erfpachtrecht op de grond en een opstalrecht op de daarop staande woning is de eigenwoningregeling wel van toepassing. De woning behoort het echtpaar toe op grond van het opstalrecht. Het gegeven dat de grond in erfpacht is uitgegeven kan dan, gelet op de parlementaire geschiedenis, toepassing van de eigenwoningregeling niet verhinderen. Er kan alleen sprake zijn van een gehuurde woning als op de woning een erfpachtrecht is gevestigd, en niet, zoals in deze zaak, op de woning een opstalrecht is gevestigd.
Bijlagen:
Donderdag 21 april 2011
Een relatietherapeute werkt vanuit een werkruimte in haar eigen woning. De werkruimte vormt wel een zelfstandig deel van de eigen woning, maar toch heeft zij geen recht op aftrek van energie-en huurkosten. De relatietherapeute voldoet namelijk niet aan het inkomenscriterium.
Verschillende werkzaamheden
De relatietherapeute heeft een relatiebemiddelingsbureau en is daarnaast in loondienst werkzaam. Haar werkzaamheden als relatietherapeute voert zij uit in een werkruimte in haar eigen woning. Deze woning behoort tot haar privévermogen. Over 2005 geeft zij een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aan. De inspecteur weigert de aftrek van de kosten van de werkruimte voor wat betreft de energiekosten (gas, water en licht) en huurkosten.
Kwalificerende werkruimte
In de meeste gevallen zijn de kosten van een werkruimte niet aftrekbaar als de woning niet tot het ondernemingsvermogen behoort. Er geldt echter een uitzondering als de werkruimte aan een aantal voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden zijn:
Woensdag 20 april 2011
De Nederlandse overheid mag gewoon belastingclaims blijven leggen op gepensioneerden die naar België zijn verhuisd. Eerder oordeelde het gerechtshof in Den Haag dat Nederland hiertoe niet bevoegd was, maar vandaag besloot de Hoge Raad deze uitspraak te vernietigen.
Als Nederlanders naar België verhuizen en zij ontvangen pensioen uit Nederland, betalen zij daar belasting over aan onze zuiderburen. Tenzij het bedrag hoger is dan 25.000 euro per jaar, dan kunnen er andere regels gelden. Daarnaast regelt het verdrag dat Nederland ook kan heffen als mensen hun pensioen afkopen.
In 2001 stapte een Nederlandse emigrant naar de rechter, omdat hij vond dat deze dreiging ten onrechte boven zijn hoofd hing. De rechtbank stelde de man in het ongelijk, maar in hoger beroep had hij meer succes. De Hoge Raad heeft die laatste uitspraak nu vernietigd en daarmee is de kous af.
Boitelle Belastingadviseurs BV is verbaasd dat de Hoge Raad de zaak niet heeft voorgelegd aan het internationale Hof van Justitie. Emigranten worden door deze 'conserverende aanslag' namelijk slechter behandeld dan mensen die gewoon in Nederland blijven wonen en de vraag is of dat gerechtvaardigd is: 'Er wordt nu wel wat gemakkelijk over een aantal vragen heengestapt.'
Bijlagen:
Dinsdag 19 april 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft namens het kabinet de Fiscale agenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Hieruit blijkt dat Weekers inzet op een verlaging van de belasting op arbeid en een verhoging van de belasting op consumptie. Verder wil Weekers fiscale systeemfraude voorkomen en het aantal rijksbelastingen terugbrengen.
'Het kabinet wil dat werken en ondernemen lonender wordt en pakt fraude keihard aan. Daarbij verliezen fraudeurs het recht op een voorlopige teruggaaf,' aldus de staatssecretaris.
Fiscale kerstboom aftuigen
Het kabinet wil af van de idee dat het fiscale instrument de oplossing is voor alles en wil daarom de fiscale kerstboom die in de loop der jaren is ontstaan deels aftuigen. Het belastingstelsel moet burgers en bedrijven maximaal de ruimte bieden om zichzelf te ontplooien.
Minder rijksbelastingen
Staatssecretaris Weekers wil nadrukkelijk de discussie aangaan met de Tweede Kamer over de mogelijkheden om de belasting op arbeid te verlagen en de belasting op consumptie te verhogen. Hierbij kan worden gedacht aan lagere tarieven in de inkomstenbelasting, gekoppeld aan een verhoging van de BTW-opbrengst. Met die opbrengst kan een aantal kleine en hinderlijke belastingen, zoals de verpakkingenbelasting, worden afgeschaft. Hierdoor neemt het aantal rijksbelastingen af van 22 naar 16. Voor de langere termijn kan aan een uniform BTW-tarief worden gedacht. 'Indien de Kamer een schuif van belasting op arbeid naar consumptie aantrekkelijk vindt, wil het kabinet de effecten van een uniform BTW-tarief nader onderzoeken,' stelt Weekers.
Fiscale systeemfraude voorkomen
De staatssecretaris wil zogenoemde fiscale systeemfraude zoveel mogelijk voorkomen en hard aanpakken. Hiervoor worden onder andere de controles aan de poort uitgebreid. Ook wil het kabinet het fiscale boetebeleid aanscherpen en is er binnen de Belastingdienst een 'anti-fraudebox' ingesteld waarin ongeveer 200 experts continue naar systeemfraude speuren. Bij systeemfraude is er sprake van groepen criminelen die via een combinatie van identiteitsfraude, katvangers en oplichting op slinkse wijze gebruik proberen te maken van de uitbetalingssystematiek van Toeslagen en de Voorlopige Teruggaaf. Deze is er op gericht om de aanspraak van burgers hierop zo snel mogelijk te verzilveren. De Belastingdienst en FIOD hebben de afgelopen tijd een toenemend aantal van deze fraudezaken opgespoord en aangepakt. Over 2009 en 2010 kreeg de fiscus 29.000 signalen van mogelijke systeemfraude. Op basis hiervan kon de fiscus € 90 miljoen aan onterechte uitbetalingen voorkomen. Momenteel zijn er nog zo'n 16.000 nieuwe fraudesignalen in onderzoek. Met het maatregelenpakket moeten dit soort uitwassen beter kunnen worden bestreden. Weekers: 'Ik werp een dam op voor lieden die de schatkist als pinautomaat gebruiken. Fraudeurs ontneem ik per direct het recht op een voorlopige teruggaaf.'
Vennootschapsbelasting
Op het gebied van de vennootschapsbelasting wil het kabinet rust en duidelijkheid creëren. De jarenlange discussie over de mogelijke uitholling van de grondslag sluit het kabinet af door twee onevenwichtigheden aan te pakken: de renteaftrek door de overnameholding en de verliesimport bij vaste inrichtingen. De opbrengst hiervan wil het kabinet naar werkgevers terugsluizen. Het Vpb-tarief kan daarmee richting 24%. 'Met het bedrijfsleven ga ik in gesprek over de fiscale behandeling van de deelnemingsrente,' aldus Weekers.
Ondernemersfaciliteiten
De bestaande ondernemersfaciliteiten voor IB-ondernemers wil het kabinet meer richten op groeiende ondernemers. Bijvoorbeeld door middel van een winstbox met slechts één of twee tarieven. Dit betekent een flinke vereenvoudiging van de bestaande regels, maar roept ook vragen op. Het kabinet wil de winstbox verder uitwerken in een verkennende nota. Dit betekent overigens niet dat het kabinet tot die verkennende nota niets doet. Als eerste stap wordt de zelfstandigenaftrek omgezet in een vaste basisaftrek van € 7.200. De winstafhankelijke vrijstelling blijft bestaan.
Communicatie
De communicatie tussen Belastingdienst, burgers en bedrijven wordt eenvoudiger en begrijpelijker. Het kabinet wil steeds meer digitale hulpmiddelen inzetten, in de lijn van de vooringevulde aangifte, en uiteindelijk een persoonlijke internetpagina introduceren. Ter ondersteuning hiervan wordt het formele belastingrecht aangepast. Hierin past ook de in het regeerakkoord aangekondigde vereenvoudiging van de loonheffing. Het kabinet brengt in kaart welke stappen in de richting van een loonsomheffing kunnen worden gezet.
Bijlagen:
Maandag 18 april 2011
Gisteren heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen aangenomen, waardoor het eenvoudiger wordt huwelijkse voorwaarden te maken en aan te passen. Een andere belangrijke wijziging is dat mensen die in scheiding liggen eerder en zonder problemen een nieuw huis kunnen kopen.
Binnen de fiscale adviespraktijk is positief gereageerd op het wetsvoorstel. Voortaan kunnen mensen die in scheiding liggen eerder een nieuw huis kopen zonder dat dit de afwikkeling van de echtscheiding moeilijker maakt. Er kan daardoor eerder een nieuwe start gemaakt worden. Daarnaast hoeven paren die hun huwelijkse voorwaarden willen veranderen, of alsnog huwelijkse voorwaarden willen maken, geen toestemming meer te vragen aan de rechter. 'Wij merken in de praktijk dat het vragen van toestemming bij de rechter een drempel voor deze paren opwerpt. 'Vanaf nu kunnen deze huwelijkse voorwaarden helemaal bij de notaris worden geregeld.'
Ook voor ondernemers biedt de wetswijziging voordelen. Ondernemers die hun bedrijf starten tijdens het huwelijk willen vaak van gemeenschap van goederen naar huwelijkse voorwaarden. Door huwelijkse voorwaarden te maken kunnen zij namelijk hun echtgenoot beschermen tegen ondernemingsrisico's.
Vrijdag 15 april 2011
De Belastingdienst heeft voor meer dan € 24 miljoen aan naheffingen en boetes opgelegd aan malafide uitzendbureaus in 2010. Het ging daarbij vooral om het opgeven van lagere omzetten en onvolledige afdracht van loonbelasting en premies.
Na een selectie vooraf zijn 1656 ondernemers onderzocht, zowel uitzendbureaus als inleenbedrijven. Daarbij is vooral gekeken naar bedrijven die een verhoogde kans maakten om in de fout te gaan. Het gaat om een landelijke aanpak waarbij wordt samengewerkt door de verschillende belastingregio's en o.a. de Arbeidsinspectie.
Uitwassen
Er lopen diverse trajecten in Nederland waarbij de uitzendbranche wordt uitgelicht. In deze branche zijn verschillende malafide ondernemingen actief die zowel op fiscaal gebied als het vlak van werk- en leefomstandigheden het niet zo nauw nemen met de voorschriften. In het ergste geval mondt dit uit in uitbuiting en ontduiking van belasting en premies. Staatssecretaris Weekers van Financiën: 'De Belastingdienst zet de onderzoeken naar malafide uitzendbureaus in de branche ook dit jaar voort. De meeste bedrijven voldoen netjes aan hun fiscale verplichtingen, zij moeten er op kunnen rekenen dat uitwassen hard worden aangepakt.' De Belastingdienst werkte o.a. samen met de Arbeidsinspectie, om deze malafide ondernemingen op te sporen, te controleren en bij onregelmatigheden te beboeten. Betreffende ondernemers hebben naheffingen ontvangen en zijn fiscaal beboet of worden strafrechtelijk vervolgd. In 2010 heeft dit geleid tot een totale naheffing van meer dan € 24 miljoen, inclusief boetes.
Inleenbedrijven
Ook inleenbedrijven worden onderzocht. Bedrijven die gebruik maken van uitzendorganisaties kunnen door de Belastingdienst aansprakelijk worden gesteld als de uitzendorganisatie niet aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Inleners kunnen een aantal maatregelen nemen om het aansprakelijkheidsrisico te beperken. Daarnaast moeten inleenbedrijven zichzelf overtuigen dat de uitzendorganisatie op een goede wijze omgaat met zijn medewerkers. Medewerkers kunnen bijvoorbeeld de inlener aansprakelijk stellen als zij minder betaald krijgen dan het minimumloon.
Donderdag 14 april 2011
Op voorstel van staatssecretaris Weekers van Financiën heeft de ministerraad ingestemd met het treffen van een wettelijke maatregel in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Deze maatregel heeft ten doel om internationaal actieve ondernemingen die hun valutaverliezen op deelnemingen in aftrek willen brengen op de fiscale winst en daarin gelijk zouden kunnen krijgen in een eventuele procedure voor het Europese Hof van Justitie, te verplichten ook hun valutawinsten tot de fiscale winst te rekenen. De regeling, waarmee voorkomen wordt dat de fiscus mogelijk honderden miljoenen euro's aan winstbelasting misloopt, is afgelopen vrijdag ingegaan.
Onder de huidige wet en jurisprudentie vallen valutaresultaten op deelnemingen onder de deelnemingsvrijstelling van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Positieve of negatieve valutaresultaten hebben daarom geen invloed op de fiscale winst. Gebleken is echter dat een aantal internationaal opererende ondernemingen vindt dat valutaverliezen ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. Zij baseren zich hierbij op een arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Deutsche Shell.
Gerechtelijke procedure
Om deze verliezen daadwerkelijk in aftrek te kunnen brengen, zullen zij een gerechtelijke procedure moeten starten. Mochten zij in het gelijk worden gesteld dan zou dit tot gevolg hebben dat valutaverliezen ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht, terwijl over valutawinsten niet kan worden geheven. Deze onevenwichtigheid is mede vanuit budgettair oogpunt niet wenselijk. Staatssecretaris Weekers stelt zich op het standpunt dat de deelnemingsvrijstelling onverkort van toepassing is op de valutaresultaten. Mede gezien het vestigingsklimaat acht hij het niet wenselijk om nu reeds de deelnemingsvrijstelling aan te passen, in die zin dat dan alle belastingplichtigen hun valutaresultaten op deelnemingen in de heffing van de vennootschapsbelasting zouden moeten betrekken.
Wetsvoorstel
Weekers wil dan ook een wettelijke maatregel treffen die alleen gevolgen heeft voor die belastingplichtigen die valutaverliezen ten laste van de winst brengen en na een eventuele procedure hun standpunt door het Europese Hof van Justitie ook gehonoreerd zien. Daarom is aan de ministerraad voorgesteld in te stemmen met een wetsvoorstel dat regelt dat ondernemingen die hun valutaverliezen op deelnemingen in aftrek brengen ook hun valutawinsten tot de fiscale winst moeten rekenen. Op deze winsten zal alsdan de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing zijn. Hierdoor zal een mogelijke onevenwichtigheid worden voorkomen die kan ontstaan nadat een belastingplichtige een eventuele procedure heeft gewonnen.
Terugwerkende kracht
Deze maatregel zou zeer eenvoudig kunnen worden ontgaan door voor de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling deelnemingen over te dragen aan een andere concernmaatschappij. Om dit tegen te gaan wordt voorgesteld de deelnemingsvrijstelling ook buiten toepassing te laten op valutawinsten die worden behaald op een deelneming die na het uitbrengen van dit persbericht is overgedragen binnen het concern. Met het oog op dit aankondigingseffect en de rechtvaardige belastingheffing is Weekers van oordeel dat terugwerkende kracht in de onderhavige situatie is gerechtvaardigd. Het gaat om de valutawinsten die opkomen na het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. De zogeheten compartimenteringsarresten zullen dan ook niet van toepassing zijn. Hierdoor zullen eveneens de valutawinsten die zijn toe te rekenen aan de periode voorafgaand aan 8 april 2011 maar die daarna opkomen in de heffing worden betrokken. Voorts wordt voorgesteld een bepaling op te nemen die ten doel heeft te voorkomen dat valutaverliezen, mochten deze ten laste van de winst kunnen worden gebracht, onder omstandigheden tweemaal zouden kunnen worden genomen; eenmaal als valutaverlies en eenmaal als deel van een eventueel liquidatieverlies.
Bijlagen:
Woensdag 13 april 2011
Onlangs heeft Hof Den Haag beslist dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing was in een situatie van een in België wonende orthodontist die in 2003 een praktijk had in Nederland. Zij hield tezamen met haar echtgenoot via een in België gevestigde rechtspersoon alle aandelen in de bv waarin de orthodontistenpraktijk werd uitgeoefend.
Het hof was met de rechtbank van oordeel dat uit de artikelsgewijze toelichting op het nieuwe belastingverdrag met België uit 2001 bleek dat bij de totstandkoming van het nieuwe verdrag de gebruikelijkloonregeling aan de orde was geweest. Daaruit volgt de conclusie dat de gebruikelijkloonregeling in de relatie met België wel van toepassing kan zijn.
Het hof volgde de inspecteur in zijn benaderingswijze voor het vaststellen van de hoogte van het gebruikelijke loon. De inspecteur had gewezen op de schaarste aan orthodontisten en hun verdiencapaciteit en dat een gekwalificeerde vervanger geen genoegen zou nemen met de bedragen zoals genoemd in de 'richtlijn van de NMT'. Het hof vond het aannemelijk dat een vergelijkbare orthodontist een vergelijkbaar loon zou hebben ontvangen van de bv als het gebruikelijke loon zoals de inspecteur voorstond.
Bijlagen:
Dinsdag 12 april 2011
Een werknemer rijdt in hetzelfde jaar met twee opvolgende auto's van de zaak. Halverwege het jaar trekt hij de Verklaring geen privé-gebruik in, omdat hij de tweede auto ook voor privéritten gaat gebruiken en hierdoor uitkomt boven de 500-kilometergrens. De werknemer krijgt een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd. Er moet namelijk rekening worden gehouden met een bijtelling voor het gehele jaar omdat de 500-kilometergrens op kalenderjaarbasis wordt beoordeeld.
Verklaring geen privé-gebruik
De werknemer heeft van 1 januari tot en met 27 april 2008 via zijn werkgever de beschikking over een Toyota Avensis. Vanaf 28 april tot en met 31 december 2008 heeft hij een Volvo S60 tot zijn beschikking. In september 2007 heeft de werknemer een door de inspecteur afgegeven "Verklaring geen privé-gebruik" aan zijn werkgever overgelegd. De Toyota is niet voor privé-doeleinden gebruikt.
Kilometergrens privé-gebruik
Nadat de werknemer de Belastingdienst en zijn werkgever had medegedeeld met de Volvo vanaf 1 juli 2008 ook privé te gaan rijden, heeft de werkgever de forfaitaire loonbijtelling wegens privé-gebruik van de Volvo toegepast. De werknemer heeft de Volvo na 1 juli 2008 voor meer dan 500 km voor privédoeleinden gebruikt. De inspecteur stelt dat het overschrijden van de 500 km-grens ook gevolgen heeft voor het eerste halfjaar van 2008, ondanks dat de Verklaring geen privé-gebruik per 1 juli 2008 is ingetrokken. De werknemer krijgt dan ook over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2008 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd.
Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk en handhaaft de naheffingaanslag loonheffing. De werknemer is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
Kalenderjaarbasis
Hof Den Bosch beslist dat de werknemer door de inspecteur duidelijk is geïnformeerd over het feit dat op kalenderjaarbasis wordt beoordeeld of al dan niet meer dan 500 km privé wordt gereden. Hiertoe wordt verwezen naar het citaat: "Als blijkt dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privé rijdt, wordt het voordeel gesteld op nihil. U heeft aangegeven dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer rijdt.". Dit citaat komt voor in de brief van de inspecteur. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd, aldus het hof.
Bijlagen:
Maandag 11 april 2011
De aanpassingen in de Successiewet 1956 (SW) zijn per 1 januari in werking getreden. Op het terrein van levensverzekeringen is de belangrijkste wijziging de aanpassing van artikel 13 SW. Daar waar voorheen bij gemeenschap van goederen de volledige uitkering belastbaar was, wordt nu nog maar de helft van de uitkering in de belastingheffing betrokken, omdat slechts dat deel gefinancierd is uit het vermogen van de erflater.
Verzekerde lijfrenten, pensioenen en goudenhanddrukstamrechten zouden op grond van artikel 13 SW altijd belastbaar zijn, ware het niet dat de wetgever dat in het kader van de verzorgingsgedachte niet wenselijk vond en daarvoor een vrijstelling in de wet heeft opgenomen. Afhankelijk van de vraag welk fiscaal regime daarop van toepassing is, zijn deze rechten volledig vrijgesteld.
Nabestaandenvoorziening en erfbelasting |
|
Art. 19/44 Wet IB 1964 |
Belast |
Pre-BH-lijfrenten |
Belast, tenzij omgezet in nabestaandenlijfrente 1 |
BH-lijfrenten |
Vrijgesteld 1 |
Pensioen |
Vrijgesteld 1 |
Goudenhanddrukstamrechten |
Vrijgesteld 1 |
Imputatie- of inkortingsregeling
De wetgever vond het te ver gaan dat naast een vrijstelling ook nog eens de algemene vrijstelling (bedrag 2010: € 600.000) zou kunnen worden benut. Daarom dient de algemene vrijstelling te worden gekort. Bij die korting hoeft echter slechts de helft van de waarde van de verkregen vrijgestelde rechten in mindering gebracht te worden. Deze regeling staat bekend als de 'imputatie- of inkortingsregeling'. Deze korting kan er overigens niet toe leiden dat de algemene vrijstelling lager wordt dan € 155.000 (bedrag 2010).
Nu zou de gedachte kunnen zijn dat slechts ¼ van de verkregen rechten gekort hoeft te worden. Immers, op grond van artikel 13 SW is bij gemeenschap van goederen slechts de helft belastbaar en op grond van de imputatieregeling hoef je die verkrijging maar voor de helft te korten op de algemene vrijstelling. De wetgever heeft dat niet gewild. In de imputatieregeling is bij wege van wetsfictie opgenomen dat de vrijgestelde rechten geacht worden volledig afkomstig te zijn van de erflater.
Voorbeeld
Man (51 jaar) en vrouw (49 jaar) waren gehuwd in gemeenschap van goederen. De man is overleden. De vrouw (49 jaar) verkrijgt partnerpensioen van € 45.000 per jaar en een nabestaandenlijfrente van €15.000 per jaar. Het verkregen pensioen en de lijfrente zijn vrijgesteld van erfbelasting. Hoe wordt de imputatie berekend?
De waarde van het pensioen en de lijfrente moet gekapitaliseerd worden aan de hand van de kapitalisatiefactoren van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 (in artikel 5 en 6 Uitvoeringsbesluit Successiewet worden de waarderingsregels voor periodieke uitkeringen genoemd). Voor de imputatieregeling hoeft u slechts de helft in aanmerking te nemen. Vervolgens mag hierop 30% in mindering gebracht worden, omdat de vrouw in de toekomst over het pensioen en de lijfrente inkomstenbelasting verschuldigd is. Omdat er na imputatie altijd een minimale vrijstelling resteert van € 155.000 (bedrag 2010), mag deze vermindering in 2010 nooit groter zijn dan 30% van (€ 600.000 – € 155.000) = € 133.500.
Let op
Met ingang van 2010 geldt de imputatieregeling alleen nog voor een verkrijging door de echtgenoot of partner van de erflater. Wordt een nabestaandenuitkering verkregen door een kind of door de ouders van de erflater, dan vindt er geen imputatie meer plaats.
Stappenplan imputatieregeling
Stap 1 |
waarde lijfrente/pensioen bepalen 50% (60.000 * factor 13) = |
€ 390.000 |
Stap 2 |
IB-latentie berekenen 30% x 390.000 = 117.000 |
|
Stap 3 |
toetsen aan hofuitspraak 2 (117.000 = 133.500) |
€ 117.000 |
Imputatie bedraagt: |
€ 273.000 |
Het verkregen partnerpensioen en de nabestaandenlijfrente zijn volledig vrijgesteld van erfbelasting. Daarnaast resteert nog een algemene vrijstelling van erfbelasting ter grootte van € 600.000 – € 273.000 = € 327.000.
2 Deze werkwijze volgt uit een uitspraak van Hof Amsterdam van 23 januari 2002, nr. 2000/03568 .Vrijdag 8 april 2011
Het komt regelmatig voor dat een moedermaatschappij een lening verstrekt aan haar dochtermaatschappij of een dochtermaatschappij verstrekt een lening aan haar moeder. Zodra blijkt dat de leningnemer de lening niet meer of slechts nog gedeeltelijk kan terugbetalen, komt de vraag aan de orde of de leninggever het verlies op de lening kan aftrekken. Volgens Boitelle Belastingadviseurs BV is het antwoord niet eenvoudig te geven en hangt het af van een groot aantal factoren.
Ten eerste is het de vraag of de lening vanuit fiscaal oogpunt ook daadwerkelijk als lening kan worden aangemerkt. Wat de moeder en dochter als lening boeken, wordt vanuit fiscaal oogpunt in sommige gevallen namelijk aangemerkt als een kapitaalstorting (als de moeder een 'lening' verstrekt aan haar dochter) of als een dividenduitkering (als de dochter een 'lening' verstrekt aan haar moeder). In dat geval is de rente op de lening niet aftrekbaar en kan een verlies op de lening eveneens niet in aftrek worden gebracht. Dit is een reden om vooraf goed te kijken naar de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder een lening wordt verstrekt.
Lening niet aftrekbaar
Het is ook mogelijk dat een lening fiscaal gezien als een echte lening wordt aangemerkt, maar dat een verlies op die lening toch geheel of gedeeltelijk niet aftrekbaar is. Dat was het geval in een uitspraak van de Hoge Raad van 9 mei 2008. In de betreffende zaak had een dochtermaatschappij aan haar moeder een lening verstrekt zonder schriftelijke leningsovereenkomst, zonder aflossingsschema en zonder zekerheid. Volgens de rechter was de lening niet 'zakelijk'. De dochter had namelijk het volle debiteurenrisico aanvaard om het belang van haar moeder te dienen. Als zij een lening zou hebben verstrekt aan een onafhankelijke derde, zou zij een dergelijk risico niet hebben aanvaard. Vanwege de onzakelijkheid van de lening mocht de dochter het verlies op de lening niet in aftrek brengen.
Onzakelijke lening
Op grond van laatstgenoemd arrest zien wij dat de Belastingdienst bij een afwaardering van een lening meer en meer de stelling inneemt dat er sprake is van een onzakelijke lening. 'Wellicht dus goed om eens uw leningsovereenkomst(en) tegen het licht te houden en te controleren op mogelijke onzakelijke voorwaarden.
Donderdag 7 april 2011
Onlangs heeft Gerechtshof Arnhem beslist dat door een vennootschap betaalde kartrace-activiteiten ten dele onttrekkingen vormen.
De kosten die een bedrijf maakt zijn aftrekbaar van de winst. Dat geldt ook voor kosten van reclame en sponsoring. Gemaakte kosten zijn echter niet aftrekbaar als ze niet zakelijk zijn.
Bij sponsoring wil het nogal eens gebeuren, dat niet zozeer de investering in de naamsbekendheid van het bedrijf voorop staat, maar dat het gaat om uitgaven die verband houden met een hobby van de eigenaar of zijn familieleden. Dergelijke uitgaven zijn geen zakelijke kosten.
Casus
Een voorbeeld daarvan is de volgende casus.
Een bedrijf begon in 1995 als nevenactiviteit met de verkoop van karts en onderdelen van karts. Daarnaast werd er een raceteam opgezet voor de zoon van de dga. De kosten van het deelnemen aan racewedstrijden met karts werden als zakelijke kosten geboekt. De Belastingdienst voerde in 1999 een boekenonderzoek uit bij het bedrijf. De uitgaven die betrekking hadden op het karten van de zoon werden geheel als privé-uitgaven aangemerkt. Vanwege de groeiende omvang van de handel in karts en onderdelen accepteerde de fiscus een deel van de uitgaven vanaf 1997 als zakelijk. Na 1999 werd de verkoop van karts en onderdelen gestaakt. De raceactiviteiten gingen door tot in het jaar 2003. De kosten van deze activiteiten liepen enorm op.
In de aangiften vennootschapsbelasting werden deze geheel ten laste van de winst gebracht. De Belastingdienst volgde de ingediende aangiften. Pas na een tweede boekenonderzoek ging de fiscus door het opleggen van navorderingsaanslagen over tot correctie. Aan de dga werden navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd in verband met een uitdeling van winst door de vennootschap.
Nieuw feit
Volgens het Arnhemse Hof beschikte de inspecteur over een nieuw feit. De uitkomst van het eerdere boekenonderzoek en de naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie hoefden de inspecteur niet te doen twijfelen aan de juistheid van de ingediende aangiften. Het Hof vond dat de uitgaven deels zakelijk waren, omdat de uitgaven in 1998 en 1999 verband hielden met nieuwe activiteiten van de vennootschap en na 1999 deels als werving voor een zusterbedrijf konden gelden. De inspecteur maakte niet aannemelijk dat de uitgaven uitsluitend waren gedaan met het oog op de persoonlijke behoeften van de dga. Het hof accepteerde van de kosten bedragen van 25.000 gulden voor de jaren 1998 en 1999 en van 15.000 gulden en 6.806 euro voor de jaren 2000 en 2001. Voor het meerdere waren de bedragen niet aftrekbaar bij de vennootschap en was sprake van uitdelingen van winst aan de dga.
Bijlagen:
Woensdag 6 april 2011
Het ministerie van Financiën heeft de regeling verstrekking jaarloongegevens over het jaar 2010 gepubliceerd. Deze regeling, die is gebaseerd op artikel 39b van de Wet op de loonbelasting 1964, biedt de mogelijkheid om ook over 2010 jaarloongegevens uit te vragen.
Een inhoudingsplichtige hoeft alleen op verzoek van de inspecteur jaarloongegevens aan te leveren. De opgave dient langs elektronische weg gedaan te worden. De uitnodiging tot het verstrekken van gegevens werd eind maart 2011 door de Belastingdienst verstuurd aan de betrokken inhoudingsplichtigen.
Bijlagen:
Dinsdag 5 april 2011
Op 22 april 2011 om 10.00 uur behandelt een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op een openbare zitting de (voortgezette) hoger beroepen over bijdrageplicht Zorgverzekeringswet voor gepensioneerden die buiten Nederland in een EU-lidstaat wonen (pensionado's).
Deze behandeling is een vervolg op een arrest van 14 oktober 2010 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Van Delft e.a. (zaaknummer C-345/09). Dat arrest is gewezen na een verzoek van de Centrale Raad van Beroep om een prejudiciële beslissing.
Niet in strijd is met het Europese socialezekerheidsrecht
Het Hof van Justitie overweegt in dat arrest dat de bijdrage die Nederland inhoudt op het Nederlandse pensioen van betrokkenen, omdat zij recht hebben op medische zorg in het woonland, niet in strijd is met het Europese socialezekerheidsrecht en het vrij verkeer van unieburgers. Wel moet de nationale rechter naar het oordeel van het Hof van Justitie onderzoeken of betrokkenen als burgers van de Europese Unie verschillend zijn behandeld ten opzichte van ingezetenen van Nederland als gevolg van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006.
Aanwezigheid zitting
Mocht belangstellenden bij de zitting aanwezig willen zijn dan kunnen zij vooraf contact opnemen met mevrouw N.G.E. van den Boogaard-Kool of de heer B.C. Rog, beiden bereikbaar onder telefoonnummer 030 - 850 21 01.
[ Bron: Centrale Raad van Beroep ]
Maandag 4 april 2011
Normaal gesproken leidt de overdracht van onroerende zaken tot heffing van overdrachtsbelasting. De verkrijging van een pand bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap is een uitgezonderde verkrijging. In dat geval is geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Door voor één dag een geregistreerd partnerschap aan te gaan hoopt een man op die manier overdrachtsbelasting te voorkomen. Rechtbank Arnhem gaat echter niet akkoord omdat belastingbesparing hier het enige motief is.
Geregistreerd partnerschap
De man is samen met een ander, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van tien onroerende zaken. Op 23 december 2003 gaan zij een geregistreerd partnerschap aan. Hierbij was sprake van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, met uitzondering van de tien onroerende zaken. Het geregistreerd partnerschap is op 24 december 2003 weer ontbonden.
Fraus legis
Op 29 december 2003 hebben beiden de tot de gemeenschap behorende onroerende zaken verdeeld. Voor de heffing van de overdrachtsbelasting is een beroep gedaan op de uitgezonderde verkrijging voor de verdeling van een huwelijksgemeenschap. De inspecteur stelt dat er sprake is van fraus legis en legt een naheffingsaanslag met boete op.
Juridisch geknutsel
De man geeft aan dat hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan met als enige reden het voorkomen dat de verdeling van de onroerende zaken aan de heffing van overdrachtsbelasting zou zijn onderworpen. Er is volgens hem echter geen sprake van strijd met doel en strekking van de wet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor invoering van het geregistreerd partnerschap is namelijk al gewaarschuwd voor mogelijk juridisch geknutsel. De wetgever was hier niet bang voor en wilde het geregistreerd partnerschap niet anders behandelen dan het huwelijk. Gelet op deze wetsgeschiedenis kan van fraus legis geen sprake zijn, aldus de man.
Belastingbesparing
De rechtbank beslist dat belastingbesparing het enige motief was voor het gedurende één dag aangaan van een geregistreerd partnerschap. Het aangaan van het geregistreerd partnerschap had geen praktische en reële betekenis. Volgens de rechtbank zouden doel en strekking van de wet worden miskend als heffing van overdrachtsbelasting voorkomen zou kunnen worden door gedurende één dag een geregistreerd partnerschap aan te gaan, waarbij alleen de te verdelen onroerende zaken tot de gemeenschap van goederen gaan behoren. Dat de wetgever niet bang was voor juridisch geknutsel wil nog niet zeggen dat dan geen sprake kan zijn van fraus legis nu in deze zaak juist wel juridisch wordt geknutseld.
De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag, maar vernietigt de boete omdat sprake is van een pleitbaar standpunt.
Bijlagen:
Vrijdag 1 april 2011
De Hoge Raad beslist dat Euro Tyre Holding bv terecht het btw-nultarief heeft toegepast voor haar leveringen aan de Belgische afnemers Miroco en VBS. Er is namelijk sprake van intracommunautaire leveringen.
De Nederlandse ondernemer Euro Tyre Holding bv, handelt in benodigdheden en onderdelen voor auto's en andere voertuigen. Zij verricht leveringen aan twee in België gevestigde vennootschappen (Miroco en VBS) zonder btw in rekening te brengen. De afnemers verkopen de goederen door aan een derde vennootschap in België (Decof).
Afhaaltransacties
Deze goederen worden door Euro Tyre klaargezet en opgehaald in opdracht van haar afnemers (afhaaltransacties). De opgehaalde goederen worden rechtstreeks gelost bij de uiteindelijke afnemer (Decof) in België. De inspecteur meent dat Euro Tyre onterecht het nultarief heeft toegepast en legt naheffingsaanslagen omzetbelasting op.
Richtlijnen Europese Hof van Justitie
Op verzoek van de Hoge Raad heeft het Hof van Justitie in deze zaak richtlijnen voor de beoordeling gegeven aan de nationale rechter. Hieruit blijkt het volgende: " Als de eerste afnemer, die op het grondgebied van de lidstaat van de eerste levering de macht heeft verkregen om als een eigenaar over het goed te beschikken, uiting heeft gegeven aan zijn voornemen om dat goed naar een andere lidstaat te vervoeren en zich kenbaar heeft gemaakt met zijn door laatstgenoemde staat toegekend identificatienummer voor de belasting over de toegevoegde waarde, moet het intracommunautaire vervoer aan de eerste levering worden toegerekend". Wel geldt als voorwaarde dat de macht om als een eigenaar over het goed te beschikken op de tweede afnemer is overgegaan in de lidstaat van bestemming van het intracommunautaire vervoer.
Intracommunautaire leveringen
De Hoge Raad beslist dat Euro Tyre terecht het nultarief heeft toegepast voor haar leveringen aan de Belgische afnemers Miroco en VBS. De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat de afnemers - bij het sluiten van de koopovereenkomsten - tegenover Euro Tyre hebben verklaard dat de goederen naar België zouden worden vervoerd. Verder is van belang dat deze afnemers zich tegenover Euro Tyre kenbaar hebben gemaakt met hun Belgische btw-nummers en dat Euro Tyre pas nadat de goederen Nederland hebben verlaten, wist dat de goederen zijn doorverkocht. Euro Tyre mag haar leveringen aan Miroco en VBS dan ook beschouwen als intracommunautaire leveringen. De Hoge Raad vernietigt de naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Bijlagen:
Donderdag 31 maart 2011
Steeds vaker verkopen woningcorporaties en ondernemers aan particulieren via verschillende formules (nieuwbouw)woningen met een korting op de marktwaarde. Hetzelfde geldt voor het vestigen van beperkt zakelijke rechten. In de praktijk wordt dit wel aangeduid als de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom.
Vanwege ontwikkelingen op dit gebied heeft staatssecretaris Weekers van Financiën een nieuw besluit uitgebracht over omzetbelasting en overdrachtsbelasting. In het besluit staan verschillende goedkeuringen.
Verkoop onder voorwaarden
De koperskorting varieert meestal tussen 10% en 25% van de marktwaarde van de woning/het beperkt zakelijk recht. Woningcorporaties passen verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom toe om de toegang tot de eigen woningmarkt te bevorderen voor lagere inkomensgroepen. Commerciële bouwondernemers hanteren deze vorm van verkoop doorgaans als verkoopbevorderend instrument.
Waardegrens
De toepassing van het besluit is beperkt tot (nieuwbouw)woningen en beperkt zakelijke rechten gevestigd op onroerende zaken waarvan de gezamenlijke marktwaarde na aftrek van de koperskorting niet hoger is dan € 240.000. De waardegrens heeft als doel te waarborgen dat het besluit alleen wordt toegepast voor woningen die zijn bestemd voor de lagere inkomensgroepen.
Ondernemers op de woningmarkt
Het besluit geldt tevens voor alle ondernemers die aan particulieren (nieuwbouw)woningen verkopen of ten gunste van particulieren beperkt zakelijke rechten vestigen op onroerende zaken via één van de formules die worden gehanteerd bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom. Het besluit geldt ook als de ondernemer geen terugkoopverplichting maar een terugkooprecht heeft op een woning die is verkocht of een beperkt zakelijk recht dat is gevestigd via één van deze formules.
Levering grond
Het besluit geldt ook voor situaties waarin de ondernemer bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom aan particulieren grond levert of ten gunste van particulieren een beperkt zakelijk recht op grond vestigt, en de particuliere koper zelf verantwoordelijk is voor de bouw van de woning.
Omzetbelasting over koperskorting
Het besluit bevat verder richtlijnen voor de heffing van omzetbelasting over de koperskorting bij de doorverkoop aan derden van woningen of beperkt zakelijke rechten door particulieren die deze woningen of beperkt zakelijke rechten eerder van ondernemers hebben afgenomen bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom. De richtlijnen houden in dat de ondernemer omzetbelasting moet voldoen over de koperskorting als de doorverkoop plaatsvindt binnen de herzieningstermijn die geldt voor de woning/het beperkt zakelijk recht en voor zover de particulier de koperskorting geheel of gedeeltelijk aan de ondernemer moet terugbetalen.
Omzetbelasting over aandeel waardeontwikkeling
Als de particulier bij doorverkoop van de woning/het beperkt zakelijk recht de koperskorting niet aan de ondernemer hoeft terug te betalen, maar in plaats daarvan verplicht is de waardeontwikkeling van de woning/het beperkt zakelijk recht te delen met de ondernemer, moet de ondernemer omzetbelasting voldoen over het aan hem toekomende (positieve) aandeel in de waardeontwikkeling. Dit is beperkt tot maximaal het bedrag van de eerder verleende koperskorting.
Goedkeuring bij terugbetalingsverplichting koperskorting
In het besluit is een goedkeuring opgenomen voor situaties waarin andere ondernemers dan woningcorporaties en publiekrechtelijke lichamen verplichtingen opleggen aan particulieren die van hen een woning of een beperkt zakelijk recht kopen via één van de formules bij de verkoop onder voorwaarden of de maatschappelijk gebonden eigendom. De goedkeuring houdt in dat verplichtingen die particulieren dwingen de koperskorting terug te betalen aan de betrokken ondernemer bij terug- of doorverkoop van de woning/het beperkt zakelijk recht, worden aangemerkt als een waardedrukkende factor die de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting verlaagt.
Rekenvoorbeelden
In de bijlage bij het besluit zijn rekenvoorbeelden opgenomen om de toepassing van de in het besluit opgenomen goedkeuringen toe te lichten.
Bijlagen:
Woensdag 30 maart 2011
Een man heeft de afkoopsommen van twee lijfrenteverzekeringen niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Dit komt hem duur te staan. De inspecteur legt namelijk een vergrijpboete op van 50%. Hof Leeuwarden handhaaft de boete omdat sprake is van voorwaardelijke opzet.
Afkoopsommen
De man heeft in het verleden twee kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule gesloten. In 2005 besluit hij de tot expiratie gekomen kapitalen ineens uit te laten keren. De verzekeringsmaatschappij informeert de man per brief over de fiscale gevolgen van de voorgenomen afkoop. In dat geval is over de te ontvangen afkoopwaarde nog (maximaal) 52% inkomstenbelasting is verschuldigd. Desondanks meldt de man de ontvangen afkoopsommen niet aan zijn adviseur die voor hem de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 verzorgt.
Conceptaangifte
In de door de adviseur opgestelde conceptaangifte is de ontvangst van deze afkoopsommen dan ook niet opgenomen. De adviseur heeft de conceptaangifte aan de man verstuurd met de mededeling dat als hij niet binnen twee weken zou reageren, hij geacht werd akkoord te zijn met de inhoud van de aangifte. De man heeft niet meer gereageerd en de aangifte is ingediend.
Vergrijpboete
Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur de ontvangen afkoopsommen opgenomen en een vergrijpboete opgelegd van 50%. Rechtbank Leeuwarden beslist dat de inspecteur geen vergrijpboete kan opleggen. De inspecteur heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de man bewust te kort is geschoten in de samenwerking met zijn adviseur. Er is dan ook geen sprake van (voorwaardelijke) opzet. De inspecteur komt in hoger beroep.
Voorwaardelijke opzet
Het Hof beslist dat wel sprake is van voorwaardelijk opzet. Aannemelijk is dat de man bewust informatie over de afkoopsommen achterwege heeft gehouden richting zijn adviseur. Zeker gezien de hoge bedragen had de man in ieder geval de conceptaangifte moeten nakijken of daarin de afkoopsommen wel waren verwerkt. Door dit alles heeft de man bewust het risico aanvaard van een onjuist ingediende aangifte inkomstenbelasting. Het hof handhaaft de vergrijpboete.
Bijlagen:
Dinsdag 29 maart 2011
Als een dga borg staat voor de schulden van zijn BV, dan wordt dat gezien als een terbeschikkingstelling van vermogen aan de BV. Daardoor vallen de resultaten op een dergelijke borgstelling in box 1 (maximaal 52%). Op het moment dat de dga door de crediteur (vaak is dat de bank) wordt aangesproken om de schulden van zijn BV te betalen, ontstaat een aftrekbaar TBS-verlies. Dit verlies wordt dan veroorzaakt doordat de dga een (waardeloze) regresvordering krijgt op zijn BV die kan worden afgewaardeerd.
De vraag is of de dga wellicht al eerder een verlies kan nemen. Door een verslechterde financiële positie van de BV wordt het risico dat de dga wordt aangesproken als borg namelijk steeds groter. Onlangs heeft Hof Amsterdam deze vraag bevestigend beantwoord.
Volgens Hof Amsterdam ontstaat een (voorwaardelijke) regresvordering uit hoofde van een borgtocht vanaf het moment dat de borgtochtovereenkomst is gesloten. Zowel de voorwaardelijke regresvordering (op de BV) als de voorwaardelijke borgtochtverplichting aan de derde (de bank) behoort tot het werkzaamheidsvermogen van de dga/borgsteller. Daardoor kan ingeval van (dreigende) insolvabiliteit van de BV een negatief saldo van de (rechtstreeks met elkaar samenhangende) regresvordering en de borgtochtverplichting als passiefpost tot uiting worden gebracht. Bij de waardering van deze passiefpost dient de kans (de redelijke mate van zekerheid) dat de dga als borg wordt aangesproken te worden ingeschat. Wanneer de solvabiliteit van de BV verslechtert, zal de passiefpost hoger moeten worden gewaardeerd. Zodoende kan al een aftrekbaar verlies worden genomen vóórdat de dga daadwerkelijk als borg wordt aangesproken.
Boitelle Belastingadviseurs: 'Deze beslissing van Hof Amsterdam over de timing van het in aanmerking nemen van het TBS-verlies kan tot voordelen leiden. Denk hierbij aan liquiditeitsvoordelen en tariefsvoordelen, al dan niet als gevolg van de achterwaartse verrekening van het TBS-verlies met inkomens uit de drie voorafgaande jaren. Naar verwachting zal de Belastingdienst cassatie instellen tegen deze hofuitspraak. Dit neemt niet weg dat bovengenoemde visie als standpunt ingenomen kan worden, bijvoorbeeld, in uw aangifte inkomstenbelasting of in een bezwaarprocedure.'
Maandag 28 maart 2011
Alhoewel een directeur-grootaandeelhouder (dga) wel de intentie had om de registratie van zijn autoritten goed bij te houden is hij hier toch niet helemaal in geslaagd. Volgens rechtbank Haarlem waren de rittenregistraties niet betrouwbaar en moeten zij daarom worden verworpen. De inspecteur heeft terecht het autokostenforfait toegepast.
Autokostenforfait
Een bv stelt in de jaren 2004 en 2005 aan haar dga twee auto's ter beschikking. Voor deze auto's houdt de dga een rittenregistratie bij. In zijn aangiften inkomstenbelasting heeft hij dan ook geen bijtelling voor het privégebruik (autokostenforfait) van de auto's in aanmerking genomen. Volgens de inspecteur zijn de rittenregistraties niet betrouwbaar. Hij verwerpt deze dan ook en corrigeert de aangiften.
Onbetrouwbare rittenregistraties
De rechtbank beslist dat de rittenregistraties geen betrouwbare weergave geven van de werkelijke gereden (privé-)kilometers. De registraties moeten dus inderdaad worden verworpen. Volgens de rechtbank had de dga wel de intentie om de registratie van de ritten goed bij te houden, maar niet iedere rit werd nauwkeurig genoteerd en ook de kilometerstanden werden niet altijd na iedere rit overgenomen. Verder stelt de rechtbank vast dat bezoekadressen, gereden routes en afwijkende routes van de meest gebruikelijke routes niet zijn genoteerd. De inspecteur heeft dan ook terecht het autokostenforfait toegepast.
Bijlagen:
Belastingschulden en onbewezen premiebetalingen mogen niet worden meegenomen bij de bepaling van het belastbaar inkomen. Dat heeft de Haagse belastingrechter in een zaak beslist. Uitzondering hierop is een erfbelastingschuld. Die telt vanaf 1 januari 2010 wel mee in box 3.
De belastingplichtige in deze kwestie gaat in hoger beroep bij Hof Den Haag omdat hij het oneens is met de verhoging van zijn aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2003 die de inspecteur heeft toegepast. De verhoging heeft onder meer betrekking op de twee volgende onderdelen:
Donderdag 24 maart 2011
Voor de berekening van de kinderkorting is het verzamelinkomen per kalenderjaar bepalend en niet het gezamenlijk verzamelinkomen ontstaan vanaf het moment van samenwoning.
Een man gaat op 8 februari 2006 samenwonen met een vrouw en haar 14-jarige dochter. Beiden kiezen voor het jaar 2006 voor fiscaal partnerschap. De man claimt aftrek wegens kinderkorting en aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Ter zitting voor Rechtbank Breda komen partijen overeen dat de man een bedrag van krap € 1.000 in aftrek kan brengen als buitengewone uitgaven, waardoor het box 1 inkomen van de man daalt en hij recht krijgt op € 29 kinderkorting. Zowel de man als de inspecteur gaan in hoger beroep.
Tijdsevenredige toerekening
Voor Hof 's-Hertogenbosch stelt de man dat zijn box 1 inkomen voor de berekening van de kinderkorting verminderd moet worden met het gedeelte dat tijdsevenredig toerekenbaar is aan de periode 1 januari 2006 tot 8 februari. Dit is de periode dat hij geen gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met zijn partner.
Hogere kinderkorting
Volgens de man moet zijn belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.236 voor toepassing van de kinderkorting worden vastgesteld op 327/365 x € 31.236 = € 27.984. Rekening houdend met het gezamenlijke verzamelinkomen zou de kinderkorting dan € 216 bedragen. Om zijn standpunt te onderbouwen verwijst de man nog naar de term 'onderhouden' in het artikel over de kinderkorting.
Verzamelinkomen per kalenderjaar
Het hof sluit zich aan bij de uitspraak van de rechtbank die het beroep van de man heeft verworpen omdat in de Wet inkomstenbelasting het verzamelinkomen per kalenderjaar bepalend is, en er geen uitzondering geldt voor de berekening van de kinderkorting. Het hoger beroep van de man is ongegrond.
Per 2008 is de kinderkorting vervangen door de kindertoeslag. Deze toeslag is na één jaar alweer vervangen door het huidige kindgebonden budget. Het nadeel van de kinderkorting was, dat gezinnen die weinig belasting betaalden de korting daardoor niet of niet volledig konden benutten. Ook bij het kindgebonden budget geldt het verzamelinkomen.
Bijlagen:
De rechtbank in Breda heeft onlangs beslist dat de Belastingdienst een teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) uiterlijk moet vaststellen bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Doet de fiscus dat niet, dan is sprake van een overschrijding van een redelijke termijn.
Dit kan leiden tot toekenning van een kostenvergoeding voor extra (onnodige) administratieve handelingen om de teveel ingehouden premie Zvw terug te krijgen.
De aanleiding tot de uitspraak was een lange procedure die een man moest doorlopen om een teveel betaald bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet terug te krijgen, waarbij hij ook nog gegevens die hij al verstrekt had, nogmaals moest opgeven. De rechtbank maakte uit de Zorgverzekeringswet op dat het de opzet is om de heffing en de invordering van de inkomensafhankelijke premie Zvw zo veel mogelijk te combineren met die van de loon- en inkomstenbelasting. Omdat die termijn ruim overschreden was, had de man recht op een vergoeding voor onnodige administratieve kosten en een proceskostenvergoeding.
Bijlagen:
Dinsdag 22 maart 2011
Onlangs heeft rechtbank Breda beslist dat een sportbondscoach toch in aanmerking kwam voor een door hem aangevraagde Verklaring arbeidsrelatie dga (VAR-dga). De inspecteur had echter een VAR-loon afgegeven.
De uitspraak van der rechtbank leidde er toe dat de sportbond geen loonbelasting en premies sociale verzekeringen op de overeengekomen vergoeding hoefde in te houden.
De bondscoach verrichtte zijn werkzaamheden op grond van een overeenkomst van opdracht en niet op grond van een arbeidsovereenkomst.
De bondscoach was in beginsel geheel vrij in de vormgeving en uitvoering van zijn werkzaamheden, zolang daarmee de doelstelling (het winnen van zoveel mogelijk prijzen) werd gerealiseerd. De sportbond kon weliswaar enig gezag uitoefenen, maar dat zag uitsluitend op het verwezenlijken van de doelstelling en niet op de wijze waarop de bondscoach zijn werkzaamheden uitvoerde.
Voor zover sprake was van gezag (gezag is een van de drie elementen van een dienstbetrekking), was sprake van andersoortig gezag en geen sprake van gezag in de zin van een dienstbetrekking.
Bijlagen:
Een inspecteur kan een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen als blijkt dat te weinig omzetbelasting is betaald. De naheffingsaanslag moet binnen 5 jaar na het belastingjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, worden opgelegd. Deze termijn luistert zeer nauw, zo blijkt uit een uitspraak van hof 's-Hertogenbosch. Omdat de inspecteur de naheffingsaanslag net buiten de vijfjaarstermijn heeft opgelegd, vernietigt het hof de aanslag.
Aan een bv is een naheffingsaanslag omzetbelasting 2002 opgelegd. De aanslag heeft als dagtekening 29 december 2007 en is door de bv ontvangen op 3 januari 2008. In geschil is of de aanslag tijdig is opgelegd. Volgens rechtbank Breda heeft de naheffingsaanslag de bv buiten de naheffingstermijn van vijf jaren bereikt, maar is deze wel binnen de vijfjaarstermijn opgelegd en verzonden.
Vijfjaarstermijn
Het hof beslist dat niet aannemelijk is dat de naheffingsaanslag binnen de termijn van vijf jaar is opgelegd. De inspecteur brengt een ambtsedige verklaring van een medewerker in waaruit blijkt dat de aanslag op vrijdag 28 december 2007 is aangeboden met 48-uurspost. Te verzenden naheffingsaanslagen mogen niet later dan twee dagen voor de dagtekening worden aangeboden. Dit blijkt uit een computeruitdraai over de planning van de verwerking van de aanslagen van oktober 2007 tot en met december 2007.
Aanbieden naheffingsaanslag
De bv stelt dat de desbetreffende naheffingsaanslag, gelet op de dagtekening van zaterdag 29 december 2007, op donderdag 27 december 2007 had moeten worden aangeboden. De inspecteur verklaart op zijn beurt dat hij niet weet waarom de naheffingsaanslag pas op 28 december 2007 met 48-uurs post is aangeboden. De naheffingsaanslag had inderdaad, aldus de inspecteur, twee dagen vóór de dagtekening - dus op donderdag 27 december 2007 - moeten worden aangeboden. Niet duidelijk is wat hiervan de consequentie is voor de daadwerkelijke datum van terpostbezorging van de naheffingsaanslag.
Naheffingsaanslag te laat verzonden
Volgens het hof slaagt de inspecteur er niet in aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag ook echt in 2007 is verzonden. Naast de reeds genoemde ambtsedige verklaring en de verklaring van de inspecteur neemt het hof daarbij ook het volgende in overweging: maandag 31 december 20007 was een reguliere werkdag, dinsdag 1 januari 2008 was Nieuwjaarsdag en de feitelijke datum van ontvangst van de naheffingsaanslag was pas donderdag 3 januari 20008. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag.
Bijlagen:
De afgelopen jaren is er veel bezwaar gemaakt tegen aftrekcorrecties, bijvoorbeeld op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA). Ondanks recente uitspraken waarin het BUA niet strijdig wordt geacht met de BTW-richtlijn, kan het nog steeds zinvol zijn om bezwaar te maken. Daarnaast geeft een arrest van de Hoge Raad aanleiding om bezwaar te maken tegen de correctie voor privé-gebruik van de auto van de ondernemer.
De Hoge Raad heeft op 29 oktober 2010 prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over het privé-gebruik van de auto van door de ondernemer. Nederland heeft bij de inwerkingtreding van de Zesde (BTW) Richtlijn gebruik gemaakt van de zogenaamde ëstandstill bepaling'. Deze bepaling houdt in dat Lidstaten aftrekcorrecties mogen handhaven die golden tot 1 januari 1979. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de aftrek niet verder mag worden beperkt. Omdat de forfaitaire aftrekcorrecties diverse malen wijzigingen hebben ondergaan, waardoor ondernemers méér aftrek moeten corrigeren dan vóór 1 januari 1979, kan het standpunt worden ingenomen dat de aftrekcorrectie privé-gebruik in strijd is met de Europese BTW-wetgeving dan wel dat de correctie niet meer mag bedragen dan 12% x 20% x de cataloguswaarde (dit is de correctie zoals die gold op 1 januari 1979).
Tip
U kunt binnen 6 weken na het indienen van de BTW-aangifte waarin u het privé-gebruik auto heeft aangegeven bezwaar maken tegen de eigen aangifte waarin de correctie voor het privé-gebruik is opgenomen als deze hoger is dan 12% x 20% x de cataloguswaarde. Let wel, het gaat slechts om een klein bedrag. Meestal worden alleen bezwaarschriften ingediend bij duurdere auto's.
Aftrekcorrectie op grond BUA bij eigen bijdrage door personeel
Ondanks het feit dat het Europese Hof van Justitie het merendeel van de categorieën die worden genoemd in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 niet in strijd acht met de Europese BTW-wetgeving, kan in bepaalde situaties nog steeds bezwaar worden gemaakt tegen de aftrekcorrectie op grond van het BUA. Op grond van het arrest Scandic van het Europese Hof van Justitie kan het standpunt worden ingenomen dat het BUA niet van toepassing is, indien het personeel een niet-symbolische eigen bijdrage betaalt voor verstrekkingen door de werkgever, zoals bijvoorbeeld een eigen bijdrage voor de auto van de zaak.
Tip
Het is aan te raden om binnen 6 weken na het indienen van de BTW-aangifte bezwaar te maken tegen de correctie privé-gebruik auto waarvoor een eigen bijdrage is betaald.
Let op
Bezwaar maken op grond van het arrest Scandic kan alleen indien de werkgever in iedere BTW-aangifte BTW heeft voldaan over de eigen bijdrage. Wordt de eigen bijdrage uitsluitend in de laatsteBTW-aangifte verrekend met de BTW-correctie, dan is bezwaar maken niet mogelijk.
Aftrekcorrectie bij activiteit voor werkgever en werknemer heeft geen keus
Het Europese Hof van Justitie acht het merendeel van de categorieën die worden genoemd in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 niet in strijd met de Europese BTW-wetgeving. Desondanks kan in bepaalde situaties nog steeds bezwaar worden gemaakt tegen de aftrekcorrectie op grond van het BUA. Op grond van het arrest Danfoss A/S van het Europese Hof van Justitie kan het standpunt kan worden ingenomen dat verdedigbaar is dat geen BUA-correctie plaats kan vinden als:
Wie als ondernemer goederen verkoopt en levert aan een afnemer in een ander EU-land mag daarop het nultarief toepassen als sprake is van een intracommunautaire levering.
Er gelden twee voorwaarden. De goederen moeten daadwerkelijk naar het andere EU-land worden vervoerd en de afnemer is ondernemer met een geldig btw-identificatienummer in het land waar de goederen naartoe gaan. Van rechtbank Arnhem mag een ondernemer het btw-nultarief niet toepassen omdat hij tijdens de leveringen niet over het juiste btw-nummer beschikte van zijn afnemer.
Verificatie btw-nummer
Een ondernemer levert goederen aan een andere ondernemer (afnemer), die in Duitsland is gevestigd. Hij past bij de leveringen het btw-nultarief toe, omdat er sprake is van intracommunautaire leveringen. Bij de verificatie van het btw-nummer van de Duitse afnemer deelt de Belastingdienst de ondernemer begin 2008 mee dat het nummer wel correct is maar dat het 31 december 2007 als einddatum heeft.
Naheffingsaanslag omzetbelasting
De ondernemer vraagt de Duitse afnemer om een nieuw btw-nummer, maar verifieert dat niet. Later blijkt dat het nummer niet op naam van de afnemer staat. Ook tijdens latere verificaties blijkt dat de nummers van de Duitse afnemer niet correct zijn. De Belastingdienst verzoekt de ondernemer daarom om de onjuiste nummers te corrigeren. Omdat hij niet de juiste nummers aanlevert, legt de inspecteur aan de ondernemer een btw-naheffingsaanslag op.
Ongeldig btw-nummer
Rechtbank Arnhem beslist dat de ondernemer ten tijde van de leveringen niet over het juiste btw-nummer beschikte en daarom geen recht heeft op toepassing van het btw-nultarief. De rechtbank overweegt daarbij dat de ondernemer wist dat het oude btw-nummer niet meer geldig was en dus tijdig het nieuwe btw-nummer had moeten verifiëren.
Regelmatig verificatie
Volgens de rechtbank had de Belastingdienst hem niet eerder op het onjuiste btw-nummer hoeven te wijzen. Nu de ondernemer gebruik maakt van het btw-nultarief moet hij regelmatig de juistheid van het btw-nummer verifiëren. Verder overweegt de rechtbank nog dat de ondernemer met de door hem overgelegde bescheiden niet heeft doen blijken dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd. De inspecteur heeft terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Bijlagen:
Voor toepassing van de autokostenfictie is doorslaggevend of het privé-gebruik van een auto van de zaak op kalenderjaarbasis onder de 500 kilometer blijft. Een werknemer krijgt alsnog te maken met de bijtelling auto van de zaak omdat de privékilometers van twee opvolgende auto's bij elkaar worden opgeteld. Hierdoor overschrijdt hij de 500 kilometergrens.
Opeenvolgende auto's
Een werknemer beschikt het hele jaar 2009 over een auto van de zaak en daarnaast over een auto in privé. Aan de werknemer is een 'Verklaring geen privé-gebruik auto' afgegeven. In 2009 rijdt hij in twee verschillende auto's van de zaak. De eerste acht maanden in een auto met een cataloguswaarde van € 51.989 en de laatste vier maanden in een van € 68.780.
Kilometeradministratie
Uit de door de werknemer bijgehouden kilometeradministratie blijkt dat hij over de eerste acht maanden minder dan 8/12 x 500 kilometer privé met de auto heeft gereden. Over deze periode is door de werkgever de bijtelling voor privé-gebruik niet toegepast. Dat doet de werkgever wel over de tweede periode van 2009 nadat de werknemer heeft aangegeven dat hij de auto van de zaak ook voor privé doeleinden gaat gebruiken. De inspecteur legt de werknemer vervolgens een naheffingsaanslag loonheffingen op wegens privégebruik auto over de periode tot september.
Autokostenfictie
Rechtbank Arnhem geeft aan dat voor de toepassing van de autokostenfictie doorslaggevend is of het privé-gebruik van een auto van de zaak op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer bedraagt. Dat het hier om twee auto's gaat maakt de situatie niet anders, aldus de rechtbank. Nu het privé-gebruik van de achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto's in 2009 niet minder dan 500 kilometer bedraagt, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Bijlagen:
Alimentatie en giften. Zo veel hebben die onderwerpen gewoonlijk niet gemeen. Maar in de fiscaliteit kijken we nergens meer van op.
Het begon allemaal met een uitspraak van de Hoge Raad, die in 2009 enige opschudding veroorzaakte op het Ministerie van Financiën. Het ging over periodieke giften, die bijvoorbeeld worden gedaan aan goeddoelinstellingen maar soms ook aan verenigingen. Periodieke giften mogen volledig worden afgetrokken, dus zonder drempel en zonder maximum. De voorwaarde is dat het gaat om een notarieel vastgelegde verplichting om tenminste vijf jaar lang elk jaar een vast bedrag aan dezelfde instelling te geven.
Volgens de Hoge Raad vormt ook alimentatie een schuld in box 3
De uitspraak van de Hoge Raad ging niet over de aftrek van de periodieke gift zelf, maar over het deel van deze giften dat in de komende jaren nog moest worden geschonken. De schenker stelde dat dit voor hem een schuld was, die in box 3 in aanmerking mocht worden genomen. Hij was immers de verplichting aangegaan om die bedragen in de toekomst te schenken.
Maar volgens de Belastingdienst zou er dan een dubbel voordeel zijn: én giftenaftrek én een lager vermogen in box 3.
De Hoge Raad zag dat echter anders en gaf de betrokkene gelijk. Aftrek van de schuld in box 3 was toegestaan.
De uitspraak leidde tot Kamervragen. De Kamerleden voorzagen dat behalve voor giften ook voor andere aftrekposten een soortgelijke aftrek in box 3 zou gaan gelden, bijvoorbeeld voor alimentatie die iemand betaalt aan zijn ex-echtgenoot of ex-samenwoonpartner. Die alimentatie zelf is al aftrekbaar. Op grond van het arrest zou het ook wel eens zo kunnen zijn dat de in de toekomst te betalen alimentatie als schuld in box 3 zou kunnen worden afgetrokken. In antwoord op Kamervragen zei de staatssecretaris dat het volgens hem bij alimentatie allemaal heel anders lag maar dat hij voor de zekerheid toch de wet ging aanpassen. Dat geschiedde.
Vanaf 30 december 2009 was het wettelijk afgelopen met de giften- en alimentatieschuld in box 3. Een slimme datum, want daardoor kon de schuld in 2009 alleen op 1 januari - de eerste peildatum voor box 3 - in aanmerking worden genomen en niet meer op 31 december.
Ondertussen procedeerde de Belastingdienst gewoon door over de alimentatieschuld in de eerdere jaren in de hoop dat de Hoge Raad zou bevestigen dat het voor alimentatie heel anders lag dan voor giften. Maar de Hoge Raad bleek onverbiddelijk: voor alimentatieschulden geldt hetzelfde als voor de periodieke giften: zij vormen een schuld in box 3. De staatssecretaris kon in ieder geval tevreden zijn omdat hij niet voor niets de wet had aangepast.
Ondanks wetsaanpassing is kinderalimentatie nog steeds een schuld in box 3
Toch blijkt er nog een weeffoutje te zijn. In de uitspraak deelde de Hoge Raad en passant mee dat niet alleen de alimentatie aan de ex-echtgenoot of ex-partner als schuld kan worden afgetrokken, maar ook de alimentatie die men als gescheiden ouder aan zijn kinderen moet betalen. Op dat punt is de wet merkwaardig genoeg niet gewijzigd.
Waarschijnlijk zal Financiën nu ook voor de kinderalimentatie de wet gaan repareren. Maar dat kan niet met terugwerkende kracht, zodat deze verplichtingen in ieder geval ook in de aangiften over 2010 en 2011 in box 3 als schuld kunnen worden meegenomen.
Maandag 14 maart 2011
Een aanmerkelijkbelanghouder rekent de blote eigendom van een drietal panden tot zijn inkomen uit sparen en beleggen. Rechtbank Breda besliste eind 2009 dat de terbeschikkingsstellingsregeling ook van toepassing is bij de aankoop van bloot eigendom. Advocaat-Generaal Niessen (AG) komt tot de conclusie dat de aanmerkelijkbelanghouder zijn aandeel in de onroerende zaken ter beschikking heeft gesteld aan de vennootschappen waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft.
Econnomische blote eigendom
De aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder) koopt in de jaren 1997 en 1998, van een aantal bv's waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft, een aandeel in de economische blote eigendom van een drietal panden. De bv's behouden zich het recht van vruchtgebruik voor, gedurende een periode van twintig jaar. Zij zijn de juridische eigenaren van de panden en dragen het risico van tenietgaan van de opstallen. Alle panden zijn in gebruik bij de bv's.
Box 3 inkomen
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het jaar 2001 rekent de ab-houder de blote eigendom van de panden tot het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De inspecteur rekent het aandeel in de blote eigendom van de panden echter tot het inkomen uit werk en woning (box 1).
Gesplitste aankoop
Volgens de rechtbank moet het begrip 'ter beschikking stellen' in de inkomstenbelasting ruim worden uitgelegd. Zou het een gesplitste aankoop zijn geweest, dan zou de terbeschikkingsstellingsregeling in ieder geval van toepassing zijn. Dit blijkt uit de wetsgeschiedenis. Bij een gesplitste aankoop koopt de verbonden vennootschap het vruchtgebruik van het vermogensbestanddeel en de ab-houder de blote eigendom daarvan.
Terbeschikkingsstellingsregeling van toepassing
Dat in deze zaak het vruchtgebruik, als onderdeel van de eigendom, reeds aanwezig was bij de vennootschappen terwijl dat in het geval van gesplitste aankoop niet was, rechtvaardigt geen verschil in fiscale behandeling. Dat dit geval niet expliciet in de wetsgeschiedenis wordt genoemd is niet van belang. De terbeschikkingsstellingsregeling is ook hier van toepassing.
De AG buigt zich nu over de vraag of de ab-houder in deze zaak zijn aandeel in de onroerende zaken ter beschikking stelt aan de bv's en komt tot de conclusie dat dit inderdaad het geval is.
Vergelijkbare situatie
In zijn conclusie schetst de AG een nauw verwante situatie. Stel dat de ab-houder de onroerende zaken in volle eigendom heeft en daarop vervolgens een vruchtgebruik ten behoeve van de bv's vestigt. In dat geval bestaat er geen enkele twijfel dat de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is. De verkrijging van de blote eigendom door de ab-houder en die van het vruchtgebruik door de vennootschap heeft immers in onderlinge samenhang plaatsgevonden en de ab-houder is als actieve partij bij de vestiging van het vruchtgebruik betrokken.
Gelet op zowel de ratio van de regeling (de aangroei van de blote-eigendomswaarde tot volle waarde komt aan een ab-houder toe) en de ruime wettekst ("in feite, direct of indirect, ter beschikking stellen") zou het daarmee in strijd zijn wanneer de ab-houder in deze zaak voor de heffing van inkomstenbelasting anders zou worden behandeld dan de ab-houder in de hierboven geschetste nauw verwante situatie.
Bijlagen:
Er zijn maar weinig bedrijven in het mkb die overstappen naar de nieuwe werkkostenregeling. Dit blijkt uit onderzoek dat Grant Thornton en Baker Tilly Berk onafhankelijk van elkaar hebben uitgevoerd bij hun klanten. Van de 5500 bedrijven waar zij de loonadministratie doen, is slechts een klein percentage overgestapt.
Dit meldt De Telegraaf . Bij de 2553 bedrijven voor wie Grant Thornton de loonadministratie doet, zijn er 277 per 1 januari overgestapt naar de werkkostenregeling. Dat is 11%. Bij Baker Tilly Berk is de animo nog minder. Van de ruim 3300 werkgevers hebben er 78 (2,4%) de moeite genomen om de regeling in te voeren. Beide organisaties noemen het aantal schikbarend laag.
[ Bron: De Telegraaf ]
Donderdag 10 maart 2011
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) rijdt regelmatig met een auto van de zaak van en naar de golfclub. Volgens rechtbank Arnhem hebben de ritten een gemengd karakter en zijn ze niet gemaakt binnen de dienstbetrekking. De dga heeft hierdoor de 500 km-grens overschreden en de inspecteur heeft daarom terecht een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
Sluitende km-administratie
De dga neemt door middel van zijn personal holding deel in diverse ondernemingen en projecten. Via zijn holding heeft hij de beschikking over twee personenauto's. Voor de ene auto past de holding een bijtelling toe. Met betrekking tot de andere auto heeft de dga een Verklaring geen privegebruik auto aangevraagd en verkregen. Van alle gereden kilometers met deze auto heeft de dga een sluitende km-administratie bijgehouden. De holding heeft voor deze auto dan ook geen bijtelling toegepast.
Autoritten naar de golfclub
De auto is onder meer gebruikt voor ritten van en naar de golfclub, waarvan de dga geen lid, maar alleen sponsor is. In 2006 gaat het om 211 km, waarvan de inspecteur uiteindelijk stelt dat de grens van 500 km niet wordt overschreden, ook al zouden de km's geheel privé zijn. In 2007 gaat het echter om circa 330 km. In geschil is of deze km's zakelijk of privé zijn. Als de ritten niet zakelijk zijn, dan is niet in geschil dat de dga met de auto in 2007 méér dan 500 km voor privé-doeleinden heeft gereden en dat de naheffing loonbelasting over 2007 terecht is.
Gemengd karakter
De rechtbank beslist dat de ritten van en naar de golfclub een gemengd karakter hebben. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het spelen van golf in het algemeen behoort tot de privé-sfeer. De dga heeft echter aannemelijk gemaakt dat ook zakelijke overwegingen een rol hebben gespeeld. Daartoe heeft hij een lijst overgelegd met deals die zijn voortgevloeid uit afspraken op de golfclub.
Geen nauw verband met dienstbetrekking
Volgens de rechtbank worden de door de dga gemaakte ritten van en naar de golfclub in dezelfde mate gemaakt door iemand die zich, wat inkomen, vermogen en gezin betreft, in dezelfde omstandigheden bevindt, maar die niet dezelfde dienstbetrekking vervult. De ritten hebben dus geen nauw verband met de dienstbetrekking. De inspecteur heeft volgens de rechtbank dan ook terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan de dga.
Bijlagen:
Een bestuurder kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de onbetaalde heffingsrente door zijn bv. De inspecteur beschikte namelijk al in 2002 over de benodigde gegevens om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen, maar doet dit uiteindelijk pas eind 2006. Het oplopen van de heffingsrente is dan ook niet te wijten aan onbehoorlijk bestuur, maar aan het te lang aanhouden van de zaak door de inspecteur.
Ontbinding bv
De bestuurder is van september 2001 tot oktober 2002 enig aandeelhouder van een bv. De bv is opgericht in september 2001 en handelt in mobiele telefoons. Volgens de inspecteur heeft de bv in 2001 en 2002 over intracommunautaire transacties ten onrechte het nultarief toegepast. In 2005 is de bv ontbonden. De ontvanger van de Belastingdienst verzoekt in 2007 de vereffening van de bv te heropenen. Vervolgens is aan de vereffenaar in december van dat jaar een duplicaat gezonden van de naheffingsaanslag omzetbelasting uit december 2006.
Aansprakelijkstelling
Bij beschikking van 7 februari 2008 heeft de ontvanger de bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2001 tot en met 30 september 2002 van de bv. Het gaat om een bedrag aan omzetbelasting van € 589.840, heffingsrente tot een bedrag van € 110.927, verschuldigde kosten van € 13 en invorderingsrente.
Rechtbank vermindert aansprakelijkstelling
De vraag is of de bestuurder terecht aansprakelijk is gesteld voor de niet betaalde aanslag en voor ondermeer de heffingsrente. Rechtbank Haarlem beslist dat de aanslag voor wat betreft 2001 te laat is opgelegd en vermindert de aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 227.821. Bovendien wordt de aansprakelijkstelling ook verlaagd voor wat betreft de heffingsrente en wel tot een bedrag van € 33.942.
Beschikking heffingsrente onterecht
Hof Amsterdam beslist dat de beschikking heffingsrente niet terecht is omdat de inspecteur al in 2002 over alle benodigde gegevens beschikte. Het feit dat de inspecteur de zaak destijds bij de FIOD heeft aangemeld en dat die er jaren mee bezig is geweest en er uiteindelijk niets mee heeft gedaan, kan de bestuurder niet worden aangerekend. Hij kan dus niet aansprakelijk worden gehouden voor de betaling van de heffingsrente ad € 33.942. Het hof vermindert de aansprakelijkstelling tot € 227.821.
Bijlagen:
Een door de werkgever betaalde en niet op de werknemer verhaalde verkeersboete vormt loon. Dit geldt volgens Hof Amsterdam ook als het een buitenlandse verkeersboete betreft.
Onder de werkkostenregeling geldt dat als een werkgever ervoor kiest om een door buitenlandse autoriteiten opgelegde verkeersboete niet op de werknemer te verhalen, hij het voordeel wegens het niet-verhalen kan aanwijzen als eindheffingsbestanddeel ten laste van de vrije ruimte.
Verkeersboetes die door de Nederlandse autoriteiten zijn opgelegd, moeten voor toepassing van de werkkostenregeling echter verplicht tot het loon van de werknemer worden gerekend.
Uit de tekst van de Wet op de loonbelasting en wetsgeschiedenis valt niet af te leiden dat een boete die door een buitenlandse autoriteit is opgelegd vrij vergoed kan worden. Uit de wet volgt slechts dat het vergoeden, dan wel het niet verhalen, van buitenlandse geldboetes niet onder alle omstandigheden tot loonheffing leidt.
De verkeersovertreding in de casus is echter niet gemaakt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De betaling van de boete door de bv is daarom terecht als loon aan te merken.
Maandag 7 maart 2011
De Hoge Raad heeft beslist dat een door een directeur-grootaandeelhouder (dga) behaald rentevoordeel door rentearbitrage niet belastbaar was als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row).
De dga had van zijn bv een grote som geld geleend tegen hetzelfde rentepercentage als de bv had kunnen ontvangen bij een bank. Dat rentepercentage was het hoogste van de rente op een maanddeposito en een zakelijke rendementsrekening. In 2003 bedroeg die rente op jaarbasis ongeveer 2,5%. De dga zette het opgenomen bedrag op een internetspaarrekening waarvan de ontvangen rente gemiddeld 3,6% bedroeg. De inspecteur was van mening dat het rentevoordeel van 1,1% belastbaar was in box 1 als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row). Hof Den Haag was het met de inspecteur eens. De volledige zeggenschap van de dga in de bv had hem in staat gesteld in privé een voordeel te verwerven.
De Hoge Raad vernietigde echter de hofuitspraak. Het uitzetten van gelden op een spaarrekening gaat normaal, actief vermogensbeheer niet te buiten. Daardoor kan geen sprake zijn van belastbaar row. Dit is niet anders wanneer de uitgezette gelden zijn ingeleend en ook niet wanneer de uitgezette gelden zijn ingeleend van een vennootschap waarover de dga de zeggenschap heeft. De kennis van rentetarieven op spaarrekeningen is ook niet als een bijzondere vorm van kennis aan te merken, waardoor in de onderhavige procedure geen sprake kon zijn van een normaal, actief vermogensbeheer te boven gaande werkzaamheid.
Bijlagen:
Zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) kunnen binnenkort langer fiscaal gefaciliteerd meeliften in de pensioenregeling van het bedrijf waar ze het laatst in loondienst waren.
Staatssecretaris van Financiën Frans Weekers is van plan de maximale termijn voor de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies te verlengen van 3 naar 10 jaar. Weekers schrijft dat in antwoord op Kamervragen.
Het is de bedoeling dat de langere termijn voor de fiscale faciliteit in 2012 ingaat. Zzp'ers kunnen dan maximaal 10 jaar de pensioenpremie fiscaal aftrekken. De maatregel wordt opgenomen in het fiscale eindejaarsbesluit. "In de Pensioenwet stond al een termijn van 10 jaar, maar de fiscale voordelen waren beperkt tot 3 jaar. Dat is een situatie die we nu recht trekken. Voor ZZP'ers in Nederland betekent dat een forse verbetering van hun pensioenvoorwaarden", aldus Weekers, die met de verruiming tevens invulling geeft aan een advies van de Sociaal-Economische Raad.
[ Bron: Ministerie van Financiën ]
Donderdag 3 maart 2011
Een ondernemer claimt aftrek van de btw op alle bouwkosten van een pand in gemengd gebruik. Hof Leeuwarden beslist dat de voorbelasting volledig aftrekbaar is omdat er sprake is van één onroerende zaak en niet van twee fysiek gescheiden gebouwen waarvan één als privépand en één als zelfstandige bedrijfsruimte in gebruik zou zijn.
Een ondernemer laat in 2002 op een industrieterrein een woning bouwen met een afzonderlijk bedrijfsgedeelte. Het pand bestaat uit een begane grond, en een verdieping die geheel privé wordt gebruikt. Op de begane grond bevinden zich een kantoorruimte, een keuken, een woonkamer, een wc, een berging en een entree met hal met deuren naar de verschillende ruimten.
Twee gescheiden gebouwen
De ondernemer heeft alle over de nieuwbouw in rekening gebrachte voorbelasting geclaimd. Hij is van mening dat er sprake is van één onroerende zaak. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van twee fysiek gescheiden gebouwen, een privépand en een bedrijfsruimte. Daarom staat hij de aftrek van voorbelasting op het privépand niet toe. Aan de ondernemer wordt een naheffingsaanslag opgelegd van € 22.549.
Geen duidelijke afscheiding
Het hof beslist dat het niet aannemelijk is dat het pand uit gescheiden bouwwerken bestaat, waarbij beide gedeelten fysiek dusdanig van elkaar zijn afgescheiden dat het bedrijfsgedeelte zelfstandig geëxploiteerd kan worden. In de kantoorruimte zijn namelijk niet alle voor het gebruik van een kantoor benodigde (bouwkundige) voorzieningen aanwezig. Zo ontbreken een eigen entree en eigen elektra- en watervoorzieningen en een pantry of keuken(blok).
Volledige aftrek voorbelasting
Niet in geschil is dat de ondernemer het pand zowel voor bedrijfsdoeleinden als voor andere dan bedrijfsdoeleinden gebruikt. De ondernemer kan het pand volledig tot zijn bedrijfsvermogen rekenen en de voorbelasting in verband met de nieuwbouw volledig aftrekken. Het hof verklaart het beroep van de ondernemer dan ook gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag.
Wijziging btw-aftrek vanaf 2011
Met ingang van 2011 is geen volledige btw-aftrek meer mogelijk bij gemengd gebruik van een onroerende zaak. Bij de aanschaf van een woon-werkpand wordt de btw over het privégebruik direct beperkt. Alleen de btw die betrekking heeft op het bedrijfsgebruik is aftrekbaar.
Bijlagen:
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft vandaag de Tweede nota van wijziging en de Memorie van toelichting Fiscale verzamelwet 2010 gepubliceerd. In de wijzigingsnota wordt ondermeer de nieuwe doorschuiffaciliteit bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht aangepast, om overkill te voorkomen.
Nieuwe doorschuiffaciliteit
Sinds 1 januari 2011 is in de Wet inkomstenbelasting 2001 een doorschuiffaciliteit bij een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht opgenomen. Onder voorwaarden hoeft een belastingplichtige niet af te rekenen over een eventuele meerwaarde van een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel waarvan de helft overgaat naar de echtgenoot. De startwaarde bij die echtgenoot wordt gesteld op de helft van de boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige aan de vooravond van het huwelijk. Ook eventueel aanwezige reserves en voorzieningen schuiven voor de helft door naar de echtgenoot.
Voorkomen overkill door aanpassing
Veelal gaat het in een terbeschikkingstellingssituatie om in Nederland gelegen onroerende zaken waarbij volgens internationaal gebruik het heffingsrecht is toegewezen aan de bronstaat Nederland. Als Nederland na een boedelmenging heffingsbevoegd blijft over het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel, bevat de nieuwe doorschuiffaciliteit een overkill. Deze ontstaat door de voorwaarde dat de echtgenoot naar wie de helft van het ter beschikking gestelde vermogenbestanddeel overgaat een binnenlandse belastingplichtige moet zijn. Door het laten vervallen van de voorwaarde van binnenlandse belastingplichtig, zal deze overkill zich niet voordoen.
Onderwerpen Memorie van toelichting
In de Memorie van toelichting wordt aandacht besteedt aan de volgende onderwerpen:
De redactie van de Kluwer Belastinggids brengt regelmatig geactualiseerde informatie uit voor de editie van 2011. Er is nu een update geschreven voor hoofdstuk hoofdstuk 16.6. Deze informatie is van belang voor de jaren tot en met 2009.
Voor de meeste mensen is het mosterd na de maaltijd, maar de Hoge Raad heeft op 11 februari 2011 een belangrijke uitspraak gedaan over alimentatie.
Alimentatie die u betaalt aan uw ex-echtgenote of ex-partner is aftrekbaar (zie Hoofdstuk 14.6). Het bedrag dat u in een jaar betaalde, kunt u in dat jaar aftrekken.
Daarnaast is de alimentatie die u in de toekomst nog moet betalen een schuld. En schulden komen in box 3 in mindering op de bezittingen.
De Staatssecretaris van Financiën vond dat wat teveel van het goede: een jaarlijkse aftrek van de alimentatie-uitkeringen en dan ook nog een lager vermogen in box 3 door de alimentatieschuld voor de toekomst. Hij voerde daarom allerlei argumenten aan voor de Hoge Raad waarom die schuld in box 3 niet in aanmerking genomen zou moeten worden. Maar de Hoge Raad gaf nul op het rekest: de alimentatieverplichting is een schuld als alle andere schulden, aldus de rechter.
De staatssecretaris had die bui overigens al zien hangen en heeft de wet op dit punt al gewijzigd. Vanaf 30 december 2009 kan de alimentatieverplichting voor de ex-echtgenoot of ex-partner wettelijk niet meer in box 3 worden afgetrokken. Het arrest van de Hoge Raad heeft dan dus alleen gevolgen voor jaren tot en met 2009, en in 2009 zelf alleen voor de eerste peildatum voor box 3: 1 januari. Staan er nog aanslagen van die tijd open en hebt u alimentatieverplichtingen, dan kunt u de Belastingdienst verzoeken alsnog daarmee rekening te houden.
Het oordeel van de Hoge Raad geldt ook voor alimentatie die u aan uw kinderen moet betalen. Voor alimentatie aan kinderen is de wet overigens nog niet aangepast. Deze verplichting kunt u dus ook opnemen op de tweede peildatum voor 2009 en op beide peildata in 2010.
Maandag 28 februari 2011
Tot welk bedrag kan een ouder belastingvrij schenken aan kinderen? En aan welke voorwaarden moet de schenking voldoen?
Ouders mogen jaarlijks aan hun kind een belastingvrije schenking doen van € 5.030 (bedrag 2011). Voor een kind tussen de 18 en 35 jaar wordt dit vrijgestelde bedrag voor één kalenderjaar verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling een beroep wordt gedaan in de aangifte. De eenmalig verhoogde vrijstelling van maximaal € 24.144 (bedrag 2011) kan onder voorwaarden extra worden verhoogd tot een bedrag van € 50.300 (bedrag 2011). Het moet dan gaan om een schenking voor de eigen woning van het kind of een studie. Daarbij gelden de volgende voorwaarden.
Eigen woning
De vrijstelling wordt slechts verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De ontvanger van de Belastingdienst heeft niet de bevoegdheid om een eenmaal verstrekte betalingskorting in te trekken. De ontvanger was zich hiervan bewust. Om die reden kent rechtbank Haarlem aan een bv een integrale proceskostenvergoeding toe.
Betalingskorting
De bv heeft een gebroken boekjaar. Zij betaalt de gehele aan haar opgelegde voorlopige aanslag vennootschapsbelasting van € 201.849 in één bedrag. Omdat de bv de aanslag betaalt vóór de eerste vervaltermijn wordt haar een betalingskorting van € 11.985 verstrekt.
Onjuiste berekening
De ontvanger trekt bij beschikking van 6 augustus 2007 de verleende betalingskorting in, en stelt de betalingskorting vast op nihil. Door een fout in het rekenprogramma heeft er bij gebroken boekjaren een onjuiste berekening van de betalingskorting plaatsgevonden bij het opleggen van voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting. De bv tekent beroep aan tegen de beschikking.
Onbevoegdheid
De rechtbank vernietigt de beschikking. Het legaliteitsbeginsel brengt mee dat voor de mogelijkheid om een eenmaal vastgestelde beschikking in het nadeel van een belastingplichtige te herzien een expliciete wettelijke grondslag nodig is. Dit geldt ook als een toegekende betalingskorting berust op een voor de belastingplichtige kenbare fout zonder bewuste standpuntbepaling van de ontvanger.
Terugnemen betalingskorting
De Invorderingswet 1990 voorziet enkel in de mogelijkheid om een betalingskorting terug te nemen als een belastingaanslag waarop de betalingskorting is verleend, wordt verminderd. In dat geval wordt de betalingskorting teruggenomen over het bedrag van de vermindering. De bevoegdheid om op een andere grond een eenmaal verleende betalingskorting in te trekken en vervolgens op nihil te stellen is nergens gegeven.
Integrale proceskostenvergoeding
Vervolgens beslist de rechtbank dat de bv recht heeft op een vergoeding van de werkelijke proceskosten. Met het afgeven van de beschikking, neemt de ontvanger een standpunt in waarvan op dat moment duidelijk is, dat het in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal kunnen houden. Door zijn ernstig onzorgvuldig handelen dwingt de ontvanger de bv kosten te maken die niet voor rekening van bv behoren te komen. De rechtbank kent daarom een integrale proceskostenvergoeding toe van € 6.950.
Bijlagen:
De waarde van het bloot eigendom van een woning behoort bij een man tot zijn rendementsgrondslag in box 3. Zijn broer heeft het recht van gebruik en bewoning, is in box 1 eigenwoningforfait verschuldigd en heeft recht op renteaftrek. Volgens hof 's-Hertogenbosch is er dan ook geen sprake van dubbele heffing.
Bloot eigendom
De man heeft het blote eigendom van een woning en zijn broer beschikt krachtens erfrecht over het recht van gebruik en bewoning. De broer is in box 1 het eigenwoningforfait verschuldigd over de volledige WOZ-waarde van de woning. De man stelt dat er hierdoor sprake is van dubbele heffing en is van mening dat hij in box 3 niet kan worden belast voor het blote eigendom van de woning.
Rendementsgrondslag
Het hof beslist dat de waarde van het blote eigendom van de woning bij de man behoort tot zijn rendementsgrondslag in box 3. Het hof verwerpt de klacht van de man dat er dubbele heffing optreedt doordat zijn broer, die het recht van gebruik en bewoning heeft, over de volledige WOZ-waarde van de woning eigenwoningforfait betaalt.
Geen dubbele heffing
Het hof verwijst hiervoor naar de parlementaire geschiedenis en oordeelt dat niet kan worden gezegd dat de keuze van de wetgever niet redelijk is. In beginsel heeft de broer namelijk ook recht op renteaftrek in box 1. Dit rechtvaardigt de door de man bedoelde dubbele heffing. Van een buitensporige last voor de bloot eigenaar is volgens het hof dan ook geen sprake.
Bijlagen:
Wanneer aanmerkelijkbelang-aandelen worden verkocht dan is er sprake van een vervreemdingsvoordeel. Dit voordeel is belast in box 2 als de overdrachtsprijs meer is dan de verkrijgingsprijs. Maar wanneer is het voordeel dan genoten?
Hof 's-Hertogenbosch beslist dat het aangaan van een obligatoire overeenkomst bepalend is voor het realisatiemoment van de aanmerkelijkbelang-winst (ab-winst).
Verkoop van aandelen
Een aanmerkelijkbelanghouder verkoopt op 30 december 2000 zijn aandelen in een vennootschap bij onderhandse akte aan zijn nieuw opgerichte bv. De aandelen worden op 24 juli 2001 bij notariële akte juridisch geleverd aan de bv. De aanmerkelijkbelanghouder verantwoordt de ab-winst behaalt door de vervreemding van de aandelen niet in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur legt daarom een navorderingsaanslag 2001 op voor de ab-winst.
Toestemming mede-aandeelhouders
De aanmerkelijkbelanghouder stelt echter dat de ab-winst in 2000 belast had moeten worden. Rechtbank Breda beslist dat de inspecteur de winst terecht in 2001 heeft belast. Volgens de statutaire blokkeringsregels is de toestemming van de mede-aandeelhouders nodig voor de verkoop van de aandelen. Volgens de rechtbank is deze toestemming pas op 24 juli 2001 verleend. Het gelijk is aan de inspecteur.
Verkeerd jaar
Het hof beslist echter dat de vervreemding in 2000 plaatsvond. Volgens het hof heeft de inspecteur de ab-winst dan ook in het verkeerde jaar belast. Het hof overweegt hierbij dat de wilsovereenstemming was gericht op een overgang van de economische eigendom van de aandelen naar de bv met ingang van 1 januari 2001.
Economisch belang
Dit is ook in overeenstemming met de overeenkomst van 30 december 2000 waarin is bepaald dat alle baten en lasten met ingang van 1 januari 2001 voor rekening en risico van de koper zijn. De koper vermeldt de aandelen als haar economische eigendom in de openingsbalans 2001. Het economisch belang bij de aandelen berust dus met ingang van 2001 en ook het gehele jaar 2001 bij de koper.
Realisatiemoment
In 2000 heeft dan voor de toepassing van de regeling van het aanmerkelijk belang een vervreemding plaatsgehad. Anders gezegd: in dit fiscale kader wordt voor de bepaling van het realisatiemoment aangesloten bij de overgang van het economische belang. Strikt genomen had de aanmerkelijkbelanghouder kunnen volstaan met de vervreemding van de economische eigendom en juridisch eigenaar kunnen blijven. Hij had zijn mede-aandeelhouder in dat geval niet eens behoeven te melden, dat hij de aandelen hield voor rekening en risico van een vennootschap.
Datum obligatoire overeenkomst bepalend
Voor wat betreft de aanbiedingsregeling in de statuten overweegt het hof dat dit betrekking heeft op de juridische overdracht van de aandelen. Voor het realisatiemoment van de ab-winst is volgens vaste jurisprudentie het moment van het aangaan van de obligatoire overeenkomst beslissend. De ab-winst is volgens het hof dan ook niet belastbaar in 2001.
Bijlagen:
Zogeheten kleine ondernemers hebben recht op de kleine ondernemersregeling. Deze regeling houdt in dat zij in sommige gevallen geen omzetbelasting hoeven te betalen. Om als kleine ondernemer te boek te staan moet er op jaarbasis per saldo minder dan € 1.883 aan omzetbelasting verschuldigd zijn.
Ondernemers hebben alleen recht op de kleine ondernemersregeling (KOR) als ze een eenmanszaak hebben of als ze werken in samenwerkingsverband. Bij samenwerkingsverbanden moet er wel op gelet worden dat de KOR per samenwerkingsverband wordt toegepast en dus niet per maat of firmant.
Bij de toepassing van de KOR speelt de hoogte van de omzetbelasting geen rol. Het gaat om het saldo van de verschuldigde omzetbelasting en de aftrekbare voorbelasting. Bedraagt de verschuldigde omzetbelasting per saldo niet meer dan € 1.345, dan hoeft de ondernemer helemaal geen omzetbelasting af te dragen. Is de verschuldigde omzetbelasting meer dan € 1.883, dan moet hij alle omzetbelasting afdragen. Bedraagt de verschuldigde omzetbelasting tussen de € 1.345 en € 1.883, dan vindt er een vermindering van de af te dragen omzetbelasting plaats. De vermindering is daarbij gelijk aan 2,5 maal het verschil tussen € 1.883 en het bedrag van de per saldo te betalen belasting.
Voorbeeld
jaar 1 |
jaar 2 |
jaar 3 |
jaar 4 |
jaar 5 |
|||||
Omzetbelasting over de omzet |
€ 1.900 |
€ 1.900 |
€ 1.900 |
€ 1.900 |
€ 1.900 |
||||
Voorbelasting |
€ 500 |
€ 1.500 |
€ 2.500 |
€ 17 |
€ 555 |
||||
(A)= |
€ 1.400 |
€ 400 |
-/- |
€ 600 |
€ 1.883 |
€ 1.345 |
|||
KOR: 2,5 x (1.883 -/- (A)) |
€ 1.207 |
€ 400 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 1.345 |
||||
Per saldo te betalen |
€ 193 |
€ 0 |
-/- |
€ 600 |
€ 1.883 |
€ 0 |
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) verricht werkzaamheden voor zijn holding en via de holding bv ook voor de werk-bv. Hij ontvangt in totaal een loon van gemiddeld € 52.451 per jaar, maar hof Den Haag vindt dit te laag. Het gebruikelijk loon is € 20.000 voor de werkzaamheden voor de holding plus een loon afgeleid van de managementvergoeding voor de werkzaamheden voor de werk-bv.
Managementvergoeding
De dga houdt alle aandelen van zijn holding bv. De holding bv houdt op haar beurt 50% van de aandelen in een bouw- en aannemingsbedrijf (werk-bv). De dga werkt via de holding als directeur van de werk-bv. De holding ontvangt in de jaren 2001 t/m 2005 van de werk-bv een managementvergoeding van gemiddeld bijna € 110.000 per jaar.
Gemiddeld loon
De dga ontvangt in die jaren een loon van gemiddeld € 52.451 per jaar. De inspecteur verhoogt het loon over die jaren en legt aan de holding een naheffingsaanslag loonbelasting op. Volgens de inspecteur heeft de dga twee dienstbetrekkingen: een bij de holding en een bij de werk-bv. Rechtbank Den Haag verlaagt het loon naar € 500 voor werkzaamheden die de dga verricht voor zijn holding. Voor wat betreft de dienstbetrekking bij de werk-bv oordeelt de rechtbank dat de inspecteur het gebruikelijk loon onterecht met behulp van de afroommethode (70 procent van de managementvergoeding minus pensioenkosten, overige kosten en een winstopslag) heeft vastgesteld. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Loon voor twee dienstbetrekkingen
Het hof stelt vast dat er sprake is van twee dienstbetrekkingen. De holding betaalt aan haar dga loon. Dat loon heeft betrekking op de door de dga verrichte directiewerkzaamheden voor de holding en directiewerkzaamheden voor de werk-bv. Er moet dus voor twee dienstbetrekkingen een gebruikelijk loon worden vastgesteld, voor de dienstbetrekking bij de holding en voor de fictieve dienstbetrekking bij de werk-bv.
Gebruikelijk loon bij parttime dienstbetrekking
Voor wat betreft de dienstbetrekking met de holding acht het hof het aannemelijk dat het gebruikelijk loon minder bedraagt dan € 39.000. Het hof gaat uit van een parttime dienstbetrekking en stelt het loon in goede justitie vast op € 20.000.
Gebruikelijk loon afgeleid van managementvergoeding
Bij de bepaling van het gebruikelijk loon voor de werk-bv heeft de inspecteur volgens het hof niet de afroommethode gehanteerd maar heeft hij het gebruikelijk loon terecht afgeleid uit de managementvergoeding. Het gaat om de brutovergoeding voor het ter beschikking stellen van de dga minus een marge (van 10 %) voor de ter beschikking stellende partij. De marge is volgens het hof gebruikelijk tussen zakelijk handelende (rechts)personen. Vervolgens komen hier nog in mindering op de pensioen- en overige lasten. De inspecteur heeft het gebruikelijk loon niet te hoog vastgesteld. Het hoger beroep van de inspecteur is dan ook gegrond.
Bijlagen:
In de uitvoeringspraktijk van de loonheffingen bestaat behoefte aan verduidelijking van de wetstoepassing bij zogenoemde cafetariaregelingen. Dit blijkt uit het grote aantal vragen aan de Belastingdienst over de fiscale gevolgen van een dergelijke regeling. Reden voor staatssecretaris Weekers van Financiën om het besluit over wijziging van beloningen, in het bijzonder van de cafetariaregelingen, opnieuw uit te brengen.
Cafetarieregelingen
Cafetariaregelingen voorzien in het algemeen in een ruil van belaste loonbestanddelen met andere loonbestanddelen die geheel of gedeeltelijk niet tot het bij de werknemer belaste loon behoren. De ruil van belaste loonbestanddelen betreft bijvoorbeeld (een gedeelte van) het brutoloon per maand, een eindejaarsuitkering, een tantième, een provisie of de vakantietoeslag. Een bijzondere vorm van ruil is die waarbij de werknemer ADV-dagen of vakantiedagen ruilt.
De werknemer kan dergelijke loonbestanddelen bijvoorbeeld inzetten ter verkrijging van een fiets, spaarloon, een vergoeding voor kosten van kinderopvang, een vergoeding of verstrekking van de inrichting van een werkruimte, een vergoeding voor regelmatig woon-werkverkeer of andere zakelijke reizen, een vergoeding van de kosten van een studie of een vergoeding van vakbondscontributie.
Werkkostenregeling
Met ingang van 2011 kunnen, onder het regime van de werkkostenregeling, cafetariaregelingen voorzien in een ruil waardoor belaste loonbestanddelen als gerichte vrijstelling buiten de belastingheffing blijven. Ook is een ruil mogelijk als de werkgever de heffing bij de werknemer voorkomt door een vergoeding of verstrekking aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel.
Wijziging overeengekomen beloning
In het besluit schetst de staatssecretaris een algemeen toetsingskader voor aan werknemers geboden keuzes van arbeidsvoorwaarden of beloningsbestanddelen. Hierbij staat centraal de beoordeling van de realiteitswaarde van dergelijke keuzes. De staatssecretaris gaat onder ander in op de realiteitswaarde als werkgevers en werknemers een overeengekomen beloning wijzigen. Verder bevat het besluit een aantal praktische voorbeelden van situaties waarin een ruil al dan niet de door betrokkenen beoogde gevolgen voor de loonheffingen heeft.
Praktische aanwijzingen
De opzet van een cafetariaregeling en de aanvulling op de arbeidsovereenkomst zijn vanuit het oogpunt van de loonheffingen in beginsel vormvrij. Als handreiking voor de praktijk staan in het besluit nog enkele praktische aanwijzingen. Allereerst is van belang dat de werkgever in de gehanteerde regeling duidelijk omschrijft wat de toekomstige keuzemogelijkheden voor de werknemer zijn, wat de fiscale en andere (inkomensgerelateerde) gevolgen (kunnen) zijn en indien van toepassing, wat de gevolgen bij uitdiensttreding zijn.
Vastleggen individuele keuze
In een aanvulling op de arbeidsovereenkomst kunnen werkgever en werknemer de individuele keus van de werknemer vastleggen. Daarin kan de werkgever bijvoorbeeld het volgende opnemen:
Onlangs heeft de Hoge Raad arrest gewezen over de bestuurdersaansprakelijkheid voor door een vennootschap verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen die niet is afgedragen. PwC spreekt in dit verband van een ëbelangwekkend arrest'.
Als een vennootschap niet tot betaling van verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringenin staat is, moet de vennootschap aan de ontvanger tijdig een melding van betalingsonmacht doen. Wordt aan de meldingsplicht niet of niet op de juiste wijze voldaan, dan wordt wettelijk vermoed dat de niet-betaling aan de bestuurder is te wijten als gevolg van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. In bepaalde omstandigheden kan de bestuurder dat wettelijke vermoeden weerleggen. Maar wat is betalingsonmacht?
Betalingsonmacht hoeft niet alleen een blijvende toestand van ëniet tot betaling in staat zijn' in te houden maar kan ook van tijdelijke aard zijn. De Hoge Raad was van oordeel dat van betalingsonmacht ook sprake kan zijn als een vennootschap over voldoende geldmiddelen beschikt om de belastingschulden te kunnen voldoen, maar in verband met haar overige verplichtingen die middelen daarvoor feitelijk niet heeft gebruikt.
De Hoge Raad vernietigde de andersluidende uitspraak van Hof Den Haag en verwees de zaak voor een nieuwe behandeling in volle omvang naar Hof Amsterdam.
Als het aan Tweede Kamerleden Dezentjé Hamming-Bluemink en Groot ligt krijgen belastingplichtigen in de toekomst een integrale kostenvergoeding bij een onrechtmatig informatieverzoek van de Belastingdienst. Dit blijkt uit de memorie van antwoord bij het initiatiefwetsvoorstel Rechtsbescherming bij administratieplicht en controlehandelingen fiscus, dat door beide kamerleden aan de Eerste Kamer is verstrekt. Zij gaan ondermeer in op de problematiek van de omkering en de verzwaring van de bewijslast en op kostenvergoedingen.
Integrale kostenvergoeding
Zo stellen zij dat als er sprake is van een onrechtmatig informatieverzoek aangaande derden of een onrechtmatig opgelegde nieuwe administratieverplichting een vergoeding gevraagd kan worden van de kosten die samenhangen met het onterecht nakomen van een opgelegde verplichting. Beoogd wordt de burger die schade heeft geleden doordat hij geconfronteerd is met een verplichting die onterecht aan hem is opgelegd, integraal te vergoeden.
Initiatiefwetsvoorstel
Beide Tweede Kamerleden willen met het initiatiefwetsvoorstel dat burgers en ondernemingen de mogelijkheid krijgen om een rechter te laten oordelen of bepaalde belastingcontroles gerechtvaardigd zijn of niet. Daarom moet bezwaar en beroep open staan tegen een verzoek om informatie van de Belastingdienst. Ook pleiten zij voor rechtsbescherming tegen verzwaring van de administratieplicht. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel inmiddels aanvaard.
Omkering en verzwaring bewijslast
De Tweede Kamerleden erkennen dat er een wisselwerking tussen onaangename informatieverzoeken en omkering en verzwaring van de bewijslast aanwezig is. Dit is echter niet nieuw. Ook thans riskeert een belastingplichtige die moeite heeft met een informatieverzoek en om die reden hieraan niet voldoet de omkering en verzwaring van de bewijslast. Op dit moment hebben belastingplichtigen echter nog geen rechtsgang ter beschikking om het informatieverzoek zelf door de rechter te kunnen laten toetsen.
Evenwicht
Er ontstaat door het initiatiefwetsvoorstel een beter evenwicht tussen de machtspositie van de fiscus en de belangen van de belastingplichtigen. Naast de introductie van de mogelijkheid om een informatieverzoek aan de rechter voor te leggen wordt immers ook voorzien in de mogelijkheid om nadien, als is gebleken dat het informatieverzoek rechtmatig is, alsnog te voldoen aan het informatieverzoek. Omkering en verzwaring van de bewijslast worden dan alsnog voorkomen.
Open stelsel van rechtsbescherming
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft inmiddels ook een brief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op het voorlopig verslag over het wetsvoorstel Rechtsbescherming bij administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus. De staatssecretaris beschouwt het wetsvoorstel als een stap in de richting van een open stelsel van rechtsbescherming. Met het voorstel worden de mogelijkheden tot rechtsbescherming uitgebreid. Daarnaast merkt de staatssecretaris op dat de aandacht in het formele recht in toenemende mate ook is gericht op mogelijkheden de bestaande procedures rond rechtsbescherming te vereenvoudigen. Ook dat beschouwt hij als verbetering van rechtsbescherming.
Invoeringstermijn
Het wetsvoorstel is nogal ingrijpend voor de Belastingdienst en daarom is een invoeringstermijn van negen maanden alleszins redelijk, aldus de staatssecretaris. Het leidt voor de Belastingdienst tot een werkwijze die afwijkt van de huidige manier van werken. Mensen van de Belastingdienst zullen daartoe moeten worden opgeleid en dat kost tijd.
Vergoeding van gemaakte kosten
Ook de staatssecretaris gaat nog kort in op de vergoeding van kosten bij een onrechtmatig informatieverzoek. Wat betreft de kostenvergoeding geldt dat sprake zal zijn van een integrale kostenvergoeding. Dit houdt in een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte kosten, die rechtstreeks het gevolg zijn geweest van het nakomen van het onrechtmatige informatieverzoek of de onrechtmatige administratieverplichting.
Bijlagen:
De Belastingdienst meldt dat in het 'Handboek Loonheffingen 2010' de tekst over de verrekening van de aangifte loonheffingen met een teruggaaf omzetbelasting fout was.
Er stond dat één van de eisen voor verrekening is dat de uiterste betaaldatum van de aangifte loonheffingen gelijk is aan de uiterste betaaldatum van de aangifte omzetbelasting, of maximaal 33 dagen later.
Hieronder staat de juiste tekst, die de fiscus heeft opgenomen in het 'Handboek Loonheffingen 2011' (paragraaf 10.4.3).
'U mag de teruggaaf omzetbelasting verrekenen met de aangifte loonheffingen die eindigt in dezelfde maand als de aangifte omzetbelasting waarvoor u de teruggaaf krijgt. Alleen als die aangifte omzetbelasting eindigt op 31 december, mag u ook nog verrekenen met de twaalfde vierwekenaangifte loonheffingen (ook als deze eindigt in november).'
[ Bron: Belastingdienst ]
Maandag 14 februari 2011
Bij stilzwijgende verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet een concurrentiebeding opnieuw schriftelijk worden vastgelegd. Dit heeft onlangs de Groningse kantonrechter geoordeeld.
Een werknemer was voor zes maanden bij een werkgever in dienst getreden. Zijn arbeidsovereenkomst bevatte een concurrentiebeding. Na die zes maanden zette de werknemer zijn werkzaamheden voort, zonder dat daarover nadere afspraken waren gemaakt.
Schriftelijk vastleggen
Op enig moment wenste de werknemer naar een concurrent over te stappen. Daartoe vorderde de werknemer in rechte dat de kantonrechter het concurrentiebeding vernietigde. Volgens de werknemer had het concurrentiebeding zijn werking verloren, omdat het bij de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst opnieuw schriftelijk had moeten worden vastgelegd. Dat was niet gebeurd. De werkgever betoogde dat dit niet is vereist.
Wettelijk verankerd
De kantonrechter stelde de werknemer echter in het gelijk. Het vereiste van een schriftelijke vastlegging van een concurrentiebeding is wettelijk verankerd. Juist omdat de gevolgen van zo'n beding voor een werknemer bijzonder ernstig kunnen zijn, mag niet lichtvaardig worden aangenomen dat aan dit vereiste is voldaan. Volgens de kantonrechter moet een strikte interpretatie van het schriftelijkheidsvereiste worden gevolgd. De wet schrijft expliciet voor dat een concurrentiebeding schriftelijk moet worden aangegaan en zo'n beding kan enkel bestaan als aan dat vereiste is voldaan. Van een werkgever mag worden verwacht dat hij hiervan op de hoogte is en dat hij, als direct belanghebbende bij zo'n beding, er ook op toeziet dat naar die regel wordt gehandeld. De consequenties van het nalaten om aan die regel gevolg te geven, dienen dan ook voor rekening te blijven van de werkgever, aldus de kantonrechter.
Vormvereisten
De kantonrechter volgt daarom de weg zoals die volgens hem logischerwijs voortvloeit uit de wettelijke bepalingen. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door verloop van de bedongen termijn. Wordt deze vervolgens door partijen zonder tegenspraak voortgezet, dan zegt de wet dat de arbeidsovereenkomst ëwordt geacht voor dezelfde tijd (...) op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan'. Ook uit de woorden ëwederom te zijn aangegaan' volgt volgens de kantonrechter dat na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een nieuwe overeenkomst wordt aangegaan. Het mag zo zijn dat deze bepaling vermeldt dat de overeenkomst ëop de vroegere voorwaarden' is aangegaan, maar als aan die voorwaarden vormvereisten zijn verbonden, blijven die dus ook van kracht. Wanneer niet aan die vormvereisten is voldaan, dient dat volgens de kantonrechter de gevolgen te hebben die de wet daaraan verbindt.
Alert
De werkgever dient derhalve alert te zijn op de noodzaak om bij voortzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het beding opnieuw schriftelijk aan te gaan. Is een concurrentiebeding niet schriftelijk overeengekomen, dan kan de werkgever op zo'n beding geen beroep doen. Al zijn nuanceringen op deze uitspraak mogelijk, werkgevers doen er in elk geval goed aan bij twijfel opnieuw met hun werknemer een concurrentiebeding schriftelijk aan te gaan.
Vrijdag 11 februari 2011
Sinds de tariefsverlagingen in de vennootschapsbelasting is het aan te bevelen om uit te rekenen of het vanuit fiscaal oogpunt nog ëzinvol' is om vanaf een bepaald daarvoor in de plaats voordeliger is om dividend uit te keren (als aanvulling op het pensioen).
Het onderwerp is met name actueel geworden door het relatief grote verschil tussen de inkomstenbelastingtarieven enerzijds en de gecombineerde vennootschapsbelasting + aanmerkelijkbelangheffing anderzijds. Het hoogste tarief in box 1 van de inkomstenbelasting bedraagt 52% bij een inkomen vanaf € 55.694 (2011), terwijl het cumulatieve tarief van de vennootschapsbelasting + box 2 heffing thans 43,75% bedraagt.
Het volgende voorbeeld dient ter illustratie:
De 52% grens in box 1 ligt in 2011 op circa: |
€ 56.000 |
af: AOW-uitkering |
€ 9.000 - |
Dus maximaal uit te keren aan pensioen: |
€ 47.000 |
Extra winst |
€10.000 |
af: VPB, max 25% |
€ 2.500 |
Als dividend uit te keren |
€ 7.500 |
af: box-2 heffing (25%) |
€ 1.875 |
resteert netto: |
€ 5.625 |
Een belastinginspecteur mag geen schenkingsrecht heffen over een geschonken bedrijfswoning. De woning is namelijk ook al begrepen in een conserverende aanslag opgelegd na een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
Rechtbank Leeuwarden beslist dat het standpunt van de inspecteur er toe leidt dat dan twee maal (daadwerkelijk) belasting wordt geheven over de verkregen bedrijfswoning. Eenmaal in de conserverende aanslag en eenmaal in een (gewone) aanslag Recht van schenking en dat kan niet.
Schenking bedrijfswoning
Een agrariër neemt de landbouwonderneming van zijn ouders over. Hierbij schenken de ouders de bedrijfswoning aan hem. De agrariër verzoekt in de door hem ingediende aangifte schenkingsrecht om de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet over de verkregen vermogensbestanddelen toe te passen en een conserverende aanslag op te leggen. In de te conserveren waarde is ook de woning begrepen.
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit
De bedrijfsopvolgingsfaciliteit houdt kortgezegd in dat de voortzetter van een onderneming een voorwaardelijke vrijstelling en uitstel van betaling kan krijgen van het successie- of schenkingsrecht. De Belastingdienst legt wel een conserverende aanslag op. Na vijf jaar is de voorwaardelijke vrijstelling definitief en vervalt de conserverende aanslag, mits de voortzetter heeft voldaan aan het voortzettingsvereiste van vijf jaar.
Vrijstelling overdrachtsbelasting
Voor de schenking van de woning heeft de agrariër een beroep gedaan op vrijstelling van overdrachtsbelasting. De inspecteur is van mening dat de agrariër dan schenkingsrecht is verschuldigd over de geschonken woning. Volgens de inspecteur moet, vanwege de vrijstelling van overdrachtsbelasting, schenkingsrecht worden geheven van minimaal het bedrag dat aan overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn als die vrijstelling niet zou hebben gegolden.
Dubbele belasting
De rechtbank beslist dat het standpunt van de inspecteur er toe leidt dat twee maal (daadwerkelijk) belasting wordt geheven over de verkregen bedrijfswoning. De rechtbank wijst er hierbij op dat vooraf niet vaststaat of de te conserveren waarde materieel is vrijgesteld van belasting. Volgens de rechtbank zal namelijk alsnog schenkingsrecht worden geheven als binnen vijf jaren niet meer aan de gestelde voorwaarden van de conserverende aanslag wordt voldaan.
Ambtshalve vermindering
Verder acht de rechtbank niet van belang dat de inspecteur bereid is om dan ambtshalve vermindering te verlenen. Formeel bestaat dan namelijk de mogelijkheid dat dubbel belasting wordt geheven. Het gelijk is aan de agrariër en de rechtbank verlaagt de aanslag Recht van schenking tot nihil.
Bijlagen:
Staatssecretaris Weekers van Financiën houdt vast aan de rittenregistratie voor bestelauto's. Vervoerdersorganisatie EVO wil af van die verplichting en had voorgesteld om chauffeurs van bestelauto's via een afkoopregeling te verlossen van de rittenregistratie. Weekers voelt daar niets voor, zo meldt De Telegraaf.
De staatssecretaris laat in een brief aan EVO weten dat hij vasthoudt aan de regeling, die chauffeurs van bestelauto's verplicht om al hun ritten voor eigen gebruik te noteren als bewijs voor de Belastingdienst dat zij niet meer dan 500 privékilometers per jaar rijden. EVO wilde met een afkoopregeling van enkele honderden euro's per jaar van de registratie af, maar volgens Weekers zou dat betekenen dat het dan bijna gratis is om in een bestelauto te rijden zonder verdere verplichtingen.
Volgens Weekers zou een berijder van een bestelauto dan fors gunstiger wordt behandeld dan een berijder van een personenauto. ëEr is geen argument voor deze gunstigere behandeling omdat in beide gevallen sprake is van een te belasten voordeel uit een dienstbetrekking,' aldus Weekers in De Telegraaf .
Dinsdag 8 februari 2011
Op wie rust de bewijslast of een samenwerkingsverband gebruikelijk of ongebruikelijk is? Hof Leeuwarden besliste eind 2009 dat een firmante moet bewijzen dat het samenwerkingsverband met haar echtgenoot en zoon niet ongebruikelijk is.
Advocaat-Generaal Niessen (AG) kwam juist tot de conclusie dat het de inspecteur is die dit moet bewijzen. De Hoge Raad hakt nu de knoop door en beslist dat de bewijslast rust op de firmante.
Werkzaamheden
De firmante heeft samen met haar echtgenoot en zoon in firmaverband een sloopbedrijf en een daarbij behorende groothandel in antieke bouwmaterialen. De firmante treedt naar buiten toe op als "het visitekaartje" van de onderneming. Zij heeft een uitgebreide kennis opgedaan van de materialen die gesloopt en verkocht worden, en zij geeft - waar nodig - prijzen en offertes door aan cliënten. De firmante draagt zorg voor het laten uitvoeren van het (groot) onderhoud van alle aanwezige vaste activa. Ook onderhoudt zij de externe contacten met adverteerders, verzekeringsagenten, deurwaarders en advocaten. Tot slot neemt zij ook het personeelsbeleid voor haar rekening en verzorgt zij de administratie.
Ongebruikelijk samenwerkingsverband
In haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 claimt de firmante de zelfstandigenaftrek. In geschil is of zij daar recht op heeft en meer specifiek de bewijslastverdeling voor wat betreft de 'gebruikelijkheidstoets' en de 'ondersteunende-werkzaamhedentoets'. Rechtbank Leeuwarden heeft het beroep van de firmante gegrond verklaard. Hof Leeuwarden heeft het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard. Volgens het hof is de firmante er niet in geslaagd te bewijzen dat haar werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren. Ook heeft de firmante, op wie de bewijslast rust, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het samenwerkingsverband met haar echtgenoot en zoon niet ongebruikelijk is.
Bewijslast inspecteur
Advocaat-Generaal Niessen (AG) is het niet mee eens met de uitspraak van het hof en vindt dat de inspecteur moet bewijzen of er sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. De vraag of er al dan niet sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband is niet een persoonlijke aangelegenheid van de belastingplichtige maar betreft macro-economische data, al dan niet per branche. De Belastingdienst draagt hierover, veel meer dan een individu of onderneming, de kennis. Het is dan ook redelijk dat de inspecteur het bewijs levert, bijvoorbeeld met kwantitatieve gegevens.
Firmante moet bewijs leveren
De Hoge Raad beslist dat het hof terecht de bewijslast heeft neergelegd bij de firmante. Dit blijkt ook uit de Kamerstukken bij de totstandkoming van de Wet inkomstenbelasting 2001. Uit deze stukken volgt dat het aan de belastingplichtige is om aannemelijk te maken dat er sprake is van werkzaamheden die meetellen voor het urencriterium (ondersteunende-werkzaamhedentoets).Daarbij zal de belastingplichtige, al dan niet op uitdrukkelijk verzoek van de inspecteur, ook aannemelijk moeten maken dat zijn deelname aan een samenwerkingsverband met directe familieleden of huisgenoten niet ongebruikelijk is (gebruikelijkheidstoets).
Ondernemersfaciliteiten bij uitzondering
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever juist de bedoeling heeft gehad om in geval van samenwerkingsverbanden tussen met elkaar verbonden personen, de ondernemersfaciliteiten van de Wet inkomstenbelasting alleen in uitzonderlijke gevallen toe te kennen. Namelijk in gevallen waarin ondanks het ondersteunende karakter van de werkzaamheden van een van de betrokken personen niettemin tussen onafhankelijke derden een dergelijk samenwerkingsverband wordt aangegaan.
Bijlagen:
Eind 2011 kunnen bij vennootschappen nog te verrekenen verliezen, die zijn ontstaan in de periode van vóór 1 januari 2003, verloren gaan indien dit jaar geen actie ondernomen wordt om deze verliezen te verrekenen.
Indien een vennootschap in enig jaar een verlies behaalt, is dit verlies in beginsel verrekenbaar met winsten uit andere jaren. Dit vermindert dan de belasting over het winstjaar.
Per 1 januari 2007 zijn strengere regels ingevoerd die verband houden met de termijnen van verliesverrekening. Verliezen kunnen worden verrekend met de winst van één jaar terug, de zogenoemde carry-back. Het resterende verlies kan vervolgens worden verrekend met winsten uit de negen volgende jaren, de zogenoemde carry-forward. In het kader van de crisisbestrijding is overigens geregeld dat voor de jaren 2009, 2010 en 2011 kan worden gekozen voor drie jaar carry-back.
De carry-forward termijn wordt dan zes jaar in plaats van negen. De twee jaar extra carry back is gemaximeerd tot € 10 miljoen per jaar. Voor verliezen die zijn ontstaan in de periode tot en met 2002 is destijds een overgangsregeling opgenomen. Deze regeling houdt in dat betreffende verliezen verrekend kunnen worden tot en met 31 december 2011.
Heeft uw vennootschap dus nog verliezen van vóór 1 januari 2003, dan heeft u nog dit jaar de tijd om een eventuele verliesverdamping te voorkomen.
Vrijdag 4 februari 2011
Per jaar wisselen ruim 15.000 bedrijven van eigenaar. Veel van deze bedrijven worden door ouders (deels) aan hun kinderen geschonken of gaan bij overlijden via vererving over naar de erfgenamen.
Om de overdracht van bedrijven via schenking of vererving eenvoudiger te maken, is de Bedrijfs Opvolgings Regeling (BOR) in het leven geroepen. Deze regeling biedt fiscale voordelen voor de bedrijfsopvolgers. Zeker voor agrarische bedrijven, maar ook in andere branches is gebruikmaken van de BOR aantrekkelijk. Om optimaal van die voordelen gebruik te kunnen maken, is een goede waardering van uw bedrijf essentieel.
De Bedrijfs Opvolgings Regeling (BOR) kent drie vrijstellingen:
De Belastingdienst hanteert twee waarden voor een onderneming. De eerste waarde is de 'goingconcernwaarde': dat is de waarde van de gehele onderneming, inclusief de goodwill, bij voortzetting van de onderneming. Dan is er ook nog de ëliquidatiewaarde'. Dit is de totale verwachte opbrengstwaarde van alle individuele bedrijfsmiddelen indien de onderneming zou worden geliquideerd. Welke vrijstellingen kan de bedrijfsovernemer krijgen?
Uitstel van betaling
De wetgever heeft in de BOR ook nog een uitstel van betaling opgenomen voor de bedrijfsopvolgers. Die is van toepassing als het ondernemingsvermogen meer is dan € 1.000.000 en de opvolgers gebruikmaken van de vrijstellingen voor erf- en schenkbelasting. Ook als er meerdere erfgenamen in het spel zijn, is uitstel van betaling mogelijk. Dit uitstel van betaling is rentedragend.
Welke voorwaarden kent de BOR?
Er is een aantal voorwaarden verbonden aan de regeling. Om te beginnen moet het gaan om een 'materiële' onderneming: u moet zich bezighouden met ondernemingsactiviteiten, niet met bijvoorbeeld beleggen. Gaat het om vererving? Dan moet u, in geval van overlijden, ten minste één jaar eigenaar zijn geweest van het bedrijf. Bij een schenking is die termijn langer: vijf jaar. Ook voor de bedrijfsopvolgers zijn er voorwaarden: zij moeten de onderneming minimaal vijf jaar voortzetten, anders komt de Belastingdienst met een herziene aanslag erf- of schenkbelasting.
BOR interessant voor kapitaalintensieve bedrijven
De BOR biedt dus ruime(re) vrijstellingen voor bedrijven waarbij de liquidatiewaarde hoger is dan de goingconcernwaarde. Veel van die bedrijven zijn te vinden in de agrarische sector. Bij deze bedrijven is de directe opbrengstwaarde van de onroerende zaken vaak veel hoger dan de indirecte waarde die vrijkomt uit de exploitatie van dergelijke ondernemingen. Ook bij veel transportbedrijven, recreatiebedrijven, drukkerijen, autobedrijven, jachthavens en zelfs bij bouwbedrijven en productiebedrijven komt dit voor. Bij dergelijke bedrijven is er vaak geen sprake van een reële verhouding tussen het bedrijfskapitaal en het rendement van de onderneming.
Waarderingsrapport essentieel!
Bij bedrijven waar overdracht via schenking of vererving speelt, is het daarom van groot belang een goed waarderingsrapport op te stellen. Een waarderingsdeskundige is degene die goed kan bepalen wat zowel de liquidatiewaarde als de goingconcernwaarde bedraagt. Met een goed rapport in handen liggen alle mogelijkheden open om gebruik te maken van de maximale vrijstellingen die de BOR biedt!
Donderdag 3 februari 2011
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een nieuw besluit uitgebracht over winstallocatie van vaste inrichtingen. Doel van het besluit is om zoveel mogelijk duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Nederlandse Belastingdienst tegen de winstallocatie van vaste inrichtingen aankijkt.
De in het besluit opgenomen standpunten hebben alleen betrekking op de allocatie van de aan de winst ten grondslag liggende baten en lasten, en niet op de belastbaarheid en de aftrekbaarheid van deze afzonderlijke baten en lasten. Voor wat betreft de vermogensallocatiemethoden gaat de voorkeur van de staatssecretaris uit naar de 'capital allocation approach'.
Capital allocation approach
Bij de allocatie van eigen en vreemd vermogen is het Nederlandse beleid erop gericht om de methode te kiezen waarmee de winsttoerekening en daarmee ook de allocatie van rente aan de vaste inrichting zoveel als mogelijk leidt tot de winst die een afzonderlijke ongelieerde onderneming zou hebben behaald met vergelijkbare activiteiten onder vergelijkbare omstandigheden. De vaste inrichting heeft daarbij in principe een gelijke kredietwaardigheid als de onderneming in zijn geheel. De capital allocation approach is een methode die uitgaat van de actuele vermogensstructuur van de generale onderneming.
Gelijke kredietwaardigheid
Gerelateerd nieuws
Onbekend maakt onbemind, zo luidt het spreekwoord. Dit geldt ook voor de positie van de dga in de werknemersverzekeringen. Vooral in structuren met meer dga's kan onverhoopt blijken dat één of meer dga's verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Een substantiële naheffing kan dan in het verschiet liggen. Van groot belang de risico's op dit gebied te signaleren.
Gezagsverhouding
Voor de werknemersverzekeringen geldt dat uitsluitend werknemers verplicht verzekerd zijn. Voor de ëgewone' werknemer mag het duidelijk zijn dat deze verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Naast een ëgewone' werknemer kan de verplichte verzekering ook gelden voor bepaalde dga's. Van belang is daarom goed in kaart te brengen wie precies onder het begrip werknemer valt. In dit kader is het belangrijkste criterium de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
AVA
Iedere bestuurder van een bv wordt benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. In veel dga-situaties is de 100%-aandeelhouder gelijk aan de bestuurder. Van een feitelijke gezagsverhouding is dan uiteraard geen sprake. In deze situatie is voor de dga geen sprake van sociale verzekeringsplicht.
Mogelijkheid van ontslag
Als er meer dga's zijn, is het lastiger te bepalen wanneer sprake is van een feitelijke gezagsverhouding. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder is opgenomen dat de volgende bestuurders niet verplicht verzekerd zijn:
Kort samengevat komt het hierop neer dat als de dga niet tegen zijn wil ontslagen kan worden, er geen sprake is van een gezagsverhouding. Die dga is dan dus niet verplicht verzekerd.
Gelijkwaardigheid
Als directeuren gelijkelijk delen in het aandelenkapitaal is er materieel gezien geen andere situatie dan in een vennootschap onder firma. De verschillende directeuren zijn dan eigenlijk mede-ondernemers en daarmee gelijkwaardig. Er is dan geen sprake van een gezagsverhouding en er geldt geen verplichte verzekering voor de werknemersverzekeringen.
Mogelijkheden
De praktijk wijst uit dat veel dga's een voorkeur hebben om niet verzekerd te zijn voor de werknemersverzekeringen. Ook al heeft de dga minder dan 50% van de aandelen en is ook geen sprake van gelijkwaardigheid tussen de aandeelhouders, bestaan toch mogelijkheden om de verzekeringsplicht te voorkomen. U kunt bijvoorbeeld denken aan het opnemen van bijzondere statutaire bepalingen inzake het ontslag van de directie.
In de statuten kan opgenomen worden dat voor het ontslaan van een bestuurder een versterkte meerderheid nodig is van 66,6%. Hiermee kan de 40%-aandeelhouder zijn ontslag toch tegenhouden. Stemrechtovereenkomsten tussen bestuurders (buiten de statuten om), waarin zij afspreken elkaar niet te zullen ontslaan, zijn overigens niet voldoende om premieplicht te voorkomen.
Zekerheid
In veel gevallen zal duidelijk zijn dat de dga niet verzekeringsplichtig is voor de werknemersverzekeringen. In situaties met meerdere aandeelhouders en in complexe structuren kan dit anders liggen. In die situaties is van belang kritisch te toetsen aan bovenstaand besluit. Mocht ook daarna nog onduidelijkheid bestaan terwijl zekerheid gewenst is, dan verdient vooroverleg met de Belastingdienst aanbeveling.
Dinsdag 1 februari 2011
Als een kind een opleiding volgt waarvoor geen recht op studiefinanciering bestaat, heeft de ouder in beginsel in de aangifte recht op een (forfaitaire) aftrek van de kosten van levensonderhoud van het kind. Dit is anders als het kind een lening heeft afgesloten om in zijn levensonderhoud te voorzien.
In 2005 is de zoon van belastingplichtige gestart met een pilotenopleiding. Voor deze opleiding heeft de zoon geen recht op studiefinanciering. Daarom heeft hij een studielening afgesloten bij een bank. Daarnaast heeft hij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij dezelfde bank een lening ter bekostiging van zijn levensonderhoud af te sluiten. De zoon beschikt in 2006 zelf niet over eigen vermogen of een inkomen. Zijn vader verzoekt in zijn aangifte IB 2006 om aftrek van uitgaven wegens levensonderhoud kinderen. De inspecteur is het met deze aftrek niet eens. Nadat de rechtbank zich ten gunste van de vader heeft uitgesproken, stapt de inspecteur naar het hof.
Dat er voor uitgaven voor levensonderhoud aan kinderen een recht op aftrek bestaat, als een kind in belangrijke mate door de ouder wordt onderhouden, staat buiten kijf. Ook staat vast dat de zoon geen recht heeft op een prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering. Om voor de geclaimde aftrek in aanmerking te komen moet er sprake zijn van op de vader drukkende kosten en moet vader zich redelijkerwijs gedrongen hebben kunnen voelen tot het doen van uitgaven die zijn zoon in staat stellen een bestaan te voeren overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Daarbij tellen het inkomen en vermogen van de zoon mee.
In dit geval heeft de zoon, naast zijn studielening, een lening afgesloten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Deze lening moet dan ook worden meegenomen als inkomen van de zoon. De vader kan niet overtuigend aantonen dat er nog een bedrag aan kosten van levensonderhoud van de zoon resteert, waardoor hij zich redelijkerwijs gedrongen voelde tot het doen van uitgaven van levensonderhoud voor de zoon.
Bijlagen:
De waarde van een geschonken woning is ook van belang voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. Dat blijkt uit een uitspraak van rechtbank Arnhem. Er kan alleen een conserverende aanslag voor de totale schenking, inclusief de woning, worden opgelegd. Ondanks dat voor de schenking van de woning een beroep is gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting, kan nu geen gewone aanslag schenkingsrecht worden opgelegd.
Een zoon neemt per 31 december 2006 de landbouwonderneming van zijn ouders over. De levering vindt plaats op 28 december 2007 ten overstaan van de notaris. In de overname is niet de woning begrepen. Deze is door de ouders aan hun zoon geschonken. In de akte van levering is hiervoor een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting.
Aangifte schenkingsrecht
In de aangifte voor het recht van schenking is namens de zoon verzocht om de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet over de verkregen vermogensbestanddelen toe te passen en een conserverende aanslag op te leggen. De te conserveren waarde is in de aangifte berekend op € 930.654. Hierin is ook de woning begrepen.
Bedrijfsopvolgingsregeling
De bedrijfsopvolgingsregeling houdt kortgezegd in dat de voortzetter van een onderneming een voorwaardelijke vrijstelling en uitstel van betaling kan krijgen van het successie- of schenkingsrecht. De Belastingdienst legt wel een conserverende aanslag op. Na vijf jaar is de voorwaardelijke vrijstelling definitief en vervalt de conserverende aanslag, mits de voortzetter heeft voldaan aan het voortzettingsvereiste van vijf jaar.
Aanslag schenkingsrecht
De inspecteur legt naast een conserverende aanslag ook een gewone aanslag recht van schenking op voor de woning. Hij is van mening dat wel schenkingsrecht is verschuldigd over de geschonken woning omdat een beroep is gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. In dat geval mag altijd minimaal het bedrag dat anders aan overdrachtsbelasting zou zijn geheven nu aan schenkingsrecht worden geheven. De zoon is het hier niet mee eens en gaat in beroep.
Conserverende aanslag
De rechtbank beslist dat alleen een conserverende aanslag voor de totale schenking, inclusief de woning, kan worden opgelegd. De totale schenking, inclusief de woning, valt onder de te conserveren waarde. Omdat de woning al in de conserverende aanslag is begrepen is er geen ruimte meer voor het apart opleggen van een gewone aanslag schenkingsrecht.
Bijlagen:
Voor de meeste belastingen geldt er een renteregeling. De gedachte achter de regeling is dat de Belastingdienst rente vergoedt als u te lang op uw geld moet wachten. Anderzijds moet u rente betalen als de fiscus zijn geld te laat krijgt. De renteregeling kent twee soorten rente: heffingsrente en invorderingsrente. Heffingsrente wordt bij de aanslag berekend en staat dus op het aanslagbiljet vermeld. Invorderingsrente wordt berekend bij te late betaling van de aanslag of bij teruggaaf van de op aanslag betaalde belasting.
Toen de heffingsrente werd ingevoerd had men alleen nog het oog op een renteberekening bij correcties op de aangifte. De renteberekening is echter allang niet meer afhankelijk van correcties. Van belang is alleen nog het moment waarop de aanslagen worden opgelegd.
Wanneer heffingsrente betalen?
U bent heffingsrente verschuldigd als u op een aanslag geld moet betalen. Het tijdstip waarop de rente gaat lopen is in de loop der jaren nogal eens gewijzigd. Tot het belastingjaar 2006 ging de heffingsrente lopen op 1 januari van het volgende jaar (voor bijvoorbeeld 2005 dus vanaf 1 januari 2006). Vanaf het belastingjaar 2006 ging de rente lopen vanaf het midden van het tijdvak (voor bijvoorbeeld 2009 dus vanaf 1 juli 2009). Vanaf het belastingjaar 2010 is weer teruggekeerd naar het oude systeem en begint de rente dus pas te lopen na afloop van het jaar (voor 2010 wordt dus rente berekend vanaf 1 januari 2011).
Beperking heffingsrente bij te late aanslagen
Om te voorkomen dat door het traag opleggen van aanslagen aanzienlijke bedragen aan heffingsrente moeten worden betaald, heeft de Belastingdienst toegezegd dat bij een duidelijk en volledig verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag binnen drie maanden ook daadwerkelijk een aanslag wordt vastgesteld. Zou de aanslag desondanks buiten de driemaandsperiode worden opgelegd, dan zou over de periode na drie maanden geen heffingsrente worden berekend.
De Hoge Raad heeft in het najaar van 2009 bovendien beslist dat berekening van heffingsrente eveneens achterwege moet blijven over de periode gelegen drie maanden na het indienen van de aangifte, ook als geen afzonderlijk verzoek is gedaan. De staatssecretaris van Financiën had namelijk in een publicatie meegedeeld dat het beleid van de Belastingdienst erop gericht is om binnen drie maanden na indiening van de aangifte een voorlopige of definitieve aanslag op te zullen leggen. Als de aanslag toch meer dan drie maanden na het indienen van de aangifte wordt opgelegd, moet de heffingsrente volgens de Hoge Raad beperkt blijven tot drie maanden na de indiening van de aangifte. Hoewel de fiscus naar aanleiding van deze uitspraak heeft toegezegd maatregelen te nemen om te veel in rekening gebrachte heffingsrente alsnog terug te betalen, is het verstandig om de berekening van heffingsrente echt kritisch te volgen en zonodig te reageren.
Vergoeding van heffingsrente
U krijgt heffingsrente vergoed als een aanslag wordt opgelegd met een terug te geven bedrag of als een aanslag wordt verminderd tot een saldo terug te geven. In dat laatste geval krijgt u alleen heffingsrente vergoed over het uiteindelijke ìsaldo terug te gevenî. Over de belasting die op de oorspronkelijke aanslag moest worden betaald krijgt u geen heffingsrente vergoed maar kunt u wel in aanmerking komen voor een vergoeding van invorderingsrente. Dat geldt alleen als er al betalingen waren verricht op de aanslag. De vergoeding van invorderingsrente vangt niet eerder aan dan op de dag na de vervaldag van de laatste betaaltermijn.
De verschillen in berekeningswijze van heffingsrente en invorderingsrente kunnen ertoe leiden dat bij vermindering van een aanslag (deels invorderingsrente) de rentevergoeding voor u ongunstiger uitpakt dan wanneer een volgende negatieve aanslag opgelegd zou zijn, die per saldo hetzelfde resultaat zou geven. In het laatste geval is uitsluitend sprake van heffingsrente en die ging over de belastingjaren 2006 t/m 2009 al lopen vanaf het midden van het tijdvak. U kunt dus benadeeld zijn door de werkwijze van de fiscus, bijvoorbeeld omdat de teruggaaf op een voorlopige aanslag wordt verleend door vermindering van de aanslag in plaats van een volgende voorlopige (of definitieve) aanslag tot een negatief bedrag.
De Nationale ombudsman heeft die handelwijze van de fiscus onbehoorlijk geacht en inmiddels zijn er vanaf het belastingjaar 2010 aanpassingen gekomen. Voor de belastingjaren 2006 tot en met 2009 kunt u bij een dergelijke benadeling bezwaar en zonodig beroep aantekenen. In de rechtspraak is dat ook al gehonoreerd.
Plannen om minder rente te vergoeden
Enkele jaren geleden waren er signalen dat de Belastingdienst min of meer als spaarbank functioneerde. Dat was mede gebaseerd op het ñ toen nog wat voorstellende - rentepercentage en het feit dat de renteberekening in de jaren 2006 t/m 2009 al ging lopen vanaf het midden van het tijdvak. Hoewel daarvoor inmiddels veel minder argumenten zijn (de rente gaat thans pas lopen na afloop van het jaar en het rentepercentage staat al bijna anderhalf jaar op maar 2,5) is het kabinet van plan om een rentedifferentiatie aan te gaan brengen tussen het percentage voor de te betalen rente en de te vergoeden rente. De vergoeding van rente zal volgens het voorstel 1,5% lager uitkomen dan de rente voor belastingbetalers. Dat zou naar de huidige maatstaven nog een rentevergoeding van 1% betekenen. En dat allemaal om de impuls tot sparen bij de fiscus te voorkomen.
Daarvoor hoeft toch geen rentedifferentiatie plaats te vinden? Het zou dan veel rechtvaardiger zijn om het rentetarief over de hele lijn op het lage niveau te brengen. En daarmee zou de hele renteregeling niet zoveel meer voorstellen.
Donderdag 27 januari 2011
Er moet een openbaar register komen voor aandelen in bv's en niet-beursgenoteerde nv's. Notarissen kunnen dan zien wie er achter allerlei transacties zitten en zo effectiever vastgoedfraude tegengaan. Dit stellen de Tweede Kamerleden Jeroen Recourt en Ed Groot in een initiatiefnota van de PvdA. Zij zeggen staatssecretaris Frans Weekers van Financiën (VVD) te willen helpen om fiscale fraude aan te pakken. Dat meldt het Financieele Dagblad vandaag.
Handelsregisters van de Kamers van Koophandel en het Kadaster bieden op dit moment niet voldoende helderheid voor notarissen om de eigendomsverhoudingen in bv's te bepalen. De PvdA'ers komen met hun voorstel bij de behandeling van wijzigingen in de Wet op het notarisambt. Mocht de staatssecretaris hun idee niet overnemen, dan komen zij met een initiatief wetsvoorstel, zo schrijft de krant .
Ambtsgeheim
Na de wetswijziging kan een notaris zich niet langer op zijn ambtsgeheim beroepen als hij zelf over de schreef is gegaan. Volgens de SP zouden notarissen ook openheid van zaken moeten geven als er bij het Openbaar Ministerie verdenkingen bestaan van met name vastgoedfraude door hun cliënten.
Centraal aandeelhoudersregister
De PvdA stelt verder voor om de notaris in te schakelen bij alle aandelentransacties, ook bij certificaten van aandelen. Alle opgemaakte akten moeten direct voor iedereen te zien zijn. Aandelen aan toonder in niet-beursgenoteerde nv's moeten worden afgeschaft, menen de initiatiefnemers, omdat ook hiermee fraude wordt gepleegd. In combinatie met een centraal aandeelhoudersregister krijgt de notaris beter zicht op mistige constructies met bv's en niet beursgenoteerde nv's. Onduidelijke belangen van natuurlijke en rechtspersonen en witwasconstructies kunnen beter worden tegengegaan, omdat een register de geldstromen inzichtelijker maakt.
Woensdag 26 januari 2011
Uit recente briefwisselingen met de Belastingdienst is gebleken dat de fiscus een strenger beleid gaat voeren met betrekking tot het goedkeuren van de ontslagvergoedingen in de vorm van een stamrecht.
Indien een ontslagvergoeding is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst en dit wordt omgezet in een stamrecht bij ontslag, is de Belastingdienst van mening dat er geen stamrechtvrijstelling kan worden toegepast. Tevens wordt de ontslagvergoeding veelal gezien als een regeling voor vervroegde uittreding met alle nadelige fiscale gevolgen van dien. Het beleid ten aanzien van de stamrechtvrijstelling zal binnenkort ook op de website van de Belastingdienst worden vermeld.
Welke mogelijkheden blijven er dan over om een eventuele ontslagvergoeding uit te keren, zonder dat deze ontslagvergoeding wordt aangemerkt als een regeling voor 0vervroegde uittreding of dat hierover direct belasting moet worden betaald? Een oplossing is om de ontslaguitkering te benutten voor het aanvullen van een eventueel pensioentekort van de betreffende werknemer. ëDit betekent wel dat er in een vroegtijdig stadium moet worden nagedacht over hoe dit wordt vormgegeven en welke maatregelen getroffen dienen te worden. Te denken valt aan een aanvullende storting in de huidige pensioentoezegging, een wijziging van de pensioentoezegging in combinatie met een verhoging van het pensioengevend salaris etc.'
Maandag 6 december 2010
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft voor de Eerste Kamer de belangrijkste wijzigingen die zich tijdens het wetgevingsproces in het Belastingplan 2011, de Overige fiscale maatregelen 2011 en de Fiscale verzamelwet 2010 hebben voorgedaan, in chronologische volgorde op een rijtje gezet. Dat heeft hij gedaan voor de overzichtelijkheid.
Het fiscaal pakket Belastingplan 2011 met toebehoren bevat dit jaar twee wetsvoorstellen, namelijk het Belastingplan 2011 en Overige fiscale maatregelen 2011. Daarnaast is gelijktijdig de Fiscale verzamelwet 2010 aan de Eerste Kamer voorgelegd.
Per wetsvoorstel geeft de staatssecretaris aan hoe de behandeling tot nu toe is verlopen en daarnaast geeft hij ook aan welke wijzigingen er zijn aangebracht en welke amendementen er zijn aangenomen.
Bijlagen: