boitelle_logo
   

Home

Kantoor en dienstverlening

Belastingadviseur

Actualiteiten

Algemene Voorwaarden

Contact

 

2014 | 2013 | 2012 | 2011 | 2010 | 2009 | 2008 | 2007

A C T U E E L N I E U W S 2010

Vrijdag 3 december 2010

Fiscaal Procesrecht
Proceskostenvergoeding mogelijk als beroep ongegrond is

Wie in het gelijk wordt gesteld in een procedure, heeft recht op een (forfaitaire) proceskostenvergoeding. Onlangs heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een zaak waarin de proceskostenvergoeding centraal stond. Een vennoot had een vordering afgewaardeerd en daarbij een verlies uit onderneming in zijn aangifte over 2001 opgenomen.
De inspecteur en uiteindelijk ook Hof Den Haag waren het daar niet mee eens. Volgens het hof had de vennoot namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de vordering in 2001 onvolwaardig was, zodat de vennoot geen verlies in aanmerking mocht nemen. Toch veroordeelde het hof de inspecteur tot proceskostenvergoeding, omdat volgens het hof aanleiding bestond tot afwaardering van de vordering in een later belastingjaar. De staatssecretaris van Financiën ging vervolgens in cassatie.
­
De Hoge Raad stelde voorop dat indien een beroep van een belastingplichtige persoon ongegrond wordt verklaard, de rechter op grond van de wet de bevoegdheid heeft om de inspecteur te veroordelen tot proceskostenvergoeding. De wetgever heeft daarbij een beoordelingsvrijheid aan de rechter willen toekennen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het wettelijke kader en de grenzen van de beoordelingsvrijheid niet had overschreden.

[Hoge Raad, 26-11-2010, nr. 09/02076.]

Donderdag 2 december 2010

Inkomstenbelasting
Bij niet-voldoen aan tweejaarstermijn geen recht op aftrek hypotheekrente

Wanneer een huiseigenaar niet voldoet aan de zogeheten tweedejaarstermijn heeft hij geen recht op hypotheekrenteaftrek. Dat heeft de Hoge Raad afgelopen vrijdag beslist.

De tweejaarsregeling is bedoeld voor situaties waarbij de woningeigenaar een verbouwingsdepot heeft afgesloten. Het geleende bedrag staat op een aparte rekening die speciaal voor het onderhoud of de verbouwing is geopend. De woningeigenaar mag dan de rente en de financieringskosten van het verbouwingsdepot gedurende maximaal 2 jaar na het afsluiten van de lening volledig aftrekken. De tweejaarstermijn begint op het moment van ondertekening van de koop- of aanneemovereenkomst.

Boerderij


In deze zaak heeft de woningeigenaar in juli 2002 een perceel grond met daarop een boerderij gekocht. In de loop van 2003 wordt duidelijk dat de grond waarop de boerderij staat nodig is voor een reconstructie van de watergangen en de aanleg van een nieuw gemaal, zodat de woningeigenaar  zijn oorspronkelijke plan, om de boerderij ñ na een renovatie ñ te gaan bewonen, niet kan uitvoeren. Hij brengt de hypotheekrente van de boerderij toch in aftrek in zijn IB-aangiften.
­
De inspecteur corrigeert de in 2004 afgetrokken hypotheekrente, omdat er volgens hem geen sprake is van een eigen woning. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur de aftrek van de hypotheekrente voor het jaar 2004 terecht heeft gecorrigeerd. Hof 's-Gravenhage bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Tweejaarstermijn


De Hoge Raad oordeelt dat niet is voldaan aan de vereisten om in aanmerking te komen voor de aftrek van de hypotheekrente. Volgens de Hoge Raad moet de woningeigenaar voldoen aan de eis dat de woning uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in één van de daaropvolgende twee jaren als eigen woning 'aan de belastingplichtige ter beschikking te staan'. De Hoge Raad sluit zich aan bij het hof die het niet aannemelijk acht dat het perceel in 2004 bestemd was om na de bouw van een nieuwe woning uiterlijk eind 2006 aan de woningeigenaar als 'eigen woning ter beschikking te staan'.

Bijlagen:

Woensdag 1 december 2010

Civiel Recht
Stamrecht gouden handdruk valt niet altijd binnen huwelijksgemeenschap

Een stamrechtverzekering voor zijn gouden handdruk ter aanvulling van zijn pensioen hoeft de man na scheiding niet te verdelen met zijn ex-vrouw. Dat oordeelt de rechtbank in Zutphen.

De man heeft in het verleden bij ontslag een gouden handdruk gekregen. Deze ontslagvergoeding bestaat uit twee delen. Het eerste deel was bedoeld ter aanvulling op zijn inkomen tot 80% van zijn laatstverdiende loon. Het tweede deel was bedoeld ter aanvulling van zijn pensioenopbouw.
­
Voor dit laatste deel heeft de man een goudenhanddrukstamrechtverzekering gesloten. Hij en zijn echtgenote gaan van echt scheiden. In geschil is of de verzekering tot de huwelijksgemeenschap behoort. Rechtbank Zutphen oordeelt dat in dit geval sprake is van een zodanige verknochtheid dat de verzekering buiten de verdeling moet blijven.

Verknochtheid


Over de verknochtheid van goudenhanddrukstamrechten is de afgelopen tijd veel te doen geweest. De uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 2008 heeft indertijd veel stof doen opwaaien. In deze uitspraak wordt in feite voortgeborduurd op dit arrest van de Hoge Raad.
­
Sinds 1996 werd gedacht dat aanspraken uit een goudenhanddrukstamrecht niet verknocht zijn en dus in de huwelijksgemeenschap vallen. Bij echtscheiding moet de waarde van het stamrecht verrekend worden. Het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2008 nuanceert die praktijk.

Als het goudenhanddrukstamrecht voorziet in een inkomensbehoefte valt deze aanspraak niet in de huwelijksgemeenschap voor zover de aanspraak betrekking heeft op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Wel zal voor de vaststelling van eventuele alimentatie rekening worden gehouden met het inkomen uit het goudenhanddrukstamrecht.

Bijlagen:

Dinsdag 30 november 2010

Inkomstenbelasting
Advocaatkosten om alimentatieverplichting te verminderen niet aftrekbaar

Een alimentatiegerechtigde partij mag eventuele advocaatkosten in aftrek brengen, mits de kosten zijn gemaakt voor de verwerving, inning en behoud van de alimentatie. Een alimentatieplichtige partij kan dit niet. Volgens het hof 's-Hertogenbosch is dit verschil in behandeling niet in strijd met het recht op vrije toegang tot de rechter en er is ook geen sprake van schending van het discriminatieverbod.

Alimentatievermindering


Een man is al 10 jaar gescheiden van zijn echtgenote en betaalt sinds de echtscheiding alimentatie. Als hij zijn baan verliest, start hij een procedure om zijn alimentatieverplichting te doen verminderen. Uiteindelijk krijgt hij van de Hoge Raad gelijk en gaat zijn alimentatieverplichting omlaag van € 1.500 naar € 500 per maand.

Recht op eerlijk proces


De man wil de daaraan verbonden advocaatkosten van € 6.350 in 2003 aftrekken, maar de inspecteur staat dit niet toe. Voor het hof beroept de man zich op schending van artikel 6 (recht op een eerlijk proces) van het Europees verdrag tot bescherming van de mensenrechten. Volgens de man is er geen sprake van een gelijke toegang tot de rechter omdat zijn advocaatkosten, in tegenstelling tot de advocaatkosten van zijn ex-echtgenote, naar de letter van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet aftrekbaar zijn.

Wel gelijke toegang


Hof 's-Hertogenbosch verwerpt de stelling van de man dat er sprake is van strijd met artikel 6 EVRM. Hoewel de alimentatiegerechtigde partij wel de advocaatkosten kan aftrekken en de alimentatieplichtige partij niet, leidt dit er niet toe dat de toegang tot de (civiele) rechter ontoelaatbaar wordt belemmerd. Ook is er geen sprake van ontoelaatbare processuele ongelijkheid tussen de partijen.

Discriminatieverbod


Van schending van het discriminatieverbod, is evenmin sprake. Als in de praktijk meer mannen dan vrouwen geen recht op aftrek van advocaatkosten hebben, is dat niet in strijd met enige Europese verdragsbepalingen. Het motief van de wetgever om het recht op aftrek te onthouden aan de alimentatiebetalende partij, is niet discriminerend en dat wordt het ook niet doordat in de praktijk meer mannen dan vrouwen alimentatie betalen.

Maandag 29 november 2010

Dividendbelasting
Nieuw verzamelbesluit over dividendbelasting

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een nieuw verzamelbesluit gepubliceerd over de dividendbelasting. In het besluit wordt ondermeer goedgekeurd dat verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting aan in Nederland gevestigde vennootschappen, die niet aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen, ongelimiteerd kunnen worden ingediend. Ook keurt de staatssecretaris goed dat bij de inkoop van (cumulatief) preferente aandelen waarop jaarlijks een vast dividend wordt uitgekeerd, de inflatiebijstelling achterwege blijft.

Teruggaaf op verzoek


In de Wet op de dividendbelasting is bepaald dat aan een in Nederland gevestigde rechtspersoon die niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen op zijn verzoek teruggaaf wordt verleend van de in een kalenderjaar ingehouden dividendbelasting. In 2007 is de frequentie van verzoeken om tussentijdse teruggaaf in een jaar op ten hoogste vier gesteld. Sinds medio 2009 is de uitvoering van deze teruggaafverzoeken geconcentreerd bij de Belastingdienst/Limburg kantoor Heerlen.

Geen limiet meer


Door deze concentratie kunnen verzoeken om tussentijdse teruggaaf voortaan ongelimiteerd worden ingediend. De staatssecretaris keurt nu goed dat in het jaar van inhouding ongelimiteerd verzoeken om teruggaaf kunnen worden ingediend.

Inkoop beursgenoteerde aandelen


Voor de vrijgestelde inkoop van beursgenoteerde aandelen wordt als voorwaarde gesteld dat in het jaar van inkoop een dividend in contanten moet worden uitgekeerd dat ten minste gelijk is aan het gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in de vijf voorafgaande kalenderjaren. In de Wet op de dividendbelasting is opgenomen hoe dit gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten moet worden bepaald. Voor de berekening moeten de dividenduitkeringen van de zeven voorafgaande jaren worden gecorrigeerd met een inflatiebijstelling.

Inkoop (cumulatief) preferente aandelen


Bij de inkoop van (cumulatief) preferente aandelen waarop jaarlijks een vast dividend wordt uitgekeerd, heeft de correctie met de inflatiebijstelling echter tot gevolg dat niet aan deze voorwaarde kan worden voldaan. De inflatiebijstelling leidt namelijk tot een hoger gemiddeld uitgekeerd dividend in contanten in de vijf voorafgaande kalenderjaren dan het vaste dividend in contanten dat in het jaar van inkoop op de (cumulatief) preferente aandelen wordt uitgekeerd.

Inflatiebijstelling


De staatssecretaris ziet dit als een onbedoeld gevolg van de inflatiebijstelling en keurt daarom goed dat de inflatiebijstelling achterwege blijft bij de inkoop van (cumulatief) preferente aandelen waarop jaarlijks een vast dividend wordt uitgekeerd.

Bijlagen:

Vrijdag 26 november 2010

Wet Belastingen van Personenauto's en Motorrijwielen
EU Hof: Buitenlandse huurauto valt buiten bpm

Door een uitspraak van het Europese Hof zou de Nederlandse schatkist wel eens veel inkomsten mis kunnen lopen. In de procedure, aangespannen door een Nederlandse automobilist die een jaar lang rondreed in een Duitse huurauto, heeft het Hof bepaald dat de man geen bpm in rekening mag worden gebracht.

Dit schrijft De Telegraaf . De uitspraak kan verstrekkende gevolgen hebben voor de bpm-inkomsten omdat nu de regel is dat Nederlanders die in ons land in een lease- of huurauto met buitenlands kenteken rondrijden, een torenhoge naheffing bpm kunnen verwachten.
­
Het betreffende autoverhuurbedrijf, Vosters Auto Vermietung in het Duitse Kerken, zegt momenteel circa vijftig Nederlandse klanten te hebben, maar dat kunnen er, na de beschikking van het Europese Hof, snel meer worden.
­
De Belastingdienst beraadt zich nog op de beschikking van het Hof. Mogelijk is er reparatiewetgeving nodig.

Donderdag 25 november 2010

Fiscaal Procesrecht
Dga niet hoofdelijk aansprakelijk voor belastingschuld van zijn ontbonden bv

Als een zetel van een lichaam niet langer in Nederland is gelegen, is een iedere persoon die is belast met de zetelverplaatsing hoofdelijk aansprakelijk voor de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting van dat lichaam. Onlangs heeft Hof Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarin de hoofdelijke aansprakelijkheid als gevolg van een zetelverplaatsing naar Curaçao aan orde was.

Een directeur-grootaandeelhouder had een bv waarin tot 1993 een advocatenpraktijk werd uitgeoefend. De bv had een pensioen- en lijfrenteverplichting jegens de dga en zijn vrouw. Eind 1993 zijn de dga en zijn vrouw naar Curaçao geëmigreerd en is de zetel van de bv ook naar Curaçao verplaatst. Begin 1994 hadden de dga en zijn vrouw afstand gedaan van hun rechten op pensioen en lijfrente. Ruim een jaar later werd de bv ontbonden. In maart 1996 was de vereffening beëindigd en bestond de bv niet langer.

Boekenonderzoek


In april 1996 kondigde de inspecteur een boekenonderzoek aan bij de bv in verband met het afstand doen van de pensioen- en de lijfrenterechten. Dit onderzoek leidde tot de vaststelling aan bv van een navorderingsaanslag voor de vennootschapsbelasting. Deze aanslag werd betwist en uiteindelijk nooit betaald. Dit was voor de ontvanger reden om de dga hoofdelijk aansprakelijkheid te stellen voor het ontbetaald blijven van de navorderingsaanslag. Het ging hierbij om zowel de vennootschapsbelasting als de heffings- en invorderingsrente (in totaal bijna €350.000). In de procedure was in geschil of de dga hoofdelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor het onbetaald blijven van de navorderingsaanslag. Volgens Rechtbank Arnhem was de dga als zetelverplaatser van de bv terecht hoofdelijk aansprakelijk gesteld. De dga was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep bij Hof Arnhem.

Jurisprudentie


Volgens het hof kon de dga slechts hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld als de bv in gebreke was. Daarbij stelde het hof voorop dat een bv pas in gebreke kon zijn als de bv in de gelegenheid was geweest om kennis te nemen van de navorderingsaanslag. Uit jurisprudentie leidde het hof af dat kennisneming niet verplicht was als de bv de navorderingsaanslag niet zou betwisten en niet zou betalen. In dit geval had de vereffening van de bv al plaatsgevonden en was de navorderingsaanslag betwist. Op grond van het Burgerlijk Wetboek was het mogelijk om de vereffening te heropenen en terug te vorderen wat de dga te veel aan liquidatie-uitkering had ontvangen. De ontvanger had dat echter niet gedaan.

Dga niet hoofdelijk aansprakelijk


Het hof oordeelde dat in dit geval geen reden bestond om een uitzondering te maken op de regel dat de bv kennis moest hebben kunnen nemen van de navorderingsaanslag, voordat de bv in gebreke kon zijn. Daarvoor had de ontvanger kunnen verzoeken om de vereffening te heropenen. Omdat de bv niet in gebreke was, kon de dga ook niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de vennootschapsbelasting en de heffings- en invorderingsrente.

Bijlagen:

Woensdag 24 november 2010

Fiscaal Procesrecht
Volledige proceskostenvergoeding na onterecht vasthouden aan boete

Wie bij een gerechtelijke procedure in bezwaar of in beroep (deels) in het gelijk wordt gesteld, heeft recht op een proceskostenvergoeding. Meestal wordt die toegekend volgens een bepaald puntensysteem: een forfaitaire proceskostenvergoeding. Een enkele keer kent de rechter een volledige vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten toe. Dat deed de rechtbank in Leeuwarden onlangs ook.

Een man pendelde in de auto van de zaak meermalen per dag heen en weer tussen zijn huis en zijn werkplek. De belastinginspecteur vond dat maar een deel van die ritten als woon-werkverkeer kon gelden en besloot tot een loonbijtelling wegens privégebruik. Hij legde een naheffing plus boete op. Dit gebeurde nadat de rechtbank in Arnhem op 14 juli 2009 had beslist dat alle ritten tussen huis en werkplek als woon-werkverkeer dienen te gelden.

De rechtbank van Leeuwarden was het met de man eens dat de inspecteur na kennisneming van die uitspraak nooit een boete had mogen opleggen. De man had immers duidelijk een pleitbaar standpunt. De inspecteur had dan ook de boete inmiddels ingetrokken, maar de man liep toch naar de rechter, omdat hij de schadevergoeding die de inspecteur hem wilde toekennen, te laag vond. Ook daarin kreeg hij van de rechtbank gelijk. De rechter in Leeuwarden besliste dat de man recht had op een vergoeding van zijn werkelijke proceskosten ter grootte van 7.808 euro.

Bijlagen:

Dinsdag 23 november 2010

Inkomstenbelasting
Verlies onzakelijke leningen aftrekbaar door ongebruikelijke terbeschikkingstelling

Een vader mag het verlies op twee leningen aan de vof van zijn zoon in aftrek brengen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Net als rechtbank Arnhem beslist nu ook hof Arnhem dat de leningen moeten worden aangemerkt als ongebruikelijke terbeschikkingstellingen.

Een echtpaar leent op 1 juni 2001 € 45.378 aan een vennootschap onder firma (vof) waarin hun zoon een van de firmanten is. Op 10 oktober 2001 lenen zij opnieuw eenzelfde bedrag aan de vof. De leningen zijn gefinancierd met hypothecaire leningen op hun eigen woning. De woning is voor het echtpaar bedoeld als oudedagsvoorziening.

Wettelijke schuldsanering


In 2003 is de vof ontbonden en heeft de zoon de onderneming voortgezet als eenmanszaak. In 2006 is de onderneming definitief beëindigd en is de zoon toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Vader wil het verlies op de leningen in aftrek brengen op zijn inkomen uit werk en woning over het jaar 2004. De inspecteur is het hier niet mee eens. De vraag is of de verstrekte leningen moeten worden aangemerkt als in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstellingen.

Terbeschikkingstellingsregeling


Het ter beschikking stellen van vermogen aan een bloed- en aanverwant wordt alleen als een belaste terbeschikkingstelling aangemerkt als het een maatschappelijk ongebruikelijke transactie betreft. Dit wordt beoordeeld op het moment dat er een terbeschikkingstelling is. Wat gebruikelijk en ongebruikelijk is, is afhankelijk van de maatschappelijke opvattingen van dat moment.

Onzakelijke voorwaarden


De rechtbank beslist dat de leningen uit 2001 moeten worden aangemerkt als ongebruikelijke terbeschikkingstellingen. Deze leningen zijn namelijk onder onzakelijke voorwaarden aangegaan. De rechtbank merkt € 45.378 aan als negatief resultaat uit overige werkzaamheden.

Geen schenkingen


Het hof beslist dat de geldverstrekkingen moeten worden aangemerkt als leningen en niet, zoals de inspecteur stelt, als schenkingen. Het hof wijst er hierbij onder andere op dat een derde was betrokken bij de vof, en dat het niet voor de hand ligt dat een schenking dan op deze wijze wordt gedaan.

Ongebruikelijke terbeschikkingstelling


Voor wat betreft de ongebruikelijkheid van de terbeschikkingstellingen overweegt het hof dat een concreet aflossingsschema ontbreekt en dat er geen sprake is van volwaardige zekerheden. Er is dan ook sprake van ongebruikelijke terbeschikkingstellingen. Het hof is het ook niet eens met de stelling van de inspecteur dat alleen aftrek mogelijk is voor zover de leningen aan de zoon zijn toe te rekenen, omdat er sprake is van een vof. Volgens het hof is voor deze splitsing van de leningen namelijk geen steun te vinden in de wetsgeschiedenis.

Verlies aftrekbaar


Verder beslist het hof dat op basis van het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010, vader het volledige afwaarderingsverlies in aanmerking mag nemen en dat niet de helft bij zijn vrouw in aftrek hoeft te worden gebracht.

Bijlagen:

Maandag 22 november 2010

Belastingplan 2011
Tweede Kamer neemt Belastingplan 2011 aan

De Tweede Kamer heeft het Belastingplan 2011 aangenomen. Staatssecretaris Weekers van Financiën zegt met de maatregelen uit het Belastingplan in te zetten op het bevorderen van ondernemerschap en innovatie, het bestrijden van fraude en belastingontwijking en stimulering van de woningmarkt.

In het Belastingplan zijn tal van maatregelen opgenomen. Dit zijn de belangrijkste:
  • De vennootschapsbelasting (Vpb) wordt met een half procent verlaagd tot 25%. En het ëMKB-tarief' in de Vpb wordt definitief op 20% gesteld;
  • Verruiming van de fiscale stimuleringsregeling voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) en uitbreiding van de innovatiebox; 
  • In de strijd tegen zwartsparen krijgt de Belastingdienst meer mogelijkheden om geautomatiseerd gegevens uit te wisselen met andere landen; 
  • Met aanvullende wetgeving wordt voorkomen dat investeerders en ondernemers via gekunstelde constructies de vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting ontlopen; 
  • Ter stimulering van de woningmarkt geldt voor arbeidskosten bij renovatie tijdelijk (tot 1 juli 2011) het lage btw-tarief van 6%.
Op initiatief van de Kamer wordt de heffingskorting niet in een keer afgeschaft, maar in een periode van drie jaar (2011 t/m 2013) geleidelijk afgebouwd. Daarnaast stemde de Tweede Kamer ook in met een aantal andere amendementen. Daarin wordt geregeld dat:
  • de Wet dwangsom met ingang van 2012 (i.p.v. 2014) op beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen van toepassing wordt;
  • er per 2012 maatregelen volgen die beogen ontduiking van erfbelasting via de ëEdelweissroute' tegen te gaan; 
  • de mogelijkheid tot het opvragen van jaarloongegevens door de belastinginspecteur bij de werkgever vanaf 2013 verdwijnt; 
  • Mensen die gescheiden leven als gevolg van opname in een verpleeghuis automatisch fiscaal partner blijven.

Op 20 en 21 december wordt het Belastingplan 2011 behandeld door de Eerste Kamer. Na goedkeuring treden de wetsvoorstellen op 1 januari 2011 in werking.

Vrijdag 19 november 2010

Omzetbelasting
Btw-verhoging leidt tot banenverlies evenementensector

De voorgenomen btw-verhoging op podiumkunsten heeft zeer nadelige gevolgen voor de inkomsten van de commerciële evenementensector en daarmee ook voor de overheid. Dat concludeert onderzoeksbureau EIM na onderzoek onder leden van de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM). Volgens EIM verdwijnen er tussen 350 en 900 banen in de evenementensector.

De voorgestelde btw-verhoging zou een omzetverlies van 65 miljoen euro veroorzaken in de branche, zo staat in het onderzoek. Deze daling wordt verklaard, doordat het aantal bezoekers bij evenementen naar verwachting met 10 procent zal afnemen. Dat heeft gevolgen voor de verkoop van kaartjes, maar ook voor de horeca en de economische spin-off (bijvoorbeeld voor gemeenten), aldus het rapport.

EIM verwacht dat buitenlandse artiesten Nederland minder of niet meer gaan aandoen, omdat in de ons omliggende landen het lage btw-tarief wel blijft bestaan.

Donderdag 18 november 2010

Fiscaal Procesrecht
Hoge Raad: Geen vergrijpboete na eerdere verzuimboete voor in feite dezelfde overtreding

Voor diverse soorten verzuimen of overtredingen bevat de fiscale wetgeving uiteenlopende administratieve boeten. Het boetestelsel is echter zodanig ingericht dat een beboetbaar feit niet tweemaal mag worden beboet. Dit blijkt weer eens uit een arrest van de Hoge Raad.

De procedure betrof een ondernemer die in eerste aanleg een reeks naheffingsaanslagen omzetbelasting had ontvangen met verzuimboetes ëwegens het niet betalen van de omzetbelasting'. Later volgde na een ingesteld boekenonderzoek een hoge vergrijpboete. De Hoge Raad maakte uit de gedingstukken op dat de vergrijpboete was opgelegd voor gedragingen waarvoor al eerder verzuimboetes waren opgelegd. Dat was niet toegestaan.

Verzuimboete


De inspecteur had een ondernemer over de periode januari 2001 tot en met juni 2001 voor elke maand een naheffingsaanslag omzetbelasting met verzuimboete opgelegd wegens ëhet te laat indienen of betalen van verschuldigde omzetbelasting'. Over de maanden juli 2001 tot en met september 2002 had de inspecteur verzuimboetes opgelegd omdat de ondernemer geen aangiften omzetbelasting had gedaan en geen omzetbelasting had betaald.

Boekenonderzoek


Bij een in 2002 ingesteld boekenonderzoek constateerde de inspecteur dat de betreffende ondernemer ernstig tekort was geschoten in zijn aangifte- en betalingsverplichtingen en legde hem over de periode januari 2001 tot en met oktober 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting op met een vergrijpboete van € 24.395. Deze boete was opgelegd wegens het opzettelijk niet of niet tijdig hebben betaald van de verschuldigde omzetbelasting. De ondernemer meende dat hij met de vergrijpboete tweemaal voor hetzelfde feit werd beboet.

Cassatie


Hof Den Bosch was van oordeel dat dit voor de periode vanaf juli 2001 tot en met september 2002 inderdaad het geval was. Voor de periode januari 2001 tot en met juni 2001 en de maand oktober 2002 moest de vergrijpboete ook vervallen omdat uit de gedingstukken niet exact viel op te maken voor welk bedrag uit deze periode was nageheven. De inspecteur ging in cassatie bij de Hoge Raad.

Hoge Raad


De Hoge Raad stelde vast dat volgens de vermelding op de naheffingsaanslagen de verzuimboetes waren opgelegd ëwegens niet betalen' van ëde omzetbelasting' over de betreffende maanden. De Hoge Raad was van oordeel dat een dergelijke algemeen geformuleerde kennisgeving geen andere uitleg toelaat dan dat de beboete verzuimen betrekking hadden op alle omzetbelasting die de ondernemer over de maanden juli 2001 tot en met september 2002 had moeten voldoen. Het was niet op enige andere wijze gebleken dat de ondernemer meer specifiek op de hoogte was gesteld van de beboete gedragingen. Uit de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen over de periode januari tot en met juni 2001 leidde de Hoge Raad af dat ook over de eerste twee kwartalen van 2001 boetes waren opgelegd wegens het niet (tijdig) betalen van alle omzetbelasting die de ondernemer had moeten voldoen. Daarnaast maakte de Hoge Raad uit het rapport van het boekenonderzoek op dat de vergrijpboete was opgelegd voor het feit dat de ondernemer (een deel van) de verschuldigde omzetbelasting over de periode januari 2001 tot en met september 2002 niet had betaald. Hieruit concludeerde de Hoge Raad dat de vergrijpboete was opgelegd voor feiten waarvoor reeds verzuimboetes waren opgelegd. De Hoge Raad besloot zijn oordeel met enkele afrondende overwegingen. Voor de vraag of de vergrijpboete is opgelegd voor hetzelfde feit als de verzuimboetes is de omschrijving (in de kennisgeving van de inspecteur) van de beboetbare gedraging waarvoor de verzuimboetes zijn opgelegd, beslissend. Daarbij is niet van belang dat verzuimboetes zijn gekoppeld aan naheffingsaanslagen waarvan de hoogte berustte op schattingen die later te laag bleken te zijn.

[Hoge Raad12-11-2010, nr. 08/01101]

Woensdag 17 november 2010

Arbeidsrecht
Pensioenontslag niet vanzelfsprekend bij AOW-leeftijd

In het verleden werd door zowel de werkgever als de werknemer klakkeloos aangenomen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt bij het bereiken van de pensioen- of AOW-gerechtigde leeftijd. Recente rechtspraak wijst echter uit dat dit niet langer vanzelfsprekend is.

Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd eindigt dus niet per se bij de AOW-leeftijd. Lees verder in het artikel in de bijlage.

Bijlagen:

Dinsdag 16 november 2010

Inkomstenbelasting
Weekers herstelt 'fiscaal ongunstig scheiden'

Staatssecretaris Frans Weekers herstelt een weeffout in het nieuwe fiscale partnerschap per 1 januari 2011.

Vanaf 1 januari 2011 vervalt het fiscaal partnerschap voor gehuwden pas wanneer ze een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank hebben ingediend en niet meer op hetzelfde adres wonen. De fout zorgde ervoor dat de vertrekkende partner zijn recht op hypotheekrenteaftrek verliest gedurende de periode dat de scheiding nog niet officieel door de rechter is uitgesproken.

Mensen die eerst de zorgen rond verhuizing en kinderen regelden en daarna pas officieel het huwelijk of partnerschap ontbonden, zouden daardoor gedupeerd kunnen raken. Voor Weekers is dat onbedoeld en onwenselijk. Eenmaal aangepast is het zo dat het recht op hypotheekrenteaftrek gedurende twee jaar ook voor de vertrekker geldt, zodra er sprake is van duurzaam gescheiden leven.

Maandag 15 november 2010

Inkomstenbelasting
Zelfstandigenaftrek voor klassiek gitarist

Een klassiek gitarist moet dagelijks enkele uren studeren om zijn gitaarspel op professioneel peil te houden. Deze uren tellen volgens hof 's-Gravenhage mee voor het urencriterium en de gitarist heeft dan ook recht op de zelfstandigenaftrek.
De klassiek gitarist tracht als professioneel opgeleid musicus als podiumartiest op te treden en heeft vanaf het jaar 2002 en ook in het jaar 2005 een muziekschool op zijn huisadres. Hij treedt in het jaar 2005 ook incidenteel op als podiumartiest en hij verricht werkzaamheden als arrangeur.

Ondernemerschap


Voor deze activiteiten is de gitarist door de inspecteur als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt. De gitarist heeft in het jaar 2005 een omzet gerealiseerd van € 4.122. Hij werkt in dat jaar ook parttime in loondienst.

Verlies uit onderneming


In zijn aangifte over dat jaar heeft de gitarist een verlies uit onderneming aangegeven en de zelfstandigenaftrek op zijn inkomen in mindering gebracht. De inspecteur accepteert de zelfstandigenaftrek niet.

Urencriterium


Het hof overweegt dat de gitarist heeft voldaan aan het urencriterium. Ook de uren die hij dagelijks moet studeren om zijn gitaarspel op professioneel peil te houden mogen voor het urencriterium in aanmerking worden genomen. De gitarist heeft dan ook recht op de zelfstandigenaftrek.

Bijlagen:

Vrijdag 12 november 2010

Loonheffing
Werkkostenregeling niet per definitie ongunstig voor dga met thuiswerkplek

Staatssecretaris Weekers van Financiën is van mening dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) onder de werkkostenregeling niet per definitie duurder uit is met een thuiswerkplek. Dit blijkt uit zijn schriftelijke antwoorden aan de Tweede Kamer over het Belastingplan 2011. Samen met de antwoorden heeft de staatssecretaris ook de nota naar aanleiding van het nader verslag en de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel Overige Fiscale Maaregelen 2011 ingediend.

Telewerkplek


In een artikel in De Telegraaf van 29 oktober jongstleden wordt, volgens de staatssecretaris, de suggestie gewekt dat een dga onder de werkkostenregeling duurder uit is met een thuiswerkplek. Wat is het geval? Onder het ìoudeî regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen geldt een vrijstelling voor de telewerkplek. De werkgever kan de inrichting van de werkruimte onbelast vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen, voor zover de waarde in het economische verkeer van die inrichting niet meer bedraagt dan € 1.815 per vijf jaar.

Zelfstandig deel


Voorwaarde daarbij is dat het gaat om een zelfstandig gedeelte van de woning, woonboot of woonwagen. In het geval dat een werkruimte thuis niet zelfstandig kan worden gebruikt, is de  vergoeding belast. Ook gelden, afhankelijk van de vraag of de werknemer elders nog de beschikking over andere werkruimte heeft, voorwaarden omtrent de hoogte van het arbeidsinkomen dat in of vanuit de werkruimte thuis verdiend wordt.

Telewerkvrijstelling


Onder de werkkostenregeling vervalt deze telewerkvrijstelling. Dergelijke verstrekkingen kunnen echter binnen de forfaitaire ruimte onbelast worden vergoed. De werkkostenregeling biedt daarnaast ook een zekere verruiming ten opzichte van het oude regime.

Verruiming


De werkgever mag in geval van thuiswerk in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet, op de werkplek thuis onbelast de ergonomische inrichting van de werkplek, de beeldschermwerkplek en de lichtvoorziening verstrekken. Er gelden voor de werkplek thuis geen nadere voorwaarden omtrent zelfstandig gebruik van de werkruimte en de hoogte van het inkomen dat in of vanuit deze werkruimte verdiend wordt.

Nota naar aanleiding van het nader verslag


In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris antwoord op vragen over de volgende onderwerpen:
  • verhoging btw-tarief voor podiumkunsten, kunstvoorwerpen en kunst en antiek;
  • verhoging assurantiebelasting;
  • afschaffen heffingskortingen maatschappelijke beleggingen en durfkapitaal.

Podiumkunsten


Over de btw-verhoging voor podiumkunsten, merkt de staatssecretaris op dat een verschil in btw-tarief tussen podiumkunsten en andere vrijetijdsactiviteiten (bijv. voetbalwedstrijden en bioscoopfilms) niet nieuw is. Dat heeft in het verleden meer plaats gevonden. Steeds golden specifieke redenen en nooit is er sprake geweest van één algemene benadering van alle vrijetijdsactiviteiten. De verhoging van het btw-tarief voor podiumkunsten leidt tot een opbrengst van € 48 mln.

Derde nota van wijziging


In de derde nota van wijziging wordt aan de vrijstellingen van de vastgoedbelasting, die met ingang van 1 januari 2011 op de BES-eilanden moet gaan gelden, een vrijstelling voor braakliggende grond toegevoegd. Daarmee wordt buiten discussie gesteld dat dergelijke onroerende zaken niet met vastgoedbelasting belast worden, mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden. Verder bevat de nota een aantal wijzigingen van technische aard.

Bijlagen:

Donderdag 11 november 2010

Fiscaal Procesrecht
Weekers verduidelijkt voorgenomen wijziging rentebetaling bij belastingen

Het kabinet heeft plannen om een differentiatie aan te brengen in de te betalen en de te ontvangen heffings-en invorderingsrente. De te betalen rente voor bedrijven en burgers blijft 2,5%, maar de rente die de overheid betaalt bij teruggaaf van belastinggeld is straks 1%. Staatssecretaris Weekers van Financiën laat weten dat de maatregel bedoeld is om sparen bij de fiscus te voorkomen.

Differentiatie


De differentiatie van 1,5% tussen de te betalen en te ontvangen heffings-en invorderingsrente is opgenomen als ombuiging in het Regeerakkoord. Op basis van de geldende rentepercentages van dit moment (4e kwartaal 2010) zou dat resulteren in een te rekenen rente van 2,5% en een te vergoeden rente van 1%.

Met de maatregel wil de staatssecretaris niet het signaal afgeven dat het voor de overheid minder erg is wanneer zij een fout maakt of te laat is met een (terug)betaling dan wanneer een burger dit doet.

Fiscus als spaarbank


De maatregel is bedoeld om te voorkomen dat de fiscus als spaarbank wordt gebruikt. Het huidige stelsel in combinatie met de ruimte die belastingplichtigen hebben om in de aanloop naar de aanslag hun belastbare winst of inkomen te corrigeren, kan belastingplichtigen hier wel toe aanzetten. Dit hangt rechtstreeks samen met de hoogte van de rente die wordt vergoed in vergelijking tot rentevergoedingen die banken geven op spaarrekeningen. Van de maatregel gaat een impuls uit om sparen bij de fiscus te voorkomen waardoor de betaling van belasting meer in de pas loopt met het moment waarop inkomsten worden genoten (pay as you earn).

De belastingplichtige kan betaling van rente voorkomen of beperken door wijzigingen tijdig door te geven.

Bijlagen:

Woensdag 10 november 2010

Omzetbelasting
De Jager verduidelijkt overgangsregeling in nieuwe btw-regels onroerende zaken

Vanaf 2011 verandert de manier van btw-heffing over het privé-gebruik van onroerende zaken. Er geldt straks een verplichte beperking van de btw-aftrek voor het privégebruik.

Minister De Jager van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Implementatie Technische Herzieningsrichtlijn naar de Tweede Kamer gestuurd. In de nota verduidelijkt de minister onder andere de overgangsregeling voor onroerende zaken die in gebruik worden genomen na 1 januari 2011.

Huidige btw-regeling voor privégebruik onroerende zaken


Een ondernemer heeft de keuze investeringsgoederen die zowel voor bedrijfs- als voor privédoeleinden worden gebruikt voor de btw volledig tot zijn bedrijfsvermogen te bestemmen. Als hij dat doet, komt de bij de verkrijging van deze investeringsgoederen verschuldigde btw onder de huidige regelgeving in beginsel voor algehele en onmiddellijke aftrek in aanmerking. Het privégebruik van deze investeringsgoederen wordt vervolgens belast. De heffing over dit privégebruik wordt over een periode van tien jaar uitgesmeerd, waarbij jaarlijks wordt gekeken naar de omvang van het privégebruik.

Nieuwe btw-regeling voor privégebruik onroerende zaken


De Technische Herzieningsrichtlijn maakt een einde aan de systematiek van algehele aftrek en heffing over het privégebruik van tot het bedrijfsvermogen behorende onroerende zaken. De Richtlijn introduceert voor deze gevallen een verplichte beperking van de btw-aftrek voor het privégebruik. Daar staat tegenover dat er in deze gevallen in de toekomst geen btw meer wordt geheven over het privégebruik.

Overgangsregeling


Het tot 1 januari 2011 geldende systeem blijft in de eerste plaats van toepassing op die onroerende zaken die als bedrijfsvermogen zijn aangemerkt waarop de btw geheel of gedeeltelijk in aftrek is gebracht  en die vóór die datum zijn aangeschaft en in gebruik genomen.

Ingebruikname na 1 januari 2011


Daarnaast blijft het oude systeem van toepassing voor onroerende zaken die in gebruik worden genomen na 1 januari 2011, maar waarvoor in verband met de aanschaf ervan reeds uitgaven zijn gedaan vóór genoemde datum. Het gaat hierbij om nog in aanbouw zijnde onroerende zaken die worden opgeleverd na 1 januari 2011 en waarvoor reeds één of meer betalingen zijn gedaan op termijnnota's en waarbij is gekozen om het pand als bedrijfsvermogen aan te merken.

Nog geen termijnnota's


De overgangsregeling is niet van toepassing op onroerende zaken waarvoor vóór 1 januari 2011 aantoonbaar investeringsbeslissingen zijn genomen maar waarvoor nog geen termijnnota's voor de bouw van het pand zijn ontvangen waarvoor een recht op aftrek van btw is ontstaan.

Verbouwingsdiensten


Voor diensten, zoals bijvoorbeeld verbouwingsdiensten en schilderprestaties, die vanaf 1 januari 2011 worden verricht voor onroerende zaken die vallen onder de overgangsregeling, geldt de overgangsregeling niet. In de nieuwe regeling is voorzien dat voor diensten met betrekking tot de onroerende zaken, voor zover sprake is van privégebruik, geen aftrek wordt verleend. Zo wordt bereikt dat voor alle ondernemers geldt dat vanaf 1 januari 2011 voor privégebruik van diensten op onroerende zaken geen recht op aftrek bestaat.

Bijlagen:

Dinsdag 9 november 2010

Inkomstenbelasting
Geen afwaardering onzakelijke lening in kader van tbs-regeling

Het gerechtshof in Arnhem heeft onlangs bepaald dat een onzakelijke lening niet afgewaardeerd mag worden in het kader van een terbeschikkingstellingsregeling (tbs).

Een vordering die de houder van een aanmerkelijk belang heeft op zijn vennootschap valt onder de terbeschikkingstellingsregeling. Het resultaat van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen wordt bepaald volgens het winstregime. De afboeking van een tot het ondernemingsvermogen behorende onzakelijke vordering kan niet ten laste van de winst worden gebracht. Ook bij een terbeschikkingstelling moet de invloed van een onzakelijk handelen van de belastingplichtige op het resultaat worden geëlimineerd. Heeft de belastingplichtige om aandeelhoudersmotieven een debiteurenrisico aanvaard dat een buitenstaander niet zou willen lopen, dan is sprake van een onzakelijke vordering en kan een eventueel verlies op die vordering niet ten laste van het inkomen worden gebracht.

Een aanmerkelijk belanghouder verstrekte een lening van € 165.000 aan zijn bv. De bv verstrekte geen zekerheden en was niet tot aflossing verplicht. Het eigen vermogen van de bv bedroeg op dat moment € 18.000. De bv leende dit bedrag en een geldlening van de andere aandeelhouder door aan haar dochtermaatschappij. De bank verstrekte een financiering van € 380.000 aan de dochtermaatschappij. Als zekerheid kreeg de bank een pandrecht op roerende zaken en vorderingen op derden. Door het faillissement van de grootste klant ging de dochtermaatschappij failliet. De aandeelhouders wilden een doorstart maken met de bedrijfsactiviteiten van deze klant. In verband daarmee schold de aandeelhouder zijn vordering op de bv kwijt zodat de bestaande verliezen verrekend konden worden. Vervolgens verstrekte de aandeelhouder een nieuwe lening aan de bv. De aandeelhouder waardeerde de oorspronkelijke lening in zijn aangifte inkomstenbelasting af ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid.

Het gerechtshof in Arnhem vond de lening onzakelijk en stond afwaardering ten laste van het inkomen niet toe. Volgens het hof zou een onafhankelijke derde het debiteurenrisico dat de aandeelhouder op zich had genomen niet hebben genomen. Aandeelhoudersmotieven waren volgens het hof doorslaggevend.

Bijlagen:

Maandag 8 november 2010

Vennootschapsbelasting
In 2011 einde aan gebruik van constructies met winst- en verliesvennootschappen

Wie een zogenaamde verliesvennootschap van een derde gekocht heeft, kan nog dit jaar geheel legaal gebruik maken van een lek in de Wet op de vennootschapsbelasting als winstgevende activiteiten in deze verliesvennootschap ingebracht worden. Hetzelfde geldt ook in het geval een vennootschap is gekocht die voorheen winst heeft behaald en de verliesgevende activiteiten in de vennootschap worden ingebracht.

De Wet op de vennootschapsbelasting bevat een bepaling tegen handel in lege vennootschappen met een compensabel verlies. De koper van zo'n vennootschap zou daar winstgevende activiteiten kunnen inbrengen en daardoor jarenlang belastingvrijdom kunnen genieten. Dit wordt voorkomen door de bepaling dat verliezen van jaren vóór het jaar van aandelenoverdracht niet meer voorwaarts verrekend kunnen worden. De bepaling is ook gericht tegen de omgekeerde situatie: een lege vennootschap die voorheen winst heeft behaald wordt gekocht door een koper die daar verliesgevende activiteiten inbrengt. De bepaling werkt echter niet tegen de verrekening van winst en verlies binnen hetzelfde jaar. Van deze lacune blijkt in de praktijk in toenemende mate gebruik gemaakt te worden en daar komt met ingang van 1 januari 2011 een einde aan.

Voorbeeld


In 2010 verkoopt een vennootschap haar onderneming en realiseert daarbij stille reserves en goodwill. In hetzelfde jaar worden de aandelen verkocht aan een koper die in de vennootschap een aftrekpost creëert, bijvoorbeeld door versnelde afschrijving. Daarmee kan een aanzienlijk belastingvoordeel worden behaald. Dit lek is nu met ingang van 1 januari 2011 gedicht doordat de bepaling is uitgebreid tot verrekening van winst en verlies binnen hetzelfde jaar.

Vrijdag 5 november 2010

Vennootschapsbelasting
Fiscus verstuurt ten onrechte herinneringen schattingsformulier Vennootschapsbelasting

De Belastingdienst heeft op 28 oktober herinneringen verzonden wegens het niet indienen van een schattingsformulier ondernemingen voor de Vennootschapsbelasting. Een aantal van deze herinneringen is ten onrechte verzonden, zo meldt de fiscus.

Wie zo'n onterecht verzonden herinnering heeft ontvangen, hoeft verder niets te doen. Binnenkort verstuurt de Belastingdienst aan betrokkenen een excuusbrief.

[ Bron: Belastingdienst ]

Donderdag 4 november 2010

Omzetbelasting
Btw-verhogingen in tweede wijzigingsnota Belastingplan 2011

Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft de tweede nota van wijziging Belastingplan 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota is een verhoging van de btw opgenomen voor podiumkunsten en kunst-en verzamelvoorwerpen en een verhoging van het tarief voor de assurantiebelasting. Daarnaast wordt voorgesteld om de heffingskortingen voor diverse beleggingen te schrappen en wordt de persoonsgebonden aftrek voor verliezen op beleggingen in durfkapitaal afgeschaft.

In de tweede nota van wijziging zijn diverse fiscale maatregelen uit het Regeerakkoord van het nieuwe kabinet opgenomen. Maatregelen die op 1 januari 2011 in werking moeten treden.

Verhoging btw op podiumkunsten


In de tweede nota van wijziging wordt voorgesteld om podiumkunsten onder het algemene btw-tarief van 19% te brengen. Onder podiumkunsten vallen de volgende diensten: het verlenen van toegang tot muziek- en toneeluitvoeringen (bijvoorbeeld opera's, operettes, dansen, musicals en lezingen) en het optreden door uitvoerende kunstenaars.

Overgangsrecht


Met betrekking tot de verhoging van het btw-tarief voor podiumkunsten is overgangrecht opgenomen. Voor alle in 2010 verkochte kaartjes van voorstellingen die in 2011 plaatsvinden, zou zonder nadere regelgeving door de theaters en schouwburgen de btw-verhoging betaald moeten worden en nagevorderd kunnen worden bij de bezoekers. Omdat dit op grote bezwaren voor de uitvoering stuit, wordt hiervan afgezien. Met dit overgangsrecht worden de theaters en schouwburgen behoed voor hoge administratieve lasten bij invoering.

Kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen en anitquiteiten


Kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten worden ook onder het algemene btw-tarief van 19% gebracht. Het verlaagde btw-tarief op kunst en verzamelvoorwerpen was nodig om cumulatie van belasting te voorkomen of te verzachten. Kunst en verzamelvoorwerpen zijn namelijk goederen die gedurende hun doorgaans lange bestaan meer dan eens opnieuw in het handelsverkeer kunnen opduiken. Juist bij deze goederen kan zich dan ook cumulatie voordoen. De invoering van de zogenoemde marge-regeling waarbij uitsluitend omzetbelasting verschuldigd is over de winstmarge van de handelaar, voorkomt deze dubbele heffing. Het verlaagde btw-tarief is dan ook niet meer nodig om cumulatie te voorkomen.

Verhoging tarief assurantiebelasting


In de tweede nota van wijziging wordt voorgesteld om het tarief voor de assurantiebelasting per 1 januari 2011 te verhogen met 2%-punt tot 9,5%. Deze belasting wordt geheven over verzekeringen. Bepaalde verzekeringen zijn uitgezonderd van de assurantiebelasting. Er wordt geen assurantiebelasting geheven op:
  • levensverzekeringen;
  • ongevallen-, invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen;
  • ziekte- en ziektekostenverzekeringen, waaronder zorgverzekeringen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet;
  • werkloosheidsverzekeringen;
  • verzekeringen van zeeschepen, met uitzondering van pleziervaartuigen, alsmede verzekeringen van luchtvaartuigen die hoofdzakelijk als openbaar vervoermiddel in het internationale verkeer zullen worden gebezigd;
  • transportverzekeringen;
  • herverzekeringen;
  • exportkredietverzekeringen.

Premievervaldatum in 2011


De verhoging geldt voor premies met een premievervaldatum na 31 december 2010. Premies die vooruitbetaald worden voor verzekeringen die in 2011 doorlopen, hoeven niet herrekend te worden met het nieuwe tarief van de assurantiebelasting als deze premies in 2010 vervallen.

Beleggingen in durfkapitaal


In box 3 zijn vrijstellingen opgenomen voor bepaalde beleggingen. Aan deze vrijstellingen in box 3 zijn heffingskortingen gekoppeld. Dit ziet op de vrijstellingen voor:
  1. maatschappelijk beleggingen, zijnde groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen;
  2. beleggingen in durfkapitaal, zijnde directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.

Vrijstellingen box 3


De vrijstelling van de rendementsheffing (per saldo leidend tot een voordeel van 1,2%) voor ieder van de beide beleggingscategorieën bedraagt maximaal € 55.145 (2010). De hieraan gekoppelde heffingskortingen voor maatschappelijke beleggingen en voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen bedragen 1,3% van de belegging tot maximaal het vrijgestelde bedrag. De vrijstellingen in box 3 zullen ook in 2011 gehandhaafd worden.

Vervallen heffingskortingen


In de tweede nota van wijziging wordt voorgesteld beide heffingskortingen met ingang van 1 januari 2011 te laten vervallen. Tevens wordt de persoonsgebonden aftrek voor verliezen op directe beleggingen in durfkapitaal (de zogenoemde Tante Agaath-regeling) afgeschaft. De vrijstelling in box 3 wordt wel gehandhaafd.

Overgangsregeling verliezen durfkapitaal


Voor de persoonsgebonden aftrek voor verliezen op directe beleggingen in durfkapitaal geldt een overgangsregeling. Verliezen kunnen nog in aanmerking komen voor zover het verliezen zijn op als directe beleggingen in durfkapitaal kwalificerende geldleningen die vóór 1 januari 2011 zijn verstrekt.

Terugsluis bedrijven


Op basis van het Regeerakkoord worden de lasten door lagere subsidies aan de uitgavenkant en de verhoging van de assurantiebelasting voor bedrijven, gecompenseerd via de Wet Bevordering Speur-en ontwikkelingswerk (WBSO) en de vennootschapsbelasting. De verhoging van de assurantiebelasting betekent een lastenverzwaring van € 60 mln. bij bedrijven. Het kabinet doet op dit moment alleen een voorstel voor de compensatie voor 2011.

Afdrachtvermindering S&O


Het beschikbare geld voor 2011 wordt incidenteel beschikbaar gesteld voor de S&O-afdrachtvermindering. De tijdelijke verhoging van de percentages in de 1e schijf (50%) en de 2e schijf (18%) worden in 2011 voortgezet. Het plafond van € 14 mln. in 2010 zal ook gelden in 2011.

Bijlagen:

Woensdag 3 november 2010

Loonheffing
Werkkostenregeling kan ongunstig uitpakken voor dga met werkplek thuis

Vanaf 2011 zijn directeur-grootaandeelhouders flink duurder uit als ze hun werkplek thuis inrichten en voorzien van apparatuur. Door het nieuwe fiscale systeem voor vergoedingen en verstrekkingen worden de kosten voor een bureaustoel, computer, nietmachine en printpapier als loon gezien. Volgens fiscalisten moet een dga hierdoor uiteindelijk meer belasting betalen, zo schrijft De Telegraaf vandaag.

Op 1 januari 2011 gaat de werkkostenregeling (wkr) in, maar werkgevers mogen wachten met de invoering tot uiterlijk 2014. De regeling houdt in dat bedrijven nog tot maximaal 1,4% van de totale loonsom onbelast vergoedingen en verstrekkingen aan hun personeel mogen geven. Over alle vergoedingen boven deze grens betaalt de werkgever 80% belasting.

In de regeling is er speciale aandacht voor de werkplek van werknemers. Vergoedingen die in dit kader wordt verstrekt door een baas, mogen op ënihil' worden gewaardeerd. Zo vallen deze kosten buiten het budget van 1,4%. Deze vergoedingen moeten wel gerelateerd zijn aan de arbeid op het werk. Ze gelden niet voor de thuiswerkplek. ëEn daar zit nu precies de crux voor de startende, maar ook bestaande dga,' zegt belastingadviseur Lonie Blomsma van Blomme Basis. ëDie wordt in de wkr gezien als zijnde in dienst van zijn bv. De kosten die de dga maakt, zijn altijd loon, verstrekt door de vennootschap. De regel dat vergoedingen om de thuiswerkplek in te richten niet op nihil mogen gewaardeerd, geldt ook voor hem.' Volgens Blomsma heeft menig dga een kantoor of praktijkruimte in het eigen woonhuis die belastingtechnisch wordt gezien als thuiswerkplek. [ Bron: Telegraaf ]

Dinsdag 2 november 2010

Inkomstenbelasting
Verkoop pand onbelast voor ingenieur met taxatiebureau

Een ingenieur met een eigen taxatiebureau behaalt een onbelaste winst bij de verkoop van een boven-en benedenverdieping van een pand. Hof 's-Gravenhage beslist dat de verkoopwinst niet als winst uit onderneming en ook niet als resultaat uit overige werkzaamheden kan worden belast.

De ingenieur taxeert allerlei soorten onroerende zaken, waaronder woonhuizen, zwembaden en bijzondere objecten.

Boven-en benedenverdieping


In 2002 koopt de ingenieur samen met zijn echtgenote een pand dat in bouwkundig opzicht is gesplitst in een boven- en benedenverdieping. Hij verricht enkele werkzaamheden aan het pand, waaronder een splitsing in twee appartementen en verkoopt vervolgens de boven-en benedenverdieping. Met de verkoop behaalt hij een voordeel van € 125.000.

Verkoopwinst


De vraag is of het voordeel, behaald met de verkoop van de boven- en benedenverdieping, moet worden aangemerkt als winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het voordeel in ieder geval behoort tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1).  Volgens de ingenieur is dit niet het geval.

Pand is privévermogen


Het hof beslist dat het voordeel behaald bij de verkoop van de boven- en benedenverdieping niet als winst uit onderneming kan worden belast. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat het pand op enigerlei wijze aan de onderneming van de ingenieur dienstbaar was of daarvoor geschikt was. Ook blijkt nergens uit dat de aankoop van het pand heeft plaatsgevonden ter belegging van (tijdelijk) overtollige geldmiddelen van de onderneming. De aankoop diende ook geen enkel zakelijk doel. De ingenieur heeft het pand terecht tot zijn privévermogen gerekend. Bovendien beschikte de ingenieur ook niet over bijzondere kennis en deskundigheid over de lokale woningmarkt.

Normaal actief vermogensbeheer


Het voordeel kan ook niet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Het was namelijk niet voorzienbaar dat door de kadastrale splitsing het pand meer zou opbrengen dan bij verkoop van het pand als geheel. Ten slotte zijn de werkzaamheden die de ingenieur zelf heeft verricht zo gering dat van werkzaamheden die normaal actief vermogensbeheer te boven gaan, geen sprake is. Het behaalde voordeel met de verkoop van de boven-en benedenverdieping is onbelast.

Bijlagen:

Maandag 1 november 2010

Civielrecht
Goudenhanddrukpolis bij verknochtheid buiten boedelverdeling bij echtscheiding

Rechtbank Zutphen heeft zich op 18 oktober uitgesproken over wanneer een goudenhanddrukpolis bij echtscheiding verknocht is aan de voormalige werknemer. Wanneer er sprake is van verknochtheid, dan valt de waarde van de polis niet in de gemeenschap van goederen. Bij echtscheiding blijft deze dan ook buiten de boedelverdeling.

In lijn met een eerdere uitspraak van de Hoge Raad acht de Rechtbank een goudenhanddrukpolis verknocht voor zover deze een vergoeding betreft voor te derven (pre)pensioenuitkeringen.

In deze casus bleek daarmee bijna de volledige polis buiten de verdeling te blijven. Het ging hier om een vergoeding ter hoogte van het pensioen dat de man zou hebben genoten indien het dienstverband zou hebben voortgeduurd.

Bijlagen:

Vrijdag 29 oktober 2010

Loonheffing
Inschrijving in niet-wettelijk beroepsregister gericht vrijgesteld

Onder toepassing van de werkkostenregeling kunnen werkgevers de inschrijvingskosten voor niet-wettelijke beroepsregisters vrijgesteld blijven vergoeden. Staatssecretaris van Financiën Frans Weekers heeft dat namens de regering aan de Tweede Kamer geantwoord.

Weekers: ëDeze vrijstelling geldt zowel voor wettelijk voorgeschreven registraties als voor registraties die vanuit de beroepsgroep worden opgelegd met het oog op het veiligstellen en bewaken van bepaalde kwaliteitsnormen. Een voorbeeld is het kwaliteitsregister van de beroepsvereniging van zorgprofessionals Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland en het lidmaatschap van bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, het College Belastingadviseurs, de Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten, de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs en het Register Belastingadviseurs. Achtergrond bij zowel wettelijk voorgeschreven registraties als bij registraties die vanuit de beroepsgroep of de werkgevers worden opgelegd, is het veiligstellen en bewaken van bepaalde kwaliteitsnormen, die onlosmakelijk zijn verbonden met het onderhouden en verbeteren van kennis en vaardigheden in de beroepsuitoefening. De inschrijving in het beroepsregister, de leden van de fractie van de SP vragen daarnaar, weerspiegelt in een dergelijke situatie als het ware een zeker kwaliteitsniveau.'

In een reactie zegt het Register Belastingadviseurs (RB) het toe te juichen dat de regering de gerichte vrijstelling ook van toepassing verklaart op beroepsgroepen die zichzelf hebben georganiseerd met het oog op een hoogwaardige kwaliteit van de beroepsuitoefening. Het RB heeft er eerder op aangedrongen dat de gerichte vrijstelling voor de inschrijving in een beroepsregister ook geldt voor niet-wettelijke registers.

Bijlagen:

Donderdag 28 oktober 2010

EU-recht
Fiscale regels grensoverschrijdende premieaftrek strijdig met EG-verdrag

De Hoge Raad heeft op 22 oktober uitspraak gedaan in een geschil waarbij een in Nederland werkzaam zelfstandig medisch specialist een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) had afgesloten bij een in Duitsland gevestigde verzekeraar. Hij mocht daarbij de betaalde premie voor deze verzekering in Nederland niet fiscaal in aftrek op zijn Nederlands inkomen brengen. Het weigeren van deze aftrek is ñ zo oordeelde de Hoge Raad ñ in strijd met artikel 56 van het EG-verdrag.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze voorwaarden in strijd zijn met EU-recht, omdat zij er toe leiden:
  • dat een betrokkene ervan wordt weerhouden een verzekering af te sluiten bij een in een andere EU-lidstaat gevestigde verzekeraar; en:
  • die verzekeraar ervan wordt weerhouden zijn diensten aan te bieden in de EU-lidstaat waar de verzekeringnemer woont of is gevestigd.

Gerelateerd nieuws ­
De uitspraak van de Hoge Raad is een gevolg van het door de staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie tegen een eerdere uitspraak van Hof 's-Hertogenbosch waar de bewindsman in het ongelijk werd gesteld.
­
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 22 oktober 2010 heeft Hof 's-Hertogenbosch terecht geoordeeld dat de eis van aanwijzing als toegelaten verzekeraar als bedoeld in artikel 3.126, lid 1, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het licht van de daaraan gestelde voorwaarden een belemmering vormt voor het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 van het EG-verdrag.

Bijlagen:

Woensdag 27 oktober 2010

Omzetbelasting
Wijzigingen btw-wetgeving privégebruik onroerende zaken per 1 januari

De btw-wetgeving voor panden die zowel privé als zakelijk worden gebruikt wijzigt per 1 januari 2011. Hierbij kan worden gedacht aan een vakantiewoning die wordt verhuurd aan derden en daarnaast wordt gebruikt voor privédoeleinden of een eigen woning met een werkruimte ten behoeve van een eenmanszaak.

ëIndien u dit jaar investeert in een dergelijk pand dat nog in aanbouw is dan kan de gunstige huidige regeling nog worden toegepast indien de eerste termijnnota dit jaar wordt betaald.

Rentevoordeel


Onder de huidige wetgeving kunnen ondernemers/natuurlijke personen de voorbelasting op de aanschafkosten van een pand dat zij gedeeltelijk zakelijk en gedeeltelijk privé gebruiken volledig in aftrek brengen. Daartegenover staat dat gedurende tien jaren nadat het pand in gebruik is genomen aan het eind van ieder jaar btw moet worden afgedragen over het privégebruik van het pand. Op deze manier wordt een financierings-/rentevoordeel behaald.

Nieuwe wetgeving


Ingevolge de nieuwe voorgestelde wetgeving is het per 1 januari 2011 niet langer mogelijk om de voorbelasting bij ingebruikneming van het pand volledig in aftrek te brengen. Vanaf genoemde datum is de voorbelasting slechts aftrekbaar voor het gedeelte dat het pand zakelijk wordt gebruikt. Eventuele schommelingen in het zakelijke gebruik worden in de tien jaren na de eerste ingebruikneming van het pand conform de herzieningssystematiek gecorrigeerd. Dit betekent dat het financierings-/rentevoordeel verdwijnt. Voor panden die voor 1 januari 2011 in gebruik zijn genomen, blijven de huidige regels van toepassing. Inmiddels heeft de staatssecretaris van Financiën bekend gemaakt dat de huidige regelgeving ook van toepassing blijft voor nog in aanbouw zijnde onroerende zaken die worden opgeleverd na 1 januari 2011 en waarvoor vóór 1 januari 2011 reeds één of meer betalingen zijn gedaan op termijnnota's en waarbij is gekozen om het pand als bedrijfsvermogen aan te merken.

Dinsdag 26 oktober 2010

Inkomstenbelasting
Gedeeltelijke staking geen beletsel vorming

Een gedeeltelijke staking van de onderneming sluit niet uit dat het voortgezette deel van de onderneming een herinvesteringsreserve kan vormen voor de boekwinst van het gestaakte deel van de onderneming. De Hoge Raad heeft dat onlangs beslist.
Als een onderneming een bedrijfsmiddel verkoopt, wordt vaak winst gerealiseerd die wordt belast met inkomsten- of vennootschapsbelasting. Onder bepaalde voorwaarden is het echter mogelijk om die winst te reserveren voor de aankoop van een vervangend bedrijfsmiddel.

Eén van de voorwaarden van zo'n herinvesteringsreserve is dat op de balansdatum het voornemen aanwezig is binnen drie jaar na het jaar van verkoop een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. De verkoopwinst wordt dan niet belast, maar afgeboekt op de aanschaffingskosten van het vervangende bedrijfsmiddel. Indien moet worden aangenomen dat de onderneming is of zal worden gestaakt, is er geen voornemen tot vervanging en is vorming van een herinvesteringsreserve niet mogelijk. Het is niet altijd duidelijk of sprake is van (gedeeltelijke) staking dan wel voortzetting van de onderneming onder andere omstandigheden. Illustratief hierbij is een recent arrest van de Hoge Raad.
 
De procedure betrof een man die in 2003 in privé een café met boekwinst had verkocht. In dezelfde plaats exploiteerde hij via een bv enkele andere cafés. De man wilde de boekwinst op het verkochte café in een herinvesteringsreserve opnemen. De Hoge Raad gaf aan dat een gedeeltelijke staking van de onderneming niet uitsluit dat het voortgezette deel van de onderneming een herinvesteringsreserve kan vormen voor de boekwinst van het gestaakte deel van de onderneming. Voor Hof Amsterdam had de man namelijk gesteld dat het verkochte café met een ander café deel uitmaakte van een en dezelfde onderneming. Dit aspect had het hof echter niet onderzocht, zodat de Hoge Raad de procedure voor verder onderzoek naar de stelling van de man heeft verwezen naar Hof Den Haag.

Bijlagen:

Maandag 25 oktober 2010

Erfbelasting
Vermogen uit vaststellingsovereenkomst niet bepalend voor omvang nalatenschap

Voor het bepalen van de omvang van een nalatenschap mag een inspecteur niet uitgaan van het in een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst neergelegde saldo van de buitenlandse tegoeden. Hof Arnhem beslist dat moet worden uitgegaan van het box 3-vermogen zoals dit is aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting 2003.

Buitenlandse bankrekeningen


Een erflater woont samen met zijn broer en zus. In 2005 overlijdt hij. Zijn broer en zus zijn tot enige erfgenamen benoemd. De erflater beschikte over meerdere bankrekeningen in het buitenland.

Vaststellingsovereenkomst


In 2003 sluit hij een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst over het totale saldo van zijn bankrekeningen. Volgens deze overeenkomst bedroeg het saldo van de buitenlandse bankrekeningen per 1 januari 2003 € 1.793.953. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2003 geeft de erflater een box 3-vermogen van € 1.782.204 per 1 januari 2003 aan en van € 1.414.309 per 31 december 2003. De inspecteur heeft deze aangifte gecontroleerd en de aanslag geheel volgens de aangifte opgelegd.

Aanslagen successierecht


In de aanslagen voor het successierecht gaat de inspecteur uit van het vermogen uit de vaststellingsovereenkomst. De erfgenamen stellen dat het zuivere saldo van de nalatenschap € 1.185.958 bedraagt, waarvan € 1.025.771 betrekking heeft op de buitenlandse tegoeden.

Box 3-vermogen


Het hof beslist dat voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap niet moet worden uitgegaan van het in de vaststellingsovereenkomst neergelegde saldo van de buitenlandse tegoeden per 1 januari 2003. Volgens het hof vormt het in de aangifte inkomstenbelasting 2003 opgenomen vermogen een beter uitgangspunt.

Waarde buitenlandse tegoeden


Het hof stelt vervolgens vast dat de waarde van de buitenlandse tegoeden op overlijdensdatum € 1.025.771 bedraagt. Dit is volgens de opstelling van de erfgenamen. De opgelegde aanslagen successierecht worden verminderd.

Bijlagen:

Vrijdag 22 oktober 2010

Omzetbelasting
Rechtbank vernietigt naheffingsaanslag aftrek ten onrechte gefactureerde btw

De inspecteur kan aan een afnemer ten onrechte gefactureerde btw die door de afnemer in aftrek is gebracht, niet altijd bij deze afnemer naheffen. Dit blijkt uit een feitelijke uitspraak van Rechtbank Breda.
De inspecteur had bij een boekenonderzoek bij een onderneemster naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 2000 tot en met 2004 een onregelmatigheid geconstateerd. Haar leverancier/adviseur had haar facturen verstrekt voor de doorbetaling van nettolonen waarover de adviseur ten onrechte omzetbelasting in rekening had gebracht. De onderneemster had die vervolgens in aftrek gebracht op haar aangiften.

Naheffingsaanslag 


De inspecteur probeerde in eerste instantie de onterecht in aftrek gebrachte btw na te heffen bij de leverancier. Toen dat niet lukte, legde de inspecteur aan de onderneemster voor de onterecht in aftrek gebrachte bedragen een naheffingsaanslag op met heffingsrente en een vergrijpboete. Na bezwaar werd de naheffingsaanslag iets verminderd en de boete kwijtgescholden. De onderneemster ging daarop in beroep bij Rechtbank Breda. Zij was van mening dat de naheffing  in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat de inspecteur zich niet had gehouden aan het beleid door naast de naheffingsaanslag bij de adviseur ook aan haar een naheffingsaanslag op te leggen.

Beroep gegrond


De rechtbank toetste de feiten en omstandigheden uit de procedure aan een beleidsbesluit van 12 augustus 2004 dat aangeeft in welke gevallen en omstandigheden wel of geen naheffing kan plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat de onderneemster vanwege het ontbreken van enige fiscale kennis had vertrouwd op de deskundigheid van de leverancier/adviseur en hem juist daarom had ingeschakeld. Het was niet gesteld of gebleken dat zij aan de kennis en betrouwbaarheid van de adviseur had hoeven te twijfelen. Daarom kon niet worden gezegd dat zij onzorgvuldig had gehandeld door op hem te vertrouwen en dus hoefde zij niet te twijfelen aan de juistheid van de facturen. Het beleidsbesluit geeft dan aan dat de aftrek dan in stand kan worden gelaten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag.

Bijlagen:

Donderdag 21 oktober 2010

Omzetbelasting
Btw alleen aftrekbaar in juiste btw-aangifte

Onlangs heeft de Hoge Raad beslist dat een ondernemer slechts btw in aftrek kan brengen, indien de btw op de juiste aangifte in aftrek wordt gebracht. In het arrest ging het om een ondernemer die de eerste twee kwartalen van het jaar 2004 btw in rekening gebracht had gekregen, in verband met de verkoop van een deelneming. De ondernemer bracht de btw echter pas in aftrek op de aangifte voor het vierde kwartaal van 2004.

De Hoge Raad heeft beslist dat ondernemer de aan hem in rekening gebrachte btw in aftrek had moeten brengen in de juiste tijdvakken, namelijk het eerste en tweede kwartaal. De aangifte voor het tijdvak vierde kwartaal ziet uitsluitend op het vierde kwartaal. De ondernemer kan de aan hem in rekening gebrachte btw uit een bepaald tijdvak niet op de aangifte van een ander tijdvak in aftrek brengen.

Gevolgen


De formele benadering van de Hoge Raad heeft als gevolg dat ondernemers hun administratie goed op orde dienen te hebben, om de kans op niet-aftrekbare btw te minimaliseren. Indien een ondernemer de aan hem in rekening gebrachte btw in een verkeerd tijdvak in aftrek brengen, dan kan de inspecteur de aftrek weigeren. Volgens Berk Accountants en Belastingadviseurs kunnen ondernemers in voorkomende gevallen een beroep doen op een besluit van de staatssecretaris van Financiën. ëIn dit besluit geeft de staatssecretaris aan, dat ondernemers onder omstandigheden door een verzoek in te dienen bij de competente inspecteur alsnog de niet in aftrek gebrachte btw terug kunnen krijgen. Het is afhankelijk van de inspecteur of en in hoeverre een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd..

Woensdag 20 oktober 2010

Inkomstenbelasting
Ex-man mag helft van hypotheekrente aftrekken

Een man kan in het jaar nadat hij uit de eigen woning is vertrokken de betaalde hypotheekrente voor de helft aftrekken. Dat de ex-echtgenote met wie hij in gemeenschap van goederen was gehuwd, de rente volledig heeft betaald is niet doorslaggevend.

Hypotheekschuld op beider naam


De man was in gemeenschap van goederen gehuwd en samen met zijn voormalige vrouw eigenaar van een woning. De hypotheekschuld stond op naam van beiden. In 2005 verhuisde de man naar een huurwoning terwijl de vrouw in de woning bleef wonen. In 2006 is het huwelijk ontbonden en in 2009 verkrijgt de vrouw de volledige eigendom van de woning. De vrouw betaalt de over 2006 verschuldigde hypotheekrente.

Correctie hypotheekrenteaftrek


Zowel de man als de vrouw brengen ieder de hypotheekrente volledig in aftrek. De inspecteur legt de man vervolgens een navorderingsaanslag op en corrigeert de hypotheekrenteaftrek.

Hoofdelijk aansprakelijk


Rechtbank Den Haag beslist dat de man de helft (€ 1.825) van de verschuldigde hypotheekrente mag aftrekken. Het staat vast dat de man en de vrouw gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk is voor de op de woning betrekking hebbende schuld. Hierdoor is ieder voor de helft draagplichtig voor die schuld.

Geen afspraken


Uit niets blijkt dat tussen de man en zijn ex-vrouw afspraken zijn gemaakt over een afwijkende interne draagplicht voor de voldoening van de hypotheekrente. Dat de vrouw de volledige hypotheekrente heeft betaald, brengt mee dat zij voor de helft van het bedrag een regresvordering op de man heeft verkregen.

Regresvordering


De rechtbank vindt het aannemelijk dat dit bedrag ten laste van de man is gekomen of nog zal komen. Het is namelijk niet gebleken dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar regresvordering. Bovendien heeft de man onweersproken gesteld dat hij in 2006 al een bedrag van € 1.000 aan zijn ex-vrouw heeft voldaan ter voldoening van de rente. Ook heeft hij de eigenaarslasten/gemeentelijke heffingen van de woning betaald.

Bijlagen:

Dinsdag 19 oktober 2010

Inkomstenbelasting
Foutenleer niet van toepassing bij juiste vermogensetikettering bovenwoningen

Rechtbank Arnhem beslist dat de bovenwoningen tot het keuzevermogen behoorden en dat een ondernemer de grenzen der redelijkheid niet heeft overschreden door ze tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Toepassing van de foutenleer is niet aan de orde. Voor de ondernemer betekent dit dat hij niet terug kan komen op zijn in het verleden gemaakte keus.

Bovenwoningen


Een ondernemer exploiteert een biljartcafé. Eerst huurt hij een gedeelte van een pand, maar in 1983 koopt hij het gehele pand. Het pand betreft het cafégedeelte en twee daarboven gelegen (verhuurde) woningen. De bovenwoningen hebben ieder een eigen opgang en geen doorgang naar het café. De ondernemer rekent het gehele pand tot zijn ondernemingsvermogen.

Herstel vermogensetikettering


In 2007 verzoekt de ondernemer de vermogensetikettering van de bovenwoningen met toepassing van de foutenleer te herstellen. Volgens de ondernemer zijn de woningen namelijk ten onrechte tot het ondernemingsvermogen gerekend. De inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van een onjuiste vermogensetikettering.

Persoonlijke wil


Of een vermogensbestanddeel al of niet tot het ondernemingsvermogen behoort, is afhankelijk van de wil van een belastingplichtige. Deze wil komt tot uitdrukking in de boekhouding. Deze keuzevrijheid van een belastingplichtige wordt alleen beperkt door de grenzen der redelijkheid. Als achteraf blijkt dat een vermogensbestanddeel onjuist is geëtiketteerd, moet deze fout worden hersteld.

Foutenleer


Herstel geschiedt met toepassing van de foutenleer, in het oudste nog openstaande jaar, in dit geval het jaar 2006. Toepassing van de foutenleer is alleen mogelijk als er sprake is geweest van een onjuiste etikettering. Dit is het geval als de ondernemer de grenzen der redelijkheid heeft overschreden door de bovenwoningen in 1983 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Er is dus alleen sprake van een fout als de bovenwoningen in 1983 verplicht privévermogen waren.

Grenzen der redelijkheid


De rechtbank beslist dat de bovenwoningen tot het keuzevermogen behoorden en dat de ondernemer de grenzen der redelijkheid niet heeft overschreden door ze tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Toepassing van de foutenleer is volgens de rechtbank dan ook niet aan de orde.

Verplicht ondernemingsvermogen


De rechtbank overweegt hierbij dat de panden op het moment van de aankoop juridisch niet waren gesplitst en dat de bovenwoningen in één koop zijn verkregen met het cafégedeelte van het pand. Volgens de rechtbank heeft de investering in de verhuurde bovenwoningen dan ook plaatsgevonden in samenhang met de investering in het voor ondernemingsdoeleinden aan te wenden cafégedeelte van het pand. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk.

Bijlagen:

Maandag 18 oktober 2010

Formeel Belastingrecht
Heffingsrente beperkt omdat inspecteur te lang wacht

Een inspecteur wacht met het opleggen van de definitieve aanslag op jurisprudentie van de Hoge Raad. Rechtbank Leeuwarden vindt dat dit leidt tot een onnodig lange termijn. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel beperkt de rechtbank dan ook de termijn van de heffingsrente.

Looninkomsten


Een werknemer ontvangt in 2006 looninkomsten gefinancierd door de Tijdelijke Ouderen Regeling (TOR). In 2007 legt de inspecteur aan de werknemer een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2006 op conform de ingediende aangifte. In 2008 bericht de inspecteur dat hij bij de aanslagregeling zal afwijken van de aangifte omdat er wat minder loonheffing is ingehouden dan de werknemer heeft aangegeven.

Definitieve aanslag


De werknemer berust daarin maar bestrijdt de definitieve aanslag die in 2009 wordt opgelegd omdat de inspecteur ook de arbeidskorting schrapt. Ook bestrijdt de werknemer de beschikking heffingsrente. De heffingsrente is berekend over de periode 1 januari 2007 tot 14 oktober 2009, de datum waarop de aanslag is opgelegd.

Geen recht op arbeidskorting


De rechtbank stelt vast dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat inkomsten genoten op grond van de TOR kwalificeren als inkomsten uit vroegere arbeid waarop de groene tabel (waarin geen arbeidskorting is verwerkt) moet worden toegepast. De arbeidskorting geldt alleen als er sprake is van inkomsten die kwalificeren als inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Op dit onderdeel is het beroep van de werknemer ongegrond en dat verandert niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel.

Heffingsrente


Het beroep van de werknemer tegen de beschikking heffingsrente is volgens de rechtbank wel gegrond. De termijn tussen het moment waarop alle elementen voor het opleggen van de belastingaanslag bekend zijn (7 augustus 2008) en de datum van het vaststellen van de definitieve aanslag (14 november 2009) is onnodig lang. De inspecteur wachtte met opleggen van de definitieve aanslag op jurisprudentie van de Hoge Raad.

Zorgvuldigheidsbeginsel


Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt dan met zich mee dat de inspecteur binnen drie maanden na de datum van 7 augustus, op uiterlijk op 7 november 2008 een nadere voorlopige aanslag had moeten opleggen. Het is niet nodig dat de werknemer zelf om een voorlopige aanslag verzoekt. De rechtbank bepaalt dat de heffingsrente moet worden berekend over de periode 1 januari 2007 tot 7 november 2008.

Bijlagen:

Woensdag 6 oktober 2010

Inkomstenbelasting
Onterecht afgetrokken lijfrentepremies verminderen belaste afkoopsom

Advocaat-Generaal Niessen (AG) van de Hoge Raad is van mening dat de in een aantal jaren onterecht afgetrokken lijfrentepremies toch in mindering komen op de te belasten afkoopsom.
Een man sluit na 15 oktober 1990 maar vóór 1 januari 1992 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule af. Hierop heeft hij van 1990 tot en met 1999 jaarlijks premies betaald, die hij in zijn aangiften inkomstenbelasting over die jaren in mindering brengt op zijn inkomen. Naar later blijkt, zijn de premies vanaf 1992 onterecht afgetrokken. Over de jaren 1994 tot en met 1998 zijn navorderingsaanslagen opgelegd. Door een verzuim van de inspecteur is het jaar 1999 ten onrechte niet gecorrigeerd.

Afkoop lijfrente


In 2004 koopt de man de lijfrenteverzekering af voor € 22.202. Met toepassing van de saldomethode rekent de man in zijn aangifte inkomstenbelasting 2004 een bedrag van € 7.455 tot zijn inkomen uit werk en wonen. Dit bedrag is het saldo van de afkoopsom verminderd met alle vanaf 1992 betaalde premies.

Niet alle premies in mindering


Volgens de inspecteur mag de man niet het gehele bedrag van de in de jaren 1992 tot en met 1999 betaalde premies in mindering brengen op de te ontvangen afkoopsom. Alleen de ten onrechte in aftrek gebrachte premies die door middel van navorderingsaanslagen tot zijn inkomen zijn gerekend mogen in mindering gebracht worden. Hof Arnhem beslist echter dat de door de man ten onrechte in aftrek gebrachte premies ook in aftrek komen op de te belasten afkoopsom.

Twee vragen


In cassatie draait het geschil om twee vragen. Ten eerste of de lijfrentepremies die in de jaren 1992, 1993 en 1999 zijn betaald, bij de toepassing van de saldomethode in mindering dienen te worden gebracht op de waarde van de betaalde premies (de ëprestatie'). Ten tweede of de in de jaren 1990 tot en met 1993 en in 1999 betaalde lijfrentepremies in het jaar van afkoop als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen tot het belastbare inkomen uit werk en woning dienen te worden gerekend.

Premies verminderen afkoopsom


De AG heeft nu een conclusie uitgebracht en is van mening dat de door de man in de jaren 1992, 1993 en 1999 ten onrechte in aftrek gebrachte (en niet nagevorderde) lijfrentepremies toch in mindering komen op de te belasten afkoopsom. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat alleen voor lijfrentepremies waarvoor een wettelijk aftrekrecht bestaat, geldt dat ze niet in mindering komen op de te belasten afkoopsom. Premies die niet aftrekbaar waren maar wel afgetrokken zijn, kunnen dus wel in mindering komen.

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen


De in de jaren 1990 en 1991 betaalde premies die als persoonlijke verplichtingen op het inkomen  van de man in mindering zijn gebracht, kwalificeren als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.De AG adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond te verklaren.

Bijlagen:

Dinsdag 5 oktober 2010

Omzetbelasting
BUA categorie loon in natura niet voldoende bepaald

Hof Amsterdam beslist dat de in het BUA opgenomen categorie 'uitkeren van loon in natura' onvoldoende bepaald en te ruim is. Voor deze categorie kan btw-aftrek dan ook niet worden beperkt.

BUA correcties


Oracle Nederland bv levert databaseproducten. Rekening houdend met de aftrekuitsluiting volgens het BUA, past Oracle correcties toe in haar btw-aangifte van mei 2005 over de voorbelasting met betrekking tot leaseauto's, eigen auto's, mobiele telefoons, catering, entertainment, huisvesting en relatiegeschenken. Volgens Oracle is de toepassing van het BUA over het verstrekken van bepaalde goederen en diensten aan het personeel echter in strijd met de Zesde btw-richtlijn. Rechtbank Haarlem beslist dat ten onrechte geen aftrek van voorbelasting is toegestaan. Het hof vraagt zich af of Nederland wel heeft voldaan aan de voorwaarde, dat een categorie van voldoende bepaalde goederen en diensten moet worden aangewezen en stelt daarom prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie (HvJ EG).

BUA toepasbaar


Op 15 april 2010 beslist het HvJ EG dat Nederland met het BUA niet in strijd handelt met de Tweede btw-richtlijn en ook niet met de Zesde btw-richtlijn. Een lidstaat mag de aftrek van btw uitsluiten voor de volgende categorieën van uitgaven:
  • 'het aan het personeel van de werkgever gelegenheid geven tot privévervoer',
  • 'het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel van de werkgever',
  • 'het aan het personeel van de werkgever verlenen van huisvesting',
  • 'het geven van gelegenheid tot ontspanning aan het personeel',
  • 'het verstrekken van relatiegeschenken of andere giften'. 

Gemengd gebruik


Vervolgens beslist het HvJ EG nog dat Nederland de aftrek van btw mag beperken als een belastingplichtige bepaalde goederen en diensten aanschaft en deze gedeeltelijk voor privédoeleinden en gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden gebruikt. Btw-aftrek naar verhouding van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden is niet in strijd met de Zesde btw-richtlijn.

Loon in natura onvoldoende bepaald


Na deze uitspraak van het HvJ EG verzoekt de inspecteur het hof om te oordelen over de aftrekbaarheid van btw die betrekking heeft op het uitkeren van loon in natura. Het Hof beslist nu dat de categorie uitgaven over goederen en diensten die worden gebezigd voor loon in natura, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie, onvoldoende bepaald is en te ruim is. Volgens het hof kan voor deze categorie uitgaven dan ook geen uitsluiting van de aftrek van omzetbelasting plaatsvinden. Oracle heeft recht op een teruggaaf van € 6.358.

Bijlagen:

Maandag 4 oktober 2010

Algemeen / Sociale Zekerheid
Zzp'ers vaak slecht verzekerd

Zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) zijn slechter verzekerd tegen risico's dan werd gedacht. Uit een onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en EIM blijkt dat 36 procent van de zzp'ers een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft. Volgens het ministerie is dit een lager percentage dan uit eerder onderzoek naar voren kwam.

Zelfstandigen kunnen niet terugvallen op collectieve werknemersverzekeringen en moeten daarom zelf een verzekering afsluiten tegen risico's. Het ministerie peilde bij ongeveer 2.000 zzp'ers uit verschillende sectoren hoe zij er economisch voor staan. Uit het onderzoek blijkt verder dat de helft van de zzp'ers een reserve opbouwt voor de oudedagsvoorziening. Wel heeft het gros van de zelfstandige ondernemers (72 procent) een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten.

Belangrijkste onderzoeksresultaten:
  • Zzp'ers hebben vaak een aansprakelijkheidsverzekering (72 procent), maar zijn minder vaak verzekerd tegen ziekte (slechts 20 procent) of arbeidsongeschiktheid (36 procent). Dit zijn lagere percentages dan uit eerder onderzoek naar voren kwam.
  • Eén op de twee zzp'ers bouwt een reserve op voor de oudedagvoorziening.
  • In de (land-)bouw zijn zzp'ers vaker dan gemiddeld verzekerd tegen risico's.
  • In de bouw en de zakelijke dienstverlening heeft men vaker een pensioenvoorziening.
Bijlagen:
[ Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ]

Vrijdag 1 oktober 2010

Omzetbelasting
Termijn terugvragen btw uit andere EU-landen half jaar verlengd

Ondernemers die over het jaar 2009 btw terugvragen in een ander EU-land, kunnen deze verzoeken nog tot en met 31 maart 2011 indienen. Dit is een half jaar langer dan gepland. De 27 EU-landen hebben hierover overeenstemming bereikt, zo meldt de Belastingdienst.

Vanaf 1 januari 2010 kunnen Nederlandse ondernemers via een elektronisch portaal bij de Nederlandse fiscus de btw terugvragen, die ze in een ander EU-land hebben betaald. De Belastingdienst stuurt dit verzoek door aan het land van teruggaaf. De oorspronkelijke sluitingsdatum om btw terug te vragen voor het jaar 2009 was 30 september 2010. Ondernemers die al inloggegevens hebben voor het elektronisch portaal , ontvangen een bericht van de Belastingdienst over de termijnverlenging.

Donderdag 30 september 2010

Inkomstenbelasting
Afkoop van een lijfrente

In het besluit van 10 mei 2010 heeft de minister van Financiën een aantal goedkeuringen gegeven met betrekking tot de zogeheten splitsingsproblematiek bij lijfrenten. In Belastingplan 2011 zijn deze goedkeuringen wettelijk vastgelegd.

Onbeperkte en beperkte saldomethode


Voor Brede Herwaarderingslijfrenten en Wet IB 2001-lijfrenten is in de huidige wettekst bepaald dat de onbeperkte saldomethode kan worden toegepast voor de jaren 2001 tot en met 2008. Voor Pre Brede Herwaarderingslijfrenten is echter geregeld dat de onbeperkte saldomethode toegepast kan worden voor de jaren 2001 tot en met 2009.
­
In het huidige wetsvoorstel wordt deze overgangsregeling voor Pre Brede Herwaarderings-, Brede Herwaarderings- en wet IB 2001-lijfrenten gelijk getrokken. De onbeperkte saldomethode kan worden toegepast op de in de jaren 2001 tot en met 2009 betaalde maar niet afgetrokken premies. Vanaf 2010 geldt dat de saldomethode alleen kan worden toegepast voor niet afgetrokken premies tot maximaal € 2.269 per jaar.

Afkoop lijfrente en toepassen saldomethode


De saldomethode kan op grond van de huidige wettekst alleen worden toegepast als van het (lijfrente)kapitaal een direct ingaande lijfrente wordt aangekocht. Bij de afkoop van een lijfrenteaanspraak moet de gehele waarde in de belastingheffing worden betrokken. Het huidige wetsvoorstel regelt nu dat ook bij afkoopsommen van lijfrenteaanspraken rekening mag worden gehouden met de niet afgetrokken premies. Tot en met 2009 geldt dat alle niet afgetrokken premies mogen worden meegenomen bij het vaststellen van het saldobedrag. Vanaf 2010 geldt dit alleen voor de niet afgetrokken premies tot maximaal € 2.269 per jaar.

Voorbeeld


Kees heeft in 2001 een lijfrente afgesloten. Jaarlijks betaalt hij € 5.000 aan premie. Het eerste jaar heeft hij de gehele premie als lijfrente premie van zijn inkomen in aftrek kunnen brengen. In de jaren daarna tot en met 2005 kon hij slechts € 2.000 aftrekken en dit daalde tot € 1.000 voor de periode 2006 tot en met 2009. Vanaf 2010 trekt Kees € 3.000 als lijfrente premie af.

In 2020 wil Kees de lijfrente, tegen het advies van zijn verzekeringsadviseur in, afkopen. Op dat moment heeft Kees € 100.000 aan premies betaald en bedraagt de afkoopwaarde € 113.200. Kees wil graag weten wat de fiscale gevolgen zijn van de afkoop en op welk deel van de uitkering de saldomethode van toepassing is.

De onbeperkte saldomethode geldt voor niet afgetrokken premies die zijn betaald tussen 2001 en 2010. Daarna geldt de beperkte saldomethode voor niet afgetrokken premies tot maximaal € 2.269 per jaar. Voor Kees leidt dit tot het totaal aan niet afgetrokken premies waarop de saldomethode van toepassing van € 50.000. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • periode 2002 tot en met 2005: 4 x € 3.000 = € 12.000 (onbeperkte saldomethode van toepassing)
  • periode 2006 tot en met 2009: 4 x € 4.000 = € 16.000 (onbeperkte saldomethode van toepassing)
  • periode 2010 tot en met 2020: 11 x € 2.000 = € 22.000 (beperkte saldomethode van toepassing)

Hieruit volgt dat Kees in totaal € 50.000 aan premies heeft betaald die hij als lijfrentepremie in aftrek heeft gebracht. Als we gemakshalve ervan uitgaan dat de afkoopwaarde van de lijfrente voor 50% bestaat uit kapitaal dat is opgebouwd met afgetrokken premies en voor 50% uit kapitaal dat is opgebouwd met premies waarop de saldomethode van toepassing is, dan kan Kees € 50.000 van de afkoopwaarde onbelast ontvangen. Over het restant, zijnde € 63.200, moet hij progressief afrekenen.
­
In verband met de afkoop is Kees eveneens revisierente verschuldigd.

Bijlagen:

Woensdag 29 september 2010

Loonheffing / Pensioenen
Ook uitstel pensioen mogelijk bij doorwerken als ondernemer na einde dienstbetrekking

Onder voorwaarden is het mogelijk om na het einde van een dienstbetrekking de pensioeningangsdatum uit de daarbij behorende pensioenregeling uit te stellen. Dat betreft niet alleen de ingangsdatum van zogeheten slapersrechten (pensioenrechten uit een vorige dienstbetrekking), maar ook als een werknemer na het einde van de dienstbetrekking gaat doorwerken als ondernemer. Minister De Jager van Financiën heeft dit bekendgemaakt in een nieuw actualiseringsbesluit over pensioenen waarbij vier eerdere besluiten zijn samengevoegd.
Aan de hiervoor gegeven goedkeuring verbindt hij enige voorwaarden. Hij wijst daarbij nadrukkelijk op de fiscale regels in de loonbelasting die aangeven wanneer een ouderdomspensioen moet ingaan. Verder bevat het besluit beleid over de aanwijzing als een fiscaal zuivere pensioenregeling voor een mogelijke situatie waarin een pensioenregeling voorziet in een te hoog partnerpensioen. Het besluit is op 17 september 2010 in werking getreden en vervangt de vier samengevoegde besluiten

Dinsdag 28 september 2010

Loonheffing
Werkkostenregeling: salderen onder-en bovenmatige reiskostenvergoedingen

Minister De Jager van Financiën heeft de nota van wijziging op de Fiscale verzamelwet 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota van wijziging zijn onder meer wijzigingen opgenomen voor de werkkostenregeling, bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen en het tijdvak voor de kolenbelasting. Daarnaast bevat deze nota van wijziging aanpassingen van technische en/of redactionele aard.

Salderen reiskostenvergoedingen


Deze nota van wijziging bevat een aanvulling in de Wet op de loonbelasting. De aanvulling betreft een regeling om onder- en bovenmatige reiskostenvergoedingen op jaarbasis te salderen. Deze regeling vervangt de huidige regeling in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.

Tijdelijke huisvesting


Daarnaast is in deze nota van wijziging een bepaling opgenomen waardoor tijdelijke huisvesting buiten de woonplaats in het kader van de dienstbetrekking (een ëpied-a-terre) kan worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Ook zijn naar aanleiding van de invoering van de werkkostenregeling en de eveneens per 1 januari 2011 in te voeren Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 enkele technische wijzigingen opgenomen.

Bestuurders beursgenoteerde vennootschappen


Op 6 november 2008 is een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek door de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen. De Tweede Kamer heeft destijds een amendement van de leden Weekers en Van Vroonhoven-Kok aangenomen. De indieners van dit amendement willen op die manier optreden tegen de praktijk waarbij met een beroep op de arbeidsovereenkomst vertrekvergoedingen kunnen worden bepleit die hoger zijn dan de norm van de Nederlandse Corporate Governance Code.

Fiscale positie statutaire bestuurders


Het amendement tracht dit te bewerkstelligen door in het Burgerlijk Wetboek een bepaling toe te voegen waardoor de rechtsverhouding van de bestuurder met een beursgenoteerde vennootschap niet langer wordt aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Nu de Wet op de loonbelasting voor de belastingplicht verwijst naar de arbeidsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek, raakt dit naast de arbeidsrechtelijke positie ook de fiscale positie van statutaire bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen. Dit is een onbedoelde doorwerking.

Fictieve dienstbetrekking


In de nota van wijziging wordt daarom voorgesteld om een fictieve dienstbetrekking voor statutaire bestuurders van beursvennootschappen in de Wet op de loonbelasting op te nemen. De huidige fiscale positie van desbetreffende bestuurders in de loon- en inkomstenbelasting wordt hiermee gecontinueerd. Tevens blijft hierdoor de in de Wet op de loonbelasting opgenomen maatregel tegen excessieve vertrekvergoedingen van toepassing bij deze bestuurders.

Tijdvak kolenbelasting


De in de Wet belastingen op milieugrondslag opgenomen kolenbelasting wordt onder meer verschuldigd op het tijdstip van de aanvang van het in Nederland voorhanden hebben van kolen waarvan de kolenbelasting niet is geheven. De belasting moet in dat geval uiterlijk op de dag na voornoemd tijdstip op aangifte worden voldaan. Hierdoor wordt bij het overschrijden van de Nederlandse grens bijvoorbeeld degene die de kolen vervoert (of laat vervoeren) belastingplichtig en is dagaangifte vereist.

Op verzoek langer tijdvak


Op verzoek kan de inspecteur toestemming verlenen om weekaangifte in plaats van dagaangifte te doen. In de praktijk bestaat behoefte aan een meer flexibele regeling, waarbij onder omstandigheden ook een langer tijdvak kan worden gehanteerd. Daarom krijgt de inspecteur de bevoegdheid om op verzoek het tijdvak te bepalen. Het door de inspecteur te bepalen tijdvak mag maximaal één kwartaal bedragen. De in het tijdvak verschuldigd geworden belasting dient vervolgens binnen één maand na het einde van het tijdvak op aangifte te worden voldaan.

Bijlagen:

Maandag 27 september 2010

Erfbelasting
Voorwaarden eenmalige verhoogde schenkingsvrijstelling voor aflossen eigenwoningschuld

Minister De Jager van Financiën kondigde eerder deze maand aan dat de extra verhoogde eenmalige vrijstelling schenkbelasting ook gebruikt mag worden voor onder andere het aflossen van de eigenwoningschuld. Deze goedkeuring heeft de minister nu vastgelegd in een besluit. Aan de goedkeuring zijn wel voorwaarden verbonden. Zo moet ook hier van de schenking een notariële akte zijn opgemaakt.

Eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking aan kind


Voor een schenking aan een kind tussen de 18 en 35 jaar kan een beroep worden gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 24.000 in de Successiewet. De eenmalig verhoogde vrijstelling kan worden verhoogd tot € 50.000 als het bedrag is geschonken:
  • voor de verwerving van een eigen woning; of
  • is bestemd voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep ten behoeve van dat kind, welke kosten aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk.

De verhoogde vrijstelling is eenmalig, en kan dus niet worden gespreid over meerdere kalenderjaren. Hierop geldt één uitzondering. Als vóór 1 januari 2010 al gebruik is gemaakt van de toen geldende verhoogde vrijstelling, mag nog een eenmalige verhoogde vrijstelling van € 26.000 worden toegepast. Deze eenmalig verhoogde vrijstelling van € 26.000 geldt alleen voor de verwerving van een eigen woning.

Beroep op de verhoogde vrijstelling


In de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting zijn nadere voorwaarden opgenomen voor de verhoogde vrijstellingen voor verwerving van de eigen woning of de kosten van de dure studie. Van die schenking moet een notariële akte worden opgemaakt. Aan die voorwaarde is ook voldaan als de schenking is opgenomen in de akte van levering van de eigen woning aan het kind, bijvoorbeeld als vader zijn woning overdraagt aan zijn kind.

In alle gevallen moet een beroep worden gedaan op de verhoogde vrijstelling in de aangifte schenkbelasting.

Verhoogde vrijstelling voor verwerving eigen woning


De vrijstelling geldt alleen voor de verwerving van een woning. Bij de verwerving van een nieuwe woning betrekt de koper deze woning in het algemeen niet gelijk dezelfde dag. Daarom heeft de minister in de Fiscale verzamelwet 2010 voorgesteld dat de vrijstelling ook geldt voor de verwerving van een eigen woning die nog tijdelijk leegstaat bij aankoop en aanbouw (artikel 3.111, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001). In het besluit geeft de minister hier, vooruitlopend op wetgeving, alvast een goedkeuring voor.

Verhoogde vrijstelling voor aflossen eigenwoningschuld


De vrijstelling geldt alleen voor de kosten van verwerving van de eigen woning. In de Fiscale verzamelwet 2010 heeft de minister voorgesteld dat de vrijstelling ook geldt voor kosten voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, afkoop van een recht van erfpacht, opstal, of beklemming of een aflossing van de eigenwoningschuld. De minister keurt in dit besluit nu goed dat de eenmalig verhoogde vrijstelling ook geldt voor kosten voor de eigen woning die opkomen ná de verwerving van de eigen woning. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. de schenking is gedaan onder de opschortende voorwaarde dat de begunstigde de schenking besteedt aan kosten van onderhoud of verbetering van de woning of afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming van die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld;
  2. van de schenking is een notariële akte opgemaakt, waarin is opgenomen dat het geschonken bedrag bestemd is voor de in onderdeel a bedoelde kosten;
  3. desgevraagd kan met schriftelijke bescheiden worden aangetoond dat het bedrag van de schenking daadwerkelijk door het kind is betaald en aangewend voor de in onderdeel a bedoelde kosten of aflossing; en
  4. de woning is voor de begunstigde die de schenking ontvangt een eigen woning als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.

Hierna volgen vier voorbeelden waarin de woning al is aangeschaft, maar toch op grond van de goedkeuring de verhoogde vrijstelling kan gelden.

Voorbeeld 1


Kind woont in zijn eigen woning die hij wil opknappen. Hij krijgt daarvoor van zijn ouders een schenking van € 50.000 waarmee hij het onderhoud en verbetering aan zijn eigen woning betaalt.

Voorbeeld 2


Kind heeft een eigen woning in erfpacht. Hij krijgt de gelegenheid om de erfpacht af te kopen voor € 40.000. De ouders schenken hem hiervoor € 40.000, waarmee hij de afkoop betaalt.

Voorbeeld 3


Kind heeft een nieuwbouwwoning gekocht. De grond is al geleverd. De aannemer is het huis aan het bouwen. Het kind krijgt van zijn ouders een schenking van € 50.000 voor de bouw van zijn woning. De woning is voor het kind een woning als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001. Hij betaalt met de schenking tot een bedrag van € 50.000 van de bouwtermijnen.

Voorbeeld 4


Kind heeft een woning gekocht met de bedoeling om in die woning te gaan wonen. Hij is druk aan het verbouwen. De woning is voor het kind een woning als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001. Het kind krijgt voor die verbouwing van zijn ouders een schenking van € 50.000. Het kind betaalt daarmee de kosten van de verbouwing (€ 40.000) Daarnaast koopt hij voor € 10.000 nieuw meubilair. In dit geval is € 40.000 besteed voor de eigen woning. Een schenking van € 50.000 mag worden gesplitst in een bedrag van € 26.000 dat wordt gebruikt voor de woning en een bedrag van € 24.000 dat wordt gebruikt voor andere doeleinden, mits het bedrag dat voor de andere doeleinden dan de eigen woning niet meer bedraagt dan € 24.000. In dit voorbeeld geldt de verhoogde vrijstelling geldt dus voor de gehele € 50.000.

Overige onderdelen in het besluit


In het besluit worden verder de volgende onderdelen behandeld:
  • de belastingheffing bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing;
  • vereenzelvigen verkrijger met ANBI. Een erflater of schenker kan schenken of nalaten aan een natuurlijk persoon die de verkrijging aanwendt voor een ANBI waarmee die verkrijger wordt vereenzelvigd. Als de ANBI rechtstreeks van de erflater of schenker verkrijgt, is geen schenk- of erfbelasting verschuldigd. In het besluit is een goedkeuring opgenomen;
  • invloed van vervullen testamentaire last op verkrijging;
  • samenloop erfbelasting en loon- of inkomstenbelasting;
  • liquidatie-uitkering aan leden brancheorganisatie;
  • schenking aan rechtspersoon ter bevordering van werknemersbelangen;
  • invloed leeftijd partner. In het besluit is een goedkeuring opgenomen dat de eenmalig verhoogde vrijstelling ook kan worden toegepast als het kind aan wie is geschonken, zelf niet aan de voorwaarden voldoet, maar zijn partner wel.
  • lijfrentevrijstelling. Voor de erfbelasting geldt een vrijstelling voor de verkrijging van aanspraken ingevolge een pensioenregeling, een lijfrente of een periodieke uitkering bij overlijden.

Het besluit heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010.

Bijlagen:

Vrijdag 24 september 2010

Loonheffing
Bedrijfskleding met groot logo valt buiten forfait werkkostenregeling

De werkkostenregeling, die in 2011 van kracht wordt, wordt op verzoek van werkgevers op een aantal punten versoepeld. Werkkleding met een groot bedrijfslogo wordt ñ anders dan oorspronkelijk de bedoeling was ñ op nihil gewaardeerd en komt daarmee niet ten laste van het forfait. Dat staat in het Belastingplan 2011.
Daarnaast vallen ook vakliteratuur en de inschrijfkosten van beroepsregisters binnen de gerichte vrijstellingen die niet ten koste gaan van het forfait.

Al eerder heeft minister De Jager besloten dat er één standaard bedrag voor een door de werkgever verstrekte maaltijd moet komen, in plaats van twee aparte tarieven voor warme en koude maaltijden. Bovendien geldt bedrijfsfitness op de werkplek, anders dan oorspronkelijk de bedoeling was, als gratis verstrekking.

Werkkostenregeling


Per 1 januari 2011 wordt de werkkostenregeling ingevoerd. Deze regeling heeft gevolgen voor het arbeidsvoorwaardenbeleid van alle werkgevers. Daarbij gaat het om vergoedingen en verstrekkingen als reiskosten en de mobiele telefoon. Werkgevers kunnen in de jaren 2011, 2012 en 2013 aangeven dat zij nog gebruik willen maken van de oude regels voor verstrekkingen en vergoedingen.

Donderdag 23 september 2010

Belastingen op Personenauto´s en Motorrijwielen en Motorrijtuigenbelasting
Fiscaal pakket 2011: Alle nieuwe en gewijzigde regels in de BPM en MRB

Minister de Jager van Financiën heeft op Prinsjesdag het Belastingplan 2011 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 ingediend bij de Tweede Kamer. Hieronder behandelen wij de hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen op het gebied van de belastingen van personenauto's en motorrijwielen (BPM) en de motorrijtuigenbelasting (MRB). Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2011.
  • Tarieven BPM

Berekeningstabel BPM (voor personenauto's

2010

2011

Basispercentage BPM (in % catalogusprijs)

27.4%

19,0%

Benzinekorting (in €)

-1288

-824

Dieseltoeslag (in €)

1076

1526

CO2-grenzen benzine

Eerste schijf (gr/km)

110

110

Tweede schijf (gr/km)

180

180

Derde schijf (gr/km)

270

270

CO2-grenzen diesel (gelden ook voor aardgasauto's)

Eerste schijf (gr/km)

95

95

Tweede schijf (gr/km)

155

155

Derde schijf (gr/km)

232

232

Tarief eerste schijf euro per gr/km (in €)

34

61

Tarief tweede schijf euro per gr/km (in €)

126

202

Tarief derde schijf euro per gr/km (in €)

288

471

De fiscale voordelen voor zeer zuinige auto's blijven in 2011 ongewijzigd.
  • De ombouw van de BPM van een heffing op basis van de catalogusprijs naar een heffing op basis van CO2-uitstoot wordt in 2011 voortgezet.
  • De in 2008 gestarte afbouw van de BPM en de daaraan gekoppelde verhoging van de MRB wordt stilgezet in afwachting van een definitief besluit over de kilometerheffing.
  • Voor dieselpersonenauto's die voldoen aan de Euro-6 norm geldt een korting op de BPM. Deze bedraagt € 1500 in 2011.
  • Met ingang van 2012 verandert voor bussen de grondslag voor de MRB naar een heffing op basis van houderschap.
  • De motorrijtuigenbelasting wordt voor motorrijders voor de jaren 2011 en 2012 elk jaar verhoogd met 6% en voor 2013 met 12% (exclusief inflatiecorrectie).

Inkomstenbelasting
Fiscaal pakket 2011: Alle nieuwe en gewijzigde regels in de inkomstenbelasting

Minister de Jager van Financiën heeft op Prinsjesdag het Belastingplan 2011 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 ingediend bij de Tweede Kamer. Hieronder behandelen wij de hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen op het gebied van de inkomstenbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2011.
  • Ter compensatie van de hogere zorgpremies gaat in 2011 het tarief in de eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting omlaag en worden de belastingschijven verruimd. Om participatie te stimuleren wordt de arbeidskorting verhoogd: werken wordt daarmee lonender. Verder profiteren 65-plussers van een hogere ouderenkorting. Het tarief inkomstenbelasting 2011 wordt:

Box 1

Bel. inkomen uit werk en woning

Tarief 2011

Belasting/Premie VV

                            cumulatief

1 e schijf

€ 18.628

33,0% (65+: 15,1%)

€ 6146 (65+: € 2812)

€ 6146 (65+: € 2812)

2 e schijf

€ 14.808

41,95 % (65+: 24,05%)

€ 6211 (65+: € 3561)

€ 12.357 (65+: € 6373)

3 e schijf

€ 22.258

42%

€ 9348

€ 21.705 (65+: € 15.721)

4 e schijf

meerdere

52%

Heffingskortingen
    • De algemene heffingskorting wordt € 1987 (2010: € 1987). Voor 65+: € 912 (2010: € 924).
    • De arbeidskorting wordt maximaal € 1505 (2010: € 1496).
    • De aanvullende combinatiekorting wordt € 780 (2010: € 775).
    • De inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting wordt € 1091 (2010: € 1084).
    • De alleenstaande-ouderkorting wordt € 931 (2010: € 945).
    • De ouderenkorting wordt € 739 (2010: € 684).
    • De alleenstaande ouderenkorting wordt € 421 (2010: € 418).
  • Winst: De tijdelijke willekeurige afschrijving voor bedrijfsmiddelen geldt ook in 2011.
  • Eigen woning
    • Constructies met de regeling van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld worden bestreden. Het gaat om maatregelen bij personeelsleningen en bij leningen met nihilrente van directeur-grootaandeelhouders.
    • De maximale termijn voor het behoud van hypotheekrenteaftrek bij verkoop van de voormalige eigen woning wordt verlengd van twee naar drie jaar. Ook de maximale termijn voor het verkrijgen van hypotheekrenteaftrek voor de nog leegstaande toekomstige eigen woning en de toekomstige eigen woning in aanbouw wordt verlengd van twee jaar tot drie jaar. Deze verlengingen van termijnen gelden tot 1 januari 2013.
    • De regeling voor herleving van de hypotheekrenteaftrek na tijdelijke verhuur wordt met een jaar verlengd tot 1 januari 2013.
  • Toerekening inkomens- en vermogensbestanddelen:
    • Uitbreiding partnerregeling
      • Partners die om medische redenen of ouderdom niet meer op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven kunnen onder voorwaarden ñ op gezamenlijk verzoek - toch als partner worden aangemerkt. Dit geldt zowel voor gehuwden als voor ongehuwden.
    • Als voorheffing geheven dividendbelasting
      • De dividendbelasting van het minderjarig kind als voorheffing wordt voortaan ñ  net als andere vermogensbestanddelen - toegerekend aan zijn ouder.
      • Partners mogen ook de dividendbelasting voortaan onderling toerekenen voor de boxen 1 t/m 3.
      • De korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor directe belegingen in durfkapitaal en culturele beleggingen (box 3) mogen voortaan tussen de fiscale partners worden verdeeld conform de verdeling van het vermogen in box 3.
  • Splitsingsproblematiek lijfrenten: De goedkeuringen in het Besluit van 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, V-N 2010/25.11, worden in dit wetsvoorstel wettelijk verankerd.
    • De overgangsregeling voor Brede herwaarderingslijfrenten en 2001-lijfrenten wordt gelijkgetrokken met de overgangsperiode voor pre Brede herwaarderingslijfrenten. De saldomethode zonder begrenzing in hoogte (€ 2269) kan worden toegepast op de in de jaren 2001 t/m 2009 betaalde premies en bedragen.
    • Bij toepassing van de saldomethode bij afkoopsommen van lijfrenteaanspraken kan rekening worden gehouden met niet (geheel) afgetrokken premies en bedragen zonder begrenzing in de tijd. Er wordt nu wettelijk vastgesteld dat voor betaalde premies en bedragen vanaf 2010 een begrenzing geldt tot € 2269.
  • Faciliteiten mkb-beleggingen: De Europese Commissie heeft de regeling voor mkb-beleggingen onder voorwaarden goedgekeurd. Dit leidt tot enkele wijzigingen in dit wetsvoorstel. De belangrijkste wijziging voor mkb-fondsen is dat de werkzaamheden en het doel van de instelling, naast het beleggen in aandelen die door de instelling bij een aangewezen mkb-emissie zijn verworven, voor het overige slechts mogen bestaan uit kasbeheer. Daarnaast zijn in dit wetsvoorstel wijzigingen opgenomen betreffende de toepassing en de reikwijdte van de maatregelen.
  • Aftrek uitgaven monumentenpanden: De regeling wordt verruimd. Voortaan kunnen ook uitgaven voor een eigen woning die de belastingplichtige niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat, onder voorwaarden onder de regeling vallen. Het betreft onder andere de eigen woning die in de verkoop staat en de woning die in het kader van een echtscheiding nog twee jaar kwalificeert als eigen woning.

Loonbelasting
Fiscaal pakket 2011: Alle nieuwe en gewijzigde regels in de loonbelasting

Minister de Jager van Financiën heeft op Prinsjesdag het Belastingplan 2011 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 ingediend bij de Tweede Kamer. Hieronder behandelen wij de hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen op het gebied van de loonbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2011.
  • De werkkostenregeling die per 1 januari 2011 in werking treedt, wordt op een aantal punten gewijzigd. Voor vergoedingen en verstrekkingen ter zake van of in de vorm van vakliteratuur en kosten van inschrijving in een beroepsregister gaat een gerichte vrijstelling gelden. Daarnaast gaat een nihilwaardering gelden voor ter beschikking gestelde werkkleding met een logo van ten minste 70 cm².
  • De loongrens in de eerste schijf van de S & O-afdrachtvermindering wordt verhoogd van € 110.000 naar € 150.000. Verder wordt het percentage in de eerste schijf verhoogd van 42% naar 45%. De loongrens blijft voor 2011 gehandhaafd op € 220.000. Het plafond komt op een niveau van € 11 mln.
  • Loon in, loon over: Voorgesteld wordt om de overgangsregeling met betrekking tot 'loon over' met een jaar te verlengen. De overgangsregeling houdt in dat de inhoudingsplichtige binnen het kalenderjaar loonbetalingen mag blijven toerekenen aan de verstreken loontijdvakken waarop zij betrekking hebben.
  • Vrijstelling premie arbeidsinschakeling en vergoeding vrijwilligerswerk: Voorgesteld wordt de premie voor arbeidsinschakeling en vergoeding voor vrijwilligerswerk niet tot het loon te rekenen.
  • Jaarloonuitvraag: De loonaangifteketen wordt steeds stabieler maar alle processen werken nog niet voor 100%. Voorgesteld wordt de tijdelijke regeling met drie jaar te verlengen.

Omzetbelasting
Fiscaal pakket 2011: Alle nieuwe en gewijzigde regels in de omzetbelasting

Minister de Jager van Financiën heeft op Prinsjesdag het Belastingplan 2011 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 ingediend bij de Tweede Kamer. Hieronder behandelen wij de hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen op het gebied van de omzetbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2011.
  • Het btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar gaat in de periode van 1 oktober 2010 tot 1 juli 2011 omlaag van 19% naar 6%.
  • Belastingplichtigen kunnen blijven kiezen voor kwartaalaangifte.
  • Btw-regeling reisbureaus: Dit betreft de implementatie van de speciale regeling voor reisbureaus. Volgens deze regeling zijn reisbureaus btw verschuldigd over de behaalde winstmarge in het land van vestiging van het reisbureau. De betaalde btw op ingekochte goederen en diensten kunnen de reisbureaus onder de speciale regeling voor reisbureaus niet als vooraftrek in aanmerking nemen. De speciale regeling beoogt te bereiken dat een reisbureau zich niet voor btw-doeleinden hoeft te registreren in elk land waar zijn prestaties aan de reiziger volgens de normale btw-regels zouden plaatsvinden. De huidige regeling voor reisbureaus zal hiermee vervallen. Beoogde inwerkingtreding per 1 april 2012.

Accijnzen


De accijns op sigaretten en rooktabak (shag) wordt per 1 maart 2011 verhoogd met respectievelijk € 11,68 per 1000 stuks sigaretten en € 4,93 per 1000 gram shag. Ook de minimumaccijns wordt verhoogd.

Vennootschapsbelasting
Fiscaal pakket 2011: Alle nieuwe en gewijzigde regels in de vennootschapbelasting

Minister de Jager van Financiën heeft op Prinsjesdag het Belastingplan 2011 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 ingediend bij de Tweede Kamer. Hieronder behandelen wij de hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen op het gebied van de vennootschapsbelasting. Tenzij anders aangegeven is de inwerkingstredingsdatum 1 januari 2011.
  • Tarief 2011

Winst

Tarief

Tot € 200.000

20%

Boven € 200.000

25%

  • De rentebox gaat niet door.
  • De tijdelijke verruiming van de achterwaartse verliesverrekening met twee jaar geldt ook voor 2011.
  • De bepaling tegen handel in lege vennootschappen (art. 20a Wet VPB 1969) wordt uitgebreid tot verrekening van winst en verlies binnen hetzelfde jaar.
  • Heffingstijdvak buitenlandse belastingplichtigen: Het heffingstijdvak voor buitenlandse belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting wordt gelijkgeschakeld met die voor binnenlandse belastingplichtigen.
  • Verruiming innovatiebox: Om een onevenwichtigheid met betrekking tot de innovatiebox weg te nemen wordt voorgesteld dat opbrengsten van een activum behaald na aanvraag van een octrooi, op de voortbrengingskosten in mindering kunnen worden gebracht. In principe wordt het hierdoor mogelijk om alle voordelen uit hoofde van een octrooi-activum in aanmerking voor de innovatiebox te laten komen.

Modernisering dividendnota


Voorgesteld wordt de elektronische dividendnota een wettelijke basis te geven alsmede het vervallen van de verplichting tot uitreiking van dividendnota's in een aantal situaties.

Woensdag 22 september 2010

Inkomstenbelasting
Schatting bij KB-Lux-navorderingsaanslagen is niet redelijk

Advocaat-Generaal (AG) van Ballegooijen concludeert dat de door de inspecteur gemaakte schatting bij KB-Lux-navorderingsaanslagen niet redelijk is. Er is hier eerder sprake van willekeur dan van redelijkheid.

Luxemburgse bankrekening


De uit België verkregen microfiches met gegevens van rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) zijn aanleiding voor de inspecteur om aan een rekeninghouder om informatie over zijn bankrekeningen in het buitenland te verzoeken. De rekeninghouder ontkent over een bankrekening bij de KB-Lux te beschikken. Nadat de rekeninghouder weigert informatie te verstrekken heeft de inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd waarbij hij een schatting heeft gemaakt van de door de rekeninghouder verschuldigde belasting.

Redelijke schatting


Zowel de rekeninghouder als de staatssecretaris hebben uiteindelijk beroep in cassatie ingesteld. De AG heeft een conclusie uitgebracht en gaat onder andere in op de vraag of de door de inspecteur gemaakte schatting binnen de grenzen van een redelijke schatting ligt.

Meewerkers


Volgens de AG mag de inspecteur de correcties op de gegevens van meewerkers baseren. De inspecteur heeft dan ook in redelijkheid als uitgangspunt kunnen nemen dat voor 95% van de meewerkers een lagere correctie wordt toegepast dan voor de weigeraars en ontkenners.

Weigeraars en ontkenners


De inspecteur stelt ook nog dat het KB-Lux saldo van weigeraars en ontkenners hoger zal zijn dan dat van meewerkers, omdat de eersten nu eenmaal meer fiscaal belang hebben om niet mee te werken. Volgens de AG is in het percentage van 95% al met deze stelling rekening gehouden.

Uitbuiten stelling


Door hier nog apart rekening mee te houden buit de inspecteur zijn stelling tweemaal uit. De schatting van de inspecteur is in dit opzicht niet redelijk, maar willekeurig. Het hof heeft dit eerder al goed gezien. De AG adviseert de Hoge Raad dan ook de cassatieberoepen ongegrond te verklaren.

Bijlagen:

Dinsdag 21 september 2010

Omzetbelasting
Naheffingsaanslag btw verminderd omdat fiscale eenheid nooit heeft bestaan

Een dga en zijn bv hebben in de periode 26 april 2002 - 18 oktober 2007 geen fiscale eenheid voor de btw gevormd. De dga kon namelijk niet als btw-ondernemer worden aangemerkt, aldus Hof Amsterdam. De opgelegde naheffingsaanslag btw wordt dan ook aanzienlijk verminderd.

Btw-ondernemer


Een directeur-grootaandeelhouder (dga) wordt door een arrest van de Hoge Raad van 26 april 2002 aangemerkt als btw-ondernemer. Vanaf die datum worden de dga en zijn bv aangemerkt als een fiscale eenheid. In de jaren 2005-2007 bouwt de dga een woonboerderij die gedeeltelijk voor belaste prestaties zal worden aangewend. De dga rekent de boerderij tot zijn btw-ondernemingsvermogen en de fiscale eenheid brengt de voorbelasting in aftrek. De woonboerderij wordt op 7 april 2007 in gebruik genomen.

Van der Steen-Arrest


Op 18 oktober 2007 besliste het Europese Hof van Justitie dat een dga die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht voor zijn bv, geen btw-ondernemer is. Voor veel dga's betekende deze uitspraak toen het einde van het btw-ondernemerschap. Door het Van der Steen-arrest is de fiscale eenheid van mening dat zij geen btw verschuldigd is. Dit ondanks het besluit van de staatssecretaris van 21 december 2007.

Onttrekking


In dit besluit wordt onder andere gesteld dat door het Van der Steen-arrest de fiscale eenheid tussen een dga en zijn bv is beëindigd en er daardoor sprake is van een "onttrekking" waarvoor btw is verschuldigd. De inspecteur legt dan ook een btw-naheffingsaanslag van € 297.337 op aan de fiscale eenheid. Rechtbank Haarlem vernietigt de naheffingsaanslag.

Geen fiscale eenheid


Het hof beslist dat de dga en zijn bv in de periode 26 april 2002 - 18 oktober 2007 geen fiscale eenheid voor de btw hebben gevormd. Het hof wijst er hierbij op dat de dga, buiten de werkzaamheden als dga van zijn bv, geen werkzaamheden heeft verricht waardoor hij als btw-ondernemer kan worden aangemerkt. De dga heeft volgens het hof dan ook geen fiscale eenheid met de bv kunnen vormen.

Privégebruik wel belast


Het gelijk is dan ook aan de fiscale eenheid. De naheffingsaanslag wordt vervolgens, conform een compromis tussen fiscale eenheid en de inspecteur, verminderd naar € 8.500. Dit bedrag heeft betrekking op het privégebruik van de woonboerderij in de periode 7 april 2007 - 18 oktober 2007.

Uittreden


Het hof gaat tot slot nog in op de stelling van de inspecteur dat de fiscale eenheid btw is verschuldigd door het uittreden van de dga. Volgens het hof heeft de beëindiging van een fiscale eenheid, door het uittreden van een tot de fiscale eenheid behorende persoon, niet tot gevolg dat de fiscale eenheid een levering of dienst verricht. Volgens het hof is de uittreder namelijk verantwoordelijk voor de btw-gevolgen van het uittreden.

Bijlagen:

Maandag 20 september 2010

Vennootschapsbelasting
VpB-tarief voor mkb verder omlaag

Het tarief in de vennootschapsbelasting over de eerste 200.000 euro winst die een bedrijf boekt, gaat structureel omlaag naar 20%. Met deze maatregel hoopt minister De Jager van Financiën het mkb ook op langere termijn meer lucht te geven want over de eerste 200.000 euro bedraagt het belastingvoordeel voor een afzonderlijke onderneming 8050 euro.

Het tarief van 20% over de eerste twee ton winst geldt al als tijdelijke crisismaatregel in 2009 en 2010. De Jager wil dit tarief dus nu structureel invoeren. Dat schrijft het Financieele Dagblad .

Eerder meldde het Financieele Dagblad dat het hoogste tarief in de vennootschapsbelasting met een half procentpunt wordt verlaagd naar 25%. De verlaging van het toptarief in de vennootschapsbelasting is vooral relevant voor de grote ondernemingen. Kleinere bedrijven zijn juist gebaat bij verlaging van de tarieven die gelden voor meer bescheiden winsten. Daarom wordt het laagste tarief in de vennootschapsbelasting ook wel het mkb-tarief genoemd.

Vrijdag 17 september 2010

Vennootschapsbelasting
Soepele herziening voorlopige aanslag vennootschapsbelasting per 2011 niet haalbaar

Voorlopig wordt het stelsel van soepele herziening van de voorlopige aanslag en rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering nog niet uitgebreid naar de vennootschapsbelasting. Dit is uitvoeringstechnisch niet haalbaar, zo meldt Grant Thornton. Uitbreiding van het stelsel naar de vennootschapsbelasting per belastingjaar 2011 is daarmee ook niet mogelijk.
Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om verliesbeschikkingen voor de toepassing van bezwaar en beroep aan te merken als onderdeel van de belastingaanslag.

Brief De Jager


In een brief aan de Tweede Kamer schreef minister De Jager van Financiën onlangs: ëIn de nota naar aanleiding van het verslag van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 is toegezegd dat zou worden onderzocht of uitbreiding van het stelsel van soepele herziening van de voorlopige aanslag en rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering naar de vennootschapsbelasting uitvoeringstechnisch haalbaar is, zodat die uitbreiding dan in het Belastingplan 2011 c.a. kan worden geregeld. Een uitbreiding naar de vennootschapsbelasting per belastingjaar 2011 is niet mogelijk gebleken. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om verliesbeschikkingen voor de toepassing van bezwaar en beroep aan te merken als onderdeel van de belastingaanslag.'

Wat houdt een soepele herziening van de voorlopige aanslag in?


Tot begin dit jaar was het alleen mogelijk om bezwaar te maken tegen een voorlopige aanslag. Een bezwaar moet binnen zes weken na dagtekening van de aanslag worden ingediend. Dit heeft als nadeel dat als de voorlopige aanslag in januari wordt opgelegd en vervolgens pas in mei blijkt dat de schatting te hoog is, er geen tijdig bezwaar meer kan worden gemaakt. Dit past niet bij het karakter van de voorlopige aanslagregeling, te weten het verzamelen en actualiseren van gegevens. Daarom is het voor de inkomstenbelasting vanaf het begin van dit jaar niet meer mogelijk om tegen de hoogte van de voorlopige aanslag bezwaar te maken. In plaats daarvan kan voor de wijziging van een voorlopige aanslag gebruik worden gemaakt van een gestructureerd formulier, waaronder een elektronische variant.

Wat houdt de rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering in?


Als een belastingplichtige te laat is met het indienen van een bezwaarschrift, kan hij de inspecteur vragen om de aanslag ambtshalve te herzien. Doet de inspecteur dit niet, dan heeft de belastingplichtige hier geen rechtsmiddelen tegen. Vanaf begin dit jaar is dit voor de inkomstenbelasting veranderd. Als de inspecteur de aanslag niet ambtshalve wil herzien, moet hij de belastingplichtige hiervan in kennis stellen door middel van een voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen deze beschikking kan de belastingplichtige vervolgens volgens de normale regels bezwaar maken. De soepele herziening van de voorlopige aanslag en de rechtsbescherming bij ambtshalve vermindering gelden voorlopig alleen nog voor de inkomstenbelasting. Uitbreiding naar de vennootschapsbelasting is volgens minister De Jager dus nog niet aan de orde.


Bijlagen:

Donderdag 16 september 2010

Erfbelasting
Eenmalige verhoogde vrijstelling ook voor aflossen eigenwoningschuld

Tijdens de parlementaire behandeling in 2009 van het wetsvoorstel wijziging Successiewet zijn een aantal toezeggingen gedaan. In een brief aan de Tweede Kamer geeft minister De Jager van Financiën nu invulling aan deze toezeggingen. Zo laat hij weten dat de extra verhoogde eenmalige vrijstelling schenkbelasting al in 2010 gebruikt mag worden voor het aflossen van de eigenwoningschuld.

Extra verhoogde eenmalige vrijstelling schenkbelasting


Zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer is destijds door diverse partijen aangedrongen op uitbreiding van de mogelijkheden voor aanwending van de extra verhoging van de eenmalige verhoogde vrijstelling. Al eerder heeft de minister toegezegd om hieraan tegemoet te komen bij het Belastingplan 2011.

Verhoogde vrijstelling ook voor aflossen eigenwoningschuld


De extra verhoogde eenmalige vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen de 18 en 35 jaar is dan ook van toepassing als dit bedrag wordt gebruikt voor de bekostiging van een verbouwing of verbetering van de (toekomstige) eigen woning, voor de afkoop van erfpacht, opstal of beklemming of voor de aflossing van een reeds bestaande eigenwoningschuld.

Toezegging ook voor 2010


De minister laat nu weten dat zijn toezegging ook geldt voor 2010. Een dezer dagen zal deze goedkeuring worden vastgelegd in een te publiceren beleidsbesluit.

Wachttijd voor niet-gehuwde partners bij overlijden


Met ingang van 1 januari 2010 is in de Successiewet 1956 vastgelegd wie als partner wordt aangemerkt voor de schenk- en erfbelasting. Personen die ongehuwd zijn en met elkaar samenwonen, kunnen als elkaars partner worden aangemerkt als zij gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de gebeurtenis die aanleiding is tot het heffen van belasting aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze periode, ook wel wachttijd genoemd, bedraagt voor de schenkbelasting ten minste twee jaar en voor de erfbelasting een half jaar.

Notarieel samenlevingscontract


Een van de voorwaarden is dat de samenwonende personen gedurende de wachttijd een notarieel samenlevingscontract zijn aangegaan met een zorgverplichting. Vanuit de Kamer is gevraagd of de wachttijd wat die notariële akte betreft bij overlijden niet verkort kon worden tot bijvoorbeeld die welke bij ondertrouw van toepassing is.

Geen verkorting wachttijd


De minister geeft de voorkeur aan de termijn van een half jaar bij overlijden, halverwege de maximum en de minimum termijn die het Burgerlijk Wetboek stelt. Daarbij heeft hij als zwaarste laten wegen dat de wachttijd is gesteld met het oog op het voorkomen van het oneigenlijk gebruik van de hoge vrijstelling (erfbelasting) of het lage echtgenotentarief (erf- en schenkbelasting).

Overgangsrecht


Overigens is volgens het overgangsrecht de voorwaarde van het beschikken over een notariële akte met een zorgplicht pas van toepassing met ingang van 1 januari 2012. De Belastingdienst zal bijhouden hoe vaak een beroep wordt gedaan op het overgangsrecht. De minister belooft dat hij over de uitkomst te zijner tijd verslag zal uitbrengen.

Mogelijkheid lichte (gratis) registratie


In de brief licht de minister ook toe dat hij de mogelijkheid heeft laten onderzoeken van een lichte (gratis) registratie in plaats van een notarieel samenlevingscontract. De noodzaak voor een ëlichte' registratie (voor samenwonende familieleden) lijkt echter minder urgent geworden. Dit komt omdat in de Successiewet een bepaling is opgenomen dat voor ongehuwde personen die langer dan vijf jaar samenwonen niet de voorwaarde geldt dat zij een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgplicht zijn aangegaan.

Gratis attest van erfrecht door Belastingdienst


Door de Kamer is bij diverse gelegenheden  gevraagd of het niet mogelijk zou zijn dat de Belastingdienst in standaardgevallen een gratis attest van erfopvolging afgeeft dat gebruikt zou kunnen worden als vervanging van de verklaring van erfrecht die door een notaris wordt opgemaakt. De minister deelt mee dat hij hier geen rol voor de Belastingdienst ziet. Wel laat hij weten dat de Belastingdienst zelf afziet van het vragen van een verklaring van erfrecht bij restituties van kleinere bedragen (minder dan € 2500). Ook zal, wanneer ten behoeve van één belastingmiddel om een verklaring van erfrecht is gevraagd, niet nogmaals een verklaring behoeven te worden overgelegd voor een ander middel.

Overige onderwerpen


In de brief behandelt de minister verder nog de volgende onderwerpen:
  • Het voorstel om erfgenamen met een totaal vermogensbezit in de boxen 1, 2 en 3 (inkomstenbelasting) met een lagere waarde dan twee maal het heffingsvrije vermogen voor box 3 een korting op de verschuldigde erfbelasting te verlenen van € 1000.
  • Defiscalisering in box 3 van vorderingen krachtens erfrecht.
  • Defiscalisering in box 3 van vorderingen krachtens huwelijksvermogensrecht. 
  • ANBI en SBBI.
  • De faciliteit voor bedrijfsopvolging als boedelfaciliteit.
  • Internationaal: Besluit voorkoming dubbele belasting en Notitie verdragsbeleid.
Bijlagen:

Woensdag 15 september 2010

Loonheffing
Verruiming fiscale ondersteuning WBSO gaat door

Steunmaatregelen voor het bedrijfsleven zijn nog steeds nodig. Het demissionaire kabinet zet daarom de verruiming van de fiscale ondersteuning van speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) volgend jaar voort.

Het kabinet maakt dat op Prinsjesdag bekend, schrijft Het Financieele Dagblad . Verlenging van de ruimere WBSO is de vierde in een reeks tijdelijke steunmaatregelen die het kabinet in 2011 laat doorlopen.

Terugvallen


De organisatie van geïndustrialiseerde landen Oeso heeft gewaarschuwd dat het tempo waarin de grootste economieën herstellen in de tweede helft van dit jaar sterker afzwakt dan verwacht. Vooral in de eurozone ziet de Oeso de economische groei terugvallen. Als dat doorzet, moeten bezuinigingen waar mogelijk worden uitgesteld, vindt de denktank.

ìWe zijn nog niet toe aan een exitî, zegt minister van Economische Zaken Maria van der Hoeven (CDA) over het verlengen van de crisismaatregelen. Als het kabinet in 2011 stopt met de steunmaatregelen, droogt het gebruik hiervan volgens haar de komende maanden al op. Terwijl bedrijven juist een extra steuntje nodig hebben als de economie aantrekt.

Niet verstandig


ìUitstel van bezuinigingen is niet verstandigî, merkt de minister daarentegen op naar aanleiding van de Oeso. ìVeel landen zijn in de problemen gekomen, juist omdat noodzakelijke maatregelen zijn uitgesteld. Wat we wel moeten doen, is door gerichte, effectieve maatregelen het broze economische herstel ondersteunen.î

[ Bron: Het Financieele Dagblad ]

Dinsdag 14 september 2010

Inkomstenbelasting
Geen zelfstandigenaftrek voor vennote in installatiebedrijf

Hof Arnhem vindt dat de werkzaamheden van een vennote in een vennootschap onder firma (vof) van ondersteunende aard zijn. De werkzaamheden waarmee omzet wordt behaald worden namelijk uitsluitend uitgevoerd door haar echtgenoot. De vennote voldoet daarom niet aan het urencriterium en heeft geen recht op zelfstandigenaftrek.

Installatiebedrijf in firmaverband


De vennote heeft samen met haar man en een medewerker een installatiebedrijf (vof). Van het resultaat van de vennootschap komt 35% aan haar toe en 65% aan haar man. De medewerker krijgt een arbeidsbeloning.

Werkzaamheden


Haar man is gediplomeerd installateur. De vennote werkt in het jaar 2002 gemiddeld 34 uur in het installatiebedrijf en haar man gemiddeld 60,5 uur. Haar werkzaamheden bestaan uit contacten met klanten, planning van werkzaamheden, inkopen, facturering, andere administratieve werkzaamheden en schoonmaken.

Zelfstandigenaftrek gecorrigeerd


De vennote claimt dat zij recht heeft op de zelfstandigenaftrek. De inspecteur heeft echter in een navorderingsaanslag de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd omdat de vennote niet heeft voldaan aan het urencriterium. Rechtbank Arnhem verklaart het beroep van de vennote gegrond, waarna de inspecteur in hoger beroep gaat.

Urencriterium niet gehaald


Het hof overweegt dat de vennote geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek, omdat zij niet heeft voldaan aan het urencriterium. De hoofdactiviteit van de firma bestaat uit het verrichten van installatiewerk. Daarmee kan omzet worden gegenereerd. Deze werkzaamheden worden uitsluitend uitgevoerd door de echtgenoot van de vennote.

Ondersteunende werkzaamheden


De werkzaamheden van de vennote zijn van ondersteunende aard, aldus het hof. Deze werkzaamheden kunnen immers niet rechtstreeks bij de klanten worden gedeclareerd en zijn dus niet omzetgenererend. Dat een deel van de werkzaamheden van wezenlijke betekenis is voor het bedrijf verandert niets aan dit oordeel.

Bijlagen:

Maandag 13 september 2010

Loonheffing
De 10 meestgestelde vragen over deblokkeren spaarloon

Vanaf 15 september 2010 mogen werknemers het spaarloon over de jaren 2006 tot en met 2009 zonder fiscale consequenties opnemen (deblokkeren). Wat moet een werknemer hiervoor doen en wanneer moet hij beslissen? Lees hierna de meestgestelde vragen met antwoorden.

1. Ben ik verplicht de geblokkeerde spaarloontegoeden op te nemen?


Nee. Opname van het spaarloon is niet verplicht. Per 15 september 2010 kan het spaarloon dat in de jaren 2006 tot en met 2009 is opgebouwd worden gedeblokkeerd. Spaarders beslissen zelf wat er met dat geld gebeurt. De werknemer kan het spaarloon opnemen en uitgeven of overboeken op een eigen spaarrekening, maar het is ook mogelijk om het geld op de geblokkeerde rekening te laten staan. Zolang het geld op de speciale spaarloonrekening staat, profiteert de werknemer van de fiscale voordelen.

2. Wat moet een werknemer doen als hij het opgebouwde spaarloon wil opnemen?


Mensen met een spaarloonrekening ontvangen van de bank of verzekeraar een brief waarin wordt uitgelegd welke opties de werknemer heeft. Mogelijk moet hij een formulier invullen, waarna het geld op de vaste ëtegenrekening' wordt gestort.

3. Kan de werknemer ook later beslissen?


Ja. Het in de jaren 2006 tot en met 2009 opgebouwde spaarloon wordt op 15 september 2010 gedeblokkeerd. Veel mensen zullen direct in september een keuze maken, maar dat kan ook later. De werknemer kan het spaarloon uit de periode 2006 ñ 2009 dus ook in de loop van 2011 nog opnemen.

4. Mag de werknemer het geld ook over laten maken naar een eigen spaarrekening?


Ja, dat kan. Maar hij moet er in dat geval rekening mee houden dat het saldo op een reguliere spaarrekening (in tegenstelling tot het saldo van de spaarloonrekening) onderdeel is van het eigen vermogen. Over het eigen vermogen boven de vrijstelling (€ 20.661 voor alleenstaanden, € 41.322 voor fiscale partners) betaalt de werknemer belasting in de vorm van vermogensrendementsheffing.

5. Het spaarloon is direct op mijn betaalrekening gestort. Wat moet de werknemer doen?


Het kan zijn dat sommige banken ervoor kiezen om het spaarloon automatisch over te boeken naar de gekoppelde betaalrekening. Ook in dat geval ontvangt de werknemer een brief waarin de bank uitlegt wat de verschillende opties zijn. Als de werknemer wil blijven profiteren van de fiscale voordelen, kan hij het ontvangen bedrag terugstorten op de geblokkeerde spaarloonrekening.

6. Betekent dit het einde van de spaarloonregeling?


Nee. Het opgebouwde spaarloon over de jaren 2006 tot en met 2009 valt weliswaar vrij, maar de spaarloonregeling blijft bestaan.

7. Wat gebeurt er met het in 2010 opgebouwde spaarloon?


Het in 2010 opgebouwde spaarloon blijft geblokkeerd. Dat valt dus niet vrij. Voor het spaarloon dat in en na 2010 wordt opgebouwd, gelden de reguliere regels. Dat betekent dat dat deel na vier jaar automatisch wordt gedeblokkeerd. In bepaalde situaties kan de werknemer het geld ook tussentijds opnemen, bijvoorbeeld bij de aankoop van een woning of wanneer hij een eigen bedrijf begint.

8. Waarom is tot deblokkering van het spaarloon besloten?


Circa twee miljoen Nederlanders hebben een spaarloonrekening en het totale saldo op die rekeningen is ruim € 4 miljard. Door het spaarloon vrij te geven, kunnen mensen eerder dan gepland over het opgebouwde saldo beschikken. Dat leidt volgens het kabinet tot extra aankopen en een extra stimulans aan het prille herstel van de economie.

9. Er is al eerder voorgesteld om het spaarloon vrij te geven. Waarom toen niet en nu wel?


In 2008 en 2009 is ook gevraagd om deblokkering van het spaarloon. Dat lag toen niet voor de hand, gezien de onzekerheid op de financiële markten. Inmiddels is de financiële positie van de banken stabieler. En hoewel niet iedereen het opgebouwde spaarloon direct zal uitgeven, is de extra bestedingsruimte een prima stimulans de economie.

10. Hoe werkt de spaarloonregeling?


Met de spaarloonregeling kunnen werknemers belastingvrij een deel van hun brutoloon sparen. Het gaat daarbij om een bedrag van maximaal € 613 per kalenderjaar. Het geld moet op een aparte spaarrekening worden gestort en ten minste vier jaar vast staan. In bepaalde gevallen, zoals bij de aankoop van een eigen woning of de start van een eigen bedrijf, mag het geld eerder - belastingvrij - worden opgenomen.

Als de werknemer het spaarloon tussentijds opneemt op een wijze die niet binnen de voorwaarden valt, dan wordt het opgenomen spaarloon aangemerkt als ëgewoon' loon en is de werknemer via zijn werkgever loonheffingen verschuldigd. Geblokkeerde spaartegoeden zijn tot een gezamenlijk bedrag van maximaal € 17.025 vrijgesteld van belastingheffing.

Vrijdag 10 september 2010

Loonheffingen
Nieuwe vereenvoudigingen in werkkostenregeling

De nieuwe werkkostenregeling, die in 2011 van kracht wordt, ondergaat enkele kleine wijzigingen. Het gaat om vereenvoudigingen in de bijbehorende uitvoeringsregeling. Zo komt er één standaard bedrag voor een door de werkgever verstrekte maaltijd, in plaats van twee aparte tarieven voor warme en koude maaltijden. Bovendien geldt bedrijfsfitness op de werkplek, anders dan oorspronkelijk de bedoeling was, als gratis verstrekking.

Minister De Jager van Financiën heeft de Tweede Kamer inmiddels per brief geïnformeerd over de verruiming van de uitvoeringsregeling.

Basis werkkostenregeling


De basis van de werkkostenregeling blijft ongewijzigd. Met de werkkostenregeling kunnen werkgevers hun personeelsleden tot een maximum van 1,4% van de totale loonsom onbelast van vergoedingen en verstrekkingen laten profiteren. Het gaat dan bijvoorbeeld om kerstpakketten, etentjes, een fiets en personeelsfeesten.

Verantwoording op wergeversniveau


Binnen de werkkostenregeling is het niet nodig om de verstrekkingen per werknemer bij te houden, maar kan worden volstaan met verantwoording op werkgeversniveau. Daarnaast blijft nog wel een beperkt aantal gerichte vrijstellingen bestaan dat niet onder de forfaitaire ruimte valt en dat dus nog wel individueel getoetst moet worden.

Reacties op internetconsultatie


Vanuit het bedrijfsleven is de afgelopen maanden nadrukkelijk om aanpassingen gevraagd. Gedurende de zomer konden onder andere werkgevers, koepelorganisaties en belastingadviseurs reageren op het concept van de uitvoeringsregeling, met daarin alle details van de werkkostenregeling. In totaal zijn er 62 reacties ontvangen. Op basis van die respons zijn bovenstaande veranderingen doorgevoerd in de uitvoeringsregeling.

Verdere aanpassingen gewenst


Bepaalde groepen hebben aangegeven dat zij door de forfaitaire benadering minder mogelijkheden krijgen voor belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen. Het gaat met name over werkkleding met een bedrijfslogo, vakliteratuur en kosten van inschrijving in een beroepsregister. Nu er een brede roep uit de praktijk is om aanpassing van de werkkostenregeling op deze punten, heef de minister ook op verzoek van VNO-NCW en MKB-Nederland besloten naar budgettaire ruimte te zoeken om aan deze wensen tegemoet te komen.

Administratieve lastenreductie


Hoewel deze aanpassingen door de praktijk als verlichtend worden ervaren, zullen ze wel tot gevolg hebben dat de nagestreefde administratieve lastenreductie van de werkkostenregeling minder wordt. Om budgettaire redenen, maar zeker ook omdat dan te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de nagestreefde vereenvoudiging, kan niet aan alle wensen tegemoet worden gekomen.

Geen gerichte vrijstelling voor personeelskortingen


Zo zal niet tegemoet gekomen worden aan het verzoek tot invoering van een gerichte vrijstelling voor personeelskortingen voor producten uit eigen bedrijf. De werkkostenregeling betreft immers een versimpeling waarbij logischerwijs tevens sprake is van een vergroving. Dit betekent dat het ene bedrijf beter uit de voeten zal kunnen met het forfait dan het andere bedrijf, aldus de minister.

Werkkostenregeling grote stap


Daarnaast blijkt dat de respondenten de overgang van het huidige gedetailleerde vergoedingen- en verstrekkingenregime naar het nieuwe forfaitaire regime als een grote stap ervaren. Dit komt doordat de werking van het nieuwe regime nog niet op alle punten duidelijk is en doordat de interne werkwijze bij werkgevers moet worden veranderd om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die de werkkostenregeling biedt.

Werkkostenregeling in de media


In de rapportage over de internetconsultatie en in de toelichting op de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2011 worden het nieuwe regime en de mogelijkheden die het regime biedt dan ook uitgebreid toegelicht. In aanvulling hierop zal de Belastingdienst intensief over de regeling communiceren. Dit gebeurt via de vaste communicatiekanalen naar werkgevers, maar ook via radiospots, bannering en advertenties.

Overgangsperiode


Hierbij is tevens van belang dat de werkkostenregeling weliswaar per 1 januari a.s. in werking treedt, maar dat er een overgangsperiode is tot 1 januari 2014 waarin desgewenst het huidige regime nog kan worden toegepast. De overgang naar het nieuwe regime kan hierdoor in een rustiger tempo plaatsvinden.

Bijlagen:

Donderdag 9 september 2010

Inkomstenbelasting
Binnenlandse belastingplicht voor naar Zwitserland geëmigreerde ex-directeur

Ondanks dat een ex-directeur al in 1993 is geëmigreerd naar Zwitserland, wordt hij toch aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Het middelpunt van zijn sociale leven (persoonlijke levensbelangen) bevindt zich namelijk in Nederland. Volgens Hof Arnhem heeft de inspecteur de aanmerkelijkbelangwinst (ab-winst) terecht belast.

Emigratie naar Zwitserland


De ex-directeur is gepensioneerd, heeft de Nederlandse nationaliteit en was tot 1992 directeur van een in Nederland gevestigde bv. Na verkoop van de aandelen in deze bv heeft de ex-directeur zich samen met zijn echtgenote in Nederland laten uitschrijven. Per 1 januari 1993 hebben zij zich in Zwitserland laten inschrijven. In zowel Zwitserland als in Nederland beschikken zij over een appartement.

Ab-winst


In 2000 verkoopt de ex-directeur de aandelen in twee bv's. Eind 2003 legt de inspecteur een aanslag inkomstenbelasting 2000 op naar een belastbaar inkomen van € 14.018.454. Dit inkomen bestaat voor een groot gedeelte uit ab-winst behaald met de verkoop van de aandelen. Ook merkt de inspecteur de ex-directeur aan als binnenlands belastingplichtige. De ex-directeur stelt dat hij in Zwitserland woont en onterecht is aangemerkt als binnenlands belastingplichtige.

Binnenlands belastingplichtige


Het Hof beslist dat de ex-directeur binnenlands belastingplichtige is en dat de inspecteur de ab-winst terecht heeft belast. Het hof overweegt hierbij dat de ex-directeur in 2000 een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland had.

Middelpunt in Nederland


Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de banden van de ex-directeur met Nederland voldoende sterk waren om te kunnen oordelen dat hij hier het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen had.

Belastingverdrag met Zwitserland


Vervolgens beslist het hof dat de ex-directeur ook volgens het belastingverdrag met Zwitserland als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. Omdat het middelpunt van de levensbelangen van de ex-directeur in Nederland is gelegen, geldt Nederland voor het belastingverdrag met Zwiterland als fiscale woonplaats. De aanslag blijft in stand.

Bijlagen:

Woensdag 8 september 2010

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
De Jager verlengt fiscale steunmaatregelen met een jaar

Demissionair minister Jan Kees de Jager van Financiën verlengt twee fiscale steunmaatregelen voor het bedrijfsleven met een jaar: de verruiming om verliezen te verrekenen met in het verleden betaalde belasting, en de mogelijkheid investeringen sneller af te schrijven.

Dat meldt Het Financieele Dagblad dinsdag.

Liquiditeit


De Jager maakt de verlenging van deze maatregelen in 2011 op Prinsjesdag bekend. Ze zijn bedoeld om de liquiditeit van bedrijven te versterken en bedrijfsinvesteringen te stimuleren. Die investeringen blijven tot nu toe achter bij het economisch herstel.

De verruiming van de verliesverrekening behelst dat bedrijven een verlies niet één maar drie jaar terug kunnen verrekenen met de belastingen. Tegelijkertijd is de termijn voor verliesverrekening in de toekomst ingekort van negen naar zes jaar. De zogeheten willekeurige afschrijving houdt in dat ondernemingen ervoor kunnen kiezen investeringen versneld, in twee jaar, af te schrijven.

Het kabinet nam de fiscale maatregelen wegens de kredietcrisis in 2008. Sindsdien zijn de regelingen verlengd tot 2010.

Dinsdag 7 september 2010

Omzetbelasting en Belastingen van Rechtsverkeer
Stimuleringsmaatregelen woningbouw btw en overdrachtsbelasting

Sinds kort is er een een aantal maatregelen genomen in de btw en de overdrachtsbelasting om de woningbouw te stimuleren. Hoe hier mee om te gaan?

Verlaagde btw-tarief bij verbouw van woningen


Op verzoek vanuit de Tweede Kamer zijn maatregelen genomen om de woningmarkt te stimuleren. Voor de btw kan tijdelijk en onder voorwaarden het verlaagde tarief (6%) worden toegepast. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
  • Het moet gaan om verbouwingsactiviteiten aan een woning. In beginsel kwalificeren daarbij alle verbouwingsactiviteiten van/in zaken die die in bouwtechnisch opzicht onderdeel gaan uitmaken van de woning.
  • Het verlaagde tarief geldt uitsluitend voor dat gedeelte van de prijs, dat is toe te rekenen aan de arbeid.
  • Alleen voor woningen. Woningen zijn onroerende zaken die zijn bestemd voor permanente bewoning door particulieren. Onder meer bedrijfsgebouwen en ñruimtes, vakantiewoningen waarvan permanente bewoning niet is toegestaan, woonboten en woonwagens voldoen niet aan de voorwaarden.
  • Alleen voor woningen ouder dan twee jaar. Om te beoordelen of een woning al dan niet ouder is dan twee jaar, is de begindatum van het bouwjaar van de woning volgens de gemeentelijke administratie ingevolge de Wet Waardering Onroerende Zaken bepalend. Wanneer een woning in verschillende stadia tot stand is gekomen, dient voor de toepassing van het 6%-tarief de woning voor ten minste 50% te bestaan uit delen die ouder zijn dan twee jaar.
  • De regeling voor het verlaagde btw-tarief op verbouwingsdiensten bij woningen geldt voor de periode van 1 oktober 2010 tot 1 juli 2011. Het moment waarop de dienst wordt afgerond, is bepalend voor het antwoord op de vraag of het verlaagde tarief van toepassing is. Het verlaagde tarief is pas van toepassing als de verbouwingsdienst is afgerond op of na 1 oktober 2010 en voor 1 juli 2011.

Oprekken termijn van doorlevering woning zonder overdrachtsbelasting


Een andere maatregel is het oprekken van de 6-maandstermijn (waarbij zonder dubbele heffing kan worden doorgeleverd) in de overdrachtsbelasting naar 12 maanden. De regeling gaat alleen gelden voor woningen verkregen (of economisch of juridisch) in 2011 die binnen één jaar worden doorgeleverd. Mensen met actuele misére kunnen vooralsnog dus geen gebruik maken van de regeling. Per saldo is bij deze regeling alleen overdrachtsbelasting verschuldigd voor het verschil tussen de doorverkoopprijs en de oorspronkelijke koopsom. In gevallen van geplande levering in de laatste maanden van 2010, is het te overwegen om de levering door te schuiven naar 2011.

Maandag 6 september 2010

Inkomstenbelasting
Nieuw besluit over de bijleenregeling

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over de toepassing van de bijleenregeling. Het nieuwe besluit is een actualisatie van het oude besluit uit 2007 aangevuld met nieuwe beleidsstandpunten. Nieuw is het onderdeel "Aangaan van (beperkte) huwelijksgemeenschap". Hierover wordt vermeld dat boedelmenging door voltrekking van een huwelijk of wijziging van huwelijkse voorwaarden geen gevolgen heeft voor de bijleenregeling. Dit geldt bij een huwelijk en het daarmee gelijkgestelde geregistreerd partnerschap.

Boedelmenging


Boedelmenging door het ontstaan van een algehele gemeenschap van goederen leidt niet tot een verwerving of een vervreemding in de zin van de bijleenregeling. Ook het aangaan van een partiële gemeenschap (bijvoorbeeld dat alleen het huis tot een gemeenschap behoort) heeft geen gevolgen voor de bijleenregeling. Het maakt daarbij niet uit of de echtgenoot die het huis inbrengt daarvoor een vergoeding krijgt.

Overige onderwerpen


In het nieuwe besluit komen verder de volgende onderwerpen aan bod:
  • Onderdeel 1.1. ((Fictieve) verwerving en vervreemding van een eigen woning) is uitgebreid. Bij een fictieve vervreemding is de opbrengst niet liquide. Toch wordt dan de bijleenregeling toegepast. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule worden afgewezen.
  • Onderdeel 1.3. (In aanmerking te nemen eigenwoningschuld) is nieuw. Het vervreemdingssaldo is de vervreemdingsprijs minus de eigenwoningschuld op de vervreemde woning. Andere schulden worden niet in aanmerking genomen.
  • Onderdeel 1.4. (Overwaarde kan niet worden gebruikt voor de nieuwe woning) is nieuw. Ook als de overwaarde niet kan worden gebruikt voor de nieuwe woning wordt de bijleenregeling toegepast. Een uitzondering kan gelden voor gedupeerden door het faillissement van een bank die valt onder de Europese toezichtregels.
  • Onderdeel 1.5. (Eigenwoningreserve vervalt per 2010 na drie jaar) is nieuw. Op 1 januari 2010 bestaande eigenwoningreserves vervallen ook na drie jaar.
  • Onderdeel 2.2. (De partnerregeling bij goedkoper wonen) heeft per 1 januari 2010 zijn belang verloren door de afschaffing van de goedkoperwonenregeling.
  • Onderdeel 2.3. (De verlaging door de partnerregeling) behandelde de invloed van de goedkoperwonenregeling op de partnerregeling. Dat heeft per 1 januari 2010 door de afschaffing van de goedkoperwonenregeling zijn belang verloren. In onderdeel 2.3. zat ook de goedkeuring dat de eigenwoningreserve van een partner/huisgenoot die door de partnerregeling de eigenwoningschuld van zijn partner heeft verlaagd, niet in aanmerking wordt genomen zolang de partnerregeling van toepassing is. Deze goedkeuring is vanaf 11 juli 2008 gecodificeerd in artikel 3.119a, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. De goedkeuring heeft dus zijn belang verloren bij de toepassing van de partnerregeling vanaf 11 juli 2008.
  • Onderdeel 2.4. (Lening bij de partner) was gebaseerd op het (goedkoperwonen)voorbeeld in onderdeel 2.3. De goedkoperwonenregeling en het daarop gebaseerde onderdeel 2.3. zijn vervallen. Daarom is het voorbeeld in onderdeel 2.4. aangepast.
  • Onderdeel 3. (Goedkoperwonenregeling en de zesmaandseis) heeft per 1 januari 2010 zijn belang verloren door de afschaffing van goedkoperwonenregeling.
  • Onderdeel 4. (Verwervings-, vervreemdings- en verbouwingskosten) behandelde het onderscheid in behandeling tussen kosten van verwerving en kosten van verbouwing (onderhoud en verbetering). Dat onderscheid heeft per 1 januari 2010 zijn belang verloren door de afschaffing van goedkoperwonenregeling. Die passage is niet meer opgenomen.
  • Onderdeel 4.1. (Verbouwingskosten) is vervallen. Dit onderdeel bevatte de goedkeuring om de € 5.000-grens bij onderhoud niet meer toe te passen. Vanaf 11 juli 2008 is de € 5.000-grens door wetswijziging vervallen.
  • Onderdeel 4.2. (Kosten van verwerving van de eigen woning. Afsluitkosten van de lening) is aangepast omdat per 1 januari 2010 de eigenwoningschuld ook bij doorstromers wordt verhoogd met de lening voor de financieringskosten voor de verwerving van de eigen woning. Goedgekeurd is dat voor de afboeking van de eigenwoningreserve geen rekening wordt gehouden met het bedrag dat volgens artikel 3.119a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 als eigenwoningschuld in aanmerking wordt genomen.
  • Onderdeel 4.4.1. (Sloop, brand en her- of nieuwbouw van een eigen woning) is herschreven. Brand of sloop van de eigen woning is een fictieve vervreemding. Bij de eigenwoningschuld van de nieuwe woning hoeft geen rekening te worden gehouden met de overwaarde van de afgebrande of gesloopte woning.
  • Onderdeel 7. (Overgangsrecht) behandelde het overgangsrecht voor de invoering van de bijleenregeling in 2004. Die situatie zal zich nu in de praktijk niet meer voordoen. Dat onderdeel is vervangen door de behandeling van het overgangsrecht 2010 in het kader van de afschaffing van de goedkoperwonenregeling. Ook is een goedkeuring opgenomen voor het overgangsrecht 2010. Het gaat om de situatie waarin de oude woning al is geleverd voor 1 januari 2010 en de nieuwe woning wel is gekocht op 1 oktober 2009, maar pas wordt geleverd na 1 januari 2010.
Bijlagen:

Vrijdag 3 september 2010

Loonheffing
Fiscale behandeling OV-chipkaart in nieuw besluit reiskostenvergoedingen

Minister De Jager van Financiën heeft het besluit over de fiscale behandeling van reiskostenvergoedingen en privé-gebruik auto opnieuw uitgebracht. Het nieuwe besluit bevat een aanpassing over de OV-chipkaart. Het gaat hierbij om de toepassing van de zogenoemde ëvrije bewijsleer' bij reizen met de OV-chipkaart voor de loonheffingen. Ook is een toelichting opgenomen over de reisaftrek in de inkomstenbelasting. De overige actualiseringen in dit besluit zijn niet inhoudelijk maar redactioneel van aard.

OV-chipkaart


In het openbaar vervoer wordt een elektronisch vervoerbewijs ingevoerd, de zogenoemde "OV-chipkaart". Het is de bedoeling dat dit bewijs het thans gebruikte papieren vervoerbewijs geheel zal gaan vervangen. Sinds begin 2006 lopen er experimenten met de OV-chipkaart; tot de datum van algehele invoering van de OV-chipkaart zal dit op steeds grotere schaal plaatsvinden.

Vervoerbewijzen


De Wet op de loonbelasting kent een overhandigingsplicht voor de originele vervoerbewijzen, als een werkgever aan een werknemer een vrije vergoeding voor openbaar vervoer wil geven. Daarbij is uitgegaan van de thans gebruikelijke originele papieren vervoerbewijzen. Op de OV-chipkaart zelf staat echter geen aanduiding van de per openbaar vervoer gemaakte reis. De OV-chipkaart is bovendien in het algemeen voor langere duur bruikbaar.

Voldoende bewijsmiddelen


De minister vindt het gewenst dat gebruikers van de OV-chipkaart voldoende bewijsmiddelen kunnen overleggen aan hun werkgever. De fiscale regelgeving zal hierop worden aangepast. Vooruitlopend op deze aanpassing keurt de minister alvast het volgende goed.

Vrije bewijsleer


De minister keurt goed dat bij gebruik van een OV-chipkaart een werkgever via de zogenoemde ëvrije bewijsleer' aannemelijk maakt dat een werknemer met het openbaar vervoer reisde. Een voorbeeld van aanvaardbaar bewijs vormt het overleggen van door of vanwege het vervoerbedrijf gemaakte overzichten van transacties met de OV-chipkaart (Zie ook de internetsite www.ovchipkaart.nl ).

Plaatsbewijzen in de inkomstenbelasting


In de Wet inkomstenbelasting blijft voor de reisaftrek de bestaande regelgeving over de openbaar-vervoerverklaring en de reisverklaring ongewijzigd. In de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting is de bewijsregeling met "plaatsbewijzen" opgenomen. Bij de OV-chipkaart bestaan echter geen fysieke plaatsbewijzen meer. De minister keurt daarom goed dat door of vanwege het vervoerbedrijf gemaakte overzichten van transacties met de OV-chipkaart gelijk mogen worden gesteld met het begrip ìplaatsbewijzenî in de inkomstenbelasting.

Bijlagen:

Donderdag 2 september 2010

Omzetbelasting
Duidelijkheid over verlaagde btw-tarief onderhoud woningen

Minister De Jager heeft aangekondigd dat het btw-tarief voor bijvoorbeeld een verbouwing of herstelwerkzaamheden aan het dak tijdelijk omlaag gaat. Wat zijn de voorwaarden en voor welke periode geldt dit? Lees de antwoorden op de meestgestelde vragen of bekijk het bijbehorende beleidsbesluit.

1. Wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagde btw-tarief (6%) voor renovatie- en herstelwerkzaamheden?

  • Het verlaagde tarief is van toepassing op alle renovatie- en herstelwerkzaamheden die in en aan een woning worden verricht.
  • Renovatie- en herstelwerkzaamheden: het vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen en onderhouden, van (delen van) de woning.
  • Het verlaagde tarief is uitsluitend van toepassing op de arbeidscomponent van de renovatie- en herstelwerkzaamheid en niet de materialen.
  • De woning moet minimaal 2 jaar oud zijn (na eerste ingebruikneming van die woning)

2. Voor welke werkzaamheden geldt het verlaagde btw-tarief niet?


Het verlaagde tarief is bijvoorbeeld niet van toepassing op:
  • glazenwassen;
  • aanleg en onderhoud van tuinen, ook het plaatsen van omheiningen;
  • het vervangen van gordijnen en zonwering;
  • het leggen en onderhouden van vloerbedekking en vloeren, met uitzondering van het onderhoud van (houten) vloeren die in bouwkundig opzicht onderdeel uitmaken van de woning;
  • de diensten van architecten die verricht worden ter voorbereiding van de renovatie-/herstelwerkzaamheden;
  • sloopwerkzaamheden die niet in het kader van renovatie- en herstelwerkzaamheden plaatsvinden.

3. Voor welke periode geldt het verlaagde btw-tarief?


Het verlaagde tarief is van toepassing als de werkzaamheden zijn afgerond op of na 1 oktober 2010 en vóór 1 juli 2011.

4.  De verbouwingswerkzaamheden zijn nu al gestart, is het verlaagde btw-tarief van toepassing?


Als de werkzaamheden worden afgerond op of na 1 oktober 2010 en vóór 1 juli 2011 is het verlaagde btw-tarief van toepassing op de arbeidscomponent van de gehele verbouwing of renovatie. Dus ook op de werkzaamheden die al vóór 1 oktober 2010 zijn uitgevoerd.

5. Mijn verbouwing wordt in juli 2011 afgerond, geldt het verlaagde btw-tarief?


Als de werkzaamheden niet vóór 1 juli 2011 zijn afgerond, dan geldt het verlaagde btw-tarief niet. Ook niet voor de werkzaamheden die vóór 1 juli 2011 zijn verricht.

6. Hoe kom ik aanmerking voor het verlaagde btw-tarief?


Het is de verantwoordelijkheid van de aannemer om het juiste btw-tarief toe te passen. Informeer bij de aannnemer bij twijfel over het juiste btw-tarief is toegepast.

7. Moeten aannemers een vergunning aanvragen om het verlaagde tarief te mogen hanteren?


Gerelateerd nieuws Nee, een vergunning is niet nodig.

8. Mogen alleen aannemers het verlaagde btw-tarief hanteren?


Nee, de toepassing van het verlaagde tarief voor renovatie en herstel van woningen hangt niet af van het type bedrijf dat de werkzaamheden uitvoert. Het verlaagde tarief geldt voor alle bedrijven die renovatie en herstelwerkzaamheden uitvoeren aan woningen als verder aan de voorwaarden wordt voldaan.

9. Geldt het verlaagde btw-tarief ook voor de bewoners van een appartementencomplex als die hun woning renoveren of verbouwen?


Ja, ook in deze situatie geldt het verlaagde btw-tarief. Ook aanleunwoningen en studentenflats komen in aanmerking voor het verlaagde btw-tarief.

10. Valt de verbouwing van een garage onder de regeling?


Ja, ook garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen vallen onder het begrip ëwoning' als zij zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning.

11.Geldt het verlaagde btw-tarief ook voor nieuwbouwwoningen die worden opleverd na 1 oktober 2010?


Het verlaagde btw-tarief geldt uitsluitend voor renovatie en herstel van woningen die na eerste ingebruikneming 2 jaar oud zijn. Nieuwbouw komt dus niet in aanmerking.

12. Hoe wordt voorkomen dat de wijzingen in het btw-tarief worden gebruikt/misbruikt voor verkapte prijsverhogingen?


Om ervoor te zorgen dat consumenten optimaal profiteren van het verlaagde btw-tarief heeft minister De Jager vooraf overleg gevoerd met Bouwend Nederland, MKB-Nederland en VNO-NCW. Deze organisaties gaan zich ervoor inzetten dat hun leden het voordeel doorberekenen aan de klant.

13. Ik heb al een prijs afgesproken met mijn aannemer, moet de aannemer de prijs nu aanpassen omdat het verlaagde btw-tarief van toepassing is?


Indien de werkzaamheden worden afgerond op of na 1 oktober 2010 en vóór 1 juli 2011 dan is het verlaagde btw-tarief van toepassing. De ondernemer moet dan 6% btw in rekening brengen. Indien er al een deelfactuur met 19% btw is afgegeven, dan moet de ondernemer het tarief in de eindfactuur te corrigeren.

14. Vallen sloopwerkzaamheden onder de regeling?


Sloopwerkzaamheden die onderdeel vormen van renovatiewerkzaamheden vallen onder de regeling, ook als de sloper en degene die daarna opbouwwerkzaamheden verricht verschillende ondernemers zijn. Wanneer er sprake is van alleen sloop van een object valt dit niet onder de regeling.

15. Vallen de arbeidskosten voor het aanbrengen van dubbel glas in een woning ook onder de regeling?


Ja.

Bijlagen:

Woensdag 1 september 2010

Inkomstenbelasting
VvE's moeten aandeel in reservefonds betalen

De Hoge Raad heeft recent een voor eigenaren van koopappartementen teleurstellende uitspraak gedaan. Zij moeten belasting betalen over hun aandeel in het reservefonds van hun vereniging van eigenaren, oftewel vermogensrendementsheffing.

VvE Belang is het niet eens met deze beslissing waartegen geen beroep meer mogelijk is. Deze organisatie vindt dat eigenaren van koopappartementen helemaal geen belasting moeten betalen over hun aandeel in het reservefonds. De minister van Financiën, de fiscus en nu ook de Hoge Raad vinden van wel.

Vereniging


VvE Belang heeft een aantal argumenten waarom er helemaal geen belasting betaald zou moeten worden. Wie een appartement koopt, is wettelijk verplicht lid van de vereniging van eigenaren.

Deze vereniging is wettelijk verplicht in een reservefonds te sparen voor toekomstig groot onderhoud van het gebouw. Wie zijn appartement verkoopt, krijgt zijn deel van het spaargeld in de reservepot niet terug. De vereniging is en blijft daar eigenaar van.

Hij kan zijn aandeel in het reservefonds niet tijdelijk opvragen om bijvoorbeeld op vakantie te kunnen. Kortom, allemaal redenen om te concluderen dat de inhoud van het reservefonds niet van de appartementseigenaar is en dat er dus geen belasting over verschuldigd is.

Box 3


De Hoge Raad heeft een uitspraak gedaan over de vraag of de belasting moet worden geheven in box 1 of in box 3. De uitspraak is: box 3. De Hoge Raad is van mening dat er wel belasting over moet worden betaald, namelijk vermogensrendementsheffing.

De Hoge Raad redeneert dat eigenaren van eengezinswoningen ook voor onderhoud moeten sparen en dat ook in box 3 moeten opgeven. Op zich is dat juist, maar het verschil is dat de eigenaar van een eengezinswoning het onderhoud kan uitstellen en zijn spaargeld (eerst) voor iets anders kan gebruiken.

De appartementseigenaar kan dat niet. Hij kan ook niet kiezen wanneer het geld aan onderhoud wordt uitgegeven. Dat beslist de vereniging.

Reservefonds


De Procureur-generaal bij de Hoge Raad staat dichter bij de mening van VvE Belang dan de Hoge Raad zelf. Hij heeft in februari 2010 in deze kwestie aan de Hoge Raad ëgeadviseerd' het reservefonds aan te merken als een onlosmakelijk onderdeel van het appartementsrecht, waardoor het onderdeel is van de eigen woning en dus moet worden opgegeven in box 1.

Dit is in overeenstemming met de maatschappelijke realiteit, waarbij het aandeel in het reservefonds bij verkoop van een appartementsrecht onderdeel van de vraagprijs/koopsom van het appartement is. Omdat voor de bepaling van de (forfaitaire) inkomsten uit eigen woning in box 1 wordt aangesloten bij de WOZ-waarde, komt een zelfstandige heffing over het aandeel in het reservefonds dan niet aan de orde.

Het gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad is dat appartementswoningen gevoelsmatig twee maal worden belast, aldus VvE Belang: in box 3 voor de vermogensrendementsheffing en bij box 1 vanwege de eigen woning. En dat is tegen de afspraken die zijn gemaakt bij de invoering van het boxenstelsel, vindt de organisatie.

Rangorderegeling


Eén van de spelregels is dat als iets in één box wordt belast het niet nogmaals in een andere box kan worden belast (zogenaamde rangorderegeling). Die afspraak is geschonden nu het eigen appartement voorkomt in zowel box 1 als in box 3.

Het ministerie van Financiën meldt dat het lidmaatschap van de VvE, dat wettelijk verplicht is voor de eigenaar van een appartement, geen onderdeel is van de woning.

De Hoge Raad zegt: ìHet lidmaatschapsrecht van een VvE wordt niet aangemerkt als (element van) een eigen woning. Wel vertegenwoordigt dit lidmaatschapsrecht een bepaalde economische waarde, een zogeheten vermogensrecht. Daardoor is een eigenaar verplicht dit op te geven als een vermogensbestanddeel in box 3.î

Woningforfait


Vervolgens maakt de Hoge Raad een vergelijking met het waarderingsstelsel bij de WOZ. Op grond van dit waarderingsstelsel wordt sinds jaar en dag voor de bepaling van de WOZ-waarde van een appartementsrecht het reservefonds buiten beschouwing gelaten, omdat ook hier een reserve voor onderhoud niet wordt aangemerkt als waarde van de onroerende zaak zelf.

De Wet Inkomstenbelasting 2001 kent echter haar eigen regels, waaronder de rangorderegeling, waardoor het reservefonds opgaat in het eigen woningforfait.

Een schrale troost voor eigenaren van appartementen is dat bij de vermogensrendementsheffing in box 3 een vrijstelling bestaat van om en nabij de €20.000 per belastingplichtige (voor gehuwden circa €40.000). Veel appartementseigenaren komen als zij hun aandeel in het reservefonds optellen bij hun vermogen niet tot het maximum van deze vrijstelling.

Dinsdag 31 augustus 2010

Loonheffing
Vijf vragen over de werkkostenregeling

Per 1 januari 2011 wordt de werkkostenregeling ingevoerd. Deze regeling heeft gevolgen voor het arbeidsvoorwaardenbeleid van alle werkgevers. Daarbij gaat het om vergoedingen en verstrekkingen als reiskosten en de mobiele telefoon. Vijf vragen over deze nieuwe regeling.

1. Wat verandert er?


De systematiek van vrije vergoedingen en verstrekkingen in de loonsfeer wordt vereenvoudigd. Er komt een nieuw stelsel: de werkkostenregeling. Binnen de werkkostenregeling kan een werkgever maximaal 1,4 procent van het totale fiscale loon (de 'vrije ruimte') besteden aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor zijn werknemers. Komt hij boven dit budget, dan is hij over het meerdere 80 procent eindheffing verschuldigd, enkele uitzonderingen daargelaten.

2. Is deelname aan de werkkostenregeling verplicht?


Het is niet verplicht om gebruik te maken van de werkkostenregeling. Tot en met 2013 mogen ook de bestaande regels voor vrije vergoedingen en verstrekkingen gebruikt blijven worden. De Belastingdienst adviseert wel om nu al na te denken over het arbeidsvoorwaardenbeleid in 2011. Zodoende kan een goede keuze worden gemaakt tussen de werkkostenregeling en de bestaande regels.

3. Voor wie is de werkkostenregeling bedoeld?


De werkkostenregeling is bedoeld voor alle ondernemingen met personeel in dienst.

4. Vanaf wanneer treedt de wijziging in werking?


De wijziging treedt naar verwachting op 1 januari 2011 in werking.

5. Waarom wordt de werkkostenregeling ingevoerd?


In de huidige situatie is het nog zo dat er voor bijna iedere verstrekking een andere regel bestaat. Met de werkkostenregeling wil demissionair minister Jan Kees de Jager de huidige regels vereenvoudigen tot één enkele regeling. Het is de bedoeling dat de nieuwe regeling bij veel werkgevers irritatie over het huidige systeem wegneemt.

Maandag 30 augustus 2010

Omzetbelasting
TBS'er: let op de btw bij inbreng van uw TBS-vastgoed in de bv!


In 2010 biedt de wetgever de eenmalige mogelijkheid om TBS-vastgoed over te dragen aan de bv zonder heffing van inkomstenbelasting en overdrachtsbelasting. Hoe zit het met de btw?

Eenmalige TBS-regeling in 2010 


TBS is in de inkomstenbelasting de afkorting voor 'terbeschikkingstelling' van vermogensbestanddelen aan een eigen bv. Deze situatie doet zich voor bij een directeur-grootaandeelhouder (dga) die vastgoed verhuurt aan zijn/haar eigen bv of die van zijn/haar partner.

In 2010 biedt de wetgever de eenmalige mogelijkheid om TBS-vastgoed over te dragen aan de bv zonder heffing van inkomstenbelasting en overdrachtsbelasting.

Btw en overdracht TBS-vastgoed


Voor de btw is bij voormelde regeling geen specifieke regeling of tegemoetkoming getroffen. Dat betekent dat bij gebruikmaking van de eenmalige TBS-faciliteit in 2010, er rekening moet worden gehouden met btw. Deze aspecten zijn dezelfde als bij een 'gewone' verkoop van vastgoed.

Dus draagt u onroerende zaken over aan uw bv, dan moet onderzocht worden of dat een overdracht met btw wenselijk en mogelijk is. Gebeurt dat niet dan kunt u later worden geconfronteerd met naheffing van btw, die u eerder heeft afgetrokken, bijvoorbeeld bij de bouw of de eerdere verkrijging van het betreffende pand. Achteraf kan er nog maar zelden iets worden gerepareerd en de btw-schade kan zeker bij vastgoed aanzienlijk zijn.

Vrijdag 27 augustus 2010

Formeel Belastingrecht
Belastingdienst mag niet kiezen voor ambtshalve vermindering

Het ambtshalve verminderen van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting door de Belastingdienst in plaats van het opleggen van negatieve voorlopige aanslag, is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Omdat een bv hierdoor heffingsrente is misgelopen, moet de Belastingdienst deze nu alsnog vergoeden.

Ambtshalve vermindering


Aan een bv wordt een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2007 opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 214.890. Nadat de bv aangifte heeft gedaan, vermindert de inspecteur op 20 september 2008 de aanslag ambtshalve berekend naar een belastbaar bedrag van € 24.564.

Invorderingsrente


Over de teruggaaf vergoedt de Belastingdienst geen heffingsrente. Wel ontvangt de bv invorderingsrente over de periode vanaf 1 januari 2008. Was de aanslag niet verminderd door een ambtshalve vermindering maar door een nadere voorlopige aanslag, dan had de bv heffingsrente vergoed gekregen over de periode vanaf 1 juli 2007.

Evenredigheidsbeginsel


Hof Arnhem beslist dat het ambtshalve verminderen van de aanslag door de Belastingdienst in plaats van het opleggen van negatieve voorlopige aanslag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De inspecteur had bij zijn keuze tussen ambtshalve vermindering en het opleggen van een nadere voorlopige aanslag rekening moeten houden met het gebrek aan rechtsbescherming bij een ambtshalve vermindering en het rentenadeel dat de bv hierdoor lijdt.

Alsnog heffingsrente


Rekening houdend met alle belangen had de inspecteur moeten kiezen voor een nadere voorlopige aanslag. De bv krijgt alsnog heffingsrente vergoed.

Bijlagen:

Donderdag 26 augustus 2010

Inkomstenbelasting
Buitenlands belastingplichtige heeft recht op middelingsteruggaaf

Een buitenlands belastingplichtige die zijn hele wereldinkomen in Nederland geniet, heeft recht op toepassing van de middelingsregeling. Hij mag achteraf niet worden bestraft voor het feit dat hij in de twee van de drie relevante jaren niet gekozen heeft voor behandeling als binnenlands belastingplichtige.

Keuze binnenlandse belastingplicht


De belastingplichtige woont in België. Gedurende de jaren 2001-2003 geniet hij zijn gehele wereldinkomen in Nederland. Voor de jaren 2001 en 2002 kiest hij niet voor behandeling als binnenlands belastingplichtige. Voor het jaar 2003 kiest hij hier wel voor.

Middelingsverzoek afgewezen


Op 31 mei 2007 verzoekt de belastingplichtige om middeling over de jaren 2001-2003. Dit resulteert in een teruggaaf van € 9.750. De inspecteur is van mening dat de belastingplichtige geen recht heeft op een middelingsteruggaaf. Rechtbank Breda is het met de inspecteur eens, omdat de belastingplichtige niet voor alle jaren heeft gekozen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige.

Schumacker-arrest


De belastingplichtige vindt dat hij op grond van het Schumacker-arrest (Europese Hof van Justitie, nummer C-279/93) wel recht heeft op middelingsteruggaaf. Uit dit arrest volgt, volgens de rechtbank, dat een lidstaat als werkstaat verplicht is persoonsgebonden aftrekposten in aftrek toe te laten als de buitenlandse belastingplichtige (nagenoeg) het gehele (wereld)inkomen in dat land verdient. Omdat het in dit geval niet gaat om persoonsgebonden aftrekposten is het Schumacker arrest hier niet van toepassing.

Middelingsteruggaaf


In hoger beroep beslist Hof 's-Hertogenbosch nu alsnog dat de belastingplichtige wel recht heeft op een middelingsteruggaaf. Volgens het hof heeft de rechtbank het Schumacker arrrest te eng uitgelegd. Het middelen van inkomens over meerdere jaren behoort tot een belastingvoordeel dat verband houdt met de fiscale draagkracht van een niet-ingezetene.

90%-Criterium


Bovendien blijkt uit het beleid van de staatssecretaris van Financiën (besluit van 14 april 2000, nr. DB2000/00288M) dat hij dezelfde mening als het hof is toegedaan. De staatssecretaris heeft in zijn beleid namelijk aangegeven dat een buitenlands belastingplichtige gebruik kan maken van de middelingsregeling als hij in elk jaar van het middelingstijdvak aan de voorwaarden van de 90%-regeling voldoet.

Bijlagen:

Woensdag 25 augustus 2010

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Nieuw besluit goed koopmansgebruik en vorming voorziening

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit uitgebracht waarin hij enkele handvatten aanreikt voor een correcte toepassing van goed koopmansgebruik en de vorming van een voorziening. Ter verduidelijking zijn in het besluit ook enkele voorbeelden opgenomen. Zijdelings komen ook vormen van uitstel van winstneming aan de orde. Het besluit is een actualisering van eerdere besluiten.

Vormen van een voorziening


Bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar mag voor toekomstige uitgaven een passiefpost worden gevormd, als die uitgaven:
  1. hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan (oorsprongeis); en
  2. ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend (toerekeningseis); en
  3. er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen (zekerheidseis).

Oorsprongeis


Bepalend in deze eis is dat de feiten waaruit de toekomstige uitgaven voortvloeien zich vóór de balansdatum hebben voorgedaan. Zo kan een voorziening voortvloeien uit een onrechtmatige daad, die aanleiding is voor een latere uitgave. Maar ook kan de oorsprong van de uitgave liggen in een overeenkomst waarbij de belanghebbende betalingen zal moeten doen, die gebaseerd zijn op analoge toepassing van overeenkomsten van derden. Verder kan de oorsprong van een toekomstige uitgave bijvoorbeeld liggen in handelingen waarbij verwachtingen zijn gewekt tegenover derden, of handelingen die leiden tot het ontstaan van afval of slijtage.

Toerekeningseis


De tweede eis die aan het vormen van een voorziening wordt gesteld, is dat de uitgaven ìook overigensî kunnen worden toegerekend aan de periode tot en met balansdatum. Aan deze eis wordt voldaan als aannemelijk is dat bepaalde toekomstige bedrijfsuitgaven:
  1. niet zijn toe te rekenen aan toekomstige voordelen, en
  2. ook naar hun aard geen kosten zijn van toekomstige jaren.

Het is dan niet in strijd met goed koopmansgebruik om kosten ñ die in de toekomst tot uitgaven leiden ñ ten laste te brengen van het jaar waarin aan de oorsprong-en zekerheidseis is voldaan, mits de omvang van de toekomstige uitgave redelijkerwijs kan worden geschat.

Toerekenen aan periode na balansdatum


Het kan dus zijn dat toekomstige uitgaven weliswaar hun oorsprong vinden in de aan de balansdatum voorafgaande periode, maar ìoverigensî zijn toe te rekenen aan de periode na balansdatum op basis van de hierboven onder a. of b. gegeven omstandigheden. In het besluit geeft de minister enkele voorbeelden ter verduidelijking.

Zekerheidseis


Deze eis houdt in dat er per balansdatum, objectief beoordeeld, een redelijke mate van zekerheid moet bestaan dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Handvat daarbij is of de kans dat de uitgave daadwerkelijk zal worden gedaan groter is dan de kans dat de uitgave zich niet zal voordoen. Of voldaan wordt aan deze eis zal sterk afhankelijk zijn van de feiten en omstandigheden van het geval. Ter verduidelijking geeft de minister in het besluit enkele voorbeelden.

Voorziening of winstuitstel


Bij de beoordeling of aan de oorsprongeis wordt voldaan en of er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat toekomstige uitgaven zich zullen voordoen, komt soms de vraag op of er in het voorgelegde geval wel sprake is van de mogelijkheid een voorziening te vormen, of dat er niet veeleer sprake is van uitstel van winstneming. In de praktijk komt het er feitelijk op neer dat de vraag moet worden beantwoord óf er een toekomstige uitgave ten laste van het resultaat kan worden gebracht als voorziening dan wel of er een deel van de opbrengst (voorlopig) niet in het resultaat wordt betrokken.

Voorzichtigheid winstbepaling


In dat verband zijn de arresten van de Hoge Raad van 7 december 2001, nr. 35 255 (waardering terugbetalingsverplichting bij inlevering zegelboekjes) en van 13 oktober 2006, nr. 42 602 (uitstel winstneming bij kans op terugoverdracht bouwproject) relevant. In beide gevallen brengt de voorzichtigheid die aan de winstbepaling volgens goed koopmansgebruik inherent is, met zich dat uitstel van winstneming kan worden genoten. Deze arresten kunnen als basis dienen bij de beantwoording van vragen als er bijvoorbeeld sprake is van een latente terugbetalingsverplichting, bij de uitgifte van klantenkaarten of bij verkoop met korting bij latere inruil.

Inhaal van kosten


Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998 (nr. 33 417) is de vraag opgekomen of dit arrest inhaal van kosten mogelijk maakt. Het arrest biedt op dat punt ruimte voor twijfel. Aan de ene kant overweegt de Hoge Raad namelijk dat voor toekomstige uitgaven een passiefpost mag worden opgenomen in het jaar waarin zij worden opgeroepen. Aan de andere kant wordt daarentegen gesproken over uitgaven die hun oorsprong vinden in de periode voorafgaande aan de balansdatum. Dit zou er op kunnen duiden dat de Hoge Raad inhaal van kosten toelaatbaar acht. De minister ziet hoe dan ook, geen beleidsmatige argumenten die een verzet tegen de mogelijkheid van inhaal rechtvaardigen.

Bijlagen:

Dinsdag 24 augustus 2010

Inkomstenbelasting
Mkb-winstvrijstelling ook van toepassing bij verlies

De mkb-winstvrijstelling heeft wel zowel een positief als een negatief effect. Bij een ondernemer die verlies lijdt kan deze vrijstelling extra zuur uitpakken, zo bewijst een uitspraak van de rechter.

M is werkzaam als psychosociaal therapeut. In 2007 bedraagt zijn winst uit onderneming:

Winst

€ 1.071

Af: ondernemersaftrek

€ 9.028 -/-

-/- € 7.957

Af: MKB-winstvrijstelling

€ 795 -/-

Verlies uit onderneming

€ 7.162


M betwist in eerste instantie voor de rechtbank en later voor het hof de door de inspecteur toegepaste verlaging van het verlies door toepassing van de mkb-winstvrijstelling. Hij stelt dat een bepaalde groep ondernemers (die kleine winsten maakt) door deze korting een onevenredig nadeel leidt en dat toepassing in strijd is met het fiscale gelijkheidbeginsel.

De rechtbank maakt daar korte metten mee en wijst op de parlementaire toelichting. Daarin wordt toegelicht, dat het begrip winst rekenkundig moet worden opgevat, waardoor dit begrip zowel positieve als negatieve winsten (verliezen) omvat. De mkb-winstvrijstelling is dus ook van toepassing bij verlies. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank en verwerpt tevens het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Twee gezichten


De uitspraak maakt duidelijk dat de mkb-winstvrijstelling twee gezichten kent: een vrolijk gezicht als er sprake is van winst en een minder vrolijk gezicht als er sprake is van verlies. De wetgever kwam tot deze uitkomst omdat anders verliezen aftrekbaar zouden zijn tegen een hoger tarief dan de belastbare winsten. Die onevenwichtigheid werd niet wenselijk gevonden.

Met het Belastingplan 2010 is per 1 januari 2010 de mkb-winstvrijstelling voor de zelfstandige ondernemer aangepast op de volgende punten:
  • de mkb-winstvrijstelling is verhoogd van 10,5% (2009) naar 12% van de winst na aftrek van de ondernemersaftrek;
  • er hoeft niet meer voldaan te zijn aan het urencriterium. De mkb-winstvrijstelling is dus van toepassing ongeacht het aantal uren dat de belastingplichtige aan zijn onderneming(en) heeft besteed.

Per 1 januari 2010 is eveneens een ingrijpende wijziging aangebracht in de regeling van de zelfstandigenaftrek. De wijziging houdt in dat de zelfstandigenaftrek niet meer kan leiden tot een verlies uit onderneming. Het bedrag waarmee aldus de zelfstandigenaftrek wordt 'gekort', wordt overgeheveld naar een van de negen volgende jaren en dan in mindering gebracht op de winst, mits dat niet leidt tot een verlies. Deze beperking in de aftrek van de zelfstandigenaftrek geldt niet voor 'starters'.

Bijlagen:

Maandag 23 augustus 2010

Civielrecht
Wegvervoer pakt frauderende doorstarters aan

Het beroepsgoederenvervoer gaat harde afspraken maken met onder meer de Belastingdienst om de doorstart van malafide ondernemers in het wegvervoer onmogelijk te maken.

Dat blijkt uit een vertrouwelijk rapport van een aparte werkgroep Malafide Doorstarters van brancheorganisaties TLN, VERN en KNV. De samenstellers concluderen daarin dat de schade door frauduleuze faillissementen in het beroepsgoederenvervoer ëaanzienlijk' is.

Imago


De wegvervoerorganisaties schatten in het interne rapport dat 43 procent van de 155 faillissementen in de sector over het jaar 2009 kan worden gekwalificeerd als 'wederrechtelijk'. Verder wordt in de studie gewezen op de negatieve effecten van de fraude op de marktwerking (oneerlijke concurrentie), werkgelegenheid en imago van de vervoersector, aldus het Nieuwsblad Transport.

Gemiddeld laten die doorstarters per faillissement een onbetaalde rekening van rond de half miljoen euro achter, aldus de werkgroep, waarin naast het beroepsgoederenvervoer ook vergunningverlener NIWO en de vakbonden FNV en CNV participeren.

Convenant


Uit het rapport blijkt verder dat de fiscus momenteel aan een convenant werkt om via een betere informatie-uitwisseling de malafide doorstarters aan te pakken. De brancheorganisaties hebben tevens met de accountantsorganisaties afspraken gemaakt om bij een verdachte doorstart ëkritischer' te kijken naar het risicodragend vermogen van deze ondernemingen, aldus de samenstellers van het rapport.

Bij het Openbaar Ministerie ligt bovendien een verzoek van de belangenorganisaties om de ëtipfunctie' van de officier van justitie te gebruiken bij de bestrijding van doorstartfraude. Informatie over een strafrechtelijk onderzoek kan zo worden doorgespeeld naar bijvoorbeeld vergunningverlener NIWO, die dan een vervoersvergunning kan intrekken of niet verlenen.

Slechte communicatie


Het beroepsgoederenvervoer vraagt tevens aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat om de nieuwe EU-verordening voor het toezicht op risicobedrijven zo in te vullen dat via die wet ook dubieuze doorstarters kunnen worden aangepakt. De werkgroep adviseert tevens om via een verder convenant met pensioenfondsen, curatoren, douane en UWV te komen tot een nationale informatie-uitwisseling over frauderende doorstarters.

Nu profiteren deze oplichters nog te veel van de slechte en vooral trage onderlinge communicatie tussen de verschillende partijen, aldus de samenstellers. Daarnaast vindt de werkgroep dat er voor de schuldeisers een stichting moet worden opgericht voor financiering van nader onderzoek naar de praktijken van frauderende doorstarters.

Patronen


Volgens directeur Tjeerd Greidanus van de NIWO beschikt zijn organisatie wel over een aantal instrumenten om de malafide doorstarters aan te pakken, ëmaar blijken er in de praktijk toch lieden door te glippen'. Hij zegt dat de aanpak en trucs van de fraudeurs herkenbaar zijn. ìWij zien bepaalde patronen. Het is dan ook vooral een kwestie van een snelle informatievoorziening tussen de betrokken partijen om het probleem effectief aan te pakken.î

Greidanus wijst er verder op dat TLN, KNV en VERN, als initiatiefnemers van de werkgroep, de vervolggesprekken voeren met de verschillende overheidsinstanties en partijen. Dat moet de komende maanden zijn beslag krijgen. ìHet kan voor ons als NIWO natuurlijk niet snel genoeg gaan, maar het vergt enige tijd om het goed in te vullen.î

Grote schoonmaak


FNV Bondgenoten begroet het initiatief. Volgens bestuurder Meindert Gorter is een grote schoonmaak in het wegvervoer hard nodig en zijn de initiatieven van het beroepsgoederenvervoer een eerste belangrijke stap. ìVeel zal afhangen van in welke vorm het straks gaat worden gegoten.î

[ Bron: Nieuwsblad Transport ]

Vrijdag 20 augustus 2010

Omzetbelasting
'Btw-voordeel woon/werkpanden verdwijnt'

Op 1 januari 2011 verdwijnt het btw-voordeel op woon/werkpanden voor ondernemers en zzp'ers. Ook lopende bouwprojecten worden hierdoor geraakt. Voor woon/werkpanden en vakantiewoningen in aanbouw is het van belang het pand zo snel mogelijk tot het ondernemingsvermogen te rekenen, de btw te claimen en het pand dit jaar nog in gebruik te nemen.

Btw 'uitsmeren' nu het nog kan


Voor zelfstandige ondernemers, oftewel natuurlijke personen, is het nog maar enkele maanden mogelijk om de btw 'uit te smeren' voor onroerende zaken die zowel privé als zakelijk worden gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld voor woon/werkpanden en vakantiehuizen die worden verhuurd.

"De afgetrokken btw voor het privé-deel wordt nu nog in tien jaar terugbetaald, wat een welkom financieringsvoordeel oplevert. In plaats hiervan wordt vanaf 1 januari 2011 aftrek van voorbelasting slechts toegestaan voor het deel dat het pand werkelijk wordt gebruikt voor zakelijke doeleinden. Het financieringsvoordeel vervalt hierdoor."

Als er later een wijziging plaats vindt in het gebruik, bijvoorbeeld in de verhouding zakelijk/privé, wordt hiermee rekening gehouden door middel van de herzieningsregeling voor onroerende zaken. Jaarlijks zal worden vastgesteld of het gebruik is gewijzigd. Daar staat tegenover dat geen btw meer wordt geheven over privé-gebruik.

Doek valt voor lopende bouwprojecten


Voor woon/werkpanden en vakantiewoningen waarop de btw volledig in aftrek is gebracht en die vóór 1 januari 2011 in gebruik worden genomen, blijft de huidige regeling van toepassing. De betreffende ondernemers behouden dus hun financieringsvoordeel. Voor lopende bouwprojecten waarbij de ingebruikname staat gepland na 1 januari 2011 lijkt het doek te vallen.

"Het is voor woon/werkpanden en vakantiewoningen in aanbouw van belang het pand zo snel mogelijk tot het ondernemingsvermogen te rekenen, de btw te claimen en het pand dit jaar in gebruik te nemen. De financiële gevolgen voor ondernemers en zzp'ers kunnen van geval tot geval aanzienlijk verschillen, ook wanneer de verhouding zakelijk en privé-gebruik in de loop der jaren wisselt. De maatregel zal zeker ook gevolgen hebben voor de bouwnijverheid."

Donderdag 19 augustus 2010

Civielrecht / Inkomstenbelasting / Belastingen van Rechtsverkeer
Eigen woning en overwaardeclausule in het samenlevingscontract

Een overwaardeclausule in een samenlevingsovereenkomst moet scherp geformuleerd worden, zo blijkt uit een geschil tussen twee partners nadat ze hun samenwoning beëindigen.

Notariële overeenkomst


M en V gaan in januari 2004 samenwonen in de woning van M. Voor een verbouwing wordt op 24 februari 2005 een hypotheek afgesloten van € 227.500, waarmee onder andere de oorspronkelijke hypotheek van M (€ 133.331) wordt afgelost. Dezelfde dag wordt een notariële samenlevingsovereenkomst ondertekend.

In de samenlevingsovereenkomst staat dat de waardeverandering van de eigen woning toekomt aan beide partijen, ieder naar evenredigheid van zijn investering in de woning (overwaardeclausule). Daarbij wordt de waarde van het pand vastgesteld op € 250.000.

In mei 2007 wordt de samenwoning verbroken. In de periode dat is samengewoond heeft de vader van V (timmerman van beroep) de woning grondig verbouwd en uitgebreid. De woning wordt verkocht en na aflossing van de hypotheek en de makelaarskosten resteert een overwaarde van € 103.000. Partijen worden het niet eens over het bedrag dat op grond van de samenlevingsovereenkomst moet worden verrekend.

Waarde investering


Rechtbank Zwolle-Lelystad oordeelt dat de investering van M vastgesteld moet worden op € 116.669. Dit is de vastgestelde waarde van € 250.000 verminderd met de oorspronkelijke hypotheek. De investering van V is door de rechtbank vastgesteld op € 70.000 (V's vader werkte 3500 uren tegen een uurtarief van € 20). M gaat in beroep.

Hof Arnhem oordeelt dat de overwaardeclausule in de samenlevingsovereenkomst pas geldt vanaf de datum van ondertekening van die overeenkomst: 24 februari 2005. De door de vader gewerkte uren in de periode 1 januari 2004 tot 24 februari 2005 moeten volgens het hof buiten beschouwing blijven. Het hof stelt de investering van V vast op € 51.400 (2570 uren).

Ondubbelzinnige clausule


Deze rechterlijke uitspraak maakt duidelijk dat het niet voldoende is een algemeen geformuleerde overwaardeclausule op te nemen. Steeds moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden gekeken wat in ondubbelzinnige bewoordingen in een dergelijke clausule moet worden vastgelegd. In het geval dat nu voor de rechter kwam was het onduidelijk wat onder het begrip 'investeringen' moest worden verstaan. Niet alleen de ex-partners verschilden daarover van mening, maar ook de rechtbank en het hof.

Fiscale aspecten


Fiscaal kan worden gewezen op twee aandachtspunten:
  • De uitkomst van de procedure was dat M een bedrag aan V moest betalen. Als M daarvoor een (hypothecaire) geldlening aangaat, dan is die lening niet aan te merken als een eigenwoningschuld. Die schuld is namelijk niet aangegaan ter verwerving van een eigen woning. M kan de daarvoor verschuldigde rente dus niet in box 1 in aftrek brengen.
  • Afgevraagd kan worden of het opnemen van een overwaardeclausule leidt tot het verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting. Volgens een brief van de Belastingdienst uit 2002 gaat de notariële praktijk ervan uit dat dit niet het geval is, omdat er geen (economische) eigendomsoverdracht is.
Bijlagen:

Woensdag 18 augustus 2010

Loonheffingen
Ander aangiftetijdvak voor loonheffingen aanvragen vóór 15 december

Wie met ingang van 1 januari 2011 een ander aangiftetijdvak voor de aangifte loonheffingen wil, moet de aanvraag hiervoor uiterlijk op 14 december 2010 indienen bij de Belastingdienst.

Een ander aangiftetijdvak aanvragen, kan met het formulier 'Wijziging aangiftetijdvak loonheffingen'.

Pas in 2012


Komt de aanvraag na 14 december 2010 bij de Belastingdienst binnen, dan geldt het nieuwe aangiftetijdvak pas per 1 januari 2012.

Bijlagen:

[ Bron: Belastingdienst ]

Dinsdag 17 augustus 2010

Belastingen van Personenauto's en Motorrijwielen (BM)
Bpm op geïmporteerde auto lager

De aanschaf van een geïmporteerde auto is voortaan goedkoper voor Nederlanders. De Belastingdienst moet toestaan dat de luxebelasting bpm zo voordelig mogelijk uitvalt voor de consument, zo heeft het gerechtshof in Arnhem bepaald.

Consumenten, handelaren en importeurs zijn door de uitspraak gemiddeld zo'n 500 euro goedkoper uit als zij een gebruikte auto uit het buitenland invoeren. Dat zegt de stichting BPM Claim Nederland.

Inkoopprijs centraal


De stichting voerde de afgelopen jaren procedures tegen de fiscus over ongeveer duizend ingevoerde auto's, schrijft De Telegraaf . Vorig jaar bepaalde de Hoge Raad al dat voor het berekenen van de bpm niet de verkoopprijs, maar de inkoopprijs centraal moet staan. Dit scheelt al snel honderden euro's op een tweedehands auto die iemand bijvoorbeeld in Duitsland koopt en daarna hier registreert.

Maar autohandelaren vonden dat zij nog steeds te duur uit waren, doordat de fiscus voor het vaststellen van de inkoopprijs alleen de eigen Auto Telex toeliet. Terwijl het systeem van de autobranche zelf, Xray, vaak tot een lagere waarde voor dezelfde auto komt.

50 miljoen euro te veel


Het hof vindt dat de fiscus Xray niet mag weigeren. Volgens BPM Claim worden er jaarlijks ongeveer 100.000 auto's uit het buitenland geïmporteerd. Het zou dus gaan om een bedrag van 50 miljoen euro dat de fiscus jaarlijks te veel opstrijkt.

De Belastingdienst kan nog wel in cassatie.

[ Bron: De Telegraaf ]

Maandag 16 augustus 2010

Omzetbelasting
Inloggegevens btw terugvragen uit buitenland tijdig aanvragen

Ondernemers die btw willen terugvragen uit andere EU landen, hebben hiervoor inloggegevens nodig. De Belastingdienst adviseert deze tijdig aan te vragen.

Wie btw wil terugvragen over facturen uit 2009, kan dat nog doen tot 30 september 2010. Dat kan via de speciale internetsite (zie hiervoor de website van de Belastingdienst ) en hiervoor zijn de inloggegevens nodig.

Vier weken


De inloggegevens kunnen worden aangevraagd via deze website . Het duurt ongeveer vier weken voordat de inloggegevens worden verschaft.

[ Bron: Belastingdienst ]

Vrijdag 13 augustus 2010

Wet Belastingen van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM)
Inkoopfactuur en betalingsbewijs verplicht bij aangifte BPM met taxatierapport

Ondernemers die de werkelijke waarde van het door hen gebruikte motorrijtuig willen vaststellen met een taxatierapport, moeten vanaf donderdag 12 augustus 2010 standaard de inkoopfactuur en het betalingsbewijs van het motorrijtuig meesturen bij de aangifte BPM.

De Belastingdienst kan de aangifte door deze gewijzigde procedure sneller afhandelen. Het overleggen van inkoopfactuur en betalingsbewijs is vastgelegd in artikel 47 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.

Donderdag 12 augustus 2010

Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT)
Meldplicht vastgoedtaxateurs en faillissementscuratoren

Vastgoedtaxateurs en faillissementscuratoren moeten zij melding gaan maken van ongebruikelijke financiële transacties. Zo worden zij verplicht de overheid te helpen bij het bestrijden van vastgoedfraude en het witwassen van crimineel geld.

Dat schrijft Het Financieele Dagblad dinsdag.

Verscheidene organisaties, zoals de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) en VastgoedPRO, hebben naar aanleiding van enkele fraudeaffaires bepleit dat ook taxateurs onder de meldplicht moeten gaan vallen.

Consultatie


De uitbreiding van de meldplicht is maandag door het ministerie van Financiën ter consultatie voorgelegd aan marktpartijen, toezichthouders en brancheorganisaties. Zij krijgen een maand de tijd om te reageren.

De maatregelen zouden 1 januari 2012 in moeten gaan. Onduidelijk is wie moet toezien op naleving van de voorgestelde uitbreiding van de meldplicht. Op dit moment vallen makelaars al wel onder de meldplicht van de zogeheten Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

[ Bron: Het Financieele Dagblad ]

Woensdag 11 augustus 2010

Civielrecht
Werknemer zonder concurrentiebeding mag relaties meenemen

Als bij indiensttreding geen concurrentiebeding is afgesproken, mag een ex-werknemer relaties meenemen, zo concludeert de voorzieningenrechter in Den Bosch op 30 juli 2010.

Een interieurbedrijf gaat failliet en laat alle arbeidscontracten ontbinden.

Een voormalige projectleider blijft contact onderhouden met klanten en doet net of hij nog opereert namens het bedrijf. Hij deblokkeert zijn afgesloten diensttelefoon en mailt diverse bedrijfsgegevens naar zijn privémail.

Verbod op contact


Het failliete bedrijf wordt overgenomen door een ander bedrijf, dat de ex-projectleider een baan aanbiedt. Hij slaat het aanbod af en gaat voor een concurrent werken. Hier weet hij een aantal oude klanten aan zich te binden. De opvolger van zijn oude bedrijf eist bij de rechter een verbod op contact met de oude zakelijke relaties en daarnaast financiële genoegdoening.

De rechter vindt dat de man zijn relaties gewoon mag meenemen. In zijn oude arbeidsovereenkomst stond immers geen concurrentie- en relatiebeding. Onrechtmatig zijn echter de e-mails waarin hij suggereerde dat hij nog namens het bedrijf handelde, het mailen van bedrijfsbestanden naar zijn privéadres en het deblokkeren van de bedrijfstelefoon.

Geen schadevergoeding


De ex-projectleider mag zes maanden lang geen zakelijke contacten onderhouden met zijn meegenomen klanten op straffe van een dwangsom. Hij hoeft voorlopig geen schadevergoeding te betalen, omdat die claim onvoldoende onderbouwd is.

Dinsdag 10 augustus 2010

Wet Belastingen op Personenauto's en Motorrijwielen
Voormalige demonstratiewagen was gebruikte wagen voor BPM

Rechtbank Breda heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een op 7 januari 2009 in Nederland ingevoerde personenauto was aan te merken als een nieuwe of als gebruikte auto voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM).

De auto was vervaardigd op 30 juni 2007 en was van 2 juni 2008 tot 2 januari 2009 bij een Belgische dealer als demonstratiewagen in gebruik geweest. In deze periode had de auto 5.050 km gereden.

De koper van de auto deed op 7 januari 2009 bij de Douane aangifte BPM ter zake van registratie van de personenauto. De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) stelde 7 januari 2009 vast als de datum van eerste toelating.

Catalogusprijs


De nieuwe eigenaar voldeed op aangifte € 10.442 aan BPM. Dit is het bedrag aan BPM dat verschuldigd was als sprake was van een nieuwe auto. De nieuwe eigenaar was echter van mening dat de auto op 7 januari 2009 een gebruikte auto was en waardoor minder BPM verschuldigd zou zijn. De zaak kwam voor Rechtbank Breda.

De rechtbank stelde voorop dat volgens de Wet BPM voor een gebruikte auto de catalogusprijs geldt van het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. De Wet BPM definieert echter niet wanneer sprake is van een gebruikte auto.

De rechtbank was van oordeel dat een auto die op 7 januari 2009 reeds 18 maanden oud was en 5.050 kilometer op de teller had staan een gebruikte auto is in de zin van de Wet. De rechtbank achtte aannemelijk dat de auto op 7 januari 2009 niet het meest concurreerde met nieuwe auto's van hetzelfde merk en type.

Hoge Raad


De inspecteur stelde nog dat de Hoge Raad op 29 mei 2009 had beslist dat een auto nieuw kan zijn indien er enkele tientallen of enkele honderden kilometers op de teller staan. De rechtbank merkte daarover op dat dergelijke auto's toch niet vergelijkbaar zijn met een auto met 5.050 kilometer op de teller.

Bovendien nam de Hoge Raad in zijn beslissing mee dat het (anders dan in het onderhavige geval) ging om exclusieve auto's waarbij de kopers meer wilden betalen omdat zij kortere wachttijd hadden dan bij auto's die net geproduceerd waren.

Ook de omstandigheid dat de RDW op het kentekenbewijs vermeldt dat de eerste toelating 7 januari 2009 was, bracht de rechtbank niet tot een ander oordeel. De RDW registreert namelijk volgens de Regeling vaststelling datum eerste toelating van voertuigen, in beginsel de datum van aanbieding ter keuring en indien dan aanwijzingen voor een eerdere toelating aanwezig zijn een andere datum.

Ouderdom


Deze datum zegt daarom niets over de mogelijke ouderdom van een voertuig en helemaal niet over het al dan niet gebruikt zijn voor de Wet BPM.

Vervolgens rees de vraag vanaf welke datum sprake was van een eerste gebruik: 30 juni 2007 of 2 juni 2008. De rechtbank vond het aannemelijk dat de auto in gebruik was vanaf 2 juni 2008.

Vóór die datum was er nog geen (Belgisch) kenteken afgegeven voor de auto. De nieuwe eigenaar had niet gesteld en ook niet aannemelijk gemaakt dat met de auto vóór 2 juni 2008 al de nodige kilometers waren gereden.

De rechtbank stelde daarom de datum van eerste gebruik op deze datum. De bij deze gebruiksduur verschuldigde BPM bedroeg € 7.071. De rechtbank verminderde daarop de verschuldigde BPM tot dat bedrag.

Maandag 9 augustus 2010

Sociale Zekerheid
Uitkering voor zwangere zelfstandigen in EU

Zelfstandige ondernemers in de EU-lidstaten hebben voortaan recht op een uitkering van minimaal veertien weken, als ze met zwangerschapsverlof gaan. Het Europees Parlement en de lidstaten zetten eerder dit jaar het licht op groen voor de nieuwe regel.

In Nederland hebben zwangere onderneemsters al sinds enkele jaren recht op een uitkering van zestien weken tijdens hun zwangerschapsverlof. Maar in een aantal andere EU-landen bestond een dergelijke regeling nog niet.

Betere bescherming


Volgens eurocommissaris Viviane Reding (Justitie) betekent de inwerkingtreding van de nieuwe EU-wetgeving een betere sociale bescherming voor miljoenen vrouwen op de arbeidsmarkt, waardoor het vrouwelijk ondernemerschap wordt bevorderd.

[ Bron: ANP ]

Vrijdag 6 augustus 2010

Internationaal Belastingrecht
ëGrensarbeiders dupe van nieuwe EU-regel'

Nederlandse grensarbeiders die in Duitsland of België wonen, zijn de dupe van een nieuwe EU-verordening. Die bepaalt dat ze sinds 1 mei geen werkloosheidsuitkering meer mogen aanvragen in Nederland, maar dat ze dat moeten doen in hun woonland.
Volgens D66-Europarlementariër Sophie in ët Veld kan dat verstrekkende gevolgen hebben voor hun inkomen. De uitkeringen in België en Duitsland liggen een stuk lager.

Geen nadelige gevolgen


In ët Veld heeft de Europese Commissie gevraagd de gevolgen van de nieuwe EU-regelgeving te onderzoeken en erop toe te zien dat grensarbeiders daarvan geen nadelige gevolgen ondervinden. Ze wijst erop dat de grensarbeiders die in Nederland werken, daar ìjarenlang netjes hun premies hebben betaaldî.

Grenslandtoets


Volgens In ët Veld leidt wetgeving van de EU geregeld tot problemen omdat er nauwelijks afstemming is tussen de regeringen van de lidstaten. D66 heeft eerder al voorgesteld een ëgrenslandtoets' te introduceren, zodat nieuwe EU-regels niet telkens leiden tot nadelen voor grensarbeiders.

[ Bron: ANP ]

Donderdag 5 augustus 2010

Inkomstenbelasting
Na 1 oktober ingediend verzoek voorlopige aanslag kan grondslag box 3-heffing verkleinen

Volgens een wettelijke bepaling tellen Nederlandse belastingschulden en -vorderingen niet mee voor de rendementsgrondslag voor de box 3-heffing. Een uitzondering hiervoor geldt voor de erfbelasting en daarmee overeenkomende buitenlandse erfbelastingen.
Alleen als een formele (in een belastingaanslag vastgestelde) belastingschuld uiterlijk op de peildatum 31 december is betaald, leidt dit tot een verkleining van de heffingsgrondslag.

Uitspraak


Er bestaat een ministerieel besluit van 7 maart 2008 met beleid over het tijdig - dat wil zeggen vóór 1 oktober - indienen van een verzoek om het opleggen van een voorlopige aanslag. In beginsel behoort de Belastingdienst voor het einde van het jaar een voorlopige aanslag op te kunnen leggen, waarna de aanslag kan worden betaald.

Lukt het - ondanks een tijdig verzoek - de Belastingdienst niet om voor het jaareinde een voorlopige aanslag op te leggen, dan leidt dit niet tot een grotere box 3-heffing. Rechtbank Breda heeft onlangs in een feitelijke procedure uitspraak gedaan, waarin het bovenstaande min of meer zijdelings aan de orde komt. Het hoofdgeschil betrof de in rekening gebrachte heffingsrente.

Vermogensrendementheffing


De zaak was als volgt: Een man had op 12 november 2008 een belaste lijfrenteuitkering tot een bedrag van € 202.000 ontvangen. Kort daarvoor, op 4 november 2008, had hij de inspecteur verzocht om voor 2008 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op te leggen tot een bedrag van € 104.000. Hij had het verzoek gedaan om een hoog bedrag aan te betalen heffingsrente te voorkomen en ook in verband met een lagere vermogensrendementsheffing.

De man had daarna nog diverse malen contact opgenomen met medewerkers van de Belastingtelefoon en had daarbij de reden van zijn verzoek onderstreept. Een voorlopige aanslag vóór 31 december 2008 bleef echter uit. Op 31 december 2008 maakte hij een bedrag van € 104.000 over naar het rekeningnummer van de ontvanger. De ontvanger had dit bedrag niet als onverschuldigd betaald teruggestort.

Heffingsrente


De inspecteur legde met dagtekening 13 februari 2009 een voorlopige aanslag over 2008 op met € 3.398 aan heffingsrente. De heffingsrente was (overeenkomstig de voor 2008 geldende wettelijke regels) berekend over de periode 1 juli 2008 tot 13 februari 2009. Na bezwaar tegen de beschikking heffingsrente in de voorlopige aanslag verkortte de inspecteur deze periode tot 5 februari 2009. De man ging daarop in beroep bij Rechtbank Breda.

De rechtbank stelde voorop dat het zorgvuldigheidsbeginsel onder omstandigheden er toe kan leiden dat in afwijking van de wettelijke regeling geen heffingsrente in rekening wordt gebracht. Aan de hand van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld wat daarbij is aan te merken als een passende redelijke termijn voor het opleggen van een voorlopige aanslag.

Besluit


De rechtbank wees daarbij op het eerdergenoemde besluit van 7 maart 2008. In dat besluit en in antwoorden op Kamervragen in 2006 had de staatssecretaris van Financiën onder meer aangegeven dat de Belastingdienst zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na binnenkomst van een duidelijk en volledig verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag, een zodanige aanslag zal opleggen.

De rechtbank was van oordeel dat onder de feiten en omstandigheden van de onderhavige procedure van de inspecteur mocht worden verwacht, dat hij naar aanleiding van het (herhaalde) verzoek van de man, eerder zou reageren dan hij had gedaan en ook eerder dan 5 februari 2009.

Voortvarend handelen


Mede gezien de omvang van de belaste lijfrenteuitkering, het redelijke belang dat de man heeft om de belastingschuld vóór 31 december 2008 te voldoen en de toenmalige wettelijke regeling waarbij heffingsrente werd berekend vanaf 1 juli 2008, dwong de inspecteur tot extra voortvarend handelen. Dat het systeem van de Belastingdienst niet de mogelijkheid kent om in individuele gevallen een verzoek te bespoedigen komt naar oordeel van de rechtbank voor rekening van de inspecteur.

De rechtbank achtte het tijdsverloop tussen 4 november 2008 - de datum van het verzoek om een voorlopige aanslag - en 31 december 2008 een redelijke termijn voor het opleggen van een voorlopige aanslag. Deze termijn sluit ook aan bij de algemene beslistermijn op verzoeken van 8 weken uit de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zag hierin aanleiding om de te berekenen heffingsrente te beperken tot de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008.

Rentenadeel


Laatstgenoemde datum sloot bovendien aan bij de datum waarop de betaling van € 104.000 aan de ontvanger was gedaan, zodat ook in deze zin rekening werd gehouden met het daadwerkelijk door de Staat geleden rentenadeel. De rechtbank verminderde daarop de heffingsrente tot een bedrag van € 2.783 (derde en vierde kwartaal 2008). Hoewel de man pleitte voor een verdere matiging van heffingsrente, zag de rechtbank gezien de wet en mensenrechtenverdragen hiervoor geen aanleiding.

Hoewel de onderhavige procedure betrekking heeft op de in rekening te brengen heffingsrente, heeft dit oordeel ook gevolgen voor de rendementsgrondslag op 31 december 2008. Alleen was dat niet de inzet in deze procedure. De man had op 31 december 2008 een betaling van € 104.000 gedaan op een materiële belastingschuld van dat jaar, welke schuld eigenlijk al in een voorlopige aanslag geformaliseerd had moeten zijn. De betaling van € 104.000 verminderde de rendementsgrondslag op 31 december van dat jaar.

Woensdag 4 augustus 2010

Sociale Zekerheid
Voorschot teruggaaf bijdrage Zvw aanvragen

In het 3e kwartaal van 2010 betaalt de Belastingdienst een voorschot uit op de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) die te veel wordt ingehouden in 2010. Mensen kunnen zelf een voorschot aanvragen, wijzigen of terugbetalen.

Met het hulpmiddel Voorschot teruggaaf bijdrage Zvw kunnen mensen nagaan of ze recht hebben op een voorschot. Wie hier recht op heeft, kan dit zelf aanvragen. Is de teruggaaf van de bijdrage Zvw over 2010 lager dan 100 euro? Dan volgt er geen voorschot op deze teruggaaf.

Controle


Wie al een voorschot ontvangt, moet controleren of het juist is. De Belastingdienst gaat uit van de gegevens over het inkomen in het vorige jaar. Het voorschot is waarschijnlijk niet juist als:

- het inkomen in dit jaar is veranderd
- de persoon in kwestie dit jaar meer of minder uitkeringsinstanties heeft dan vorig jaar
- de persoon in kwestie dit jaar een werkgever heeft gekregen
­
Mensen moeten zelf controleren of ze nog voldoen aan de voorwaarden om een voorschot te ontvangen.

Voorschot aanpassen


Is het voorschot te hoog of te laag? De Belastingdienst kan het bedrag van het voorschot aanpassen. Het is ook mogelijk om het voorschot terug te betalen. De formulieren waarmee het voorschot kan worden gewijzigd of terugbetaald zijn te vinden via het hulpmiddel Voorschot teruggaaf bijdrage Zvw.

[ Bron: Belastingdienst ]

Dinsdag 3 augustus 2010

Omzetbelasting
Samenloop integratieheffing en verhuur bedrijfspand aan twee huurders

Een ondernemer verhuurt een mediacomplex aan twee huurders. Een van de huurders voldoet niet aan de 90%-eis zodat maar gedeeltelijk sprake is van belaste verhuur. De ondernemer heeft daarom ook maar een deel van de omzetbelasting over een zogeheten 3-1-h-levering (integratieheffing) in aftrek gebracht. Hof Amsterdam gaat hiermee akkoord, omdat de twee huurders niet gezamenlijk als één huurder van het bedrijfsgebouw hoeven te worden aangemerkt.

Nieuw vervaardigde onroerende zaak (integratieheffing)


Voorafgaand aan de verhuur is het complex door de ondernemer aangekocht van de gemeente en ingrijpend verbouwd. Door de verbouwing is een nieuw vervaardigd onroerende zaak ontstaan. De levering vindt plaats bij de eerste ingebruikname op 1 juli 2005.

Twee huurders


De ene huurder, A, verricht (vrijwel) uitsluitend van omzetbelasting vrijgestelde prestaties, de andere huurder, B, verricht belaste prestaties. Een deel van de ruimten in het complex is uitsluitend door A in gebruik, een deel uitsluitend door B en een deel gebruiken zij gezamenlijk. In een addendum op de huurovereenkomsten nemen verhuurder en huurders op dat de ondernemer het complex aan A en B gezamenlijk verhuurt.

Vrijgestelde verhuur


Volgens de inspecteur moeten A en B gezamenlijk als één huurder worden aangemerkt. Hierdoor wordt niet voldaan aan de 90%-eis en kan de verhuur aan B niet belast met btw plaatsvinden. De ondernemer heeft dan ook onterecht een deel van de btw over de 3-1-h-levering in aftrek gebracht. Als rechtbank Haarlem het beroep van de ondernemer ongegrond verklaart gaat hij in hoger beroep.

Niet één huurder


Het hof is het met de rechtbank eens dat niet de huurovereenkomsten, maar het addendum een juist beeld geeft van de werkelijke contractuele verhoudingen. Het hof is het echter niet met de rechtbank eens dat A en B gezamenlijk als huurder van de gehele, onverdeelde mediacomplex moeten worden aangemerkt. Volgens het hof zijn A en B twee zelfstandige stichtingen die weliswaar naar buiten toe veelal gezamenlijk optreden, maar geen fiscale eenheid of een entiteit vormen die voor de heffing van btw als één ondernemer kwalificeert.

Afzonderlijke verhuur


Volgens het hof moet zowel de verhuur aan A als die aan B afzonderlijk worden bezien, en moet per ondernemer worden bepaald of aan de 90%-eis is voldaan. Dat betekent dat als uitsluitend de verhuur aan B in aanmerking wordt genomen, voldaan is aan de eis dat de onroerende zaak wordt gebruikt voor doeleinden waarvoor een (nagenoeg) volledig recht op aftrek van btw bestaat. Het gelijk is aan de ondernemer.

Bijlagen:

Maandag 2 augustus 2010

Inkomstenbelasting
Zakelijke winstverdeling tussen echtpaar met tandarts-en mondhygiënepraktijk

De winstverdeling tussen een echtpaar met een tandarts-en mondhygiënepraktijk is zakelijk. De vrouw voldoet aan het urencriterium en heeft recht op de zelfstandigenaftrek.

Winstverdeling


Het echtpaar exploiteert vanaf mei 1990 in firmaverband een tandarts- en mondhygiënepraktijk. De man is tandarts en de vrouw werkt als mondhygiëniste (maar is daarvoor niet gediplomeerd). De firma heeft daarnaast een tweede mondhygiëniste en twee tandartsassistenten in dienst. De winstverdeling is 75% voor de man en 25% voor de vrouw.

Navorderingsaanslagen


Over de jaren 1999 t/m 2004 legt de inspecteur aan het echtpaar navorderingsaanslagen op en corrigeert de aangiften. De inspecteur stelt dat de winstverdeling tussen de firmanten onzakelijk is, de vrouw geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek, en doet een bijtelling wegens privégebruik auto van de man. Het echtpaar laat het hier niet bij zitten en gaat in bezwaar en daarna in beroep.

Zakelijke winstverdeling


Rechtbank Haarlem beslist dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat sprake is van een onzakelijke winstverdeling. Gelet op de door de vrouw behaalde omzet, is de in aanmerking genomen winstverdeling zakelijk. Dat de vrouw niet voor de door haar verrichte en gefactureerde werkzaamheden gediplomeerd is en daarom niet zelfstandig bevoegd is te declareren, verandert dit oordeel niet.

Geen ongebruikelijk samenwerkingsverband


Anders dan de inspecteur, beslist de rechtbank dat geen sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband, waarbinnen de vrouw slechts ondersteunende werkzaamheden verricht. De ondersteunende werkzaamheden worden in hoofdzaak verricht door de twee tandartsassistentes. De vrouw heeft de werkzaamheden van de -arbeidsongeschikt geraakte (gediplomeerde)- mondhygiëniste overgenomen. De vrouw voldoet dan ook aan alle vereisten voor toepassing van de zelfstandigenaftrek.

Geen privégebruik auto


Tot slot schrapt de rechtbank de correcties over het privégebruik auto door de man. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het woon-werkverkeer geacht wordt zakelijk te zijn en dat geldt ook als het plaatsvindt tussen de middag om thuis de lunch te gebruiken.

Bijlagen:

Vrijdag 30 juli 2010

Inkomstenbelasting
Uitgezonden werknemer kan eigenwoningregeling niet toepassen

Een uitgezonden werknemer kan geen gebruik maken van de uitzendregeling eigen woning, omdat de woning korter dan een jaar aan hem als hoofdverblijf ter beschikking stond.

De werknemer heeft op 21 november 2003 een woning gekocht die toen nog in aanbouw was. De oplevering van de woning vond plaats op 7 december 2004. Op 8 december 2004 heeft de werknemer de woning betrokken.

Uitzending


De werknemer is in 2005 voor een periode van drie jaar door zijn werkgever uitgezonden naar Curaçao. De woning is vanaf 1 april 2005 verhuurd aan een gezin. De werknemer is van mening dat de uitzendregeling van toepassing is en dat er sprake is van tijdelijke verhuur.

Uitzendregeling eigen woning bij emigratie


In bepaalde situaties kan een woning tijdens de periode van uitzending, toch een eigen woning blijven. Voor deze woning moet een eigenwoningforfait worden aangegeven van 0,9% van de WOZ-waarde en de hypotheekrente blijft aftrekbaar in box 1. Wel gelden strikte voorwaarden.

Voorwaarden

  • De woning heeft aan de belastingplichtige (hierna: eigenaar) gedurende ten minste een jaar voordat deze emigreerde als eigen woning en hoofdverblijf ter beschikking gestaan.
  • De woning staat aan de eigenaar tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking.
  • De woning wordt niet aan derden ter beschikking gesteld.
  • De eigenaar heeft samen met zijn partner geen andere woning die voor de belastingheffing als eigen woning wordt aangemerkt. Met andere woorden: de eigenaar mag samen met zijn partner geen andere gekochte woning hebben.

Tijdelijke verhuur


Bij tijdelijk verblijf in het buitenland behoudt de eigen woning in Nederland in fiscaal opzicht de fiscale status van eigen woning. Zo verlegt men bij een langere vakantie in het buitenland nog niet de woonplaats naar het buitenland. Verhuurt men tijdens de vakantie tijdelijk de woning, dan geldt een bijzondere fiscale regeling. Driekwart van de verhuuropbrengsten wordt belast in box 1, eventueel betaalde hypotheekrente blijft aftrekbaar.

Ter beschikking gestelde woning


Volgens de inspecteur voldoet de werknemer niet aan de uitzendregeling. Hij heeft de woning aan derden ter beschikking gesteld en de woning heeft hem niet gedurende ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking gestaan. Omdat de werknemer vanaf 1 april 2005 zijn hoofdverblijf had in Curaçao, heeft de woning op die datum het karakter van hoofdverblijf verloren. Dat betekent dat dan ook tevens geen sprake meer kan zijn van tijdelijke verhuur.

Correcties


De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 gecorrigeerd. Zo heeft hij de inkomsten uit tijdelijke verhuur niet in aanmerking genomen en het eigenwoningforfait toegepast tot 1 april 2005. Ook heeft hij alleen de aftrek van de hypotheekrente over de eerste drie maanden geaccepteerd.

Uitzendregeling niet van toepassing


In hoger beroep beslist hof 's-Gravenhage dat de inspecteur het belastbaar inkomen van de werknemer op de juiste wijze heeft vastgesteld. Omdat de woning eerst met ingang van 8 december 2004 als hoofdverblijf kwalificeert, wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat een woning gedurende ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking heeft gestaan. Van een eigen woning is dan tijdens de uitzending geen sprake.

Tijdelijke verhuur niet van toepassing


Hierdoor kan de regeling voor tijdelijke verhuur ook geen toepassing vinden. De werknemer had in ieder geval vanaf 1 april 2005 zijn hoofdverblijf op Curaçao. Zoals ook volgt uit de wetsgeschiedenis kan de verhuurde woning in Nederland dan niet worden aangemerkt als een eigen woning.

Bijlagen:

Donderdag 29 juli 2010

Inkomstenbelasting
Autohandelaar behaalt aanzienlijke onbelaste verkoopwinst op perceel grond

Een autohandelaar neemt een groot risico als hij een koopoptie uitoefent op een perceel grond. Het pakt goed uit en hij maakt € 1,8 miljoen verkoopwinst. Rechtbank Breda beslist dat het voordeel onbelast is omdat de autohandelaar geen werkzaamheden heeft verricht die de verkoopwinst kunnen verklaren.

Koopoptie


De autohandelaar handelt in exclusieve auto's. In 2005 verkrijgt hij een koopoptie op een hoogwaardige bedrijfslocatie voor € 1,1 miljoen. Hij probeert het perceel te verkopen maar potentiële kopers zijn niet geïnteresseerd omdat (auto- of) detailhandel op het perceel niet is toegestaan. In 2007 oefent de autohandelaar  alsnog de koopoptie uit en verkoopt hij uiteindelijk het perceel voor € 2,9 miljoen aan een (andere) derde die er een supermarkt wil vestigen.

Terugkoopverplichting


Partijen spreken af dat als de daarvoor noodzakelijke bestemmingswijziging niet doorgaat, de autohandelaar een terugkoopverplichting heeft. Hoewel de pogingen van de autohandelaar om de bestemming te wijzigen mislukken, roept de koper de terugkoopverplichting niet in. Tot op heden is er geen supermarkt gerealiseerd.

Resultaat uit overige werkzaamheden


De inspecteur belast de bij de verkoop behaalde winst als resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat.

Geen noemenswaardige werkzaamheden


Rechtbank Breda is het hier niet mee eens. De rechtbank oordeelt dat de autohandelaar geen werkzaamheden verricht die het met de onroerendezaaktransacties behaalde voordeel kunnen verklaren. De pogingen van de handelaar om de bestemming van het perceel te wijzigen hebben immers niet tot het gewenste resultaat geleid. De meerwaarde van het perceel is dus niet ontstaan door zijn werkzaamheden maar is reeds begrepen in de (lage) aankoopprijs.

Voordeel onbelast


Er is niet gesteld en er is ook niet gebleken dat de autohandelaar bij het aangaan van de optieovereenkomst voorkennis had van die meerwaarde. Hij heeft het perceel enkel verkocht aan de meestbiedende gegadigde. Het voordeel is dan ook onbelast.

Bijlagen:

Woensdag 28 juli 2010

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
NMa-boete niet aftrekbaar van de winst

Rechtbank Arnhem heeft onlangs beslist dat een bouwbedrijf de door de NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit) opgelegde boete niet in aftrek kon brengen van de winst.
De NMa-boete heeft een bestraffend karakter. Dat de boete gerelateerd is aan de mogelijke opbrengsten van de kartelafspraken, doet aan het bestraffende karakter niet af. Het bouwbedrijf stelde dat de NMa-boete primair een voordeelontnemend karakter zou hebben en niet zozeer een bestraffend karakter waardoor de wettelijke aftrekuitsluiting niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank wees dit standpunt af onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis en de wetswijziging van de wettelijke bepaling over de aftrekuitsluiting voor geldboeten en dergelijke per 1 januari 2004.

Diverse soorten geldboeten zijn volgens een wettelijke bepaling niet aftrekbaar van de winst. Tot deze boeten behoren onder meer geldboeten met een strafrechtelijk, tuchtrechtelijk of bestuursrechtelijk handhavende achtergrond.

Bestuurlijke boete


Bij de wetswijziging per 1 januari 2004 werd een aantal genoemde boeten en verhogingen vervangen door het begrip ëbestuurlijke boete'. In de wetsgeschiedenis was over de werkingssfeer van de aftrekuitsluiting voor bestuurlijke boeten opgemerkt dat deze zich ook uitstrekt tot bestuurlijke boeten gebaseerd op toekomstige, nieuwe wetgeving. Het karakter van de bestuurlijke boete moet daarbij in zijn geheel worden bezien en daarbij bestaat geen ruimte om een gedeelte daarvan anders te kwalificeren.

Het bouwbedrijf stelde vervolgens dat het onderscheid tussen het ontnemen van wederrechtelijke voordelen door middel van een strafrechtelijk vonnis enerzijds (wel aftrek mogelijk) en het ontnemen van wederrechtelijke voordelen door middel van mededingingsboeten anderzijds (geen aftrek mogelijk) in strijd is met het gelijkheidsbeginsel in de mensenrechtenverdragen.

De rechtbank merkte daarover op dat de wetgever met het gemaakte onderscheid is gebleven binnen de ruime beoordelingsvrijheid die de wetgever toekomt om gevallen als gelijk aan te merken óf om gevallen verschillend te behandelen als voor de verschillende behandeling een gegronde rechtvaardiging bestaat.

Voordeelontneming


Nu de wetgever met betrekking tot de aftrekbaarheid van bestuurlijke boeten geen onderscheid heeft willen maken tussen een deel dat is gericht op bestraffing en een deel dat is gericht om het voordeel te ontnemen en de rechtbank dat onderscheid gerechtvaardigd acht, vond de rechtbank voor de onderhavige zaak niet van belang of en in hoeverre de aan het bouwbedrijf opgelegde boete is gericht op voordeelontneming.

De uitspraak van Rechtbank Arnhem ligt geheel in lijn met een uitspraak van Hof Amsterdam van 11 maart 2010. Dit hof deed na een verkregen prejudiciële beslissing van het Europese Hof van Justitie einduitspraak in een zaak waarin de Europese Commissie een mededingingsboete had opgelegd.

Hof Amsterdam kwam tot het oordeel dat de aftrekuitsluiting geen ruimte biedt om onderscheid te maken tussen een (niet aftrekbaar) bestraffend gedeelte en een (wel aftrekbaar) voordeelontnemend gedeelte.

Handhaving


De werkingssfeer van de bestuurlijke boete is vanaf 1 januari 2004 ruimer geworden. Tot 2004 gold de toenmalige aftrekuitsluiting alleen voor bestuursrechtelijke boeten op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Douanewet en de Coördinatiewet Sociale Verzekering, de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Mededingingswet) en enkele andere wetten waarin de hiervoor genoemde van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, dat deze boeten op basis van dezelfde argumenten als boeten opgelegd door de Nederlandse strafrechter, geen aftrek ten laste van de winst mogelijk is.

Dinsdag 27 juli 2010

Europees Recht
Hof Amsterdam twijfelt over Nederlandse exitheffing

Hof Amsterdam stelt prejudiciële vragen aan het hof van Justitie. Hof Amsterdam wil weten of belastingheffing over aanwezige meerwaarden in een onderneming bij verplaatsing van de feitelijke leiding naar een andere lidstaat, in strijd is met het Europese recht.

Verplaatsing feitelijke leiding


Eind 2000 verplaatst een bv haar feitelijke leiding van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk. De bv had op het moment van de verplaatsing van de feitelijke leiding een omvangrijke vordering in Britse ponden op een groepsvennootschap. Door de stijging van de Britse pond ten opzichte van de Nederlandse gulden, is de vordering (gewaardeerd in Nederlandse guldens) met ruim 22 miljoen gulden in waarde gestegen.

Exitheffing


Ter gelegenheid van de emigratie naar Londen heeft de inspecteur de stille reserves op de vordering belast (de exitheffing). De desbetreffende aanslag vennootschapsbelasting is ook gebaseerd op de stelling dat de bv heeft geprobeerd de exitheffing te ontgaan.

Wetsontduiking


In navolging van rechtbank Haarlem beslist nu ook hof Amsterdam dat hier inderdaad sprake is van wetsontduiking. De latent aanwezige meerwaarden zijn daarom op het moment van emigratie in beginsel onderworpen aan vennootschapsbelasting.

Prejudiciële vragen


De vraag komt vervolgens op of een dergelijke belastingheffing bij verplaatsing van de feitelijke leiding naar een andere lidstaat, in strijd is met het Europese recht. Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden, besluit het hof prejudiciële vragen te stellen aan het hof van Justitie.

Europese Commissie

Hof Amsterdam is niet de enige met twijfels over de Nederlandse exitheffing. In maart 2010 heeft de Europese Commissie Nederland officieel verzocht een einde te maken aan de 'exitheffing' voor ondernemingen die hun fiscale zetel naar een andere lidstaat verplaatsen. Volgens de commissie is deze heffing in strijd met de vrijheid van vestiging in de Europese Unie.

Bijlagen:

Maandag 26 juli 2010

Inkomstenbelasting
Goedkeuringen in nieuw besluit over doorschuiffaciliteit inbreng tbs-pand

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit uitgebracht over de toepassing van de doorschuiffaciliteit bij inbreng van een ter beschikking gesteld pand in een nv of bv. In het besluit verduidelijkt de bewindsman de toepassing van de doorschuiffaciliteit en verleent hij diverse goedkeuringen.

Onroerende zaken/landbouwvrijstelling


In de parlementaire geschiedenis van de doorschuiffaciliteit wordt uitsluitend gesproken over doorschuiving bij inbreng van een ëter beschikking gesteld pand' in een vennootschap. In de doorschuiffaciliteit zoals deze is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting, is evenwel bepaald dat de faciliteit van toepassing is op onroerende zaken. Dit betekent dat ook op (onbebouwde) gronden de faciliteit van toepassing is. Hierbij verdient de geruisloze doorschuiving van landbouwgronden bijzondere aandacht. Bij bepaling van het resultaat uit een werkzaamheid is de landbouwvrijstelling namelijk niet van toepassing.

Inbreng landbouwgrond


Bij inbreng van landbouwgrond tegen de boekwaarde dient dan ook een belastingclaim te worden vastgesteld voor het verschil tussen de boekwaarde en de WEVAB van de grond op het overgangstijdstip (compartimenteringsleer). Als de meerwaarde te zijner tijd gerealiseerd wordt door de vennootschap moet deze claim in de heffing worden betrokken.

Staking van een gedeelte van de werkzaamheid


Voorwaarde voor de doorschuiffaciliteit is dat door de inbreng in de vennootschap de werkzaamheid wordt gestaakt. Werkzaamheden van dezelfde aard worden aangemerkt als één werkzaamheid. Dit houdt in dat de terbeschikkingstelling van twee of meer onroerende zaken wordt aangemerkt als één werkzaamheid. De inbreng van één onroerende zaak met achterlating van een andere onroerende zaak zou zonder nadere bepaling dan niet tot staking van de gehele werkzaamheid leiden. Volgens de letterlijke wettekst moet er dan worden afgerekend over de stille reserves in de onroerende zaak die wordt ingebracht in de vennootschap. Dit komt omdat de doorschuiffaciliteit dan niet kan worden toegepast.

Twee onroerende zaken


Ook in het geval waarin twee onroerende zaken ter beschikking worden gesteld en de ene wordt ingebracht en de andere later verkocht, zou dit kunnen leiden tot afrekening over de stille reserves van de ingebrachte onroerende zaak. Hoewel in dit laatste geval weliswaar sprake is van staking is dat voor de ene onroerende zaak niet het gevolg van de inbreng. De minister vindt dit niet wenselijk en keurt daarom het volgende goed:

Doorschuiving boekwaarde


In geval van staking van een gedeelte van de werkzaamheid waarbij aan de overige voorwaarden van de doorschuiffaciliteit wordt voldaan, kan een onroerende zaak ingebracht worden zonder heffing van inkomstenbelasting (door middel van doorschuiving van de boekwaarde).

Gedeeltelijk ter beschikking gestelde onroerende zaken


De situatie doet zich regelmatig voor dat bijvoorbeeld een pand slechts gedeeltelijk ter beschikking wordt gesteld aan de vennootschap. De doorschuiffaciliteit is van toepassing als het gaat om staking door inbreng van ëde onroerende zaak'. Hieruit moet worden afgeleid dat het moet gaan om de gehele onroerende zaak, dus ook het niet ter beschikking gestelde gedeelte daarvan.

Mede-eigendom


De doorschuiffaciliteit kan ook van toepassing zijn in gevallen waarin sprake is van mede-eigendom van een ter beschikking gestelde onroerende zaak. Voorwaarde daarbij is dat de gezamenlijke eigenaren de onroerende zaak inbrengen in een daartoe opgerichte gezamenlijke vennootschap. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat verschuivingen plaatsvinden van de gerechtigdheid tot de winstreserves en de gerechtigdheid tot de onroerende zaak.

Gemeenschap van goederen gehuwden


Ook als in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden hun gezamenlijk aan de vennootschap ter beschikking gestelde onroerende zaak geruisloos in een vennootschap willen inbrengen, moet een nieuwe vennootschap worden opgericht.

Eis nieuw op te richten bv geldt niet


De minister keurt goed dat in alle gevallen waarin sprake is van een gemeenschap van goederen, de eis dat de inbreng plaats moet vinden in een daartoe nieuw op te richten vennootschap niet wordt gesteld. Als voorwaarde geldt dat de gehuwde echtgenoten samen gerechtigd zijn tot de onroerende zaak en alle aandelen in de bestaande vennootschap hebben.Verzoeken om in andere dan in de hierboven genoemde gevallen van mede-eigendom de inbreng ook te laten plaatsvinden in een bestaande vennootschap worden niet ingewilligd.

Naar buitenlands recht opgerichte vennootschap


Volgens de wettekst kan een onroerende zaak met toepasing van de doorschuiffaciliteit slechts geruisloos worden ingebracht in een nv of bv. Dit betekent echter niet dat de doorschuiffaciliteit niet zou kunnen worden toegepast als sprake is van een inbreng in een naar buitenlands recht opgerichte vennootschap. De minister is van mening dat ook in dat geval de doorschuiffaciliteit, zonodig onder voorwaarden, kan worden toegepast. Aanvullende voorwaarden zijn eventueel nodig om te voorkomen dat naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen gunstiger worden behandeld dan Nederlandse nv's of bv's.

Bijlagen:

Vrijdag 23 juli 2010

Jaarrekeningrecht
KvK: Deponeren jaarrekening voor 1 augustus

Bv's en nv's moeten hun (vastgestelde) jaarrekening elk jaar deponeren bij de Kamer van Koophandel. De jaarrekening moet binnen 5 maanden na afloop van het boekjaar worden opgemaakt en voorgelegd aan de aandeelhouders.
De aandeelhouders hebben 2 maanden voor het vaststellen van de opgemaakte jaarrekening. Direct daarna moet de jaarrekening worden gedeponeerd bij de KvK. Normaal gesproken gebeurt dit dus uiterlijk op 31 juli.

Uitstel


Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen de aandeelhouders het bestuur uitstel verlenen voor het opmaken van de jaarrekening. Bij maximaal uitstel is de uiterste datum van deponeren 31 januari van het volgende jaar.

Meer informatie over deponeren op de website van de Kamer van Koophandel via deze (verkorte) link http://tiny.cc/8kktv .

[ Bron: Kamer van Koophandel ]

Donderdag 22 juli 2010

Sociale Zekerheid
Europese regels geen belemmering bij inhouden zorgpremie pensionado's

Nederlandse gepensioneerden in het buitenland mogen wel degelijk worden verplicht tot een bijdrage voor het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ). De instelling mag de premie inhouden op de AOW van de gepensioneerden.
Dat heeft de advocaat-generaal van het Europees Hof van Justitie donderdag aan de rechters geadviseerd.

Uitspraak


De advocaat-generaal liep daarmee vooruit op een uitspraak van het Hof over het Nederlandse ziektekostenstelsel. Enkele Nederlanders die in het buitenland wonen, hebben bezwaar tegen de verplichte aansluiting bij het CVZ.

De advocaat-generaal stelt dat de EU-regels geen belemmering zijn voor een nationale bepaling die mensen verplicht zich te melden bij het CVZ en voor de inhouding van een bijdrage op het pensioen.

De rechters van het EU-Hof doen binnenkort uitspraak. Meestal volgen zij de redenering van de advocaat-generaal.

[ Bron: ANP ]

Woensdag 21 juli 2010

Fiscaal Procesrecht
Ondernemer mag vertrouwen ontlenen aan diepgaand boekenonderzoek

Bij een diepgaand boekenonderzoek staat de fiscale behandeling van een bedrijfspand niet ter discussie. De ondernemer, die het pand tot zijn privévermogen had gerekend, mocht er dus op vertrouwen dat de inspecteur met deze vermogensetikettering akkoord was.

Pand is privévermogen


Een ondernemer koopt in 1978 een woon/winkelpand voor € 86.218. Hij rekent dit pand tot zijn privévermogen. Het pand wordt verhuurd. Na het vertrek van de huurder verhuurt de ondernemer het pand van 1982 tot medio 1986 aan een andere huurder. Omdat deze huurder niet aan zijn verplichtingen voldoet, neemt de ondernemer het pand zelf in gebruik voor zijn eigen ondernemersactiviteiten.

Diepgaand boekenonderzoek


In 2001 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in bij de ondernemer. Het betreft een volledig en zeer diepgaand boekenonderzoek. Hierbij zijn ook de fiscale verdiensten van het pand aan bod gekomen. Er worden geen belangrijke wijzigingen aangebracht in de fiscale behandeling van het bedrijfspand.

Tweede boekenonderzoek


Vervolgens wordt in 2006 weer een boekenonderzoek ingesteld. Dit boekenonderzoek is reden voor de inspecteur om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2002 op te leggen. Volgens de inspecteur heeft de ondernemer namelijk stakingswinst over het bedrijfspand genoten. Rechtbank Arnhem beslist dat de ondernemer aan het boekenonderzoek uit 2001 het vertrouwen mocht ontlenen dat de inspecteur de vermogensetikettering van het bedrijfspand heeft beoordeeld en akkoord heeft bevonden.

Ontlenen van vertrouwen


Hof Arnhem komt niet tot een andere conclusie. De ondernemer kon aan het rapport van het boekenonderzoek het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de vermogensetikettering de goedkeuring van de inspecteur had.

Vermogensetikettering


Het hof verwerpt ook de stelling van de inspecteur dat etikettering als privévermogen zo duidelijk in strijd is met de wet dat de ondernemer er niet op mocht rekenen dat zijn standpunt zou worden gehonoreerd. Uit het controlerapport van 30 november 2001 blijkt namelijk dat de controlerende ambtenaren er kennelijk geen probleem mee hadden dat de ondernemer het pand tot zijn privévermogen rekende.

Navorderingsaanslag vernietigd


Het hof bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2002 is terecht door de rechtbank vernietigd.

Bijlagen:

Dinsdag 20 juli 2010

Omzetbelasting
Termijn aanvraag btw-teruggave buitenland over 2009 verlengd

Bedrijven krijgen waarschijnlijk meer tijd om hun btw-uitgaven van vorig jaar in een ander EU-land terug te vragen. De Europese Commissie heeft de EU-landen donderdag voorgesteld om de termijn te verlengen van september 2010 tot maart 2011.

Nieuw systeem


Reden is dat een nieuw elektronisch systeem voor de teruggave van buitenlandse btw-uitgaven in enkele landen is vertraagd. De EU-landen moesten de nieuwe site voor de teruggave op 1 januari klaar hebben. Sommige landen kregen dat echter pas in mei voor elkaar, wegens allerlei technische problemen.

De Europese Commissie vraagt de EU-landen bovendien om de techniek voor de websites voor de btw-teruggave meer te harmoniseren.

Vakantiegeld


Ondernemersorganisaties TLN en EVO zijn niet geheel gelukkig met het voorstel. "Hoewel het goed nieuws is dat ondernemers meer tijd krijgen om hun verzoeken van 2009 in te dienen, is er ook een risico dat de problemen met de buitenlandse btw minder snel worden opgelost'', aldus de organisaties.

Sommige transportbedrijven hebben al een half jaar voor tonnen aan buitenlandse btw uitstaan en konden in mei geen vakantiegeld uitbetalen aan hun werknemers, stellen TLN en EVO.

Niemandsland


Volgens de organisaties worden veel verzoeken om teruggave nu om technische redenen afgewezen of blijven zweven in een soort niemandsland.

Nadat ondernemers hun teruggaafverzoek hebben ingediend en de Belastingdienst het verzoek heeft doorgestuurd naar de lidstaat van teruggaaf, horen ondernemers vervolgens maandenlang niets. Ook is het onzeker of de betreffende lidstaat het verzoek wel in behandeling heeft genomen.

Bijlagen:

Maandag 19 juli 2010

Erf- en schenkbelasting
Tegemoetkoming erfbelasting voor van tafel en bed gescheiden echtgenoten

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit over schenk-en erfbelasting gepubliceerd. In het besluit is nieuw beleid opgenomen voor echtgenoten die van tafel en bed zijn gescheiden. Ook is het beleid over schenkingen tussen echtgenoten bij wijziging van hun huwelijksgoederenregime verduidelijkt. Tot slot is aangegeven dat de regeling voor mantelzorgers ook geldt voor de ouder die mantelzorg verleende aan zijn kind.

Van tafel en bed gescheiden echtgenoten


Met de invoering van de herziening van de Successiewet per 1 januari 2010 worden van tafel en bed gescheiden echtgenoten vanaf 2010 aangemerkt als ongehuwd. Een van tafel en bed gescheiden echtgenoot die van de andere echtgenoot iets verkrijgt uit diens nalatenschap, wordt hiervoor belast naar tariefgroep II, met de daarbij horende vrijstelling.

Tariefgroep I


De minister keurt echter goed dat de erfbelasting die verschuldigd wordt over de verkrijging door een van tafel en bed gescheiden echtgenoot door het overlijden van zijn echtgenoot berekend wordt naar tariefgroep I. Deze verkrijger wordt daarmee voor het tarief behandeld als een echtgenoot. De goedkeuring geldt niet voor de vrijstelling. Bovendien geldt de voorwaarde dat de erflater en de verkrijgende echtgenoot, op het tijdstip van overlijden van de erflater, geen partner hebben.

Voorbeeld


Man en vrouw zijn van tafel en bed gescheiden. De man heeft in zijn testament opgenomen dat hij een geldbedrag vermaakt aan zijn (van tafel en bed gescheiden) echtgenote of hij had haar als begunstigde van een levensverzekering aangewezen. De man overlijdt. Op dat moment hebben man en vrouw beiden geen partner als bedoeld in artikel 1a van de Successiewet. Het legaat of die verzekeringsuitkering kan naar tariefgroep I belast worden. De partnervrijstelling is niet van toepassing.

Wijziging huwelijksgoederenregime


Wijziging van huwelijkse voorwaarden kan een schenking inhouden. Dit is afhankelijk van feiten en omstandigheden.

Wijziging in een wettelijke gemeenschap van goederen


Bij een wijziging van huwelijks voorwaarden naar een wettelijke gemeenschap van goederen is er geen schenking tussen echtgenoten. Tot het tijdstip van de wijziging ontvangen erfenissen of schenkingen en het op het tijdstip van de wijziging aanwezig privévermogen van de echtgenoten (bijvoorbeeld ondernemingsvermogen) mogen daarbij uitgezonderd blijven van de wettelijke gemeenschap van goederen. Dit geldt ook bij een overgang naar een wederkerig finaal verrekenbeding alsof de echtgenoten in wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd.

Wijziging in een beperkte gemeenschap


Bij wijzigingen in het huwelijksgoederenregime door een overgang naar een beperkte gemeenschap of naar een beperkt finaal verrekenbeding kan een vermogensverschuiving plaatsvinden. Bij deze overgang kan dan sprake zijn van een schenking.

Voorbeeld


De echtgenoten hebben geen goederengemeenschap. De partners gaan een beperkte gemeenschap aan voor bijvoorbeeld een pand. De ene partner brengt het pand in. De andere partner brengt niets in. Door de wijziging van het goederenregime zijn beiden (ieder voor de helft) gerechtigd tot dat pand. De vermogensverschuiving is dan voltooid en bepaalbaar. De partner die het pand heeft ingebracht schenkt aan zijn partner de helft van de waarde van het pand.

Vrijstelling schenkbelasting


Voor zover met de schenking is voldaan aan een natuurlijke verbintenis geldt voor de schenkbelasting een vrijstelling. De beoordeling of er een schenking is en of met die schenking is voldaan aan een natuurlijke verbintenis, is feitelijk. Een concrete casus kan aan de inspecteur worden voorgelegd voor zekerheid vooraf over de gevolgen voor de schenkbelasting.

Van wettelijke gemeenschap van goederen naar huwelijksvoorwaarden


Als echtgenoten hun wettelijke gemeenschap van goederen alsnog omzetten in huwelijkse voorwaarden, wijzigt hun vermogenspositie. Een vermogensverschuiving door deze overgang kan een schenking zijn.

Op verzoek geen schenkbelasting


De minister keurt goed dat op verzoek geen schenkbelasting wordt geheven als de in wettelijke gemeenschap gehuwden alsnog huwelijkse voorwaarden opmaken. De goedkeuring geldt in de volgende twee situaties:
  1. Er moet aannemelijk zijn gemaakt dat die wijziging verband houdt met het herstel van aanspraken van kinderen uit een eerder huwelijk op het vermogen van hun ouder. Bovendien moeten die aanspraken als gevolg van een huwelijk in wettelijke gemeenschap van goederen onbedoeld verloren zijn gegaan.
  2. Er moet aannemelijk zijn gemaakt dat door een misverstand voorafgaand aan het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt. Als binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk alsnog huwelijkse voorwaarden worden opgemaakt en op dat moment geen sprake is van duurzaam gescheiden leven of echtscheiding, wordt een misverstand verondersteld.

Extra voorwaarden


De goedkeuring voor beide situaties geldt als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • De huwelijkse voorwaarden worden gemaakt op de voet van Titel 8, afdeling 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
  • Iedere gemeenschap wordt uitgesloten.
  • Na de verdeling zijn de echtgenoten ieder gerechtigd tot hetzelfde vermogen als waartoe zij gerechtigd zouden zijn geweest, indien zij al bij het aangaan van het huwelijk iedere gemeenschap hadden uitgesloten. Het gaat om de gerechtigdheid tot het vermogen, en dus niet om de gerechtigdheid tot de goederen zelf. Door tijdsverloop zal het niet mogelijk zijn of gewenst zijn om elk goed precies toe te delen aan degene die het goed had voor het huwelijk. Ook zullen er nieuwe goederen zijn verworven. Dat vormt geen inbreuk op de goedkeuring. De uiteindelijke uitkomst in vermogenspositie is bepalend.
  • De huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn afgewikkeld binnen zes maanden na de dagtekening van de goedkeurende beschikking van de Belastingdienst

Mantelzorgers


Twee ongehuwden kunnen niet als partner worden aangemerkt als zij bloedverwant zijn in de rechte lijn. Daarop geldt voor de erfbelasting een uitzondering voor bloedverwanten in de eerste graad. De partnerregeling is wel van toepassing voor mantelzorgers. Zij geldt zowel wanneer het kind mantelzorg verleende aan zijn ouder, als ook wanneer de ouder mantelzorg verleende aan zijn (gehandicapte) kind. De partnerregeling voor mantelzorgers geldt  als een van de bloedverwanten een mantelzorgcompliment heeft genoten voor verleende zorg aan de andere bloedverwant in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van diens overlijden.

Bijlagen:

Vrijdag 16 juli 2010

Inkomstenbelasting / Dividendbelasting
Verkoop Ferrari aan dga is geen uitdeling

Een bv koopt een Ferrari en verkoopt deze door aan haar directeur-grootaandeelhouder (dga) voor € 100.000. Volgens de inspecteur is de waarde van de Ferrari in het economisch verkeer € 1.500.000, maar hij slaagt er niet in dit ook aannemelijk te maken. Rechtbank Arnhem beslist dat hier geen sprake van een vermogensverschuiving en dus ook geen sprake van een verkapte winstuitdeling.

Doorverkoop Ferrari


De dga houdt alle aandelen in een bv. Deze bv vormt samen met een dochter-bv een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De dochter-bv koopt in augustus 2003 in Zwitserland een ongerestaureerde oude personenauto, merk Ferrari, voor € 92.000. Na de invoer is de auto in september 2003 doorverkocht aan de dga voor € 100.000. Dit bedrag bestaat uit de aankoopprijs verhoogd met de gemaakte (transport)kosten.

Navorderingsaanslag en boete


Volgens de inspecteur had de auto in 2003 een waarde van minimaal € 1.500.000 en heeft de bv haar dga bevoordeeld door de auto voor € 100.000 aan hem te verkopen. De inspecteur verhoogt daarom de belastbare winst van de bv met € 1.400.000 en legt een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op. Bij afzonderlijke beschikking brengt hij heffingsrente in rekening en bovendien legt de inspecteur een vergrijpboete op.

Waarde economisch verkeer


De rechtbank beslist in het voordeel van de bv en haar dga. De inspecteur slaagt er namelijk niet in aannemelijk te maken dat de waarde van de auto in het economische verkeer € 1.500.000 was. De prijzen waar de inspecteur naar verwijst, dateren namelijk uit de periode 1988 - 1991, toen de markt voor deze auto op zijn hoogtepunt was. Het maakt ook niet uit dat de dga zou hebben gezegd dat hij de auto voor nog geen € 1.500.000 zou verkopen. Een dergelijke uitlating is namelijk geen objectieve waardebepaling.

Geen vermogensverschuiving


De bv heeft de auto zelf voor een zakelijke prijs gekocht. Bij de verkoop aan de dga is dezelfde prijs, verhoogd met de (transport)kosten, gehanteerd. Er is dus evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van een vermogensverschuiving van de bv naar haar aandeelhouder.

Geen winstuitdeling


Dat betekent dat er ook geen sprake is van een verkapte winstuitdeling en dat er dus niet te weinig belasting is geheven. De rechtbank vernietigt dan ook de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.

Bijlagen:

Donderdag 15 juli 2010

Inkomstenbelasting
Traag werkend automatiseringssyteem Belastingdienst verhindert navordering

Een resultaatgenieter dient begin 2009 een verbeterde aangifte inkomstenbelasting 2007 elektronisch in. De inspecteur houdt met de gegevens uit de verbeterde aangifte bij de aanslagrekening geen rekening. Door het niet flexibele automatiseringssysteem van de Belastingdienst is dit niet mogelijk. Rechtbank Arnhem beslist dat de gevolgen hiervan voor rekening van de inspecteur komen en vernietigt de navorderingsaanslag.

Elektronische aangifte


De resultaatgenieter doet eind maart 2008 elektronisch aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2007. Ruim negen maanden later, begin 2009, doet hij een verbeterde elektronische aangifte waarin het box 1 inkomen met € 60.000 is verhoogd.

Elementennota


Intussen wordt bij de Belastingdienst -geheel geautomatiseerd- begin december 2008 de elementennota voor de aanslag opgesteld. Daarna is de elementennota digitaal verzonden naar de Centrale Administratie en is ruim elf weken later, op 21 februari 2009, de belastingschuld geformaliseerd.

Navorderingsaanslag


Als de resultaatgenieter de aanslag gedagtekend 6 maart 2009 ontvangt blijkt dat er geen rekening is gehouden met de verbeterde aangifte. De inspecteur doet dat alsnog als hij op 20 juni 2009 een navorderingsaanslag oplegt. De resultaatgenieter vecht die aanslag aan omdat volgens hem de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.

Geen nieuw feit


De rechtbank overweegt dat van een nieuw feit sprake is als op het moment waarop de verbeterde aangifte is ingediend, de elementen van de primitieve aanslag reeds zijn vastgesteld én de inspecteur redelijkerwijs niet meer in staat is de verzending van het aanslagbiljet te verhinderen. Gezien de termijn die is verstreken tussen het moment dat de verbeterde aangifte is ingediend (5 januari 2009) en het moment dat de aanslag is geformaliseerd (21 februari 2009), moet de inspecteur redelijkerwijs in staat zijn geweest om de verzending van het aanslagbiljet te verhinderen. Op die manier had alsnog rekening kunnen worden gehouden met de verbeterde aangifte.

Ambtelijk verzuim


Nu de inspecteur dit heeft nagelaten is sprake van een ambtelijk verzuim. Navordering is dan niet mogelijk. Dat het nalaten zijn oorzaak vindt in de wijze waarop de Belastingdienst haar automatiseringssysteem heeft ingericht, verandert dit oordeel niet. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.

Bijlagen:

Woensdag 14 juli 2010

Sociale Zekerheid
Verhoging doelmatigheidgrens Zvw

De doelmatigheidgrens voor het verlenen van een voorschot op teveel betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) is per 1 juli 2010 verhoogd van € 25 naar € 100. Dit heeft minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekendgemaakt. De verhoogde doelmatigheidsgrens is van toepassing op de teruggaven over het jaar 2010 en volgende jaren.

Teveel ingehouden Zvw


Als van het inkomen van een burger meer inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is ingehouden dan hij over zijn bijdrage-inkomen verschuldigd is, stelt de inspecteur het bedrag van de teveel betaalde bijdrage bij beschikking vast. Vooruitlopend op die beschikking verleent de inspecteur een voorschot ter grootte van het vermoedelijk teveel betaalde bedrag.

Recht op voorschot


Een van de voorwaarden om voor een voorschot in aanmerking te komen is dat het bedrag van de teveel betaalde bijdrage vermoedelijk ten minste € 25 op jaarbasis zal bedragen. Het recht op een voorschot wordt bepaald aan de hand van loongegevens van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het voorschot betrekking heeft. Dit leidt er toe dat de juistheid van het voorschot met een zekere mate van onzekerheid is omkleed.

Teruggevorderde voorschotten


Zo zijn over 2008 van de ongeveer 235 000 verstrekte voorschotten zo'n 10 000 voorschotten bij de definitieve afrekening geheel teruggevorderd. Van de teruggevorderde voorschotten was ruim 20% onder de € 100. Daarnaast zijn nog eens zo'n 34 000 voorschotten gedeeltelijk teruggevorderd.

Voorschot aanvragen


Met ingang van 2009 hebben verzekeringsplichtigen die aan de voorwaarden voldoen, de mogelijkheid een voorschot aan te vragen als dat niet automatisch door de inspecteur wordt vastgesteld. Vrijwel geen enkele van de bijna 1.000 aangevraagde voorschotten was lager dan € 100, terwijl van de automatisch verstrekte voorschotten slechts 12% lager was dan € 100. De voorzichtige conclusie is dan ook dat belanghebbenden niet een groot belang lijken te hechten aan een relatief laag voorschot.

Doelmatigheidsgrens verhoogd


Het voorgaande is aanleiding de ondergrens voor het verstrekken van een voorschot te verhogen naar € 100. Op jaarbasis scheelt dit een kleine 30.000 voorschotten. Voor zover de betrokkenen op grond van hun definitieve loongegevens recht hebben op een teruggaaf, ontvangen zij deze uiteraard alsnog op het moment dat de definitieve afrekening plaatsvindt. Over het bedrag van de definitieve afrekening wordt bovendien heffingsrente vergoed vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarop de teruggaaf betrekking heeft. De verhoogde doelmatigheidsgrens is van toepassing op de teruggaven over het jaar 2010 en volgende jaren.

Bijlagen:

Dinsdag 13 juli 2010

Loonheffingen
Nieuw boetebeleid loonheffingen

Voor de loonheffingen geldt sinds 1 juli 2010 een gewijzigd boetebeleid. Op het niet of te laat doen van aangifte volgt een boete van 61 euro. De coulancetermijn is verkort tot zeven kalenderdagen na de uiterste betaaldatum.
Voortaan volgt een boete van € 61 als de Belastingdienst de aangifte loonheffingen te laat of helemaal niet ontvangt. Daarbij eindigt de coulancetermijn niet langer op de datum van de naheffingsaanslag, maar zeven kalenderdagen na de uiterste betaaldatum.

Het gewijzigde boetebeleid geldt voor alle aangiften over tijdvakken vanaf:

ï juli 2010 (als er aangifte wordt gedaan per maand)
ï de achtste vierwekenperiode 2010 (als de aangifte per vier weken wordt gedaan)
ï het tweede kalenderhalfjaar 2010 (als de aangifte per halfjaar wordt gedaan)
ï het kalenderjaar 2011 (als de aangifte per jaar wordt gedaan)

[ Bron: Belastingdienst ]

Maandag 12 juli 2010

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Diverse versoepelingen in nieuw besluit geruisloze omzetting

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit uitgebracht over de geruisloze omzetting van een onderneming in een bv of nv. Het nieuwe besluit is een actualisering en verduidelijking van diverse oude besluiten. Ook zijn in dit besluit diverse versoepelingen opgenomen. Zo kan geruisloze omzetting ook worden toegepast in verhuursituaties en bij de inbreng van meerdere objectieve ondernemingen door één ondernemer.

Geruisloze omzetting


Als een IB-onderneming wordt omgezet in een bv of nv dan moet in principe belasting betaald worden over de goodwill, stille-en fiscale reserves en desinvesteringsbijtelling (ruisende inbreng). Er is dan sprake van een staking. Op verzoek van een belastingplichtige wordt bij een geruisloze omzetting de onderneming geacht niet te zijn gestaakt. De bestaande inkomstenbelastingclaim wordt doorgeschoven en omgezet in een gecombineerde vennootschaps- en inkomstenbelastingclaim.

Vennootschaps- en inkomstenbelastingclaim


De vennootschapsbelastingclaim bestaat uit het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de fiscale boekwaarde van de vermogensbestanddelen die bij de geruisloze omzetting in de vennootschap worden ingebracht. De inkomstenbelastingclaim bestaat uit de aanmerkelijkbelangclaim over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de verkrijgingsprijs van de aandelen.

Omzetting/inbreng onderneming


Geruisloze omzetting kan alleen plaatsvinden als een onderneming wordt omgezet in een vennootschap. Het hoeft daarbij niet te gaan om de gehele onderneming zoals deze bestond op het overgangstijdstip. De Hoge Raad heeft namelijk voor de geruisloze omzetting beslist dat deze faciliteit ook doorgang kan vinden als in de periode tussen het overgangstijdstip en het moment van daadwerkelijke inbreng in de vennootschap, een (wezenlijk) deel van de onderneming is vervreemd aan een derde. Voorwaarde is wel dat het resterende deel van de onderneming samen met de opbrengst van het vervreemde deel van de onderneming nog steeds een onderneming vormt. Een wijziging in de aard of de omvang van de onderneming(sactiviteiten) na het gewenste overgangstijdstip is dus toegestaan.

Verhuur onderneming


De Hoge Raad heeft in een arrest van 20 februari 2004 (nr. 38 168) beslist dat van een inbreng van een onderneming geen sprake is als de vennootschap in oprichting met een derde een overeenkomst tot verhuur van de onderneming sluit. Het verhuren van een onderneming als zodanig kan niet als het drijven van een onderneming worden aangemerkt. De geruisloze omzetting van een verhuurde onderneming is om die reden dan ook niet mogelijk.

Voortgezet ondernemerschap


Een belastingplichtige die zijn voorheen voor eigen rekening en risico gedreven onderneming verhuurt of anderszins ter beschikking stelt, kwalificeert als ondernemer. Er is sprake van voortgezet ondernemerschap. Bij de toepassing van de geruisloze omzetting is het echter niet vanzelfsprekend dat de verhuurde onderneming voor de verkrijgende vennootschap in oprichting óók als een onderneming kwalificeert.

Versoepeling bij verhuur


Één van de voorwaarden van de faciliteit is dat een onderneming wordt omgezet. De minister geeft in het besluit aan dat geruisloze omzetting ook mogelijk is bij de inbreng van een verhuurde onderneming. De naamloze of besloten vennootschap waarin de activiteiten worden ingebracht moet dan wel de onderneming drijven.

Inbreng economische eigendom


Van inbreng van een onderneming is ook sprake als van één of meer tot het vermogen van de in te brengen onderneming in volledige eigendom behorende vermogensbestanddelen slechts de economische eigendom wordt ingebracht. De economische eigendom dient ook het recht in te houden die zaken naar eigen inzicht te gebruiken.

Inbreng meer ondernemingen


Geruisloze omzetting is mogelijk als een onderneming wordt omgezet van de ene rechtsvorm in een andere. Volgens de minister is hier geen sprake van als twee of meer ondernemingen in dezelfde vennootschap worden samengebracht. Toch keurt de minister goed dat één ondernemer twee of meer objectief gedreven ondernemingen gelijktijdig in dezelfde op te richten vennootschap kan inbrengen mits op het overgangstijdstip de activiteiten van de in te brengen ondernemingen in dezelfde lijn liggen.

Meer ondernemers: één objectieve onderneming


Ook keurt de minister goed dat enkele of alle deelnemers in hetzelfde samenwerkingsverband hun subjectieve ondernemingen gezamenlijk in één vennootschap kunnen inbrengen. Gelet op het subjectieve ondernemingsbegrip kunnen de ondernemingen naar keuze geruisloos of ruisend worden ingebracht.

Zakelijk handelen


Het is niet toegestaan dat bij een geruisloze omzetting de gerechtigdheid tot de aanwezige stille en fiscale reserves zonder heffing van inkomstenbelasting middellijk wordt overgedragen. Dit brengt mee dat de partijen bij deze inbreng op zakelijke basis moeten handelen. Het gehele ondernemingsvermogen van elk van de geruisloze inbrengers, met uitzondering van de toegestane crediteringen en eventueel te bedingen lijfrente(n), zullen zij moeten omzetten in bij elk van hen te plaatsen aandelenkapitaal. De inspecteur stelt de voorwaarden voor toepassing van de geruisloze omzetting voor elk van de inbrengers afzonderlijk vast.

Indieningstermijn verzoek geruisloze omzetting


Het verzoek om geruisloze omzetting kan uiterlijk worden ingediend totdat het achterwege laten daarvan voor in ieder geval één van de betrokken personen onherroepelijke fiscale gevolgen heeft gehad. In het geval dat de aanslag van de inbrenger niet onherroepelijk en die van de vennootschap wel onherroepelijk vaststaat, kan toch een verzoek worden ingediend. Bij de vennootschap moet dan wel een geruisloze omzetting het uitgangspunt zijn geweest.

Geruisloze omzetting voor buitenlands belastingplichtige


In bijlage 2 van het besluit is een extra voorwaarde opgenomen voor het geval een buitenlandse belastingplichtige een verzoek om toepassing van de geruisloze omzetting doet. Bij toepassing van de geruisloze omzetting is het de bedoeling dat de inkomstenbelasting-claim wordt omgezet in een ongeveer even grote vennootschapsbelasting-claim en aanmerkelijk belang-claim. Bij een buitenlands belastingplichtige ontstaat doorgaans een lagere claim. Op grond van de verdragsrechtelijke regels raakt Nederland namelijk een deel van de belastingclaim (de aanmerkelijk belang-claim) kwijt. Om dit te herstellen verhoogt de inspecteur daarom de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een buitenlands belastingplichtige met dit claimverlies.

Bijlagen:

Vrijdag 9 juli 2010

Loonheffingen
Tweede Kamer wil uitzondering voor bedrijfsfiets in werkkostenregeling

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarmee een aparte regeling voor de bedrijfsfiets wordt gecreëerd naast de werkkostenregeling die per 1 januari 2011 ingaat.
Het plan is om werkgevers en werknemers de mogelijkheid te bieden te kiezen voor een onbelaste bijdrage voor de aanschaf van een fiets, waarna voor bijvoorbeeld vijf jaar geen onbelaste vergoeding voor woon-werkverkeer mogelijk is.

Het bedrag van de onbelaste bijdrage moet zo worden vastgesteld dat het budgettair effect nul is. Het is de bedoeling van de Tweede Kamer dat het kabinet deze regeling opneemt in het Belastingplan 2011.

Donderdag 8 juli 2010

Loonheffingen
Werk(kosten) aan de winkel!

Zoals u wellicht weet wordt per 1 januari 2011 onder de naam 'werkkostenregeling' het nieuwe regime voor vrije vergoedingen en verstrekkingen van kracht. De werkgever moet eens kritisch kijken naar de arbeidsvoorwaarden.
Werkgevers krijgen een forfaitaire ruimte van 1,4% die zij mogen besteden aan vergoedingen en verstrekkingen die buiten de belastingheffing blijven. Dit wordt ook wel de vrije ruimte genoemd. Geeft een werkgever meer uit dan de 1,4% dan kan hij er voor kiezen de belasting voor zijn rekening te nemen. Er hangt dan wel een tarief van 80% aan vast.

Niet alles wordt meegenomen onder de nieuwe werkkostenregeling. Allereerst zal een bedrijf moeten vaststellen of de vergoeding wel in de loonsfeer valt. Zo behoren zogenoemde intermediaire kosten niet tot het loon.

Als de omvang van het loon duidelijk is mogen bepaalde loonbestanddelen nog fiscaal gunstig worden gewaardeerd. Zo blijft een verstrekking van een bijvoorbeeld een mobiele telefoon op nihil gewaardeerd als deze ten minste 10% zakelijk wordt gebruikt.

Binnen de werkkostenregeling wordt een aantal vergoedingen en/of verstrekkingen aangemerkt als 'gerichte vrijstelling'. Deze posten tellen per saldo niet mee en blijven dus belastingvrij. Het gaat dan om echt zakelijke kosten van een werknemer waarin slechts heel moeilijk een beloningselement valt te onderkennen. Denk bijvoorbeeld aan reiskostenvergoedingen tot maximaal € 0,19 en vergoeding voor zakelijke verhuiskosten, vergoedingen voor reizen met openbaar vervoer en kosten voor cursussen, congressen e.d.

Alles wat dan overblijft moet worden gespiegeld aan 1,4% van de totale fiscale loonsom. Blijft u als werkgever binnen deze vrije ruimte dan blijft alles belastingvrij. Komt u boven de grens van 1,4% dan wordt het meerdere belast met 80% eindheffing. Een werkgever kan ook besluiten een eventueel belastbaar deel te belasten bij de werknemer. Voordeel is dat de loonsom stijgt en de onbelaste vergoedingen binnen de vrije ruimte dalen, omdat er geen sprake meer is van een vergoeding maar van loon.

De werkkostenregeling raakt niet alleen de praktijk van de salarisadministrateur, maar heeft impact op het totale bedrijf. De financiële administratie zal willen weten welke financiële consequenties aan de werkkostenregeling vast zitten. Immers, het is vreemd als blijkt dat een flink deel van de personeelskosten per 2011 opeens 80% duurder uitvalt. Als de mogelijke financiële gevolgen duidelijk zijn, moeten ook de P&O-ers zicht hebben op de gevolgen. Kunnen, door eventuele aanpassing van de arbeidsvoorwaarden, de financiële gevolgen voor de organisatie beperkt worden?

Er zijn veel kosten die van belang zijn maar waarvan de salarisadministratie wellicht op dit moment niet weet hoe groot die zijn. Denk bijvoorbeeld aan het personeelsfeest. Op dit moment onbelast voor de loonheffingen, maar onder de nieuwe werkkostenregeling telt deze post vol mee om te bepalen of uw bedrijf wel of niet boven het forfait van 1,4% uit komt. Dit geldt ook voor de kosten van werkkleding als het niet gaat om echte werkkleding.

Het lastige van de nieuwe regeling is dat de gevolgen voor geen enkel bedrijf gelijk zijn. Als bedrijf zult dus eerst moeten analyseren welke kosten u maakt en wat de consequenties zijn onder de nieuwe werkkostenregeling. Pas dan kunt u eventueel overgaan naar het analyseren van uw arbeidsvoorwaarden. Als u die wilt aanpassen moet u zich afvragen of dat zo maar kan en wat dan de consequenties zijn. Eenzijdig de arbeidsvoorwaarden aanpassen is alleen onder bijzondere omstandigheden toegestaan. Het is echter maar de vraag of de rechter een wijziging in fiscale regelgeving als zodanig bijzonder beschouwt dat u eenzijdig de arbeidsvoorwaarden aan mag passen.

Als we dus kijken naar de werkkostenregeling is er flink werk aan de winkel in 2010. Natuurlijk is er een overgangsmaatregel waarbij bedrijven er voor kunnen kiezen om in de jaren 2011, 2012 en 2013 nog aan te sluiten bij het regime zoals dat tot en met 2010 van toepassing was. Volgens de letterlijke tekst kan er voor elk jaar een keuze worden gemaakt. Het lijkt echter niet realistisch dat bedrijven de keuze per jaar zullen wijzigen. Zoals hiervoor uiteengezet betekent de werkkostenregeling dat u als werkgever eens kritisch naar uw arbeidsvoorwaarden moet kijken en deze naar alle waarschijnlijkheid moet bijstellen op bepaalde punten. Zoals de kop van dit artikel al aangeeft 'er is werk aan de winkel'.

Woensdag 7 juli 2010

Invordering / Inlenersaansprakelijkheid
Alleen matiging inlenersaansprakelijkheid bij goede administratie

Minister De Jager van Financiën heeft de Leidraad Invordering gewijzigd. Door de invoering van de schriftelijkheidseis bij de melding van betalingsonmacht en het achterwege laten van aansprakelijkheid bij een onterecht afgegeven VAR-verklaring, was wijziging nodig. Verder is in de Leidraad nu uitdrukkelijk vastgelegd dat voor matiging van de inlenersaansprakelijkheid bij toepassing van het anoniementarief een goede administratie moet worden gevoerd.

Goede administratie


Voor matiging van de aansprakelijkheid bij toepassing van het anoniementarief, is vereist dat inleners tijdig, dat wil zeggen ten tijde van de tewerkstelling, een goede administratie met betrekking tot ingeleende werknemers voeren. Hiervan is geen sprake als inleners achteraf gegevens bijeen brengen.

Schriftelijke melding betalingsonmacht


Een rechtspersoonlijkheid bezittende onderneming (zoals een bv) die niet in staat is haar belasting-en/of premieschulden te voldoen, moet de ontvanger van de Belastingdienst onverwijld op de hoogte stellen van deze betalingsonmacht. Die melding moet schriftelijk plaatsvinden. De eis van schriftelijkheid is op 4 juli 2010 in werking getreden.

Opdrachtgever niet aansprakelijk


Het kan gebeuren dat een opdrachtgever een opdracht heeft verstrekt aan een opdrachtnemer die onterecht over een VAR-wuo of VAR-row beschikt. Op grond van de juiste feiten had de opdrachtnemer over een VAR-dga moeten beschikken. In dat geval blijft inleners-of ketenaansprakelijkheid achterwege als die opdrachtgever te goeder trouw op de onterecht afgegeven verklaring is afgegaan.

Bijlagen:

Dinsdag 6 juli 2010

Fiscaal Procesrecht
Melding betalingsonmacht voortaan digitaal

Vanaf 4 juli is het alleen nog mogelijk om digitaal en schriftelijk te melden dat een betaling voor zakelijke belasting en premies later komt.

Als belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting is het noodzakelijk om belastingen en premies tijdig te betalen. Wanneer dit niet lukt geldt een meldingsplicht.

Vanaf afgelopen zondag is de melding alleen nog digitaal of schriftelijk te doen. Ook voor verstreken tijdvakken.

ìNa het inloggen op de website van de Belastingdienst, ziet u onder ëOverige formulieren' het formulier 'Melding van betalingsonmacht bij belastingen en premies'. Dit formulier kunt u digitaal naar ons terugsturen. U bent niet verplicht dit formulier te gebruiken, u kunt de betalingsonmacht ook schriftelijk meldenî, aldus de Belastingdienst.

[ Bron: Belastingdienst ]

Maandag 5 juli 2010

Fiscaal Procesrecht
Boetebeleid over 'privégebruik auto' verduidelijkt

Minister De Jager van Financiën heeft het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst gewijzigd. Tot de wijzigingen behoren onder meer de verhoging van de vergrijpboete bij inkeer van 15% naar 30%. Daarnaast is in het besluit een minimale verzuimboete van € 50 opgenomen voor het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de termijn betalen van een aangiftebelasting. Ook is het boetebeleid met betrekking tot het 'privégebruik auto' verduidelijkt.

Verzuimboete niet aangeven bijtelling privégebruik


Als blijkt dat bijtelling voor het privégebruik auto van de zaak (deels) ten onrechte niet heeft plaatsgevonden, dan legt de inspecteur een verzuimboete op van 80 procent van het wettelijk maximum van € 4.920.

Vergrijpboete niet aangeven bijtelling privégebruik


Ook heeft de inspecteur de mogelijkheid een vergrijpboete op te leggen. Hiervan kan sprake zijn bij het ontduiken van grote bedragen door bijvoorbeeld het vervalsen van een rittenadministratie. De vergrijpboete bedraagt 40 procent in geval van grove schuld en 80 procent ingeval van opzet.

Het gewijzigde Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is in werking getreden op 1 juli 2010. 

Bijlagen:

Vrijdag 2 juli 2010

Civielrecht
Fiscale gevolgen flexibilisering bv-recht

Minister Hirsch Ballin van Justitie heeft de invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht bij de Tweede Kamer ingediend. De invoeringswet vormt het sluitstuk bij het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht.
In de toekomst wordt het eenvoudiger om een bv op te richten en te gebruiken. Zo wordt straks het minimumkapitaal van € 18.000 afgeschaft. In de invoeringswet gaat de minister onder andere in op de fiscale gevolgen van de flexibilisering van het bv-recht.

Bv's blijven vennootschapsbelastingplichtig


Besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (bv's) zijn onderworpen aan vennootschapsbelasting. De in het wetsvoorstel bv-recht opgenomen herziening van de wettelijke regels voor bv's is geen reden om hierin verandering te brengen. De bv blijft een door het rechtspersonenrecht geregelde vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal. Daarnaast blijft een belangrijk kenmerk van de rechtsvorm van de bv dat de aandeelhouders niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor hetgeen in de naam van de bv wordt verricht. Ten slotte geldt dat in de voorgestelde regeling voor de bv bij winstverdeling telkens een besluit van de algemene vergadering is vereist. Ook na de voorgestelde flexibilisering van het bv-recht blijft de bv dus een rechtsvorm die is onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

Stem-en winstrechtloze aandelen


Met de flexibilisering van het bv-recht ontstaat straks een wettelijk kader dat relatief veel ruimte biedt voor het maken van eigen afspraken over de inrichting van de vennootschap. Zo wordt het bijvoorbeeld mogelijk om stemrechtloze en winstrechtloze aandelen uit te geven. Hierdoor kunnen de verschillen tussen bv's onderling toenemen.

Verbonden lichamen


In de Wet op de vennootschapsbelasting is een omschrijving van het begrip ìverbonden lichaamî opgenomen. Kort gezegd gaat het hierbij om belangen van ten minste een derde gedeelte in een (andere) vennootschap. Ook is in de wet het begrip "verbonden natuurlijk persoon" opgenomen. Naast het financiële belang kunnen ook het stemrecht (meestal het aandeel in het geplaatst kapitaal) en de aard van de aandelen een rol spelen. Het omvat zowel directe als indirecte relaties.

Het begrip "belang"


Door flexibilisering van het bv-recht neemt straks de vrijheid in de inrichting van bv's toe. Voorlopig wordt er nog van uitgegaan dat het begrip ìbelangî ook straks voldoende ruimte biedt om bij de invulling ervan op passende wijze rekening te houden met deze toegenomen vrijheid. Naast het aandeel in het nominaal gestorte kapitaal dient bij de beoordeling van het aanwezige belang dus in voorkomende gevallen ook rekening te worden gehouden met verschillen in zeggenschap, winstgerechtigdheid en de gerechtigdheid tot het liquidatiesaldo van de verschillende soorten aandelen. Op die manier kan in de praktijk recht worden gedaan aan de feiten en omstandigheden van het concrete geval.

Deelnemingsvrijstelling


De deelnemingsvrijstelling zorgt er voor dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst niet tweemaal belast wordt. Voor de beoordeling of een deelneming aanwezig is geldt een formele (harde) 5%-eis. Het kabinet ziet geen reden om deze formele eis door de flexibilisering van het bv-recht straks aan te passen. Zowel winstrechtloze als stemrechtloze aandelen kunnen straks onder de deelnemingsvrijstelling vallen en  beide tellen mee voor de bepaling van het totale nominaal gestorte kapitaal en voor de 5%-grens.

Bedrijfsfusie


In de Wet op de vennootschapsbelasting is de mogelijkheid opgenomen om een zogenoemde bedrijfsfusie fiscaal geruisloos te laten plaatsvinden. Een bedrijfsfusie doet zich voor als een belastingplichtige een onderneming overdraagt aan een ander lichaam (overnemer) tegen uitreiking van aandelen in de overnemer. Er worden geen expliciete eisen gesteld aan de soort uit te reiken aandelen. Wel worden onder meer winstbewijzen met aandelen gelijkgesteld. Ook moet de overdrager voor de door hem overgedragen onderneming een adequate tegenprestatie (in de vorm van aandelen in de overnemer) ontvangen.

Adequate tegenprestatie


Voorlopig is de adequate tegenprestatie in de standvoorwaarden voldoende flexibel om met de nieuwe mogelijkheden (zoals de uitgifte van winstrechtloze en stemrechtloze aandelen) om te gaan. Een wettelijke aanpassing is dus niet nodig. Wel zal te zijner tijd worden bekeken of de standaardvoorwaarden aanpassing behoeven.

Fiscale eenheid


Voor het aangaan van een fiscale eenheid is vereist dat de belastingplichtige (moedermaatschappij) ìde juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95 percent van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van een andere belastingplichtige (dochtermaatschappij)î. Alleen het daadwerkelijk op aandelen gestort kapitaal telt mee. Als een dochtermaatschappij verschillende soorten aandelen heeft, moeten de aandelen waarvan de moeder de juridische en economische eigendom bezit, gezamenlijk recht geven op ten minste 95% van de winst en van het vermogen van de dochter. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever er van uitgaat dat de moeder ook 95% van de zeggenschapsrechten in de dochter in handen heeft.

Zeggenschap wettelijk vastgelegd


Na de flexibilisering van het bv-recht kan zich de situatie voordoen dat een belastingplichtige weliswaar de juridische en economische eigendom van (gewone) aandelen bezit, maar dat aan deze aandelen geen stemrechten zijn verbonden. De winstrechten en de stemrechten kunnen over verschillende aandelen worden verdeeld. Om zeker te stellen dat een fiscale eenheid alleen mogelijk is als de moedermaatschappij ook de zeggenschap heeft in de dochter, zal artikel 2 van het Besluit fiscale eenheid 2003 worden aangepast. In dat artikel zal tot uitdrukking worden gebracht dat de moedermaatschappij ook 95% van de stemrechten in de dochter moet bezitten. Bij deze wijzigingen van het Besluit fiscale eenheid zal verder ook worden bezien of nog verdere aanpassingen nodig zijn door de flexibilisering van het bv-recht.

Aanmerkelijkbelangregeling in de inkomstenbelasting


Een natuurlijke persoon die ñ kort gezegd ñ al dan niet tezamen met zijn partner voor ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal aandeelhouder is van een bv of nv, heeft een ìaanmerkelijk belangî. Alle voordelen, onder aftrek van kosten, worden belast in box 2 tegen een tarief van 25%. Dit geldt zowel voor reguliere voordelen, zoals dividenden, als voor vervreemdingsvoordelen, zoals bij verkoop.

Verschillende soorten aandelen


Als een vennootschap verschillende soorten aandelen heeft, heeft de belastingplichtige ook een aanmerkelijk belang als hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal van een soort aandelen aandeelhouder is. Aandelen behoren tot een aparte soort aandelen als zij op enigerlei wijze van elkaar verschillen en daardoor niet dooreen leverbaar zijn. Een uitzondering op deze hoofdregel geldt voor aandelen die zich uitsluitend van andere aandelen onderscheiden doordat daaraan een benoemingsrecht is verbonden, of doordat voor die aandelen een bijzondere aanbiedingsregeling of een daarmee vergelijkbare regeling geldt. Deze aandelen worden niet als afzonderlijke soort aangemerkt.

Aparte soorten aandelen


Van aparte soorten aandelen is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:
  • het aandelenkapitaal bestaat uit aandelen met verschillende letters en eigen winstreserves; de aandelen verschillen in nominale waarde, tenzij de aandelen ñ in verhouding tot het nominale bedrag ñ in de dezelfde mate delen in de winstreserves en de aan de aandelen verbonden rechten overigens identiek zijn;
  • aan de aandelen zijn verschillende stemrechten verbonden;
  • de aandelen kennen verschillende preferenties (bijvoorbeeld bij dividenduitkering of bij liquidatie);
  • aan de aandelen zijn speciale rechten toegekend om belangrijke economische beslissingen over de (onderneming van de) vennootschap te nemen, zoals over fusie, splitsing, consolidatie, verkoop of afstoting van activa of wijzigingen in de aard van de onderneming. Deze rechten zijn essentieel en ingrijpender van betekenis dan de benoemingsrechten en het recht om de naam van de vennootschap te wijzigen.

Aandelen zonder stemrecht


Voor toepassing van de aanmerkelijkbelangregeling zullen na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel bv-recht aandelen zonder stemrecht, of met een beperkt stemrecht en winstrecht, als een aparte soort moeten worden beschouwd. Voor zover er sprake is van aandelen met bijzondere rechten geldt dat deze aandelen niet worden beschouwd als een aparte soort.

Omzetting van aandelen


Door middel van de uitgifte van aandelen zonder stemrecht of winstrecht zal een aanmerkelijkbelangpositie gebaseerd op ìgewone aandelenî niet wijzigen. Een pakket aandelen zonder stemrecht, of met een beperkt stemrecht en winstrecht kan wel op zichzelf een aanmerkelijk belang gaan vormen. Verder is het denkbaar dat aandelen van een bepaalde soort worden omgezet naar aandelen van een andere soort. Hierbij kan dan de vraag opkomen of sprake is van een vervreemding in de zin van de aanmerkelijkbelangregeling.

Fiscale consequenties


Dergelijke vragen spelen op dit moment al in situaties waarbij aandelen bijvoorbeeld worden omgezet naar preferente aandelen of letteraandelen of worden gecertificeerd. In een besluit van 23 november 2006 (CPP2006/2674M) wordt dieper ingegaan op de fiscale consequenties van het omzetten van aandelen. Bij een omvorming van aandelen in aandelen zonder stemrecht zijn de in dat besluit opgenomen voorwaarden voor de certificering van aandelen van overeenkomstige toepassing.

Gevolgen aanmerkelijk belang


Als een belastingplichtige een (soort-) aanmerkelijk belang krijgt door de verwerving van een nieuwe soort aandelen, kunnen hierdoor ook andere regelingen van de Wet inkomstenbelasting in beeld komen. Zo is het hebben van een aanmerkelijk belang van belang voor de terbeschikkingstellingsregeling. Een ander voorbeeld is de gebruikelijkloonregeling. Degene die, kort gezegd, arbeid verricht voor een lichaam waarin hij een (soort-) aanmerkelijk belang heeft, dient een gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. Ook voor de bedrijfsopvolgingsregeling voor de Successiewet is van belang of sprake is van een (soort-) aanmerkelijk belang.

Dienstbetrekking van bestuurders


De invoering van het wetsvoorstel bv-recht leidt niet tot aanpassing van de in de Wet op de loonbelasting opgenomen bepalingen over de dienstbetrekking van bestuurders en commissarissen. De bestuurders van bv's zijn en blijven werkzaam in privaatrechtelijke dienstbetrekking.

Dienstbetrekking commissaris


De arbeidsverhouding van commissarissen valt niet aan te merken als privaatrechtelijke dienstbetrekking. Om de commissarisvergoeding onder de werking van de loonbelasting te brengen, wordt in de Wet op de loonbelasting de arbeidsverhouding van een commissaris bij fictie beschouwd als dienstbetrekking. Door het wetsvoorstel bv-recht verandert de positie van de commissaris als onafhankelijke toezichthouder ñ en daarmee het karakter van de arbeidsverhouding van de commissaris ñ niet. Wel ontstaat de mogelijkheid dat een of meer aandeelhouders een eigen commissaris benoemen.

Overdrachtsbelasting


De voor de overdrachtsbelasting relevante gevolgen van het wetsvoorstel bv-recht zijn beperkt. In het recente verleden is er bij de bepaling van het belastbaar feit over de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam voor gekozen om slechts die aandelen in de heffing van overdrachtsbelasting te betrekken, die een ìbelangî in het onroerendezaaklichaam vertegenwoordigen. De term ìbelangî betreft een open norm waarvan de invulling afhankelijk is van feiten en omstandigheden en uiteindelijk plaatsvindt door de praktijk en jurisprudentie. Invoering van de flexibilisering van het bv-recht is geen reden om de Wet op belastingen van rechtsverkeer op dat punt te wijzigen.

Bijlagen:

Donderdag 1 juli 2010

Loonheffing
De positie van de fiets in de werkkostenregeling

In een brief aan de Tweede Kamer geeft minister De Jager van Financiën uitleg over de werkkostenregeling en in het bijzonder over de positie van de fiets binnen die regeling. De minister ziet geen reden om de vergoeding of verstrekking van een fiets over te hevelen van het algemeen forfait (1,4% van de totale fiscale loonsom) naar een gerichte vrijstelling. Als de fiets onder deze vrijstelling zou vallen dan zou hiermee alleen de aanschaf worden gestimuleerd en niet het gebruik ervan.

Forfait werkkostenregeling


Met ingang van 1 januari 2011 wordt in de loonbelasting de werkkostenregeling ingevoerd. Diverse bestaande fiscale regelingen, waaronder de bedrijfsfietsenregeling, komen onder een algemeen forfait op bedrijfsniveau. Tot een maximum van 1,4% van de totale fiscale loonsom kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen waarover geen belasting hoeft te worden betaald. Een werkgever kan dus binnen het forfait zelf bepalen in hoeverre hij zaken onbelast wil vergoeden of verstrekken aan zijn werknemers. Er geldt alleen een gebruikelijkheidstoets. Voorzover het forfait van 1,4% overschreden wordt, komt de belasting over het meerdere voor rekening van de werkgever door middel van een eindheffing van 80%.

Gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen


De werkkostenregeling kent ook enkele laag of op nihil gewaardeerde voorzieningen. Deze zijn in overwegende mate gerelateerd aan de werkplek. Binnen de werkkostenregeling is er een beperkt aantal gerichte vrijstellingen. Deze gerichte vrijstellingen gaan niet ten koste van het forfait van 1,4%. De gerichte vrijstellingen zijn bedoeld voor de belangrijkste zakelijke kosten, met de bijbehorende normeringen en beperkingen. Een van de gerichte vrijstellingen betreft de vergoeding van € 0,19 per zakelijke kilometer, waaronder woon-werkverkeer. Deze geldt ook voor reizen afgelegd met de fiets.

Bedrijfsfietsenregeling


De bedrijfsfietsenregeling valt niet onder de gerichte vrijstellingen maar onder het algemeen forfait. Wel gaan er geluiden op om de vergoeding of verstrekking van een fiets over te hevelen van het algemeen forfait naar een gerichte vrijstelling om zo het fietsgebruik te stimuleren.

Aanschaf of gebruik


Los van de vraag of werkgevers en werknemers zich vooral zullen laten leiden door een fiscale stimuleringsmaatregel om een fiets aan te schaffen, zou een dergelijke gerichte vrijstelling alleen de aanschaf en niet het gebruik van die fiets stimuleren. De nieuwe werkkostenregeling stimuleert juist het gebruik van de fiets, aldus de minister. Dit was ook wat het kabinet en het parlement in 2009 voor ogen hadden om te stimuleren: het gebruik van de fiets naar de zaak en niet uitsluitend de fietsverkoop.

Fiets niet onder gerichte vrijstelling


Aan het onderbrengen van stimuleringsmaatregelen bij de gerichte vrijstellingen naast het algemeen forfait kleven bezwaren. De gerichte vrijstellingen zijn bedoeld voor de belangrijkste zakelijke kosten en niet voor vergoedingen/verstrekkingen met een duidelijk beloningskarakter zoals een fiets. Een gerichte vrijstelling voor de vergoeding of verstrekking van een fiets zou gezien de beoogde budgetneutraliteit bovendien een verlaging van het forfait betekenen van 1,4% naar 1,3% of lager. Ook zou zo'n gerichte vrijstelling bij de oude voorwaarden tot € 9 mln minder reductie van de administratieve lasten leiden.

Fiets blijft fiscaal voordelig


De minister benadrukt wel dat de fiets van de zaak met de komst van de werkkostenregeling fiscaal nog steeds zeer voordelig is. Door de werkkostenregeling wordt het zelfs eenvoudiger om een fiets zonder fiscale consequenties te vergoeden of te verstrekken. Voor de fiets geldt momenteel een onbelast bedrag van maximaal € 749 (bij een duurdere fiets is het meerdere belast), een apart bedrag voor accessoires van € 82 en geen maximum voor de fietsverzekering. Bovendien geldt de eis dat op minimaal 50% van de woon-werkverkeerdagen wordt gefietst en er de voorgaande twee jaar geen fiets is vergoed of verstrekt.

Aanvullende eisen vervallen


Deze voor de werkgevers en werknemers ingewikkelde, en voor de Belastingdienst moeilijk te controleren, eisen komen onder de werkkostenregeling allemaal te vervallen. Het staat werkgevers dan bijvoorbeeld vrij om werknemers een duurdere (elektrische) fiets te vergoeden of verstrekken zonder dat dit tot belastingheffing leidt, tenzij de forfaitaire ruimte wordt overschreden.

Cafetaria-regeling


Uiteraard kan een werkgever ook onder de werkkostenregeling een bestaande cafetaria-regeling continueren. Veelal worden dergelijke regelingen in het collectief arbeidsvoorwaardenoverleg overeengekomen. Voortzetting van de regeling leidt niet tot fiscale consequenties, voor zover de forfaitaire ruimte niet met andere vergoedingen en verstrekkingen wordt gevuld.

Onbelaste kilometervergoeding


Bovendien blijft het voor werkgevers mogelijk om het werkelijke gebruik van de fiets direct te bevorderen door hun werknemers € 0,19 per zakelijke fietskilometer, waaronder woonwerkverkeer, onbelast te verstrekken.

Bijlagen:

Woensdag 30 juni 2010

Fiscaal Procesrecht
Geen beroep bij belastingrechter tegen weigering ambtshalve vermindering

Het is niet mogelijk om beroep in te stellen bij de belastingrechter tegen een geweigerde ambtshalve vermindering. Een belastingplichtige kan wel een vordering instellen bij de burgerlijke rechter.

Weigering ambtshalve vermindering


Een belastingplichtige is het er niet mee eens dat de inspecteur niet overgaat tot ambtshalve vermindering van de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2000-2002. Hij gaat dan ook in beroep. Rechtbank Haarlem verklaart de beroepen echter niet-ontvankelijk.

Rechtbank onbevoegd


Hof Amsterdam beslist dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren om te beslissen over de beroepen van de belastingplichtige tegen de weigering om de aanslagen ambtshalve te verminderen. Uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) volgt dat beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld, als het een belastingaanslag betreft of een voor bezwaar vatbare beschikking.

Burgerlijke rechter bevoegd


Een weigering door de inspecteur om een aanslag ambtshalve te verminderen, wordt echter niet genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Volgens het hof had de rechtbank dan ook moeten aangeven dat de belastingplichtige uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen.

Bijlagen:

Dinsdag 29 juni 2010

Loonheffing
Levensverzekeringsbedrijven moeten loonheffing inhouden op periodieke uitkeringen invaliditeit

Levensverzekeringsbedrijven zijn verplicht om vanaf 1 januari 2010 loonbelasting en premie volksverzekeringen in te houden op periodieke uitkeringen en verstrekkingen in verband met invaliditeit, ziekte of een ongeval. Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting is hiervoor met terugwerkende kracht gewijzigd.
De inhoudingsplicht was eerder met een jaar uitgesteld naar 1 januari 2011. De reden hiervoor was dat de verplichting om loonheffing in te houden nog niet kon worden nagekomen door inkomensverzekeraars.

Levensverzekeringsbedrijven


Inmiddels is vast komen te staan dat uitstel tot 1 januari 2011 problemen oplevert voor lichamen die het levensverzekeringsbedrijf uitoefenen.  Uit contact met het Verbond van Verzekeraars blijkt dat levensverzekeringsbedrijven hun systemen juist op de inhouding van loonbelasting hebben ingeregeld. Uitstel tot 1 januari 2011 zou voor hen betekenen een aanpassing in hun systemen en dat is voor de duur van één jaar niet mogelijk. Daarom is nu het uitvoeringsbesluit loonbelasting met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 aangepast.

Levensverzekeringsbedrijven moeten vanaf die datum loonbelasting en premie volksverzekeringen inhouden op de periodieke uitkeringen en verstrekkingen in verband met invaliditeit, ziekte en ongeval.

Bijlagen:

Maandag 28 juni 2010

Inkomstenbelasting / Erf- en schenkbelasting
Notarissen mogen geen medewerking verlenen aan 'Edelweissroute'

Op 26 februari 2009 verscheen in de Telegraaf het artikel "witwasserij via erfenis". Volgens dit artikel maken avocaten en notarissen zich op grote schaal schuldig aan hulp bij het witwassen van naar schatting 160.000 Zwitserse nummerrekeningen voor Nederlanders. In een brief aan de Tweede Kamer geeft minister De Jager van Financiën aan wat de gevolgen zijn van de zogenaamde Zwitserse 'Edelweissroute' voor notarissen, advocaten en erfgenamen. Uit zijn antwoorden blijkt dat notarissen wettelijk verplicht zijn om hun medewerking te weigeren als belastingontduiking in het spel is.

Aangifte stellig en zonder voorbehoud


Als een advocaat of notaris als executeur aangifte doet voor de erfbelasting, is hij op gelijke wijze als een erfgenaam verplicht om de aangifte stellig en zonder voorbehoud te doen. Zijn ambts- of beroepsgeheim staat hier niet aan in de weg, aldus de minister. Advocaten en notarissen zijn voorts op grond van Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) gehouden om, in uitzondering op hun ambts- of beroepsgeheim, ongebruikelijke transacties te melden bij het daarvoor bestemde meldpunt van justitie.

Op de vraag of de minister bijzondere acties wil ondernemen als blijkt dat Nederlandse notarissen en advocaten meewerken aan difiscaliseer-constructies zoals de Edelweissroute, geeft de minister het volgende antwoord:

Fiscaal delict


Als executeurs bij het doen van aangifte bewust gegevens achterhouden die worden verlangd voor de heffing van erfbelasting, plegen zij een fiscaal delict. Daarnaast is een notaris wettelijk verplicht om zijn medewerking te weigeren als hij de overtuiging heeft dat de van hem verlangde diensten een ongeoorloofd karakter of oogmerk hebben, zoals dat het geval is bij belastingontduiking.

Tuchtrechtelijk vergrijp

Als een notaris dit verzuimt, pleegt hij een tuchtrechtelijk vergrijp. Ook een advocaat die bewust meewerkt aan belastingontduiking pleegt een tuchtrechtelijk vergrijp, aangezien hij in dat geval niet handelt zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De minister wijst vervolgens op de brief van minister Hirsch Ballin van Justitie van 5 maart 2010, over de toekomstige vormgeving van het toezicht op notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders. Voor wat betreft het notariaat is hieraan uitvoering gegeven in het reeds aanhangig wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt.

Ondertekening aangifte successierecht


Uitgangspunt bij het doen van aangifte voor de erfbelasting is dat iedere erfgenaam aangifte doet. De erfgenamen kunnen gezamenlijk aangifte doen, en dienen dan allen te ondertekenen. Wanneer er een executeur is aangewezen die aangifte doet, behoeft alleen deze executeur de aangifte te ondertekenen. De executeur vertegenwoordigt gedurende zijn beheer de erfgenamen/belastingplichtigen.

Erfgenaam niet 'buitenspel'


Een erfgenaam die op de hoogte is van een verzwegen bankrekening  kan hierdoor de tegoeden op een buitenlandse nummerrekening dan niet aangeven bij de Belastingdienst, als een meerderheid van erfgenamen of de executeur testamentair dit niet wil. De erfgenaam is dan 'buitenspel' gezet. De minister laat weten dat de verkrijger van een erfenis dan altijd voor zichzelf (en los van de andere verkrijgers, en ook als een executeur aangifte voor alle erfgenamen heeft gedaan) aangifte kan doen van zijn verkrijging uit een nalatenschap. Op die manier kan hij of zij het bij hem of haar bekende vermogen aangeven.

Navorderingsaanslag


Ook kan een erfgenaam die 'buitenspel' is gezet de hem of haar bekende feiten bij de Belastingdienst melden, zodat een navorderingsaanslag kan worden opgelegd over het juiste vermogen dat op de erfgenamen overgaat.

Wettelijke plicht tot ondertekening


De minister laat verder weten dat hij niet bereid is wettelijk te verplichten dat alle erfgenamen en alle executeurs testamentair, inclusief buitenlandse executeurs, de aangifte successierecht ondertekenen. Zowel diegene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte als de aangewezen executeur(s) zijn gehouden tot vervulling van al de bij de Successiewet 1956 opgelegde verplichtingen. Is er een executeur aangewezen dan is hij bevoegd om namens de erfgenamen aangifte te doen, dan wel is hij tot het doen van aangifte verplicht als alle erfgenamen buiten Nederland woonachtig zijn. Heeft hij de aangifte ondertekend dan is hij verantwoordelijk voor de juistheid daarvan.

Tekeningsbevoegdheid niet verboden


Een executeur testamentair advocaat kan, buiten medeweten van alle erfgenamen, tekeningbevoegd wordt gemaakt door een erflater op een nummerrekening, trust- en/of ander doelvermogen. De minister is niet bereid om dit te verbieden. Een zodanige tekeningbevoegdheid staat los van de belastingheffing.

Bijlagen:

Vrijdag 25 juni 2010

Inkomstenbelasting
Zorg bij overgang naar bv voor tijdige premiebetaling stakingslijfrente!

Om voor lijfrentepremieaftrek in aanmerking te komen moet de stakende ondernemer tijdig de verschuldigde koopsom betalen. Wanneer dit niet gebeurt gaat de aftrek aan zijn neus voorbij, zo leert een uitspraak van Hof Amsterdam.
In 2003 heeft de ondernemer zijn IB-onderneming gestaakt en ingebracht in een bv. Hij stelt dat hij bij de bv voor het bedrag van de stakingswinst een direct ingaande lijfrente heeft bedongen. Voor dit bedrag meent de ondernemer recht op lijfrentepremieaftrek te hebben.

Hof eens met de inspecteur


De inspecteur is het hier niet mee eens. In geschil is onder andere wanneer de lijfrenteovereenkomst tussen hem en de bv tot stand is gekomen. Om voor lijfrentepremieaftrek in aanmerking te komen, moet de verschuldigde koopsom uiterlijk voor 1 juli 2004 zijn betaald. De ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt, dat hij dit inderdaad heeft gedaan. Ook is onduidelijk wanneer de lijfrenteovereenkomst tot stand is gekomen, omdat in de lijfrenteovereenkomst geen datum staat vermeld. Het hof (Hof Amsterdam 28 januari 2010, nr. 2008/00301) is het dan ook eens met de inspecteur.

Voorwaarden lijfrentepremieaftrek


Bij staking van een IB-onderneming realiseert de belastingplichtige meestal stakingswinst. Deze stakingswinst kan als premie worden ingebracht in een lijfrentevoorziening. Onder voorwaarden is deze lijfrentepremie aftrekbaar. Een van deze voorwaarden is, dat de premie uiterlijk voor 1 juli van het jaar volgend op het jaar van staken daadwerkelijk is betaald of verrekend. De belastingplichtige mag de premie niet verschuldigd blijven.

Leeftijd en gezondheid


De hoogte van de lijfrentepremieaftrek in verband met staking van de onderneming is gemaximeerd. In de eerste plaats kan de aftrek niet meer bedragen dan het bedrag aan stakingswinst. In de tweede plaats geldt er een wettelijk maximum. De hoogte van dit wettelijk maximum verschilt afhankelijk van de leeftijd en gezondheid van de belastingplichtige en de lijfrente die wordt aangekocht.

Maximumbedragen


Voor 2010 gelden de volgende maximumbedragen:
  • Maximum aftrek € 433.053 . Voorwaarden: 1) De ondernemer is op het moment van staken 60 jaar of ouder, 2) de ondernemer is op het moment van staken voor 45% of meer arbeidsongeschikt en de lijfrente gaat binnen zes maanden na het moment van staken in en, 3) de ondernemer is overleden
  • Maximumaftrek: € 216.533. Voorwaarden: 1) De ondernemer is op het moment van staken 50 jaar of ouder, en 2) de lijfrente gaat direct in.
  • Maximumaftrek € 108.272 . In alle overige gevallen.

Op dit wettelijke maximum komen een aantal opgebouwde voorzieningen in mindering. In dit geval had de ondernemer in bovenstaande zaak een beroep gedaan op de tweede vrijstelling. Omdat hij jonger was dan 50 jaar, moest, om gebruik te kunnen maken van de tweede vrijstelling, de lijfrente direct ingaan. De ondernemer kon dit echter niet aantonen.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Donderdag 24 juni 2010

Inkomstenbelasting / Loonheffing
Bijtelling auto van de zaak gehalveerd door gezamenlijk gebruik

Een werkneemster gebruikt samen met de directeur één auto van de zaak. Omdat er sprake is van gezamenlijk gebruik verdeelt het hof Arnhem de bijtelling voor privégebruik naar redelijkheid tussen beiden. Dit houdt in dat de helft van de bijtelling voor rekening van de werkneemster komt.

Auto van de zaak


De werkneemster is in loondienst bij een bv en is de rechterhand van de directeur/enig aandeelhouder. De bv leaset van januari 2002 tot eind oktober 2005 een Chrysler Sebring 2.7 V6 met een cataloguswaarde van € 33.803 en daarna een BMW 318i New Executive met een cataloguswaarde van € 40.520. De werkneemster is bij de leasemaatschappij aangemeld als bestuurster van beide auto's. Zij rijdt naar relaties in het hele land.

Geen privégebruik


Na een boekenonderzoek legt de inspecteur haar navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op wegens privé gebruik van een auto van de zaak. De werkneemster bestrijdt de aanslagen ondermeer met verklaringen van de directeur, diens ex-echtgenote en een collega. Uit de verklaringen zou moeten blijken dat de werkneemster de auto's niet in privé heeft gebruikt en dat zij niet aan haar ter beschikking zijn gesteld.

Kilometeradministratie ontbreekt


Ook geeft de werkneemster aan dat zij de auto's alleen gebruikte voor het verrichten van haar werkzaamheden. Voor een groot gedeelte fungeerde zij louter als chauffeur voor de directeur. Zij heeft geen kilometeradministratie bijgehouden omdat zij van de noodzaak daarvan volstrekt niet op de hoogte was. Als sprake zou zijn geweest van een ter beschikking gestelde auto zou haar belastingadviseur haar daar wel op gewezen hebben, aldus de werkneemster. Die verzorgde immers ook de administratie van de bv en wist van het bestaan van de auto's.

Gezamenlijk gebruik


Anders dan de rechtbank, beslist het hof dat de personenauto's aan de werkneemster ter beschikking zijn gesteld. Zij komt niet met het tegenbewijs dat zij minder dan 500 kilometer met de auto's privé heeft gereden. Toch is het beroep van de werkneemster gegrond, omdat blijkt dat zij een (zeer) groot deel van haar werk samen met de directeur doet. Hierdoor kan worden aangenomen dat de auto's, zowel aan haar als aan de directeur ter beschikking zijn gesteld.

Redelijke verdeling


Volgens het hof is er echter ook geen gezamenlijk tegenbewijs geleverd. Het hof besluit daarop het voordeel in redelijkheid te verdelen over de werkneemster en de directeur. Op basis van de door de werkneemster overgelegde verklaringen en de gedingstukken rekent het hof in goede justitie de helft van de bijtelling toe aan haar. Het hof vermindert de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.

Bijlagen:

Woensdag 23 juni 2010

Wet Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM)
Versoepeling inrichtingseisen bestelauto vastgelegd in nieuw besluit mrb

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw beleidsbesluit gepubliceerd op het gebied van de motorrijtuigenbelasting. Het is een actualisatie van een oud besluit waaraan nieuwe beleidsstandpunten zijn toegevoegd. Ook is het beleid op één lijn gebracht met het beleidsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen.
In dit besluit zijn nieuwe standpunten opgenomen over, dan wel toegevoegd aan de volgende onderwerpen:
  • Inrichtingseisen voor bestelauto's zijn aangepast;
  • Meetmethoden laadruimte pick-up's;
  • Containers in een open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up;
  • Directeur-grootaandeelhouder en de gevolgen van het Van der Steen-arrest;
  • Aanvulling gehandicaptenregeling met faciliteiten geldend voor de BPM;
  • Begrip kampeerauto; draaistoelen, magnetron en stahoogte;
  • Bijzonder tarief multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen;
  • Bijzonder tarief PAM-voertuigen;
  • Overleggen vergunning voor en een verklaring van het gebruik van een taxi;
  • Gebruik motorrijtuig binnen het uitvaartbedrijf en schuifraam;
  • (Vervolg)verkeersopleiding behoort tot politietaken;
  • Terugwerkende kracht bij verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling;
  • Herstelbeleid buitenlandse kentekens.
Bijlagen:

Dinsdag 22 juni 2010

Erfbelasting
Aftrekbare posten van de nalatenschap

Minister de Jager van Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over de aftrekposten van de nalatenschap. Hierin keurt hij onder meer goed dat een belastinglatentie in aanmerking wordt genomen bij afkoop van een stamrecht. Wel geldt de voorwaarde dat de afkoop onderworpen is aan de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting. Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Belastinglatentie en kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule


Voor de verkrijging van een stamrecht geldt in de Successiewet een belastinglatentie van 30%. Een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule is voor de belastinglatentie een stamrecht voor zover de uitkering op de kapitaalverzekering wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente. Als de uitkering niet wordt aangewend voor de aankoop van lijfrente is sprake van een afkoop. Over deze afkoop is inkomstenbelasting verschuldigd.

Belastinglatentie bij afkoop


De minister keurt goed dat een belastinglatentie in aanmerking wordt genomen bij afkoop van een stamrecht. Hierbij geldt de voorwaarde dat de afkoop is onderworpen aan de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting. De uitkering is belast voor de inkomstenbelasting en de erfbelasting. Er is volgens de minister geen sprake van een ongerechtvaardigde cumulatieve heffing. Voor de erfbelasting is immers rekening gehouden met de (latente) inkomstenbelasting die is verschuldigd door de afkoop. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule zal de minister dan ook afwijzen.

Opeisbare conserverende aanslag door overlijden


Belastingschulden worden alleen aangemerkt als schuld voor zover zij rechtens afdwingbaar zijn. Conserverende aanslagen kunnen een belastingschuld zijn als de betaling rechtens afdwingbaar is. Een conserverende aanslag kan door het overlijden opeisbaar worden. De conserverende aanslag is dan een schuld voor de erfbelasting. Er is echter geen sprake van een rechtens afdwingbare schuld voor de erfbelasting als het conserverende betalingsuitstel wordt gecontinueerd.

Fictieve vervreemding


Als de binnenlandse belastingplicht, anders dan door overlijden, ophoudt dan is er sprake van een fictieve vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen  en is inkomstenbelasting verschuldigd. De inkomstenbelasting wordt dan geheven in de vorm van een conserverende aanslag. Voor zo'n conserverende aanslag wordt ten hoogste tien jaar uitstel van betaling verleend als aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt voldaan.

Doorschuiven conserverende aanslag


Het overlijden van degene aan wie een conserverende aanslag is opgelegd is eveneens een (fictieve) vervreemding. Het uitstel van betaling wordt dan beëindigd. De belanghebbende (erfgenaam of legataris) kan echter een verzoek doen tot voortzetting van het uitstel. De conserverende aanslag wordt dan ëdoorgeschoven' naar de belanghebbende. Er is dan geen aanleiding om de conserverende aanslag als schuld toe te laten.

Geen verzoek om voortzetting


Als de belanghebbende geen verzoek om voortzetting van het uitstel doet, is de conserverende aanslag geen voorwaardelijke schuld meer. Bij de vaststelling van de hoogte van de nalatenschap wordt dan wel rekening gehouden met deze schuld. Als de belanghebbende het verzoek om voortzetting van het uitstel doet nadat de aanslag erfbelasting is opgelegd, is dat verzoek een nieuwe of nadere gebeurtenis die een navorderingsmogelijkheid oplevert.

Verhaalskosten voor erfbelasting betaald voor buitenlandse erfgenamen


De erfgenamen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de erfbelasting die is verschuldigd door verkrijgers die in het buitenland wonen. De erfgenamen kunnen kosten maken om de erfbelasting die door hen is verschuldigd door de aansprakelijkstelling te verhalen op buitenlandse verkrijgers. Betaling van die verhaalskosten leidt voor de erfgenamen niet tot een verlaging van de door hen verschuldigde erfbelasting.

Tevergeefs gemaakte kosten


In sommige gevallen is het redelijk om die kosten in mindering te brengen op hun eigen belastingschuld. Het moet daarbij gaan om reële gevallen waarin vergeefs kosten zijn gemaakt om erfbelasting die is verschuldigd door de aansprakelijkstelling te verhalen. De door de erfgenamen betaalde verhaalskosten door de aansprakelijkstelling, kunnen dan in mindering komen op hun belastingschuld. Iedere erfgenaam kan de verhaalskosten naar evenredigheid van zijn verkrijging uit de nalatenschap in mindering brengen op zijn erfbelastingschuld.

Bijlagen:

Maandag 21 juni 2010

Inkomstenbelasting
De Jager gaat tbs-regeling bij gemeenschap van goederen aanpassen

Op 15 januari 2010 heeft de Hoge Raad beslist dat de bestuursbevoegdheid en niet de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap bepalend is voor de toerekening van het resultaat uit een terbeschikkingstelling. Volgens minister De Jager van Financiën heeft deze uitspraak ongewenste gevolgen. Hij wil daarom de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap (50/50%-toerekening) in de wet vastleggen. Dit blijkt uit het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel fiscale verzamelwet 2010.

Bestuursbevoegdheid


De Hoge Raad besliste dat een vermogenbestanddeel moest worden toegerekend aan de belastingplichtige die de bestuursmacht over dit vermogensbestanddeel heeft. Als wordt aangeknoopt bij de bestuursbevoegdheid is de regeling volgens de minister, gemakkelijk te manipuleren.

Manipulatie


Een wijziging van de bestuursbevoegdheid is namelijk relatief eenvoudig te realiseren door een wijziging van de tenaamstelling. Zo kan een aan de eigen bv ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel bijvoorbeeld op naam van de minstverdienende echtgenoot worden gesteld, zodat de jaarlijkse inkomsten naar een lager tarief worden belast. Voor het echtpaar heeft een dergelijke wijziging geen financiële gevolgen; ieder blijft immers gerechtigd tot de helft van de huwelijksgoederengemeenschap. Bovendien zou het aanknopen bij de bestuursbevoegdheid leiden tot een budgettaire derving van € 10 miljoen per jaar.

Toerekening van 50/50%


Daarom wordt in de fiscale verzamelwet 2010 voorgesteld om in de wet vast te leggen dat het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel in geval van een algehele of beperkte gemeenschap van goederen moet worden toegerekend aan beide partners, ieder voor de helft (50/50%-toerekening). Er wordt dan aangesloten bij de economische gerechtigdheid van beide partners. De toerekening geldt alleen voor de terbeschikkingstelling aan de ìeigenî bv. In de praktijk betekent dit dat beide echtgenoten de helft van de voordelen van een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel, dat deel uitmaakt van een algehele of beperkte gemeenschap van goederen, moeten opgeven in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 

Nieuwe doorschuifregeling


Ook wordt voorgesteld om een nieuwe doorschuifregeling op te nemen in de terbeschikkingstellingsregeling. Bij een 50/50%-toerekening moet worden afgerekend als een belastingplichtige in gemeenschap van goederen huwt. Voor de aanmerkelijkbelangregeling bestaat voor deze situatie een doorschuifmogelijkheid. Het is de bedoeling dat een vergelijkbare doorschuifregeling ook gaat gelden voor de terbeschikkingstellingsregeling. Hiermee wordt voorkomen dat op dit punt huwelijkse voorwaarden, met de daaraan verbonden kosten, moeten worden opgesteld om afrekening bij huwelijk te voorkomen.

Overgangsrecht


Door de uitspraak van de Hoge Raad en de voorgestelde 50/50%-toerekening is in dit wetsvoorstel overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat belastingplichtigen ervoor hebben gekozen om een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel in een belastingjaar van vóór deze wetswijziging alsnog geheel toe te rekenen aan de bestuursbevoegde echtgenoot. Dit overgangsrecht komt erop neer dat een geruisloze doorschuiving van de boekwaarde plaatsvindt als door het arrest of de voorgestelde 50/50%-toerekening een wijziging in de toerekening plaatsvindt.

Overige zaken


In het wetsvoorstel fiscale verzamelwet 2010 komen verder onder andere aan de orde:
  • Milieu-investeringsaftrek voor elektrische personenauto's.
  • Aanpassing peildatum box 3 in buitenlandsituaties.
  • Aftrek van uitgaven voor monumentenpanden wordt mogelijk voor buitenlandse belastingplichtigen.
  • Verhoging aanslaggrens inkomstenbelasting 2009 naar € 50.
  • Aanpassingen werkkostenregeling in de Wet op de loonbelasting 1964: dit betreft onder andere de waardering van voorzieningen op de werkplek, het keuzeregime en de beperking van de grondslag voor de berekening van de vrije marge (of forfaitaire ruimte) bij uitbetalingen aan anderen dan actieve werknemers. Verder gaat het om de regelingen over artiesten, beroepssporters en buitenlandse gezelschappen.
  • In de overdrachtsbelasting wordt het begrip economische eigendom uitgebreid.
  • De eenmalige extra verhoogde vrijstelling voor kinderen in de schenkbelasting mag ook worden aangewend voor aflossing van de eigen woningschuld en voor onderhoud en verbetering van de eigen woning.
Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel ingaat per 1 januari 2011, waarbij voor een aantal bepalingen inwerkingtreding met terugwerkende kracht gaat gelden.

Bijlagen:

Vrijdag 18 juni 2010

Dividendbelasting
Datum terbeschikkingstelling dividend bepaalt wanneer belasting verschuldigd is

Een vennootschap die dividend uitkeert aan haar aandeelhouder (natuurlijk persoon), is verplicht de dividendbelasting in te houden en aan de Belastingdienst te betalen. Volgens de Wet op de dividendbelasting moet de belasting worden ingehouden op het tijdstip waarop het dividend ter beschikking is gesteld. Dit is de dag waarop het dividend onvoorwaardelijk is vastgesteld, aldus rechtbank 's-Gravenhage. De dag waarop dividend werkelijk is uitbetaald aan de aandeelhouder is niet bepalend.

Aangifte dividendbelasting


De Algemene Vergadering van Aandeelhouders van een holding besluit op 10 juli 2009 om een dividend aan de directeur-grootaandeelhouder (dga) uit te keren. De holding doet op 10 augustus 2009 aangifte dividendbelasting. In het aangiftebiljet vermeldt zij dat op 10 juli 2009 een uitdeling van de winst ter beschikking is gesteld en dat hierover € 31.500 aan dividendbelasting moet worden afgedragen.

Verzuimboete


De dividendbelasting is op 15 september 2009 op de rekening van de Belastingdienst bijgeschreven. De inspecteur legt een verzuimboete op wegens het niet tijdig betalen van de dividendbelasting. De belasting moet aan de Belastingdienst worden betaald binnen één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De holding is het niet eens met de verzuimboete. Volgens de holding is het dividend namelijk pas ter beschikking gesteld op het moment van de werkelijke betaling aan de dga (12 september 2009).

Onvoorwaardelijke vaststelling


De rechtbank beslist dat het dividend op 10 juli 2009 onvoorwaardelijk is vastgesteld. Dit houdt volgens de rechtbank in dat het dividend op die datum vorderbaar is geworden en in de beschikkingsmacht van de aandeelhouder is gekomen. De datum van terbeschikkingstelling is dan ook 10 juli 2009. Dat de werkelijke betaling pas later heeft plaatsgevonden is volgens de rechtbank niet van belang.

Betalingstermijn


De betalingstermijn voor de door de holding af te dragen dividendbelasting eindigde één maand na de datum van terbeschikkingstelling van het dividend, te weten op 10 augustus 2009. De boete is dan ook terecht opgelegd aangezien de betalingstermijn met meer dan een maand is overschreden.

Bijlagen:

Donderdag 17 juni 2010

Omzetbelasting
Heffing btw privé-gebruik onroerend goed gaat veranderen

Vanaf 2011 verandert de manier van btw-heffing over het privé-gebruik van onroerende zaken. Er geldt straks een verplichte beperking van de btw-aftrek voor het privégebruik. Daar staat tegenover dat er in de toekomst geen btw meer wordt geheven over het privégebruik. Dit blijkt uit het door minister De Jager van Financiën ingediend wetsvoorstel implementatie Technische Herzieningsrichtlijn. Hierin wordt de Wet op de omzetbelasting gewijzigd. De bedoeling is dat het wetsvoorstel op 1 januari 2011 in werking treedt.

Huidige btw-regeling voor privégebruik onroerende zaken


Een ondernemer heeft de keuze investeringsgoederen die zowel voor bedrijfs- als voor privédoeleinden worden gebruikt voor de btw volledig tot zijn bedrijfsvermogen te bestemmen. Als hij dat doet, komt de bij de verkrijging van deze investeringsgoederen verschuldigde btw onder de huidige regelgeving in beginsel voor algehele en onmiddellijke aftrek in aanmerking. Het privégebruik van deze investeringsgoederen wordt vervolgens belast. Een en ander is een uitvloeisel van het Charles en Charles-Tijmens arrest van het Europese Hof van Justitie.

Herzieningstermijn van tien jaar


Wanneer een ondernemer bijvoorbeeld een onroerende zaak koopt en deze volledig tot zijn bedrijfsvermogen bestemt en als woon/werkpand gaat gebruiken, is de over de aanschaf van de onroerende zaak verschuldigde btw in het jaar van verwerving volledig aftrekbaar. Tegenover deze algehele en onmiddellijke aftrek staat wel een btw-heffing over het privégebruik van het pand. Voor de berekening van het bedrag van de heffing over dit privégebruik wordt onder meer aangesloten bij de voor onroerende investeringsgoederen geldende herzieningstermijn van tien jaar. De heffing over dit privégebruik wordt hierdoor over een periode van tien jaar uitgesmeerd, waarbij jaarlijks wordt gekeken naar de omvang van het privégebruik.

Nieuwe btw-regeling voor privégebruik onroerende zaken


De Technische Herzieningsrichtlijn maakt een einde aan de systematiek van algehele aftrek en heffing over het privégebruik van tot het bedrijfsvermogen behorende onroerende zaken. De Richtlijn introduceert voor deze gevallen een verplichte beperking van de btw-aftrek voor het privégebruik. Daar staat tegenover dat er in deze gevallen in de toekomst geen btw meer wordt geheven over het privégebruik.

Aftrekbaarheid naar evenredigheid


De btw over de uitgaven voor een tot het bedrijfsvermogen behorende onroerende zaak (zoals aanschaffings-, onderhouds- en renovatiekosten) kan dus slechts aftrekbaar zijn naar evenredigheid van het gebruik van de zaak voor bedrijfsdoeleinden, waarbij overigens geldt dat de aftrek, net als onder de huidige regeling, alleen kan worden geëffectueerd voor die bedrijfsdoeleinden waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat.

Correctiemechanisme


Daaraan gekoppeld regelt de Richtlijn tevens het instellen van een correctiemechanisme voor de aftrek, zodat rekening wordt gehouden met eventuele wijzigingen in het bedrijfs- en privégebruik van de betrokken onroerende zaak gedurende een periode van tien jaar. Dit is de periode die overeenkomt met de bestaande herzieningstermijn voor onroerende zaken. Dit correctiemechanisme geldt zowel voor op- als neerwaartse wijzigingen in het privégebruik.

Correctie van de aftrek


De correctie van de aftrek geschiedt volgens de reeds bestaande regeling voor de herziening van de aftrek voor investeringsgoederen, die ervoor zorgt dat rekening wordt gehouden met wijzigingen in het aandeel van handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat en handelingen waarvoor dat recht niet bestaat in de loop van de herzieningsperiode van tien jaar.

Voorbeeld


Voortbordurend op het hiervoor gegeven voorbeeld van een woon/werkpand betekent dit het volgende. Stel dat de verschuldigde btw over de aanschaf van het pand dat geheel tot het bedrijfsvermogen gaat behoren € 38.000 bedraagt en de ondernemer het pand voor 80% gebruikt voor bedrijfsdoeleinden waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat en voor 20% voor privédoeleinden. In dit geval kan de ondernemer € 30.400 (80% van € 38.000) op zijn btw-aangifte onmiddellijk in aftrek brengen. Er is dus sprake van een uitsluiting van de aftrek ter grootte van 20% (€ 7.600).

Wijziging privégebruik


Als het privégebruik vervolgens wijzigt, wordt de in aftrek gebrachte voorbelasting herzien. Stel dat het privégebruik in jaar 2 wordt uitgebreid naar 30%, dan moet de vooraftrek die aan dat jaar kan worden toegerekend, worden herzien. Dit betekent dat 10% van de aan jaar 2 toe te rekenen vooraftrek, dit is € 3.800 (€ 38.000/10 jaren), moet worden herzien. De herziening over jaar 2 bedraagt dus € 380 (10% van € 3.800, dan wel beperking aftrek € 1.140 verminderd met de al beperkte aftrek van € 760 = € 380). De wijzigingen in het privégebruik worden voor onroerende zaken gedurende een periode van negen jaren na het jaar van de aanschaf gevolgd.

Andere uitgaven


Voor andere uitgaven voor een onroerende zaak die tevens privé wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden zoals schilder- en timmerwerk, geldt dat de herziening van de aftrek alleen geschiedt bij de ingebruikneming en aan het einde van het desbetreffende kalender- of boekjaar. Is in dat jaar bij ingebruikneming de verhouding tussen privé en zakelijk gebruik bijvoorbeeld 30% en 70%, dan vindt de aftrek van de in rekening gebrachte belasting op dat moment plaats naar rato van deze verhouding. Vervolgens wordt aan het eind van dat jaar de aftrek eventueel herzien op basis van de verhouding tussen privé en zakelijk gebruik tijdens dat jaar. De aldus afgetrokken belasting wordt in latere jaren niet meer herzien.

Uitbreiding beperking


De beperking van de btw-aftrek voor privégebruik van de ondernemer geldt ook als een tot het bedrijf behorende onroerende zaak (ook) wordt gebruikt voor privédoeleinden van het personeel van de ondernemer, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden.

Investeringsgoed in privévermogen


De hiervoor beschreven nieuwe regeling geldt niet voor de situatie waarin een ondernemer ervoor kiest een investeringsgoed in zijn privévermogen te behouden. In dat geval is de btw voor het goed dat tot het privévermogen wordt gerekend hoe dan ook niet aftrekbaar. Hiertegenover staat dat het privégebruik van een tot het privévermogen behorende onroerende zaak niet wordt belast. Als een tot het privévermogen behorende zaak later toch nog geheel of gedeeltelijk zakelijk wordt gebruikt, kan de over de aanschaf in rekening gebrachte BTW niet alsnog voor gehele of gedeeltelijke aftrek in aanmerking komen.

Privégebruik roerende zaken


Voor roerende zaken is in de Technische Herzieningsrichtlijn een kan-bepaling opgenomen. De lidstaten mogen de hiervoor beschreven beperking van de btw-aftrek ook toepassen op roerende zaken van duurzame aard die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen. Ook gelet op de samenhang met de bredere problematiek van het privégebruik van onroerende zaken is ervoor gekozen om voor nu te volstaan met het implementeren van het verplichte onderdeel van de Technische Herzieningsrichtlijn.

Bijlagen:

Woensdag 16 juni 2010

Erfbelasting
Nieuw besluit over waarderingen bij een ouderlijke boedelverdeling

Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over diverse waarderingen voor de Schenk- en erfbelasting. Het besluit betreft de waardering van overbedelingsschulden bij een ouderlijke boedelverdelings-testament en ook de waardering van verkrijgingen uit voorwaardelijke ouderlijke boedelverdeling. Ook worden behandeld de waardering van het vruchtgebruik met interingsbevoegdheid en de waardering van het vrijgestelde waarde- en welvaartsvaste pensioen.
Het besluit is een actualisering van het besluit van 18 augustus 2006 (nr. CPP2006/1958M). Er zijn enkele redactionele aanpassingen maar geen inhoudelijke wijzigingen. Het besluit heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010.

Waardering overbedelingsschulden


Een ouderlijke boedelverdelings-testament (OBV) is onder het erfrecht vanaf 1 januari 2003 niet meer mogelijk. De op 1 januari 2003 al bestaande testamenten worden op grond van het overgangsrecht geëerbiedigd. Voor de waardering van de onderbedelingsvordering die voortvloeit uit de OBV, geeft de minister op twee punten een nadere toelichting. Het betreft het te hanteren rentepercentage als in het testament nog wordt verwezen naar het promessedisconto van de Nederlandsche Bank en de te hanteren sterftetabellen bij de omrekening van de enkelvoudige rente in een samengesteld rentepercentage.

Rentepercentage


In de testamenten volgens de OBV is vaak bepaald dat de langstlevende echtgenoot over de onderbedelingsvordering rente is verschuldigd. Voor de rentevoet wordt veelal aangesloten bij het promessedisconto van de Nederlandsche Bank. Nu dit disconto vervallen is, kan daarvoor in de plaats gesteld worden de depositorente van de Europese Centrale Bank.

Sterftetabellen


Een op het moment van overlijden van de overbedeelde erfgenaam opeisbare onderbedelingsvordering, met een enkelvoudige rente, wordt gewaardeerd op de nominale waarde verminderd met de waarde van het vruchtgebruik. Voor het bepalen van de waarde van het vruchtgebruik moet allereerst de enkelvoudige rente worden omgerekend naar een samengestelde rente. De waarde van het vruchtgebruik wordt vervolgens bepaald volgens de algemene regels die gelden voor de waardering van een vruchtgebruik.

Omrekening naar samengestelde rente


De waarde van een verkrijging voor de erfbelasting wordt vastgesteld naar het tijdstip van overlijden. Voor de bovengenoemde omrekening van enkelvoudige rente naar samengestelde rente moet in beginsel worden uitgegaan van de levensverwachting die bestaat in het jaar van overlijden. Hiervoor kunnen sterftetabellen worden gebruikt. De sterftetabel die betrekking heeft op het jaar van overlijden zal echter doorgaans nog niet verschenen zijn op het moment dat de aangifte wordt gedaan of de aanslag wordt vastgesteld. In dat geval kan dan ook de tabel van het jaar voorafgaand aan het overlijden worden gebruikt.

Te hanteren sterftetabel


Voor de omrekening van enkelvoudige rente naar samengestelde rente kunnen twee sterftetabellen worden toegepast:
  • de overlevingstafels van het CBS; of
  • de zogenaamde verlengde sterftetafels (GBM/GBV) van het Actuarieel Genootschap.

De tabellen van het Actuarieel Genootschap betreffen steeds een periode van vijf jaar (1995ñ2000, 2000ñ2005), terwijl die van het CBS jaarlijks verschijnen. Bezien vanuit een strikte wetstoepassing zullen doorgaans dan ook de CBS-tabellen gehanteerd moeten worden. Deze tabellen sluiten immers het beste aan bij het jaar van overlijden.

Soepel standpunt


Uit praktische overwegingen acht de minister het echter redelijk dat bij de omrekening van enkelvoudige rente naar samengestelde rente een soepel standpunt wordt ingenomen. Bij de bedoelde omrekening kunnen zowel de overlevingstafels van het CBS als de verlengde sterftetafels GBM/GBV van het Actuarieel Genootschap worden gehanteerd. Hierbij geldt de voorwaarde dat voor de aangifte voor de erfbelasting de op dat moment meest recente versie van de gekozen tabel wordt gehanteerd.

Voorwaardelijke ouderlijke boedelverdeling


Bij een OBV komt het voor dat de langstlevende echtgenoot de bevoegdheid heeft te kiezen voor een afwijkende verdeling (de tenzij-clausule). Soms heeft de afwijkende verdeling alleen betrekking op een gedeelte van de nalatenschap (de gedeeltelijke tenzij-clausule).

Gezamenlijk afwijken


Deze zogenoemde voorwaardelijke OBV kan worden gevolgd als de echtgenoten en kinderen samen afwijken. Uit diverse arresten van de Hoge Raad (arresten van 17 januari 1996, BNB 1996/112c en 5 november 1997, BNB 1998/8c) volgt, volgens de minister, dat een voorwaardelijke OBV ook rechtsgeldig is als alleen de langstlevende echtgenoot kan afwijken.

Artikel 30 Successiewet


Zolang de nalatenschap wordt verdeeld binnen de door de erflater in zijn testament aangegeven bevoegdheden is in deze situaties artikel 30 van de Successiewet niet van toepassing. Dit geldt zowel voor een tenzij-clausule als voor de gedeeltelijke tenzij-clausule. Artikel 30 van de Successiewet behandelt de verwerping of afstand van rechten.

Waardering verkrijgingen uit voorwaardelijke OBV


Als een of meer erfgenamen een uitgesteld opeisbare vordering verkrijgen, kan sprake zijn van een vruchtgebruik. Onderbedelingsvorderingen worden gewaardeerd volgens de vruchtgebruikberekening (artikel 21, dertiende lid, van de Successiewet). Als gebruik wordt gemaakt van de tenzij-clausule, komt de OBV in zoverre niet tot stand. In dat geval wordt de verkrijging dan ook niet vastgesteld volgens de vruchtgebruikberekening.

Waarde economisch verkeer


Bij uitvoering van een gedeeltelijke tenzij-clausule, is de vruchtgebruikberekening alleen van toepassing voor zover uitvoering wordt gegeven aan de OBV. Voor zover wordt afgeweken van de OBV, worden de daarop betrekking hebbende verkrijgingen gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer.

Waardering vruchtgebruik met interingsbevoegdheid


Een schenker kan zich bij een schenking het vruchtgebruik met interingsbevoegdheid voorbehouden. De waarde van een dergelijke verkrijging moet voor de schenkbelasting worden bepaald volgens de algemene regels die gelden voor de waardering van een vruchtgebruik. Bij de waardering wordt geen rekening gehouden met de interingsbevoegdheid. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule wijst de minister dan ook af.

Waardering vrijgestelde waarde- en welvaartsvaste pensioen


Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 28 januari 1976 beslist dat een geïndexeerde lijfrente een periodieke uitkering tot een onzeker bedrag is. Deze lijfrente moet dan ook worden gewaardeerd volgens de vruchtgebruikberekening. De vraag is in hoeverre deze uitspraak ook geldt voor de waardering van waarde- en welvaartsvaste pensioenen.

Goedkeuring


Op grond van een redelijke wetstoepassing en op praktische gronden keurt de minister goed dat voor de waardering (en de premieaftrek) van vrijgestelde pensioenen geen rekening wordt gehouden met de indexatie van die pensioenen.

Bijlagen:

Dinsdag 15 juni 2010

Inkomstenbelasting
Nieuwe beleidsstandpunten over eigenwoningrente

Minister De Jager van Financiën heeft het besluit over de eigenwoningrente aangepast. Het besluit bevat diverse verduidelijkingen voor de praktijk en er zijn nieuwe beleidspunten in opgenomen. Zo is de vrije keuze toegevoegd van toerekening als een deel van de eigen woning naar box 3 verhuist. Verduidelijkt is dat bij overgang naar box 3 de eigenwoningschuld niet meer bedraagt dan het deel van de schuld dat overeenkomt met het deel van de oorspronkelijke aankoopprijs dat kan worden toegerekend aan het box 1-gedeelte.

Gemengde leningen


Leningen kunnen zijn aangewend voor verschillende doeleinden. Zo kan één lening zijn afgesloten voor zowel de eigen woning als voor een consumptieve besteding. Het leningdeel voor de eigen woning hoort in dat geval in box 1. Het leningdeel voor de consumptieve besteding hoort in box 3. Het uitgangspunt is dat een aflossing op een gemengde lening pro rata wordt toegerekend aan het deel van de schuld dat betrekking heeft op de eigen woning en het deel dat is aangewend voor de consumptieve besteding in box 3.

Gedeeltelijke verhuur woning


Een lening wordt ook een gemengde lening als een deel van de woning niet langer als eigen woning wordt aangemerkt, bijvoorbeeld bij verhuur van een deel van de woning. Ook dan moet de eigenwoningschuld pro rata worden verminderd met het deel dat naar box 3 gaat (vermindering eigenwoningschuld).

 Oogmerkvereiste


Om praktische redenen keurt de minister goed dat ook wordt aangesloten bij het oogmerk van de belastingplichtige bij:
  • de aflossing van een gemengde lening; en
  • de vermindering van de eigenwoningschuld bij overgang van een deel van de eigen woning naar box 3.

Bij aflossing van de gemengde lening kan de belastingplichtige zelf kiezen aan welk vermogensbestanddeel of welk deel van de lening hij de aflossing toerekent. Bij overgang van een deel van de eigen woning naar box 3 is de resterende eigenwoningschuld maximaal het deel van de oorspronkelijke verwervingsprijs dat kan worden toegerekend aan het box 1-gedeelte. De keuze voor toerekening bij aflossing van de gemengde lening of bij overgang van een deel van de eigen woning naar box 3, moet de belastingplichtige maken in de aangifte inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar.

Voorbeeld pro rata toerekening


De woning is gekocht voor € 420.000. De eigenwoningschuld is € 300.000. Een derde deel van de woning wordt permanent verhuurd en gaat over naar box 3. Bij pro rata toerekening zou een eigenwoningschuld resteren van (2/3 van € 300.000=) € 200.000. Op grond van de goedkeuring resteert echter een maximale eigenwoningschuld van (2/3 van € 420.000=) € 280.000.

Verbouwing


Bij verbouwingen betaalt de belastingplichtige de kosten dikwijls gespreid. Hij moet dan een nauwkeurige financiële administratie bijhouden om de renteaftrek te berekenen. Het tijdstip van de aanwending van de lening is dan van belang. Als een lening nog niet (geheel) is besteed aan de verbouwing kan daarover een discussie ontstaan tussen de inspecteur en belastingplichtige.

Zesmaandsgoedkeuring


Om praktische redenen keurt de minister goed dat gedurende een periode van zes maanden na het afsluiten van de lening de rente en kosten van de lening steeds volledig in aftrek komen. Deze goedkeuring geldt alleen voor zover is voldaan aan het oogmerkvereiste. Als de verbouwing na zes maanden na het afsluiten van de lening nog niet is afgerond, geldt het volgende.

Einde zesmaandsperiode


Na het verstrijken van de zesmaandsperiode wordt de lening alleen als een eigenwoningschuld behandeld nadat ñ en voor zover ñ betalingen voor de verbouwing zijn gedaan. De volledige renteaftrek blijft ook dan over de eerste zes maanden in stand. Een restant van de lening behoort na de verbouwingsperiode of na zes maanden tot box 3. De inspecteur corrigeert in deze gevallen een evenredig gedeelte van de kosten van geldleningen (zonodig via navordering).

Verbouwingsdepot bij een lening vooraf


De belastingplichtige kan gebruik maken van een rentedragende rekening die hij speciaal voor de verbouwing heeft geopend (verbouwingsdepot).

Depotgoedkeuring


Om praktische redenen keurt de minister goed dat bij een verbouwingsdepot de betaalde en ontvangen rente na zes maanden tot gedurende twee jaren na het afsluiten van de lening als volgt worden behandeld. Na de eerste zes maanden is de rente niet meer volledig aftrekbaar. Op de aftrekbare rente komt in mindering de rente die wordt ontvangen op het depot. De betaalde rente drukt in zoverre niet. Uiteraard moet zijn voldaan aan de overige vereisten die voor de toepassing van de eigenwoningregeling gelden. Als binnen de termijn van twee jaren het verbouwingsdepot niet meer is bestemd voor de betalingen voor de eigen woning, eindigt de goedkeuring op dat tijdstip.

Geen saldering


Een restant van de lening behoort na de verbouwingsperiode of na twee jaar tot box 3. De inspecteur corrigeert in deze gevallen een evenredig gedeelte van de kosten van geldleningen (zonodig via navordering). De depotgoedkeuring geldt naast de zesmaandsgoedkeuring. Dat betekent dus dat gedurende de eerste zes maanden de betaalde rente voor de aftrek niet hoeft te worden gesaldeerd met de ontvangen depotrente. Deze goedkeuring geldt alleen voor leningen die zijn aangegaan in verband met een verbouwing.

Overige standpunten


Verder zijn in het besluit de volgende nieuwe standpunten opgenomen:
  • Herfinanciering van de eigen woning is mogelijk met behoud van renteaftrek als de oude lening direct wordt afgelost met de nieuwe lening.De goedkeuring voor herfinanciering bij schuldaflossing bij faillissement van een bank door verrekening geldt voor elke verrekening op grond van artikel 53 van de Faillissementswet.
  • Herbesteding van een box 3-lening leidt niet tot eigenwoningschuld. Herbesteding van een eigenwoningschuld voor verwerving, onderhoud, verbetering leidt wel weer tot een eigenwoningschuld.
  • De financiering van huurderslasten leidt niet tot een eigenwoningschuld.
  • Successierechtschulden en schulden (bij staking) van een onderneming zijn geen eigenwoningschuld. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule worden afgewezen .
  • Vanaf 1 januari 2010 kan de eigenwoningschuld ook bij doorstromers worden verhoogd met de lening voor de financieringskosten. Dit geldt ook voor leningen voor de financieringskosten die zijn afgesloten in 2004ñ2009.
  • De rentebeperking na de 30-jaarsperiode in samenhang met eerder gebruik vrijstelling kapitaalverzekering is aangevuld met eerder gebruik van de vrijstelling voor de spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning. Ook is een voorbeeld toegevoegd. Daarnaast wordt de 30-jaarsperiode bij partners behandeld.
  • De tekst van verkoop van (ondergrond van) de woning gevolgd door uitgifte in erfpacht is aangepast.
  • Borgstellingprovisie van kind aan de ouders kan aftrekbaar zijn.
  • Kosten voor renteverlaging bij waardestijging eigen woning.
  • Boete bij aflossing budgethypotheek.
  • Annuleringskosten lening.
  • Het beleid over rentebetaling door een ander is versoepeld.
  • Renteaftrek bij woonverenigingen.
Het besluit wordt in de Staatscourant geplaatst en treedt in werking de dag na uitgifte van de Staatscourant.

Bijlagen:

Maandag 14 juni 2010

Inkomstenbelasting
Nieuwe projecten tegen zwartspaarders en onbekend buitenlands vermogen

De minister van Financiën heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd waarin hij informatie geeft over een aantal nieuwe ontwikkelingen rond de aanpak van onbekend buitenlands vermogen en zwartspaarders.

Het betreft hier drie (deels) nieuwe projecten. nl.:
  • samenwerking met de overheid van de Nederlandse Antillen bij het achterhalen van Nederlandse betrokkenen bij Stichtingen Particulier Fonds;
  • aanpak van Nederlandse betrokkenen bij Liechtensteinse Stiftungen, mede op basis van via Duitsland verkregen informatie;
  • aanpak van anonieme creditcards en transparantie van buitenlandse bankrekeningen.
Verder vermeldt de minister dat sinds begin van dit jaar ruim 500 mensen gebruik hebben gemaakt van de inkeerregeling. Zij hebben daarbij een totaal aan onbekend buitenlands vermogen aangegeven van € 180.000.000. Gemiddeld ging het om € 350.000 per inkeerder. In 20 gevallen ging het om een vermogen van meer dan € 1.000.000.

Bijlagen:

Vrijdag 11 juni 2010

Fiscaal Procesrecht
Supermarkteigenaren frauderen met digitaal kassasysteem

Een bedrijfsleider brengt de belastingfraude via een kassasysteem door twee directeur-grootaandeelhouders (dga's) van een supermarkt aan het licht. De twee supermarkteigenaren gooien het voor de rechter op 'overmacht' maar de rechtbank is onverbiddelijk: een navordering vennootschapsbelasting en een boete.

Een bv exploiteert een supermarkt binnen een fiscale eenheid voor zowel de omzet- als de vennootschapsbelasting. Er zijn twee aandeelhouders en directeuren van de bv, de dga's. Zij zijn eveneens werkzaam in de supermarkt en houden onder meer toezicht op de caissières.

De bedrijfsleider is begin 2005 op beschuldiging van diefstal ontslagen. Het ontslag op staande voet is later echter ingetrokken en er is een schadevergoeding aan hem betaald. De bedrijfsleider verklaart op zijn beurt aan de FIOD dat de twee dga's door middel van onder meer retourbonnen structureel een deel van de omzet zelf zwart innen.

Bij het daarop volgende boekenonderzoek blijkt dat er van het digitale kassasysteem geen back ups zijn gemaakt en dat alle oude kassabonnen zijn gewist. In geschil zijn de vpb-navorderingsaanslag over 2001 en de vergrijpboete van 50%.

Overmacht


Rechtbank Breda vindt het niet geloofwaardig dat de gegevens tijdens het boekenonderzoek per abuis verloren zouden zijn gegaan. Het computersysteem geeft namelijk altijd een waarschuwing voordat gegevens definitief worden verwijderd. De bv beroept zich ten onrechte op overmacht.

Bewaarplicht


De gegevens van oude jaren zijn steeds gewist door de tapes, waarop de gegevens per het einde van elk jaar stonden, door latere back ups te laten overschrijven. Vanwege het niet voldoen aan de bewaarplicht, is de bewijslast terecht omgekeerd. De redelijke termijn is wel overschreden, zodat de rechter de boete verlaagd van € 5.753 naar € 3.164.

Bijlagen:

Donderdag 10 juni 2010

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Minister pakt betalingen 'zwarte' creditcards aan

Minister De Jager van Financiën heeft de Belastingdienst opdracht gegeven om betalingen met anonieme 'zwarte' creditcards in Nederland te achterhalen.
Het gaat om speciale creditcards en pinpassen die gekoppeld zijn aan bankrekeningen in (voormalige) belastingparadijzen. Deze rekeningen worden niet bij de Belastingdienst aangegeven en zijn naar verwachting goed voor honderden miljoenen euro's aan niet opgegeven vermogen.

Verhoogde boete


De fiscus voert momenteel overleg met de organisaties die creditcardbetalingen in Nederland verwerken om de eigenaren van deze rekeningen te kunnen achterhalen.

ìHet is onbestaanbaar dat mensen volledig anoniem via een buitenlandse bankrekening dure spullen kopen én belasting proberen te ontduikenî, aldus minister De Jager. ìDe Belastingdienst pakt misbruik hard aan. Niet voor niets is de boete voor dit soort gevallen verhoogd naar maximaal 300 procent.î

Locatie analyseren


Volgens informatie waar de Belastingdienst en FIOD over beschikken, worden met deze creditcards en pinpassen regelmatig dure goederen zoals juwelen gekocht. Daarnaast duiken deze cards regelmatig op bij pogingen tot beleggings- en BTW-carousselfraude.
­
De Belastingdienst beschikt nu over een methode om betalingen door Nederlanders uit te filteren door bijvoorbeeld de frequentie en de locatie van de betalingen te analyseren. Aan de hand van het rekeningnummer kan de fiscus vervolgens informatie opvragen over de eigenaar van de rekening.

30 miljard euro


De Jager sloot hiervoor afgelopen jaar enkele tientallen informatieuitwisselingsverdragen met voormalige belastingparadijzen. Nederlanders proberen naar schatting zo'n 30 miljard euro aan vermogen op buitenlandse rekeningen buiten het zicht van de fiscus te houden.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Woensdag 9 juni 2010

Inkomstenbelasting
De Jager jaagt op vermogende families

De Belastingdienst en de FIOD zitten een aantal "hele vermogende families" op de hielen die jarenlang voor zeker tientallen miljoenen euro's belasting hebben ontweken via constructies op de Antillen. Dat zei minister Jan Kees de Jager van Financiën vrijdag.
Die rijke Nederlanders hebben geprobeerd voor 1 januari hun geld dat ze uit het zicht van de Belastingdienst op de Antillen hadden geparkeerd bij stichtingen en trusts veilig te stellen. In totaal gaat het om een vermogen van enkele tientallen miljarden euro's, en per geval om tientallen miljoenen euro's.

De Belastingdienst kan tot twaalf jaar terug belasting opeisen. Zwartspaarders die betrapt worden betalen een boete van maximaal 300 procent.

Paniek


De Jager zei vrijdag dat er op Curaçao de afgelopen maanden sprake was van "paniek". Namen van vermogende families die de belastingen hebben ontdoken, wilde hij niet noemen maar mogelijk komen die uit als het Openbaar Ministerie overgaat tot strafvervolging. "De boetes van de Belastingdienst doen financieel veel meer pijn, maar het publiekelijk bekend worden is een veel grotere straf", aldus de CDA-minister.

De Antillenroute werd begin dit jaar illegaal door een wetswijziging die het voor Nederlanders onmogelijk maakt om hun vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden. Vervolgens bleek dat enige honderden van de Stichtingen Particulier Fonds nog voor de wetswijziging zijn "leeggeschud", aldus De Jager. Maar de fiscus wil nu weten waar het geld is gebleven.

Vrijdag werd ook duidelijk dat de Belastingdienst zwartspaarders op het spoor is die geld hadden bij 22 fondsen in Liechtenstein. De informatie is afkomstig van een cd-rom die Duitsland eerder aangekocht heeft.

Inkeer


Over een maand betalen mensen die tot inkeer komen en hun vermogen alsnog opbiechten een boete van 30 procent over de verschuldigde belasting, in plaats van 15 procent. Sinds begin dit jaar hebben ruim vijfhonderd inkeerders zich gemeld. In totaal is daarmee zo'n 180 miljoen euro opgespoord. In twintig gevallen ging het om een vermogen van meer dan 1 miljoen.

De meeste inkeerders hadden rekeningen in Zwitserland, België en Luxemburg. Vorig jaar werd voor ruim 2 miljard euro aan vermogen gemeld in het kader van de inkeerregeling.

De Jager stelde vrijdag dat de acties tegen zwartspaarders de schatkist op jaarbasis 250 miljoen euro aan extra inkomsten oplevert.

[ Bron: ANP ]

Dinsdag 8 juni 2010

Omzetbelasting
Ondanks summier zakelijk gebruik woning is btw aftrekbaar

Een ondernemer mag de btw over de bouw van zijn woning in aftrek brengen. Hof Leeuwarden beslist dat het aannemelijk is dat de ondernemer het voornemen had om in de woning een kantoorruimte in gebruik te nemen en dat hij ruim een jaar na de ingebruikneming van de woning aan dat voornemen uitvoering heeft gegeven.

Bouw woning met schuur


Een ondernemer verricht naast werkzaamheden voor zijn eenmanszaak, ook activiteiten met betrekking tot de stalling van caravans. Hij factureert gemiddeld één maal per twee weken voor de door hem verrichte werkzaamheden. In de periode 2003-2006 laat de ondernemer een nieuwe woning met een schuur bouwen. Hij rekent de nieuwbouwwoning met schuur tot zijn ondernemingsvermogen. Eind 2005 wordt de schuur voor het eerst in gebruik genomen voor de caravanstelling. De woning is op 2 juni 2006 in gebruik genomen. 

Kantoorinrichting ontbreekt


De inspecteur is van mening dat de ondernemer de btw over de bouw van de woning niet in aftrek kan brengen. Tijdens een bezoek van de inspecteur  op 31 mei 2007 blijkt namelijk dat de kantoorruimte nog niet is ingericht als kantoorruimte. Daarom legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op. Rechtbank Leeuwarden vernietigt de naheffingsaanslag.

Kantoorruimte in gebruik


Volgens het hof is het aannemelijk dat de ondernemer het voornemen had om in de woning een kantoorruimte in gebruik te nemen en dat hij ruim een jaar na de ingebruikneming van de woning aan dat voornemen uitvoering heeft gegeven. Het hof wijst er daarbij op dat kort na het bezoek van de inspecteur, de adviseur van de ondernemer heeft aangegeven dat de kantoorruimte inmiddels wel was ingericht als kantoorruimte.  Verder heeft de ondernemer in het eerste jaar andere ruimten in zijn woning gebruikt voor de kantoorwerkzaamheden voor zijn onderneming.

Btw aftrekbaar


De ondernemer heeft dus de woning als btw-ondernemer betrokken en ook bestemd voor zijn economische activiteiten. De inspecteur stelt nog tevergeefs dat voor het zakelijk gebruik een zekere ondergrens geldt. Het hof verwerpt deze stelling en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De ondernemer mag de btw over de bouw van zijn woning in aftrek brengen.

Bijlagen:

Maandag 7 juni 2010

Fiscaal Procesrecht
Beëindiging bestuurderschap per brief voorkomt aansprakelijkheid

Eindigt het bestuurderschap door uitschrijving uit het handelsregister of op het moment dat een bestuurder het bestuurderschap per brief opzegt? Volgens Advocaat-Generaal IJzerman (AG) is de opzeggingsbrief bepalend. Een voormalig bestuurder is daardoor onterecht aansprakelijk gesteld voor een omzetbelastingschuld van een bv.

Bestuurdersaansprakelijkheid


Een bestuurder wordt door de ontvanger van de Belastingdienst aansprakelijk gesteld, voor een op 15 maart 2000 ontstane omzetbelastingschuld van een bv. Volgens de ontvanger is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De bestuurder heeft zijn bestuurderschap opgezegd per brief van 29 februari 2000, maar staat uiteindelijk nog tot 11 december 2000 in het handelsregister ingeschreven.

De vraag die in deze zaak centraal staat is of het bestuurderschap is beëindigd door de opzegging door de bestuurder per brief en zo ja, welk gevolg dat heeft voor de aansprakelijkstelling.

Opzegging per brief


De brief van 29 februari 2000 begint met de woorden: 'Per heden wil ik niet meer als (nog steeds onbezoldigd) directeur (...) in het Handelsregister (...) geregistreerd staan.

Uitschrijving na beëindiging bestuurderschap


De AG geeft in zijn conclusie aan dat iemand pas als bestuurder mag worden uitgeschreven  bij het handelsregister, nádat zijn bestuurderschap is beëindigd. Daarmee ligt het dan voor de hand dat bestuurder in deze zaak heeft beoogd zijn bestuurderschap te beëindigen en wel 'per heden'. Ook de in het vervolg van de brief genoemde omstandigheden wijzen daarop. De AG kan hier weinig anders dan een opzegging in zien.

Einde bestuurderschap


Volgens de AG is aan het bestuurderschap dan ook een einde gekomen door de opzegging per brief van 29 februari 2000. Dat betekent dat de bestuurder onterecht aansprakelijk is gesteld voor de omzetbelastingschuld die is ontstaan door de levering van een perceel bouwgrond op 15 maart 2000, dus na de beëindiging van zijn bestuurderschap. De AG adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie van de bestuurder gegrond te verklaren.

Bijlagen:

Vrijdag 4 juni 2010

Inkomstenbelasting
Ongebruikelijke terbeschikkingstelling door verkoop aandelen aan (schoon)moeder

Een echtpaar wil ontkomen aan de terbeschikkingstellingsregeling (tbs). Daarom verkopen zij hun aandelen in de bv aan hun (schoon)moeder. Helaas voor het echtpaar beslist rechtbank Arnhem dat hier sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De verhuur van het vastgoed aan de bv is belast in box 1.

Verkoop aandelen


Het echtpaar koopt op 1 juli 2006 een campingbedrijf. Zij brengen de onderneming - exclusief de grond en een werkplaats - eind 2000 in een bv in. De onroerende zaken worden verhuurd aan de bv. Eind 2001 verkoopt het echtpaar de aandelen in de bv voor € 4.600 aan (schoon)moeder.

Verhuur in box 1


(Schoon)moeder bemoeit zich niet met de gang van zaken van de camping en heeft er geen idee van wat er zich allemaal binnen de onderneming afspeelt. Bij een controle stelt de inspecteur dat de aan de bv verhuurde onroerende zaken niet behoren tot het box 3-vermogen van het echtpaar, maar dat de tbs-regeling van toepassing is. Hij legt daarom navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op.

Moeder geen stroman


De rechtbank verwerpt het standpunt van de inspecteur dat (schoon)moeder als een stroman moet worden aangemerkt die de aandelen voor het echtpaar houdt. De inspecteur heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het echtpaar met hun (schoon)moeder is overeengekomen dat het economische belang bij de aandelen voor rekening van het echtpaar zou blijven.

Ongebruikelijke terbeschikkingstelling.


De rechtbank beslist wel dat het echtpaar weliswaar geen aanmerkelijk belang heeft in de bv, maar dat hier sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De huurovereenkomst is namelijk in een aantal opzichten onzakelijk. Zo is bijvoorbeeld overeengekomen dat, tot 50% van de jaarhuur, alle kosten van onderhoud enzovoort voor rekening van de huurder komen. Verder is het volgens de rechtbank ook ongebruikelijk dat geen vergoedingsregeling bij het einde van de huur is overeengekomen en dat de huur niet is geïndexeerd. De rechtbank stelt daarom de inspecteur toch in het gelijk.

Bijlagen:

Donderdag 3 juni 2010

Fiscaal Procesrecht
Vrouw niet aansprakelijk voor belastingschulden van ex-man

Behoren belastingschulden tot de gewone gang van de huishouding in een gemeenschap tussen echtgenoten? De Hoge Raad vindt van niet. Het gevolg is dat een vrouw niet aansprakelijk is voor de helft van de belasting-en premieschulden van haar ex-man.

Afstand huwelijksgoederengemeenschap


De vrouw is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met een rijschoolhouder. In april 2004 is het echtpaar gescheiden en de vrouw heeft in juni 2004 afstand gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap. In 2006 wordt de vrouw door de ontvanger van de Belastingdienst voor de helft aansprakelijk gesteld voor de nog onbetaalde belasting-en premieschulden van haar ex-man.

Onterecht aansprakelijk


Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat de vrouw rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap en dus onterecht aansprakelijk is gesteld. Ook hof 's-Gravenhage bevestigt dat de vrouw onterecht aansprakelijk is gesteld. De belastingschulden van haar ex-man zijn namelijk niet aangegaan voor de gewone gang van de huishouding. De Staatssecretaris van Financiën gaat vervolgens in cassatie.

Gewone gang van de huishouding


In zijn cassatieberoep stelt de staatssecretaris dat belastingaanslagen, in het bijzonder aanslagen inkomstenbelasting, wel tot de kosten van de gewone gang van de huishouding behoren. Belastingbetaling dient per definitie plaats te vinden voorafgaand aan alle (andere) uitgaven voor de gewone gang van de huishouding. Omdat voor de belastingbetaling gelden moeten worden gereserveerd komt de verplichting tot belastingbetaling juist wél voort uit een verbintenis voor de 'gewone gang van de huishouding'. Verder wijst de staatssecretaris er op dat het inkomen waarover de niet-betaalde belasting en premie is geheven, tot de gemeenschap heeft behoord en ook ten goede is gekomen aan de gewone gang van de huishouding, dus aan beide echtgenoten.

Huishoudelijke schulden


De Hoge Raad ziet dit anders. In het Burgerlijk Wetboek (artikel 1:85) is de aansprakelijkheid geregeld voor huishoudelijke schulden. Uit dit artikel volgt dat beide echtgenoten voor het geheel aansprakelijk zijn voor verbintenissen aangegaan 'ten behoeve van de gewone gang van de huishouding'. De Hoge Raad beslist dat belastingschulden niet behoren tot uitgaven 'ten behoeve van de gewone gang van de huishouding'. Dit geldt ook voor belastingschulden die zien op de inkomstenbelasting. Betaling van laatstbedoelde belastingschulden strekt namelijk tot voldoening aan wettelijke verplichtingen jegens de overheid. Hierna resteert vrij besteedbaar inkomen dat kan worden aangewend voor uiteenlopende doeleinden, al dan niet voor de gewone gang van de huishouding.

Beroep ongegrond


Hiervan uitgaande kan niet worden gezegd dat deze belastingschulden strekken 'ten behoeve van de gewone gang van de huishouding'. Het beroep van de staatssecretaris is dan ook ongegrond.

Bijlagen:

Woensdag 2 juni 2010

Omzetbelasting
Kwartaalaangifte btw met een jaar verlengd

Ondernemers kunnen ook in 2011 kiezen of ze hun btw-aangifte per kwartaal of per maand doen. De ministerraad besloot vrijdag op voorstel van minister De Jager van Financiën de al bestaande mogelijkheid daarvoor te verlengen.
De verruimde mogelijkheid tot kwartaalaangifte ontstond in 2009. Eind 2010 zou de tijdelijke crisismaatregel vervallen, maar vanwege het succes wordt de regeling met een jaar verlengd.

Kwartaalaangifte


Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat steeds meer ondernemers hun btw-afdracht per kwartaal regelen. De afgelopen anderhalf jaar maakten ruim 100.000 ondernemers de overstap naar de kwartaalaangifte.

De kwartaalaangifte betekent een liquiditeitsimpuls voor het bedrijfsleven van enkele miljarden euro.

Minister De Jager: "Samen zijn de ondernemers die nu per kwartaal aangifte doen goed voor 90 procent van het totaal aan btw-inkomsten van de Staat. Dit hoge percentage bewijst het succes van de regeling, want in de jaren voor 2009 was dat slechts 5 procent. Wie per kwartaal aangifte doet, heeft gedurende het kwartaal meer geld in kas en is minder tijd kwijt aan zijn administratie. Maar onderaan de streep betalen deze ondernemers net zo veel belasting als ondernemers die de aangifte per maand regelen."

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Dinsdag 1 juni 2010

Fiscaal Procesrecht
Cassatieberoep strandt door te late motivering

De Hoge Raad verklaart het beroep van een aandeelhoudster niet-ontvankelijk, omdat de motivering van het beroep per fax één dag te laat is binnengekomen.

In beroep tegen heffingsrente


De aandeelhoudster heeft op 1 oktober 2006 haar aanmerkelijk belang aandelen verkocht. Er is een vervreemdingsvoordeel behaald van € 3.603.600. Op 17 november 2006 wordt een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over 2006. Tevens is € 14.292 heffingsrente in rekening gebracht. Deze is berekend over het tijdvak 1 juli 2006 tot en met 17 november 2006. De aandeelhoudster stelt dat geen heffingsrente berekend mag worden over de periode van 1 juli 2006 tot 1 oktober 2006, omdat het voordeel toen nog niet was genoten. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam stellen haar in het ongelijk. De aandeelhoudster gaat vervolgens in cassatie.

Motivering te laat


De Hoge Raad beslist dat het beroep van de aandeelhoudster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien de motivering daarvan per fax één dag te laat is ingekomen. Bij aangetekende brief van 4 maart 2009 heeft de griffier de aandeelhoudster namelijk in de gelegenheid gesteld het beroep binnen zes weken na de dagtekening van deze brief te motiveren. De termijn eindigde op 15 april 2009. De op 16 april 2009 ingekomen fax is dus te laat. Er is ook ambtshalve geen grond aanwezig voor het vernietigen van de uitspraak van het hof.

Bijlagen:

Maandag 31 mei 2010

Fiscaal Procesrecht
Betalingsonmacht ook melden als belasting wel betaald kan worden

Een bv kan vanwege computerproblemen geen aangiften doen, maar beschikt wel over voldoende middelen om de belastingschulden te betalen. Ook in dat geval moet betalingsonmacht gemeld worden, aldus Hof Arnhem. De bestuurder van de bv is terecht aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde belastingschulden.

Diverse naheffingsaanslagen


Een bv heeft over maart 2007 geen btw-aangifte gedaan en er is voor dit tijdvak ook geen omzetbelasting voldaan. Voor de loonbelasting is wel steeds maandelijks aangifte gedaan. Over de tijdvakken juli 2006 tot en met april 2007 heeft de bv de verschuldigde loonbelasting echter niet (volledig) afgedragen. De inspecteur heeft vervolgens diverse naheffingsaanslagen opgelegd voor een totaalbedrag van € 11.801.

Betalingsonmacht


Als blijkt dat de bv niet in staat is om de naheffingsaanslag loonbelasting (dagtekening 26 april 2007) over de tweede helft van 2006 te betalen, meldt haar bestuurder, op advies van zijn accountant, op 19 juni 2007 de betalingonmacht van de bv.

Bestuurdersaansprakelijkheid


De bestuurder is bij beschikking van 28 november 2007 aansprakelijk gesteld voor de betaling van de aan de bv opgelegde naheffingsaanslagen. In december 2007 gaat de bv failliet.

Betalingsonmacht tijdig gemeld


Rechtbank Arnhem beslist dat de bestuurder aannemelijk heeft gemaakt dat van betalingsonmacht pas sprake was toen de naheffingsaanslag loonbelasting over de tweede helft van 2006 werd opgelegd. Gelet op de betalingstermijn van deze aanslag heeft de bestuurder de betalingsonmacht tijdig gemeld. Er is geen reden om de bestuurder aansprakelijk te stellen. De inspecteur is het niet eens met deze beslissing en gaat in hoger beroep.

Meldingplicht


Volgens het hof heeft een belastingschuldige slechts de keuze tussen tijdig betalen of melden dat hij niet tot betalen in staat is. Dit betekent dat als een belastingschuldige, om wat voor reden dan ook, niet betaalt, hij de plicht heeft om dit te melden aan de ontvanger van de Belastingdienst. Dit geldt ook als de bv vanwege computerproblemen geen aangifte heeft kunnen doen. Het niet kunnen doen van aangifte ontheft de bv immers niet van de verplichting tot voldoening of afdracht van de belasting aan de ontvanger.

Melding betalingsonmacht te laat


Nu telkens binnen een maand na afloop van de tijdvakken, de tijdvakken vallen in de periode van juli 2006 tot en met april 2007, aan de ontvanger moest worden betaald, volgt daaruit dat de melding van de betalingsonmacht op 19 juni 2007 te laat is. In dat geval rust op de bestuurder de bewijslast om aannemelijk te maken dat het niet tijdig melden van de betalingsonmacht niet aan hem is te wijten.

Bestuurdersaansprakelijkheid terecht


De bestuurder geeft aan dat hij in de veronderstelling was dat pas een meldingplicht ontstond op het moment dat de bv over onvoldoende financiële middelen zou beschikken om de belastingen te kunnen betalen. Volgens het hof is deze veronderstelling niet juist. Omdat de bestuurder verder niets aanvoert, slaagt hij er niet in aannemelijk te maken dat het niet tijdig melden van de betalingsonmacht niet aan hem is te wijten. De bestuurder is daarom terecht aansprakelijk gesteld, aldus het hof.

Bijlagen:

Vrijdag 28 mei 2010

Inkomstenbelasting
Verhoging van gecombineerde heffingskorting zover er belasting is betaald

De minstverdienende partner die de gecombineerde heffingskorting wil verhogen, kan dat slechts doen tot het maximum van de door de meerverdienende partner verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen. Dat stelt de rechter in Den Haag.
Een stel is het hele jaar 2006 getrouwd. In de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2006 is de gecombineerde heffingskorting vastgesteld op € 1.990 en in twaalf maandelijkse termijnen aan de vrouw uitbetaald. De man heeft in 2006 geen inkomen. Zij heeft in 2006 een verzamelinkomen van € 3.091. Bij de definitieve IB-aanslag, stelt de inspecteur de gecombineerde heffingskorting vast op een lager bedrag, namelijk € 1.054.

Geen inkomen, geen belasting


In geschil is of de vrouw recht heeft op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting. Het hof concludeert dat de gecombineerde heffingskorting in beginsel niet meer bedraagt dan de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Kan zij haar heffingskorting niet volledig te gelde maken, omdat zij daarvoor onvoldoende inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd is, dan kan zij haar niet benutte deel van de gecombineerde heffingskorting verhogen, op voorwaarde dat haar man tot dit bedrag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd is.

In 2006 heeft M echter geen inkomen, zodat er voor de verhoging van de gecombineerde heffingskorting geen plaats is.

De gecombineerde heffingskorting


De gecombineerde heffingskorting bestaat uit het gezamenlijke bedrag van de standaardheffingskorting en de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering, de nabestaandenverzekering en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten. De standaardheffingskorting bestaat onder andere uit de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing. De gecombineerde inkomensheffing is het totaal van de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.

Volledige benutting heffingskortingen


De minstverdienende partner die zelf zijn algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlofkorting en levensloopverlofkorting niet optimaal kan benutten, kan deze heffingskortingen toch volledig benutten als zijn meerverdienende partner daar ruimte voor biedt. De minstverdienende partner kan deze heffingskortingen namelijk verhogen. Deze verhoging bedraagt maximaal de door de meerverdienende partner verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen. De verhoging van de heffingskorting wordt uitgekeerd aan de minstverdienende partner.

Algemene heffingskorting afgebouwd


De uitbetaling van de algemene heffingskorting wordt met ingang van 2010 in 15 jaar afgebouwd. In 2010 heeft de minstverdienende partner nog maar voor 86 2/3 % recht op uitbetaling van de algemene heffingskorting. Met deze maatregel wil de overheid stimuleren dat ook de minstverdienende partner gaat werken. Deze beperking geldt niet als de minstverdienende partner is geboren voor 1972 en voor gezinnen met kinderen jonger dan zes jaar.

Bijlagen:

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Donderdag 27 mei 2010

Civielrecht
Leg rechtsverhoudingen eenpersoons-bv schriftelijk vast

Veel rechtsverhoudingen tussen de directeur-grootaandeelhouder en zijn bv worden niet schriftelijk vastgelegd terwijl dat wel zou moeten gebeuren, zo waarschuwt Boitelle Belastingadviseurs BV.

In artikel 247 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is voor eenpersoonsvennootschappen bepaald dat rechtsverhoudingen tussen de enig aandeelhouder en de vennootschap schriftelijk moeten worden vastgelegd. Te denken valt aan:
  • arbeidsverhouding;
  • pensioenrechten;
  • onderlinge geldleningen;
  • borgstellingen;
  • managementactiviteiten.
Artikel 2:247 BW voor eenpersoonsvennootschappen is in de wet gekomen omdat het gevaar bestaat bestaat dat de enige aandeelhouder handelingen verricht ten eigen bate ten nadele van de schuldeisers. Als een bv-eigenaar verzuimt deze rechtsverhoudingen schriftelijk vast te leggen kan bijvoorbeeld de curator in het geval van faillissement deze rechtsverhoudingen ter zijde stellen.

Woensdag 26 mei 2010

Loonheffing
Door ex-werkgever betaalde dwangsommen zijn wel loon

De dwangsommen die door een ex-werkgever aan een voormalig werknemer zijn uitbetaald moeten als loon worden aangemerkt. De dwangsommen hangen zozeer samen met de voormalige dienstbetrekking van de werknemer dat zij, volgens Hof 's-Gravenhage moeten worden aangemerkt als te zijn genoten uit hoofde van die dienstbetrekking. In 2009 besliste de rechtbank nog dat de dwangsommen die zijn uitbetaald niet als loon kunnen worden aangemerkt.

Nakoming van pensioenvoorziening


Een werknemer is tot 1 april 2004 in dienst geweest bij een bv. Bij verstekvonnis van 21 juli 2004 is de bv, onder andere, veroordeeld tot nakoming van de contractueel toegezegde pensioenvoorziening op straffe van een dwangsom. De bv weigert aanvankelijk nakoming van de pensioenvoorziening. Daardoor is zij dwangsommen verschuldigd.

Dwangsommen


In december 2004 komt de bv de pensioenvoorziening alsnog na, maar weigert de dwangsommen te voldoen. De kantonrechter weigert bij vonnis van 16 november 2005 de dwangsommen op te heffen. In januari 2006 bereiken de bv en de voormalig werknemer een akkoord en stort de bv onder meer € 35 000 aan dwangsommen op de derdenrekening van de advocaat van de werknemer.

Loonbelasting


De advocaat heeft dit bedrag, na inhouding en afdracht van 52% loonbelasting/premie volksverzekeringen, aan de werknemer uitbetaald. De werknemer is het niet eens met de inhouding en komt in beroep.

Dwangsommen geen loon


De rechtbank beslist dat de dwangsommen niet als loon volgens de Wet op de loonbelasting kunnen worden aangemerkt. De ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen moet worden teruggegeven. De inspecteur komt in hoger beroep.

Dwangsommen wel loon


Het Hof is van oordeel dat de inspecteur in het hogerberoepschrift, correct heeft beargumenteerd dat het bedrag van € 35.000 aan dwangsommen zozeer samenhangt met de dienstbetrekking tussen de voormalig werknemer en de bv, dat dat bedrag kwalificeert als loon uit dienstbetrekking. De dwangsommen zijn namelijk onverbrekelijk verbonden met de verplichting van de bv als werkgeefster, om de werknemer het voor het verrichten van arbeid overeengekomen loon, waaronder ook de pensioengelden, te betalen. De dwangsommen zijn dan ook genoten uit de dienstbetrekking bij de bv.

Bijlagen:

Dinsdag 25 mei 2010

Inkomstenbelasting
Feitelijk tbs-einde is niet automatisch einde box 1-regime

De feitelijke beëindiging van een terbeschikkingstelling (tbs) houdt niet noodzakelijkerwijs ook het einde van het box 1-regime in. Omdat vaststaat dat een aandeelhouder landerijen heeft aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop van die landerijen, eindigt de terbeschikkingstelling pas na verkoop.

Hooglopende onenigheid


Een aandeelhouder en zijn broer houden de aandelen in een natuurontwikkeling bv. Samen zijn zij eigenaar van een boerderij met landerijen, die aan de bv worden verhuurd en verpacht. De broers hebben hoogoplopende onenigheid over de koers van de bv. Uiteindelijk leidt de onenigheid er toe dat de pachtovereenkomst tussen de aandeelhouder en de bv in 2001 wordt beëindigd. Beide broers betalen hierdoor een pachtontbindingsvergoeding aan de bv. Vervolgens zijn de activiteiten van de bv gesplitst.

Verkoop grond


Op 12 februari 2002 wordt de grond verkocht aan een projectontwikkelaar. Tot dat moment wordt de grond, vanaf 1 november 2001, gebruikt door de nieuw opgerichte bv van de broer. De inspecteur belast de verkoopwinst op de grond in 2002 als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De aandeelhouder is het daar niet mee eens. Volgens hem moet het resultaat in 2001 worden verantwoord. Rechtbank Leeuwarden is het eens met de aandeelhouder en beslist dat de feitelijke terbeschikkingstelling van de landerijen aan de natuurontwikkeling bv per 1 november 2001 is beëindigd.

Feitelijke terbeschikkingstelling


Hof Leeuwarden verwijst allereerst naar een arrest van de Hoge Raad (arrest nr. 08/00327) waarin deze beslist dat de tbs-regeling al van toepassing kan zijn vóórdat de feitelijke terbeschikkingstelling een aanvang heeft genomen. Dit houdt dan volgens het hof ook in dat de tbs-regeling niet hoeft te eindigen als de feitelijke terbeschikkingstelling eindigt. Vervolgens overweegt het hof dat een vermogensbestanddeel, dat na de staking van een onderneming wordt aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding, niet naar de privésfeer kan worden overgebracht. Dit geldt volgens het hof ook voor de tbs-regeling.

Geschikte gelegenheid tot verkoop


Het hof beslist dat de aandeelhouder en zijn broer de landerijen in 2001 hebben aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop van de landerijen. Bovendien hebben de landerijen in de periode tussen de ontbinding van de pachtovereenkomst en de verkoop ervan feitelijk geen andere aanwending gekregen. De stelling van de aandeelhouder dat de bron ophield te bestaan toen de feitelijke terbeschikkingstelling (op 1 november 2001) eindigde en dat de landerijen vanaf dat moment box 3-vermogen vormden, klopt daarom niet.

Winst belast in 2002


Dit betekent dat de landerijen in 2001 het resultaatsvermogen van de aandeelhouder niet hebben verlaten en zij bij de vervreemding (en levering) in 2002 nog steeds tot dat resultaatsvermogen behoorden. De inspecteur heeft dus terecht de met de verkoop van de landerijen behaalde winst in het jaar 2002 tot het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden gerekend.

Bijlagen:

Maandag 24 mei 2010

Loonheffing / Inkomstenbelasting
Jurisprudentie bepaalt contouren negatief loon

De discussie over negatief loon heeft een positieve ontwikkeling gebracht. De Hoge Raad heeft de veelal heersende opvattingen in de literatuur bevestigd dat positief en negatief loon elkaars tegenpolen zijn.
Daarmee is zeker nog geen einde gekomen aan de discussie over negatief loon, getuige de lopende cassatiezaken over de vrijwillig betaalde pensioenpremie drie jaar na einde dienstbetrekking en het verhalen van de WGA-premie op de werknemer. Over het positieve loonbegrip worden nog steeds rechtsvragen aan de Hoge Raad voorgelegd, dus waarom zou dat dan ook niet over negatief loon kunnen gebeuren. Op die manier kan het loonbegrip keurig blijven meeademen met de maatschappelijke ontwikkelingen rond de vraag wat moet worden verstaan onder al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Lees verder in het artikel in de download.

Bijlagen:

[ Bron: Vakblad voor de MKB-Adviseur (Kluwer) ]

Vrijdag 21 mei 2010

Inkomstenbelasting
Geen privé gebruik voor bestelauto met meerdere zitplaatsen

Ondanks dat in de cabine van een bestelauto meerdere personen kunnen zitten is de auto toch uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen. Er is dan ook geen sprake van een bijtelling, aldus Hof Arnhem. Omdat de ondernemer ook nog heeft aangetoond dat hij de auto voor minder dan 500 km per jaar privé gebruikt, kan ook geen onttrekking in aanmerking worden genomen.

Een zelfstandig ondernemer legt vloerbedekking bij klanten van diverse grote detailhandelsketens. Om zijn werk te kunnen uitvoeren beschikt hij over een bestelauto die tot het ondernemingsvermogen behoort.

Kenmerken bestelauto


Het betreft een Renault Master, een bestelauto met een lengte van circa 5,5 meter die is voorzien van een verhoogd dak. De laadruimte van de Renault is ingericht met vaste stellages voor materialen en gereedschappen. De afmetingen van de bestelauto zijn afgestemd op het vervoer van rollen vloerbedekking.

Meerdere zitplaatsen


In de bestuurscabine zijn voor drie personen zitplaatsen aanwezig, inclusief de bestuurder. Volgens de ondernemer zijn de overige zitplaatsen bestemd voor de bijrijder of de hulp bij het laden en lossen van rollen vloerbedekking.

Diverse navorderingsaanslagen


De inspecteur heeft het belastbaar inkomen van de ondernemer gecorrigeerd met onder meer een bijtelling over de cataloguswaarde van de Renault. Aan de ondernemer zijn over 2001, 2002 en 2003 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Volgens rechtbank Arnhem is de auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen. Bovendien heeft de inspecteur enig privé gebruik niet aannemelijk gemaakt. De inspecteur is het niet eens met deze beslissing en gaat in hoger beroep.

Uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen


Het Hof beslist dat de Renault, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, de specifieke inrichting en de afmetingen, moet worden aangemerkt als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Het wordt niet anders nu in de cabine plaats is voor het vervoer van meer personen dan enkel de chauffeur.

Privé-vervoer


Het feit dat de bestelauto ook kan worden gebruikt voor privé-vervoer van goederen of personen sluit immers niet uit dat sprake is van een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Voor het privé-vervoer kan, zij het niet op een forfaitair bepaalde wijze, een onttrekking in aanmerking worden genomen.

Geen privé-gebruik


De ondernemer heeft gemotiveerd betwist dat hij de bestelauto in de jaren 2001, 2002 en 2003 voor meer dan 500 km per jaar voor privédoeleinden heeft gebruikt. De inspecteur moet dan het tegendeel aannemelijk maken. Hij slaagt hier niet in en trekt zijn stelling tijdens de rechtszitting in.

Donderdag 20 mei 2010

Fiscaal Procesrecht
Belastingdienst Nijmegen maakt afspraken met mkb

De Belastingdienst in Nijmegen gaat met 250 bedrijven uit de regio afspraken maken over horizontaal toezicht. Dat meldt de Gelderlander.

Horizontaal toezicht betekent voor bedrijven dat de fiscus vooraf afspraken maakt over de belastingheffing in plaats van controles achteraf. Het zogeheten verticale toezicht met de gevreesde vliegende controles zal worden afgeschaft. De fiscale regels blijven gewoon bestaan maar de nieuwe vorm van samenwerking maakt het werk voor beide partijen eenvoudiger en efficiënter.

Niet alle bedrijven komen voor de regeling in aanmerking. "Het moeten goed georganiseerde bedrijven zijn met een deugdelijke administratie en bedrijfsvoering", zegt de fiscus.

[ Bron: Redactie Plein+ ]

Woensdag 19 mei 2010

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Regeling tijdelijke willekeurige afschrijving opnieuw verruimd

De regeling voor de tijdelijke willekeurige afschrijving (TWA) wordt opnieuw verruimd. Minister De Jager van Financiën heeft dat samen met minister Van der Hoeven van Economische Zaken besloten. Door de aanpassingen wordt het voor ondernemers makkelijker om de regeling beter te benutten. De bewindspersonen hopen met dat de verruiming tot een groter liquiditeits- en rentevoordeel resulteert voor ondernemers.

De tijdelijke willekeurige afschrijving werd begin 2009 ingevoerd, als één van de maatregelen om ondernemers door de crisis te helpen. In de praktijk bleek het in sommige gevallen voor ondernemers lastig om aan alle voorwaarden te voldoen. Door verruiming van de regeling kunnen investeringen uit 2009 - en later door de eerste versoepeling ook uit 2010 - volledig versneld worden afgeschreven. In het investeringsjaar met een maximum van 50% en het restant ñ anders dan tot nu toe ñ in één of meer van de volgende jaren.

De eis dat de ondernemer de investering (bijvoorbeeld een machine, auto of computersysteem) vóór 1 januari 2012 respectievelijk 1 januari 2013 in gebruik neemt, blijft wel gehandhaafd. De nieuwe TWA-regeling werkt terug tot en met 1 januari 2009. Op 1 januari 2011 vervalt de regeling weer.

Voorbeeld aanpassing TWA


Een ondernemer gaat eind 2009 verplichtingen aan voor de aankoop van een machine. In 2010 wordt 60% betaald en in 2011 de overige 40%. Begin 2011 wordt de machine geleverd en in gebruik genomen.
  • Onder de oude regeling kon de ondernemer alleen in 2010 50% willekeurig afschrijven. In 2009 was er geen willekeurige afschrijving mogelijk omdat de machine nog niet werd gebruikt en er niet aan het betalingscriterium werd voldaan. En ook in 2011 kon er niet willekeurig worden afgeschreven, omdat willekeurige afschrijving alleen mogelijk was in het investeringsjaar (2009) en het jaar daarna (2010).
  • In de nieuwe situatie kan de ondernemer in 2010 60% willekeurig afschrijven, en de rest in het jaar of de jaren daarna.
Daarmee kan de ondernemer uit dit voorbeeld in de nieuwe situatie de willekeurige afschrijving volledig benutten.

Bijlagen:

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Dinsdag 18 mei 2010

Arbeidsongeschiktheid
Veel zzp'ers verzekeren zich tegen arbeidsongeschiktheid

Het aantal zzp'ers (zelfstandigen zonder personeel) dat vorig jaar een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten, is fors toegenomen. Vooral vrouwen blijken zich graag tegen mogelijke arbeidsongeschiktheid te verzekeren: het gaat om een stijging van 9%.
Dat blijkt uit de jongste cijfers van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek (CVS) van het Verbond van Verzekeraars.

Helft


Inmiddels heeft volgens een woordvoerder van de koepelorganisatie van verzekeraars ongeveer de helft van de 630.000 zzp'ers in ons land een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Volgens hem is de groei opmerkelijk te noemen. Naast het groeiend aantal vrouwelijke zelfstandigen dat een verzekering afsloot, nam ook het aantal mannelijke zzp'ers toe. Bij de mannen ging het om een stijging van 1%.

Campagne


"Wellicht heeft de toename te maken met de campagne die het ministerie van Sociale Zaken vorig jaar is begonnen om zzp'ers te wijzen op de risico's mochten zij toch onverhoopt arbeidsongeschikt raken, en dat zij zich daar tegen kunnen beschermen met een verzekering. Daarbij hebben vrouwen een wat groter risicobewustzijn dan mannen. Dat kan ook verklaren waarom meer vrouwen een verzekering hebben genomen", verklaart een zegsman van het verbond.

Wat mogelijk ook een rol kan spelen, is de lagere premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Vroeger was het vrij duur voor een zelfstandige om zich te verzekeren, maar vandaag de dag is het door de concurrentieslag in de verzekeringsmarkt en door de variatie in de aanbieding van verzekeringen minder prijzig geworden. Bovendien sluiten ook steeds meer zzp'ers zich aan bij een collectiviteit.

Kortingen


Volgens The Future Group, een maatschap van zzp'ers, zijn er door de schaalvergroting leuke kortingen te bedingen voor allerlei verzekeringen.

Een woordvoerder: "Collectieve contracten bieden nu eenmaal veel schaalvoordelen. Hierdoor kun je een basisverzekering tegen een aantrekkelijke premie krijgen."

[ Bron: De Telegraaf ]

Maandag 3 mei 2010

'Voordelen stamrecht bv blijven groter dan banksparen en verzekeren'

Bij het aanwenden van een ontslagvergoeding zijn de voordelen van een stamrecht BV nog steeds doorslaggevend en groter dan die van banksparen of een stamrechtverzekering.

Dat blijkt uit verschillende onderzoeken die in de eerste maanden van 2010 zijn gedaan door stamrecht-bv-oprichters naar de voorkeuren ten aanzien van de verschillende aanwendingsmogelijkheden van een ontslagvergoeding.

Stamrecht vrijstelling


Tot 1 januari 2010 was het enkel mogelijk om middels een stamrechtverzekering of middels het oprichten van een stamrecht bv gebruik te maken van de stamrechtvrijstelling. In de stamrechtvrijstelling staat beschreven dat men onder voorwaarden nog geen belasting hoeft te betalen over een ontslagvergoeding.

Vanaf 1 januari 2010 is stamrecht banksparen geïntroduceerd. Met een stamrecht bankrekening kan men een ontslagvergoeding belastingvrij parkeren bij een banciare instelling.

Het oprichten van een stamrecht bv


Nu het eerste kwartaal van 2010 alweer ruim voorbij is blijkt dat de stamrecht bv veruit favoriet is vergeleken met de twee andere aanwendingsmogelijkheden (stamrechtverzekering en stamrecht banksparen).
Kiest men ervoor een stamrecht bv op te richten dan dient men een stamrechtovereenkomst op te stellen tussen de stamrecht bv en de schadeloosgestelde (de begunstigde).

In een dergelijke stamrechtovereenkomst staat onder andere beschreven dat de stamrecht bv een stamrechtverplichting heeft aan de begunstigde en dat er uiterlijk op de 65 jarige leeftijd, of ieder moment daaraan voorafgaand, een periodieke stamrecht uitkering moet plaatsvinden.

De voordelen van een stamrecht bv


Met een stamrecht bv heeft men verschillende voordelen en mogelijkheden die men niet heeft met de stamrechtverzekering en met stamrecht banksparen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om gelden te lenen van de eigen stamrecht bv en is het mogelijk om een eigen bedrijf op te starten vanuit een stamrecht bv.

De stamrecht bv mag gelden uitlenen. De stamrecht bv wordt vaak gebruikt om gelden te lenen en hiermee in privé de hypotheek van de bank over te nemen.

Men dient in alle gevallen wel een leningsovereenkomst op te stellen tussen de stamrecht bv (de geldverstrekker) en degene die de gelden leent. Een dergelijke leningsovereenkomst dient zakelijk te zijn en men dient rekening te houden met een zakelijk rentepercentage.

Stamrecht bv en het starten van eigen bedrijf


De stamrecht bv wordt vaak gebruikt om een eigen bedrijf te starten. Het starten van een eigen bedrijf is een aantrekkelijke mogelijkheid met een stamrecht bv. Men kan zakelijke kosten opvoeren en betalen met de bruto ontslagvergoeding.

De belastingdienst betaalt dus bijna de helft mee met uw bedrijfskosten en investeringen.

Stamrecht bv en het voeren van administratie


Met een stamrecht bv krijgt men te maken met het voeren van een administratie. Het voeren van een administratie voor een stamrecht bv is in de regel eenvoudig. Men dient gedurende het fiscale boekjaar alle bescheiden die betrekking hebben op de financiële aspecten van de stamrecht bv (bankafschriften, facturen, beleggingsoverzichten) te bewaren.

Na afloop van het boekjaar dient men een jaarrekening op te stellen en een aangifte vennootschapsbelasting in te dienen. Deze werkzaamheden mag men zelf verzorgen of administratiekantoor inschakelen.

Stamrecht bv en de kosten


Men dient bij het oprichten van een stamrecht bv rekening te houden met kosten. Deze kosten zijn onder te verdelen in oprichtingskosten en jaarlijkse kosten (onderhoudskosten). De onderhoudskosten liggen hoofdzakelijk gelegen in de eventuele kosten voor het voeren van een administratie, de jaarlijkse contributie voor de Kamer van Koophandel en bancaire kosten.

Ten aanzien van de oprichtingskosten is het aan te raden met verschillende belastingadvieskantoren een afspraak te maken. Men dient zich te laten voorlichten over de (vaste) oprichtingskosten en de daarbij behorende dienstverlening.

Een stamrecht bv kan in de toekomst worden verkocht of men dient de stamrecht bv op te heffen. Wanneer men komt te overlijden dan komen de aandelen van de stamrecht bv toe aan de erfgenamen en zal de stamrecht bv aan eventuele andere begunstigden gaan uitkeren. Het geld blijft dus altijd binnen de familie.

Donderdag 29 april 2010

Periodieke giften ook aftrekbaar zonder ANBI-status

Periodieke giften aan instellingen die vanaf 1 februari 2010 niet meer worden aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI), zijn onder bepaalde voorwaarden toch aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Dat heeft de minister van Financiën recent goedgekeurd.

Giften aan een ANBI zijn onder voorwaarden aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.

Regels


De regels om als ANBI te kunnen worden aangemerkt zijn gewijzigd. Daardoor heeft een aantal voormalige ANBI's deze status met ingang van 1 februari 2010 verloren.

Giften aan een dergelijke instelling zijn dan niet langer aftrekbaar. Dat is vervelend voor mensen die een periodieke gift doen. Bij het verlies van de ANBI-status door de instelling kunnen zij die gift tussentijds niet altijd beëindigen.

Lopende verplichtingen


De minister van Financiën heeft nu goedgekeurd dat bij lopende verplichtingen de periodieke giften toch aftrekbaar blijven.

Deze goedkeuring geldt niet als de schenker contractueel de periodieke gift kan beëindigen bij verlies van de ANBI-status door de instelling, maar dat niet doet en als de instelling een afgezonderd particulier vermogen heeft.

Bijlagen:

Woensdag 28 april 2010

Belastingdienst stelt informatie over nieuwe werkkostenregeling beschikbaar

Per 1 januari 2011 wordt een nieuwe regeling ingevoerd: de werkkostenregeling. Door deze regeling kan een werkgever maximaal 1,4% van het totale fiscale loon (de 'vrije ruimte') besteden aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor zijn werknemers.
Over het bedrag boven de vrije ruimte wordt loonbelasting betaald in de vorm van een eindheffing van 80%. Daarnaast kan een werkgever bepaalde zaken onbelast blijven vergoeden of verstrekken door gebruik te maken van de gerichte vrijstellingen.

Op de website van de Belastingdienst is nu meer informatie over de werkkostenregeling te vinden.

Kiezen voor de werkkostenregeling?


Het is niet verplicht gebruik te maken van de werkkostenregeling. Tot en met 2013 mogen ook de bestaande regels voor vrije vergoedingen en verstrekkingen gebruikt blijven worden.

Maar de werkkostenregeling heeft een aantal voordelen, aldus de Belastingdienst: "U kunt een vast percentage van de loonsom onbelast vergoeden en verstrekken; u hoeft de meeste vergoedingen en verstrekkingen niet meer op werknemersniveau in uw loonadministratie te registreren; u hoeft geen rekening meer te houden met de voorwaarden en beperkingen van de bestaande regels voor vrije vergoedingen en verstrekkingen: u krijgt meer vrijheid; u waardeert loon in natura tegen de factuurwaarde; u hoeft de factuur dan alleen in uw financiële administratie te boeken en niet ook in uw loonadministratie".

Arbeidsvoorwaardenbeleid


Om een goede keuze te kunnen maken tussen de werkkostenregeling en de bestaande regels, raadt de Belastingdienst aan nu al na te denken over het arbeidsvoorwaardenbeleid vanaf 2011. "U kunt inschatten hoeveel vrije ruimte u in 2011 hebt en of dit voldoende financiële ruimte biedt voor het beleid dat u wilt voeren. Als u voor de werkkostenregeling kiest, zult u hiervoor ook uw administratie moeten inrichten."

Website


Op het site-onderdeel www.belastingdienst.nl/zakelijk/loonheffingen/werkkostenregeling is informatie te vinden over de volgende onderwerpen:
  • Hoe werkt de werkkostenregeling?
  • Kiezen: wel of geen gebruikmaken van de werkkostenregeling
  • Buitenlandsituaties
  • Voorbeelden werkkostenregeling
  • Schema werkkostenregeling
  • Overzichten van gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen
[ Bron: Belastingdienst ]

Dinsdag 27 april 2010

Geen hypotheekrenteaftrek omdat woning niet in aanbouw is

Hof Den Haag beslist dat een woningeigenaar geen recht heeft op hypotheekrenteaftrek voor zijn boerderij over het jaar 2004. De boerderij kwalificeert in dat jaar niet langer als eigen woning omdat er geen sprake meer is van een woning in aanbouw.

Aankoop boerderij


De woningeigenaar koopt in juli 2002 een perceel grond met daarop een boerderij. Op dat moment woont hij in een andere eigen woning. De aankoop van de grond en de boerderij wordt gefinancierd met een hypotheek. De over deze hypotheek verschuldigde rente is in de jaren 2002 en 2003 in aftrek genomen. Dit is ook correct omdat toen nog aannemelijk was dat de -leegstaande- boerderij binnen twee jaar, na renovatie, door de woningeigenaar zou worden betrokken.

Sloop boerderij


In de loop van 2003 wordt echter duidelijk dat het Hoogheemraadschap de grond waar de boerderij op staat nodig heeft voor een reconstructie van de watergangen en de aanleg van een nieuw gemaal. Het betrekken, na renovatie, van de boerderij is dus niet meer mogelijk. De boerderij zal worden gesloopt en er zal elders op het perceel nieuwbouw gaan plaatsvinden.

Geen bouwactiviteiten


De inspecteur corrigeert de in 2004 afgetrokken hypotheekrente, omdat er volgens hem geen sprake is van een eigen woning. Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat de inspecteur de aftrek van de hypotheekrente voor het jaar 2004 terecht heeft gecorrigeerd. In 2004 is geen aanvang gemaakt met bouwactiviteiten voor de nieuwe woning. Ook is er in dat jaar geen bouwvergunning aangevraagd of verleend voor de nieuw te bouwen woning.

Hypotheekrenteaftrek


Hypotheekrenteaftrek is mogelijk als een woning kwalificeert als eigen woning. Ook een woning die leeg staat of in aanbouw is, is een eigen woning als die woning uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daarop volgende twee jaren als hoofdverblijf ter beschikking te staan.

Geen woning in aanbouw


Het hof is het eens met de rechtbank en de inspecteur en beslist dat de woningeigenaar geen recht heeft op hypotheekrenteaftrek voor de boerderij over het jaar 2004. Volgens het hof is in 2004 namelijk geen sprake meer van een woning in aanbouw, omdat er in dat jaar geen bouwactiviteiten zijn verricht. De door de woningeigenaar overgelegde bouwschetsen die eind 2004 zijn gemaakt, kwalificeren niet voldoende als voorbereidende handelingen voor een woning in aanbouw. Het hof bevestigt dan ook de uitspraak van de rechtbank.

Bijlagen:

Maandag 26 april 2010

Verplichte vrijval herinvesteringsreserve door andere economische functie

Voor het gebruik van de herinvesteringsreserve bij bedrijfsmiddelen waarop niet of langzaam wordt afgeschreven (zoals bijvoorbeeld een pand), geldt de eis dat het nieuwe bedrijfsmiddel bedrijfseconomisch gezien dezelfde functie moet hebben als de oude. Rechtbank Arnhem beslist dat de functie van een bedrijfspand in eigen gebruik wezenlijk verschilt van een aan een derde te verhuren pand. Omdat er niet langer sprake is van dezelfe economische functie, valt de herinvesteringsreserve vrij.

Fiscale eenheid


Een moedermaatschappij (bv) zit samen met twee dochtermaatschappijen in een fisale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. De eerste dochtermaatschappij is gespecialiseerd in de verkoop, ontwikkeling en productie van opleggers en aanhangwagens. De tweede dochtermaatschappij beheert de bedrijfspanden en verhuurt die aan de andere dochtermaatschappij.

Verkoop pand


In 2002 is één van deze panden verkocht, waarbij voor de behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve is gevormd. De herinvesteringsreserve is bestemd om een nieuw bedrijfspand te realiseren op een terrein dat al geruime tijd in bezit is van de moedermaatschappij.

Verlenging herinvesteringstermijn


Op 27 december 2005 heeft de moedermaatschappij verzocht om verlenging van de herinvesteringstermijn voor de aanschaf van het nieuwe bedrijfspand. De aanschaffing is wegens bijzondere omstandigheden vertraagd omdat er een procedure loopt tegen wijziging in het bestemmingsplan. Bij brief van 4 januari 2006 heeft de inspecteur te kennen gegeven de termijn te verlengen tot 31 december 2006.

Functiewijziging


Begin januari 2006 worden de aandelen verkocht van de dochtermaatschappij die gespecialiseerd is in de verkoop van opleggers en aanhangwagens. Volgens de moedermaatschappij zal het nieuwe pand aan een niet gelieerde bv worden verhuurd. De inspecteur stelt dat het pand hierdoor niet langer dezelfde economische functie heeft. In 2002 was het bedrijfspand in eigen gebruik bij de fiscale eenheid, terwijl het nieuwe bedrijfspand zal worden verhuurd aan een derde en dus als beleggingspand moet worden aangemerkt. Volgens de inspecteur moet daarom de herinvesteringsreserve in 2006 vrijvallen.

Vrijval herinvesteringsreserve


De rechtbank beslist dat de functie van een bedrijfspand in eigen gebruik wezenlijk verschilt van een aan een derde te verhuren pand. Uit de wetsgeschiedenis bljkt dat voor het begrip vervanging een ruim standpunt moet worden ingenomen, maar in dit geval gaat dit niet op omdat geen sprake is van eenzelfde economische functie. Het maakt niet uit dat de levensduur van het bedrijfspand en het beleggingspand even lang is. De inspecteur heeft terecht de herinvesteringsreserve in 2006 laten vrijvallen en aan de winst toegevoegd.

Bijlagen:

Vrijdag 23 april 2010

BV mag ten onrechte niet toegepaste afschrijving inhalen

Een bv heeft in de jaren 1993-2001 niet op een onroerende zaak afgeschreven. Rechtbank Arnhem beslist dat de bv hierdoor niet in overeenstemming met de wet en goed koopmansgebruik heeft gehandeld. Omdat er sprake is van een afschrijvingsfout is de foutenleer van toepassing en kan de bv alsnog een extra afschrijving van ruim € 1,5 miljoen euro in mindering brengen op de belastbare winst van 2002.

Bedrijfsverzamelgebouw


De bv koopt in 1986 een onroerende zaak. Ze maakt de onroerende zaak geschikt voor de verhuur. In 1992 is de onroerende zaak gereed om als bedrijfsverzamelgebouw te worden verhuurd. Tot en met 1991 wordt afgeschreven op basis van 10% van de boekwaarde. In 1992 wordt besloten om - met terugwerkende kracht - af te schrijven op basis van de aanschafwaarde. Op de gebouwen wordt 3% afgeschreven en op de installaties 10%. Dit leidt in 1992 tot een incidentele bate.

Geen afschrijving


Vanaf 1993 wordt de boekhouding van de bv door een nieuwe adviseur gedaan. Vanaf dat moment wordt niet meer afgeschreven op het bedrijfsverzamelgebouw. In 2002 - bij de overgang naar een nieuwe adviseur - wordt een extra afschrijving van ruim € 2 mln meegenomen in verband met het niet afschrijven op het bedrijfsverzamelgebouw. De inspecteur accepteert de extra afschrijving niet.

Geen restwaarde


De rechtbank overweegt dat zowel de bv als de inspecteur in 1992 bij het bepalen van de afschrijvingspercentages zijn uitgegaan van een restwaarde van de gebouwen en installaties van nihil. De rechtbank kan de inspecteur dan ook niet volgen in zijn stelling dat er geen ruimte meer is voor afschrijving gelet op de restwaarde van de bijgebouwen.

Goed koopmansgebruik


De rechtbank is van mening dat de bv niet in overeenstemming met de wet en goed koopmansgebruik heeft gehandeld door in de jaren 1993-2001 niet op de onroerende zaak af te schrijven. Volgens de rechtbank is er sprake van een afschrijvingsfout zodat de foutenleer van toepassing is.

Foutenleer


Als de foutenleer van toepassing is dan moet de fout worden hersteld in het oudste nog openstaande jaar. Nu 2002 het oudste nog openstaande jaar is en over de jaren 1993 tot en met 2001 geen navorderingsaanslag meer kan worden opgelegd, dient de extra afschrijving van € 1.590.948 in dat jaar te worden toegepast.

Bijlagen:

Donderdag 22 april 2010

Hoge Raad: bij reisverklaring zijn wel plaatsbewijzen nodig voor reisaftrek

De Hoge Raad heeft in een beknopt arrest antwoord gegeven op de vraag of plaatsbewijzen per se nodig zijn om in aanmerking te komen voor de reisaftrek indien men niet beschikt over een openbaarvervoerverklaring maar wel over een reisverklaring. Om in aanmerking te komen voor de reisaftrek voor het woon-werkverkeer per openbaar vervoer, moet men kunnen bewijzen dat men met een bepaalde regelmaat met het openbaar voervoer heeft gereisd.
­
Uit de tekst en de geschiedenis van de wetsbepaling over de reisaftrek volgt dat de werknemer het bewijs dat hij met een bepaalde regelmaat met het openbaar vervoer tussen woning en werk heeft gereisd, slechts kan leveren door de inspecteur op zijn verzoek een reisverklaring én de plaatsbewijzen te tonen.

Regelmaat aantonen


Met dit arrest geeft de Hoge Raad zijn eindoordeel over de vraag of men ook op een andere manier de regelmaat kan aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van bankafschriften met daarop de pinbetalingen voor de openbaarvervoerkaartjes. Niet dus.
­
Hof Amsterdam had echter deze vorm van bewijs in een feitelijke procedure van 22 december 2008 wel als aanvaardbaar bewijs beschouwd, maar in twee andere feitelijke procedures daarentegen niet.

Reisaftrek


Voor het regelmatige woon-werkverkeer met het openbaar vervoer bestaat onder voorwaarden recht op de reisaftrek. De reisaftrek is een aftrekpost naar een bepaald vast bedrag afhankelijk van de afgelegde reisafstand. De reisaftrek bedraagt in 2010 maximaal € 1.989 en wordt evenredig verminderd bij een kortere werkperiode dan een jaar en bij werkweken die gewoonlijk uit minder dan vier werkdagen bestaan.
­
Ook wordt de reisaftrek verminderd met eventuele van de werkgever ontvangen vergoedingen voor het met het openbaar vervoer afgelegde traject. De belangrijkste voorwaarden voor de reisaftrek betreffen:
­
1.Regelmatig woon-werkverkeer
Van regelmatig woon-werkverkeer is sprake als u ten minste eenmaal per week van uw woning naar uw werk gaat met het openbaar vervoer en waarbij u binnen 24 uur zowel heen als terug reist. Minimaal 40 keer heen en weer reizen in een kalenderjaar geldt óók als regelmatig woon-werkverkeer.
­
2.De reisafstand
De met het openbaar vervoer afgelegde reisafstand (woning-werk) moet meer dan 10 km bedragen.
­
3.Openbaarvervoerverklaring of reisverklaring
De met het openbaar vervoer afgelegde reisafstand moet blijken uit een door het desbetreffende openbaarvervoerbedrijf afgegeven openbaarvervoerverklaring of een door de werkgever afgegeven reisverklaring.

Aanvullende regelgeving


Naast de wettelijke bepalingen van de reisaftrek bestaat nog aanvullende regelgeving. Indien u beschikt over een reisverklaring en de reisaftrek claimt, kan de inspecteur u vragen om hem op verzoek uw reisverklaring en originele plaatsbewijzen te tonen. Indien u niet meer beschikt over de originele plaatsbewijzen, kan de inspecteur de reisaftrek weigeren.

Weigering terecht


De Hoge Raad heeft onlangs in een beknopt arrest beslist dat de weigering in zo'n geval terecht is. Uit de tekst en de geschiedenis van de wetsbepaling over de reisaftrek volgt dat de werknemer het bewijs dat hij met een bepaalde regelmaat met het openbaar vervoer tussen woning en werk heeft gereisd, slechts kan leveren door de inspecteur op zijn verzoek een reisverklaring én de plaatsbewijzen te tonen.
­
Met dit arrest velt de Hoge Raad een eindoordeel over de vraag of men ook op een andere manier de regelmaat kan aantonen, bijvoorbeeld door het overleggen van bankafschriften met daarop de pinbetalingen voor de openbaarvervoerkaartjes. Hof Amsterdam had deze vorm van bewijs in een feitelijke procedure van 22 december 2008 wel als aanvaardbaar bewijs beschouwd, maar in twee andere feitelijke procedures van 18 juni 2009 en 21 april 2008 daarentegen niet. De nu door de Hoge Raad uitgezette lijn is helder.

Woensdag 21 april 2010

Geen heffingsrente bij terugnemen ongevraagde voorlopige teruggave

Een inspecteur mag geen heffingsrente in rekening brengen als hij een ongevraagde voorlopige teruggave terugneemt. Dit is namelijk in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, aldus Hof Arnhem.
Een onderneemster doet samen met haar echtgenoot (ook ondernemer) aangifte inkomstenbelasting/premie volkverzekeringen 2005 via het digitale aangifteprogramma van de Belastingdienst voor ondernemers. De onderneemster doet aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5. Haar echtgenoot doet aangifte van een inkomen van € 193 en ingehouden loonheffing van € 784.

Aangifteprogramma


Het aangifteprogramma van de Belastingdienst berekent voor de onderneemster een teruggaaf van € 4664 (op basis van € 4665 bestaande aan heffingskortingen). Dit bedrag wordt aan haar overgemaakt via een (ongevraagde) voorlopige teruggave. Achteraf blijkt dat zij geen recht heeft op de heffingskortingen, omdat haar echtgenoot op grond van zijn aangifte te weinig belasting is verschuldigd.

Toelichting aangifteprogramma


In de toelichting bij het aangifteprogramma is het volgende opgenomen:
­
ìUitbetaling algemene heffingskorting: Als u in 2005 een inkomen uit werk en woning had dat lager was dan € 5.800 én u had in 2005 een fiscale partner, dan kunt u in aanmerking komen voor uitbetaling van de algemene heffingskorting.Uitbetaling van de algemene heffingskorting is afhankelijk van de belasting die uw fiscale partner verschuldigd is. Bij de voorlopige aanslag wordt de algemene heffingskorting aan u uitbetaald zonder rekening te houden met de belasting die uw fiscale partner verschuldigd is. De Belastingdienst kan daar namelijk pas rekening mee houden bij de definitieve aanslag. Het kan dus voorkomen dat u bij de voorlopige aanslag de algemene heffingskorting krijgt uitbetaald en deze bij de definitieve aanslag weer moet terugbetalen. Pas bij de definitieve aanslag blijkt immers dat uw fiscale partner onvoldoende belasting is verschuldigd.
­
Heeft uw fiscale partner een inkomen uit werk en woning dat hoger is dan € 14.400 (voor 65+ € 19.800), dan is de belasting die uw fiscale partner verschuldigd is in het algemeen voldoende om de algemene heffingskorting aan u uit te betalen.î

Definitieve aanslag


De inspecteur legt een definitieve aanslag op naar een te betalen bedrag van € 4664 vermeerderd met € 386 aan heffingsrente.

Zorgvuldigheidsbeginsel


Het hof beslist dat het in rekening brengen van heffingsrente wegens het terugnemen van de ongevraagde voorlopige teruggave in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Toen de onderneemster aangifte deed kwam zij volgens de wet Inkomstenbelasting niet in aanmerking voor de verhoging van de gecombineerde heffingskorting. De inspecteur heeft deze echter wel toegekend en bovendien (ongevraagd) aan haar laten uitbetalen via een voorlopige teruggave. Deze handelwijze is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De beschikking heffingsrente moet dan ook worden vernietigd. Ter zitting heeft de inspecteur zich met dit oordeel akkoord verklaard.

Bijlagen:

Dinsdag 20 april 2010

Wet Belastingen van Personenauto's en Motorrijtuigen
Over grijze gebieden en grijze kentekens / 20 april 2010

Bestelauto's met een zogenaamd grijs kenteken blijven voor veel ondernemers een belangrijk stuk gereedschap. In totaal rijden er dan ook zo'n miljoen in Nederland rond. Desondanks is er voor deze auto's fiscaal soms nog best wat onduidelijkheid.
Allereerst moeten we vaststellen wanneer er fiscaal sprake is van een bestelauto. De afbakening ten opzichte van een personenauto is in het algemeen redelijk duidelijk. De zogenaamde fiscale inrichtingseisen zijn daarvoor doorslaggevend. Onbekender is wat de consequentie is als de maximale toegestane massa meer is dan 3500 kg. Fiscaal is er dan in principe sprake van een vrachtauto, zodat bijvoorbeeld ook de forfaitaire bijtelling niet geldt.

Maar is dat ook het geval als er meerdere rijen zitplaatsen zijn? Uit een procedure over een Hummer H2 blijkt dat er dan alleen over een vrachtauto gesproken kan worden als de mogelijkheid tot personenvervoer ondergeschikt is aan het overige vervoer en kan niet gezegd worden dat het personenvervoer geen zelfstandige betekenis heeft.

Is er sprake van een bestelauto, dan kan de werkgever met name profiteren van een BPM-vrijstelling een een laag tarief motorrijtuigenbelasting. Voor de berijder zijn er in de bijtellingssfeer soms wat voordelen te behalen. Overigens is het niet gezegd dat er nooit iets zal gaan veranderen in de fiscale voordelen van de bestelauto. De Studiecommissie Belastingstelsel heeft begin april haar rapport gepubliceerd en constateert dat er vanuit milieuoogpunt 'gepleit kan worden voor het gelijk trekken van de belastingdruk op personenauto's en bestelauto's. Dit zou ook leiden tot een vereenvoudiging van de autobelastingen en zou uitvoeringskosten kunnen besparen. Verder zijn er wellicht ook nog mogelijkheden om de belasting op bestelauto's meer naar milieukenmerken te differentiëren'.

Zover is het echter nog lang niet, want het rapport van de Studiecommissie is slechts een eerste aanzet tot eventuele verbetering van ons belastingstelsel. De vraag is hoeveel er van deze voorstellen uiteindelijk in wetsvoorstellen terechtkomt.

Voor de berijder van een bestelauto blijft altijd de grote vraag hoeveel de bijtelling op zijn bestelauto bedraagt. Inmiddels zullen weinigen de fout meer maken dat de BPM (hoewel die niet op de factuur van een nieuwe bestelauto staat) niet in de bijtelling meegenomen wordt. Maar met name de hoogte van de bijtelling zorgt er voor dat er gekeken wordt naar eventuele uitzondering op de bijtelling. De bestelauto op de zaak achterlaten is vaak niet praktisch, evenmin als de eindheffing voor doorlopend wisselend gebruik. Ook een algeheel verbod op privégebruik is vaak onpraktisch en levert naheffingsrisico's voor de werkgever op. Blijft over de uitzondering voor bestelauto's die 'door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor goederenvervoer'.

Door nieuwe uitspraken van belastingrechters komt er steeds meer duidelijkheid over deze regeling op grond waarvan sommige bestelauto's zijn uitgezonderd van het vaste bijtellingspercentage.

Bij het tot stand komen van deze uitzondering is met name gedacht aan bestelauto's met slechts één stoel. In mei 2009 besliste de Hoge Raad al dat een heel grote bestelauto van een bloemist, voorzien van specifieke inrichting en met meerdere zitplaatsen, in aanmerking kwam voor deze uitzondering. Ook is er een uitspraak over een grote bestelauto (verlengd en verhoogd, zodat deze niet op normale parkeerplaatsen en in parkeergarages past) van een vloerbedekkinglegger. Ook in die situatie gold het vaste bijtellingspercentage niet, ook al had de auto twee zitplaatsen.

Inmiddels begint er ook jurisprudentie te komen over kleinere bestelauto's. Er loopt nog een verwijzingszaak over de auto van een stukadoor en recent heeft Gerechtshof Amsterdam zich uitgesproken over een Renault Kangoo met twee zitplaatsen. Deze viel ook onder de uitzonderingsregeling, omdat de auto als gevolg van het gebruik voor schilders- en schuurwerkzaamheden 'erg vies is en stinkt' en omdat de auto in de laadruimte is voorzien van een kunststof bak die alleen door een garagebedrijf verwijderd kan worden.

Uit deze rechtspraak ontstaat het beeld dat de uitzondering voor specifieke bestelauto's ruimer toepasbaar is dan alleen voor grote bestelauto's of bestelauto's met slechts één stoel. Wel is dan vereist dat de tweede stoel noodzakelijk is voor een bijrijder voor hulp bij laden en lossen of dat de bestelauto is voorzien van specifieke inrichting c.q. wordt gebruikt voor specifieke doeleinden.

Maandag 19 april 2010

Inkomstenbelasting-winst
De Jager: soepele houding bij urencriterium wél nieuw / 19 april 2010

Minister de Jager laat aan de Tweede Kamer weten dat zijn besluit van 8 maart 2010 (DGB2010/1710M) over het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek, wél een nieuw element bevat. De Belastingdienst zal namelijk enige 'soepelheid' betrachten bij de beoordeling van het urencriterium voor ondernemers. Dit betekent een verlichting van de bewijslast en meer ruimte voor de ondernemer om te kunnen voldoen aan het criterium van 1225 uur.

Tweede Kamerleden Blok en Elias hadden vragen gesteld aan de minister over zijn besluit van 8 maart 2010 rond het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. De Kamerleden vragen zich af wat de praktische betekenis van het besluit is, omdat ondernemers hun uren besteedt aan 'indirecte activiteiten' altijd al mogen meetellen voor het urencriterium.

'Soepele' houding Belastingdienst

De minister is van mening dat zijn besluit wel degelijk een nieuw element bevat en daarnaast een praktisch informatief doel heeft. Het nieuwe element in dit besluit is dat de Belastingdienst, in geval van mogelijke twijfel, voor de (crisis)jaren 2009 en 2010 soepelheid zal betrachten bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal bestede uren voor zakelijke activiteiten. De praktijk leert dat deze uren niet altijd eenduidig zijn te herleiden.

Indirecte uren

Dit geldt vooral bij uren besteed aan activiteiten die niet direct toerekenbaar zijn aan opdrachten, maar aan andere activiteiten met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Door de kredietcrisis kan een ondernemer meer tijd besteed hebben aan dergelijke activiteiten, zoals bijvoorbeeld acquisitie, waardoor het lastiger kan zijn voor de ondernemer om aan te tonen dat voldaan is aan het urencriterium.

Lichtere bewijslast

Deze soepelheid voor de genoemde jaren met betrekking tot de beoordeling of wordt voldaan aan het urencriterium betekent een verlichting van de bewijslast voor de ondernemer. Het verlangt dus een andere (soepeler) opstelling van de Belastingdienst. Door de soepelheid die de Belastingdienst moet betrachten, zal de ondernemer door bovengenoemd besluit meer ruimte krijgen om te voldoen aan het urencriterium, omdat de Belastingdienst de aannemelijkheid van de bestede uren eerder zal accepteren.

Praktisch doel

Daarnaast heeft dit besluit een praktisch doel. In dit besluit is ervoor gekozen om ondernemers ook te informeren over welke uren meetellen voor het urencriterium. Hoewel hierover de nodige jurisprudentie voorhanden is, blijkt dit niet altijd bij de ondernemers bekend te zijn.

Handvatten

Dit besluit dient er dus ook toe om de ondernemer handvatten aan te reiken en hem ervan bewust te maken welke uren mee kunnen tellen om te voldoen aan het urencriterium. Deze handvatten kunnen de ondernemer ook helpen om voor de komende jaren te zorgen dat alle uren besteed aan ondernemingsactiviteiten bijgehouden worden, zodat in de toekomst makkelijker aannemelijk gemaakt kan worden dat het aantal opgegeven uren ook daadwerkelijk zijn besteed aan ondernemersactiviteiten.

Bijlagen:

Vrijdag 16 april 2010

Successiewet
De gewijzigde bedrijfsopvolgingsfaciliteit / 16 april 2010

Bij de wijziging van de Successiewet was aan de titel van het wetsvoorstel toegevoegd: ëvereenvoudiging bedrijfsopvolging'. De paradox van een fiscale vereenvoudigingsoperatie is dat in plaats van de beoogde vereenvoudiging nog al eens het tegenovergestelde wordt bereikt. Dit geldt ook voor de gewijzigde bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
Zo gaan in de situatie van een indirect aanmerkelijkbelang twee verschillende criteria gelden, waarbij voor een indirect belang van ten minste 5%, zonder meer de toerekening plaatsvindt van de bezittingen en schulden van de dochtervennootschap aan de holding. Als echter sprake is van een indirect belang van ten minste 0,5%, maar minder dan 5%, geldt voor deze toerekening aanvullende eisen. Dus op dit punt geen vereenvoudiging.

Maar het kan nog bonter! De Successiewet is een verkrijgingsbelasting, die heft bij de verkrijger. De subjectieve vrijstelling, zoals die voor echtgenoten en kinderen of de objectieve vrijstelling, zoals de huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteiten sluit hierbij aan. Vanaf 2010 geldt dit echter niet langer met betrekking tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, aangezien een boedelfaciliteit is geïntroduceerd.

De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is een viertrapsraket met een vrijstelling voor het verschil tussen de liquidatiewaarde en de going concernwaarde, een vrijstelling voor het ondernemingsvermogen tot € 1 miljoen, een vrijstelling van 83% over de going concernwaarde boven de € 1 miljoen en ten slotte een betalingsfaciliteit over het restant van het ondernemingsvermogen.

Hoewel het lijkt dat de vrijstelling voor de objectieve onderneming van maximaal € 1 miljoen de regeling eenvoudiger maakt, geldt dat niet in alle situaties. Als twee erfgenamen ondernemingsvermogen erven met een waarde van € 2 miljoen, hebben zij samen recht op de 100%-vrijstelling tot € 1 miljoen en voor het meerdere recht op een vrijstelling van 83%. In totaal heeft dus iedere erfgenaam recht op een vrijtelling van € 915.000 (€ 500.000 + 83% van € 500.000).

Er moet echter niet alleen worden gekeken naar de waarde van het ondernemingsvermogen van de erflater of schenker, maar voor de vrijstelling van de objectieve onderneming moet ook worden gekeken naar het aandeel van de erflater of de schenker in de objectieve onderneming en het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De faciliteit wordt dus zelfs afhankelijk van omstandigheden buiten de boedel!

Stel A en B drijven een vennootschap onder firma (vof) met een going concern waarde van € 2.500.000 en B stelt hieraan het bedrijfspand met een waarde van € 500.000 ter beschikking, dan is de waarde van de objectieve onderneming € 3.000.000. Voor A is het ondernemingsvermogen € 1.250.000 (€ 2.500.000/2) en voor B € 1.750.000 (€ 1.250.000 + 500.000).

De 100%-vrijstelling moet evenredig worden verdeeld over de objectieve onderneming. De erfgenamen van A hebben dus recht op een 100%-vrijstelling van € 1.000.000 * 1.250.000/3.000.000 = € 416.667, terwijl de erfgenamen van B recht hebben op een 100%-vrijstelling van € 1.000.000 * 1.750.000/3.000.000 = € 583.334.

Uiteraard geldt in beide situaties een vrijstelling van 83% voor het restant van het ondernemingsvermogen, zodat de totale vrijstelling van de erfgenamen van A € 1.108.328 en B € 1.551.667 bedraagt. Voor de bepaling van hun vrijstelling hebben de erfgenamen van A dus ook de waarde van het pand nodig dat door B aan de vof ter beschikking wordt gesteld. Ronduit merkwaardig voor een belasting die heft over de verkrijging, terwijl het pand niet wordt verkregen!

Ook bij het schenken van een dochtervennootschap, zal voor de 100% vrijstelling moeten worden gekeken naar de waarde van de holding met alle dochtervennootschappen. Bij de verkrijging van een holding met 20 verschillende dochtervennootschappen, die in totaal een waarde van € 20 miljoen hebben, geldt de 100%-vrijstelling maar één keer.

Vrijstelling voor de ëobjectieve onderneming' is een gedrocht

Een dergelijke vrijstelling lokt natuurlijk fiscaal geïnitieerd gedrag uit, in de zin dat een dergelijke holding in 20 verschillende dochtervennootschappen worden gesplitst, zodat per vennootschap deze 100%-vrijstelling wordt verkregen. Om dit te voorkomen is in de uitvoeringsregeling een toerekeningsfictie opgenomen. Wettechnisch gezien is de vrijstelling voor de ëobjectieve onderneming' dus een gedrocht, die beter niet had kunnen worden ingevoerd. Door het opnemen van een vrijstelling voor de objectieve onderneming zijn de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten ingewikkelder geworden, dan het geval was.

Donderdag 15 april 2010

Fiscaal Procesrecht
Ook strafblad voor fiscale delicten / 12 april 2010

Per 1 oktober 2010 kan voor een fiscaal misdrijf of een fiscale overtreding door de Belastingdienst of de inspecteur een strafbeschikking worden vastgesteld. Dit betekent dat er een strafblad wordt ingevoerd voor fiscale delicten.
De fiscale beschikking kan aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen, zoals:
  • afstand doen van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
  • voldoening aan de Staat van een geldbedrag gelijk aan of lager dan het geschatte voordeel ñ met inbegrip van besparing van kosten ñ door de verdachte verkregen door middel van of uit het strafbare feit;
  • uitlevering aan de staat van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, dan wel voldoening van de geschatte waarde;
  • het alsnog voldoen aan een bij de belastingwet gestelde verplichting.
Bij een strafbeschikking is sprake van vervolging en strafoplegging zonder tussenkomst van de rechter. Tegen deze beschikking kan binnen veertien dagen verzet worden aangetekend. Bij verzet kan de Officier van Justitie de strafbeschikking definitief intrekken of wijzigen. Wordt niet aan de voorwaarden voor de strafbeschikking voldaan, dan kan de zaak alsnog voor de strafrechter worden gebracht.Strafblad

De Justitiële Informatiedienst beheert een register waarin justitiële gegevens staan vermeld, het zogenoemde justitieel documentatiesysteem. Fiscale overtredingen worden niet geregistreerd, fiscale misdrijven wel. Een fiscaal misdrijf is het opzettelijk niet, of niet juist doen van een aangifte, of het opzettelijk niet voldoen aan de in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen opgenomen meewerkverplichtingen. Er wordt dus een strafblad opgebouwd. Dat kan lastig zijn als een Verklaring omtrent het Gedrag moet worden aangevraagd voor bijvoorbeeld een sollicitatie.

Ook strafblad voor medepleger?

De vraag is nu of dat op grond van de 4e tranche Awb ook leidt tot een strafblad voor de adviseur als deze een boete krijgt opgelegd als ëmedepleger' van een fiscaal misdrijf. De bij een strafbeschikking opgelegde geldboete wordt geïnd door de Belastingdienst. Het Openbaar Ministerie zal samen met de Belastingdienst gezamenlijke richtlijnen maken voor de fiscale strafbeschikking.

Woensdag 14 april 2010

Fiscaal Procesrecht / Inkomstenbelasting
Gelijkheidsbeginsel voorkomt belasting op vorderbaar en inbaar loon / 14 april 2010

Zowel een vader als zijn dochter hebben beiden een salarisvordering op een bv. De belastinginspectie waar de dochter onder valt oordeelt dat de salarisvordering van de dochter niet vorderbaar en inbaar was. De belastinginspectie waar de vader onder valt oordeelt juist het tegenovergestelde. Rechtbank Haarlem stelt vast dat hier sprake is van gelijke gevallen bij vader en dochter, zodat vader zich met succes kan beroepen op het gelijkheidsbeginsel.

Dienstbetrekking

Vader en vijf andere ondernemers zijn door een directeur/aandeelhouder gevraagd om hun activiteiten onder te brengen in zijn bv, om zo de compensabele verliezen binnen de bv te benutten. De 'ondernemers' treden in dienst van deze bv en betalen aan de bv een fee die gerelateerd is aan hun jaaromzet.

Niet inbaar loon

De dochter werkt ook voor diezelfde bv. In 2003 verslechtert de financiële situatie van de bv. Vader en dochter ontvangen over 2003 tot en met 2006 daarom geen salaris. De dochter maakt bezwaar tegen de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2003 t/m 2005. Zij vindt dat het loon van de bv niet is genoten omdat het niet inbaar is.

Verschillende belastinginspecties

De aanslagregeling van de dochter valt onder de bevoegdheid van een belastinginspectie en die inspectie gaat uiteindelijk 'om' en oordeelt dat de salarisvordering van de dochter niet vorderbaar en inbaar was. De inspectie waaronder de vader valt, blijft erbij dat het loon van de vader over 2006 inbaar is.

Afstemming tussen inspecties

Rechtbank Haarlem stelt vast dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de betrokken inspecties over de behandeling van de aangiften inkomstenbelasting voor 2003, 2004 en 2005 van vader en dochter. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de posities van vader en dochter als werknemers/looncrediteuren van de bv gelijk zijn.

Gelijke posities

Beiden hebben gelijke mogelijkheden hun vorderingen bij de bv te innen en er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het loon van vader beter inbaar is dan het loon van zijn dochter. De rechtbank oordeelt vervolgens dat sprake is van een begunstigende behandeling van de dochter.

Gelijkheidsbeginsel

Aanvankelijk vinden beide inspecties dat sprake is van genoten loon, maar vervolgens belast de inspectie waar de dochter onder valt, de vordering op de bv niet als box 1-inkomen. Het beroep van vader op het gelijkheidsbeginsel slaagt. De rechtbank vermindert zijn box 1-inkomen, en zijn box 3-inkomen omdat de vordering op de bv op nihil moet worden gewaardeerd

Bijlagen:

Dinsdag 13 april 2010

Fiscaal Procesrecht
Heffingsrente beperkt door overschrijding driemaandstermijn / 13 april 2010

De tijd tussen het indienen van een aangifte inkomstenbelasting en het opleggen van een voorlopige aanslag is bijna elf maanden. Hierdoor is de heffingsrente veel hoger dan wanneer de voorlopige aanslag binnen drie maanden zou zijn vastgesteld. Dit is voor de Hoge Raad reden om de heffingsrente te beperken.
Een particulier heeft op 29 maart 2004 haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2003 ingediend door inlevering van een papieren aangiftebiljet. Op 16 februari 2005 is conform deze aangifte een voorlopige aanslag opgelegd. Daarbij is een bedrag van € 206 aan heffingsrente berekend over het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 16 februari 2005. De vraag is of dit terecht is. Rechtbank 's-Gravenhage en Hof 's-Gravenhage stellen de inspecteur in het gelijk, maar de Hoge Raad beslist in het voordeel van de particulier.

Heffingsrente te hoog

Volgens de Hoge Raad is de heffingsrente te hoog omdat de aanslag niet binnen drie maanden na het indienen van de aangifte is vastgesteld. Er is kennelijk ook geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de Belastingdienst te wijten is. De heffingsrente wordt beperkt tot € 86.

Driemaandstermijn

In een eerder arrest van de Hoge Raad op 25 september 2009 diende een soortgelijke zaak. Destijds besliste de Hoge Raad dat de inspecteur bij aanslagbelastingen, volgens het beleid van de Belastingdienst normaal gesproken binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag moet vaststellen.

Maximaal drie maanden heffingsrente

Minister De Jager van Financiën heeft, toen nog in zijn hoedanigheid als staatssecretaris van Financiën dit beleid bevestigd. Vanaf 25 september 2009 mag de Belastingdienst niet meer dan 3 maanden heffingsrente rekenen op een te betalen aanslag. 

Bijlagen:

Maandag 12 april 2010

Algemeen
Fiscale bezuinigingsvoorstellen van de ambtelijke werkgroepen / 1 april 2010

Op 1 april 2010 zijn 20 ambtelijke herwaarderingsrapporten zonder kabinetsstandpunt openbaar gemaakt. Enkele werkgroepen presenteerden mogelijke bezuinigingen bij de Belastingdienst.

De werkgroepen, die autonoom werkten, moesten mogelijkheden voor bezuinigingen opsommen. Daarbij moesten zij tenminste één variant aanreiken waarin de netto-uitgaven op het onderzochte terrein structureel tenminste 20 procent lager zouden uitvallen. De werkgroepen hoefden geen rekening te houden met politieke taboes, kabinetsbeleid of verdelingseffecten. De uitkomsten dienen om de politiek en de kabinetsformateur onderbouwde keuzemogelijkheden te bieden bij het opstellen van bezuinigingsplannen.

Negen hoofdvarianten

Werkgroep 16 moest bezuinigingsmogelijkheden vinden in huidige uitvoeringskosten voor belasting- en premieheffing. Zij presenteerde negen hoofdvarianten:
  1. een hybride loonsomheffing van 12,8% van de loonsom op bedrijfsniveau. Daarvoor is een uniform loonbegrip nodig. Het kabinet heeft de Tweede Kamer inmiddels verzocht het daartoe strekkende wetsvoorstel niet langer controversieel te beschouwen;
  2. het radicaal schrappen van heffingskortingen en aftrekposten; daarna is een vlaktaks van 32,5% mogelijk;
  3. twee regimes voor belastingheffing over arbeid: werknemer of ondernemer
  4. één generieke ondernemersfaciliteit gecombineerd met een aangiftevrijstelling voor kleine ondernemers;
  5. het overlaten van het toezicht op vennootschappen aan de externe accountant;
  6. een uniform btw-tarief van 15,25% ;
  7. alsook het (vrijwel) volledig voorinvullen van de aangifte inkomensheffing met een verplichte elektronische aangifte voor iedereen;
  8. meer macht voor de fiscus bij de invordering;
  9. wat kleine maatregelen zoals het invoeren van een eindheffing voor de auto van de zaak, zonder tegenbewijsregeling voor gering privégebruik alsook het afschaffen van de verpakkingenbelasting.
De meeste maatregelen kunnen ñals de beslissing vóór 1 januari 2011 valt- op 1 januari 2012 ingaan.

Veel ambtenaren voor uitvoeren belastingwetten

Andere werkgroepen presenteren kleinere voorstellen met een fiscaal raakvlak zoals een accijns op vlees of het overhevelen van de belastinginning van gemeenten en waterschappen naar de Belastingdienst. Op basis van een internationale vergelijking zouden besparingen in de uitvoeringskosten zeker mogelijk moeten zijn. De commissie constateert dat Nederland ongebruikelijk veel ambtenaren nodig heeft voor het uitvoeren van zijn belastingwetten. De uitvoeringskosten bereiken alleen in België de hoogte van Nederland, namelijk 0,5% van het BBP. Vooral de ICT-kosten vallen met 30% van de totale kosten, ongewoon hoog uit.

Vrijdag 9 april 2010

Inkomstenbelasting / Oudedagsvoorzieningen
Geruisloze terugkeer uit de bv: alternatieven voor pensioen- en lijfrenteverplichtingen / 9 april 2010

Wat zijn de alternatieven voor geruisloze terugkeer uit de bv naar eenmanszaak rond pensioen- en lijfrenteverplichtingen en gouden handdrukstamrechten? Het Fiscaal-Juridisch Adviesbureau geeft enkele tips.
Er wordt betrekkelijk weinig gebruik gemaakt van de regeling van geruisloze terugkeer uit de bv, omdat de daarmee gepaard gaande eisen ñ bijvoorbeeld het verplicht vormen van een terugkeerreserve en de voorwaarde dat de gehele onderneming wordt voortgezet, waarbij de aandeelhouders hun gerechtigdheid tot het vermogen van de onderneming niet mogen wijzigen ñ als te belemmerend worden ervaren. Bovendien zijn er alternatieven.

Vennootschap onder firma

De belastingplichtige die wil terugkeren uit zijn bv, kan er ook voor kiezen zijn bv in stand te laten en tegelijkertijd een ib-onderneming te starten. Tussen deze ib-onderneming en de bv kan een samenwerkingsverband worden aangegaan in de vorm van een vennootschap onder firma. Voordeel van deze constructie is dat de bv blijft bestaan.

Pensioen- en lijfrenteverplichtingen en gouden handdrukstamrechten die zijn ondergebracht bij de eigen bv, hoeven nu niet te worden ondergebracht bij een verzekeraar of, in het geval van een pensioenverplichting of gouden handdrukstamrecht, te worden ondergebracht in een afzonderlijke bv.

Ook hoeft niet te worden voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de terugkeerregeling, zoals het verplicht vormen van een terugkeerreserve. Als nadeel kan worden genoemd dat voor zowel de ib-onderneming als de bv een administratie moet worden gevoerd.

Donderdag 8 april 2010

Inkomstenbelasting
Pensioenuitkering van ex belast als periodieke uitkering / 8 april 2010

Wanneer een ex-echtgenote een pensioenuitkering ontvangt van haar ex-man, moet zij deze uitkering in aar aangifte inkomstenbelasting opgeven als belastbare periodieke uitkering. De ex-man mag de uitkering aan zijn ex aftrekken als onderhoudsveplichting. Dat beslist het hof in Den Haag.

Man en vrouw zijn van echt gescheiden. In het echtscheidingsconvenant zijn hij en zij overeengekomen dat het ouderdomspensioen volledig wordt uitgekeerd aan hem en dat hij een vast gedeelte hiervan doorbetaalt aan haar. De vrouw geeft het door haar ontvangen bedrag ter verrekening van het ouderdomspensioen niet op in haar IB-aangifte. De inspecteur corrigeert de aanslag en rekent het door V ontvangen bedrag tot haar inkomen uit werk en woning. Zij is het hier niet mee eens en de zaak komt voor de rechter.

In hoger beroep wordt de inspecteur in het gelijk gesteld. In de Wet inkomstenbelasting 2001 staat dat wat wordt ontvangen ter verrekening van pensioenrechten, een belastbare periodieke uitkering is. De vrouw is hierover inkomstenbelasting verschuldigd. Dat door haar ex-man al inkomstenbelasting is betaald over het ouderdomspensioen, doet hieraan niet af.

Geen twee keer inkomstenbelasting

Op het moment van echtscheiding, moeten echtgenoten de pensioenrechten in beginsel onderling verdelen. In dit geval was het gescheiden stel in deze zaak overeengekomen dat het volledige pensioen zou worden uitgekeerd aan de man en dat hij periodiek een bedrag over zou maken aan haar ter verrekening van de pensioenrechten. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een uitkering die wordt ontvangen ter verrekening van pensioenrechten, wordt aangemerkt als een belastbare periodieke uitkering. Over deze uitkering is dan ook inkomstenbelasting verschuldigd.

In dit geval had de man al inkomstenbelasting betaald over het volledige ouderdomspensioen. Zijn ex-vrouw was dan ook van mening dat het geld dat zij had ontvangen, netto geld was en dat zij dus geen inkomstenbelasting hoefde te betalen. Het hof wijst terecht op de hiervoor aangehaalde bepaling. Daarnaast wijst het hof erop dat de man de door hem betaalde uitkering op zijn inkomen in aftrek kan brengen als onderhoudsverplichting. Door aftrek toe te staan bij de man en de uitkering te belasten bij de vrouw ñ die de uitkering ook daadwerkelijk geniet ñ wordt voorkomen dat over hetzelfde bedrag twee keer inkomstenbelasting wordt betaald.

Pensioenverevening

In de meeste gevallen wordt bij echtscheiding verevening overeengekomen. Verevening houdt in dat het tijdens huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen voor de helft wordt uitgekeerd aan degene die het pensioen heeft opgebouwd, in dit geval de man, en voor de andere helft aan de ex-echtgenote. Wordt binnen twee jaar na het moment van echtscheiding een aanvraag ingediend bij de pensioenuitvoerder om tot pensioenverevening over te gaan, dan is de pensioenuitvoerder verplicht hieraan mee te werken. De pensioenuitvoerder keert het gedeelte van het ouderdomspensioen dat toekomt aan de ex-echtgenote, dan rechtstreeks aan deze ex-echtgenote uit. Ook de inhouding van loonbelasting vindt dan plaats bij de ex-echtgenote.

Bijlagen:

Woensdag 7 april 2010

Inkomstenbelasting
Financiën publiceert vragen en antwoorden fiscale partnerregeling en heffingskortingen / 18 maart 2010

Het ministerie heeft heeft vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en de heffingskortingen gepubliceerd. Het is een actualisering van het besluit van 12 december 2007, nr. CPP2007/2793M, naar de stand per 1 januari 2010.
In het besluit worden de volgende zaken behandeld:

2. Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling

2.1 Referentieperiode; wijze van berekenen
2.2 Keuze voor partnerschap in jaar van huwelijk
2.3 Partnerregeling; minderjarige moeder en partnerschap
2.4 Partnerregeling; vereiste inschrijving op woonadres niet mogelijk
2.5 Partnerregeling; gewezen partner in de zin van de Wet IB 2001
2.6 Partnerregeling ongehuwd samenlevenden; herzien gemaakte keuze
2.7 Partnerregeling ongehuwd samenlevenden; alsnog maken keuze
2.8 Keuze voljaarpartnerschap; herziening keuze door beide partners?
2.9 Keuze voljaarpartnerschap; keuze na indiening aangifte?
2.10 Toerekening partners; twee partners in een kalenderjaar
2.11 Vervallen
2.12 Toerekening partners; persoonsgebonden aftrek
2.12a Herzien verdeling buitengewone uitgaven over 2003 en 2004 als dit gevolgen heeft voor een teruggaaf op grond van de tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven
2.13 Vervallen
2.14 Vervallen
2.15 Toerekening partners; verrekening dividendbelasting
2.15a Toerekening partners; herzien verdeling dividendbelasting
2.16 Toerekening partners; verrekening buitenlandse (bron)belasting

3. Vragen en antwoorden over heffingskortingen

3.1 Heffingskortingen voor kinderen; vereiste inschrijving op woonadres niet mogelijk
3.2 Kindgerelateerde heffingskorting; geboorte kind in kalenderjaar
3.3 t/m 3.6 zijn vervallen
3.7 Inkomensafhankelijke combinatiekorting; partner en kind wonen in Marokko
3.8 Recht op heffingskortingen; asielzoekers
3.9 Berekening verhoging maximum heffingskorting in jaar van echtscheiding
3.10 Heffingskorting; verrekening heffingskorting inkomstenbelasting met premie volksverzekeringen

Lees de volledige tekst van het besluit op www.minfin.nl/Actueel/Besluiten_beleidsregels.

[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Dinsdag 6 april 2010

Wet Belastingen voor Personenauto's en Motorrijwielen
Formule inkoopwaarde invoer van buitenlandse auto's bekend / 6 april 2010

De BPM voor een gebruikte auto (bijvoorbeeld bij import), is lager dan de BPM voor een nieuwe auto. Het BPM-bedrag voor een gebruikte auto mag sinds kort worden berekend over de inkoopwaarde. De formule om de inkoopwaarde te berekenen is nu bekend. Dat meldt Boitelle Belastingadviseurs in Venlo.

De inkoopwaarde wordt verminderd met de percentages uit de BPM-afschrijvingstabel. Maar wat is nu precies de inkoopwaarde? Vanaf 1 januari 2010 kan diegene die de auto importeert deze inkoopwaarde via een bepaalde formule berekenen. De volgende formule is onlangs bekend gemaakt door het Ministerie (zie: Wijziging van enkele fiscale uitvoeringsregelingen, MvF Besluit 10 maart 2010, nr. DV 2010/76, Staatscourant 2010, 4089 ):

[(Catalogusprijs + Belastingen) -/- € 500] x 0,88 = inkoopwaarde

Ofwel men mag € 500 op de oorspronkelijke prijs in mindering brengen en van die uitkomst 12% aftrekken.

Let wel: het gaat hierbij om de officiële Nederlandse catalogusprijs (en belastingen) op het moment van eerste ingebruikname van de auto.

Maandag 5 april 2010

Inkomstenbelasting
Urenoverzicht te globaal voor zelfstandigenaftrek / 5 april 2010

Een firmante van een assurantiebemiddelingsbedrijf heeft haar overzicht van gewerkte uren te gloaal opgezet om de zelfstandigenatrek te krijgen. Dat oordeelt de belastingrechter in Leeuwarden. Bovendien is het urenoverzicht elk jaar hetzelfde.
De vrouw in kwestie vormt samen met haar partner een vennootschap onder firma. Ze drijven een assurantie- en bouwbedrijf. De firmante heeft geen vakdiploma's voor verzekeringsbemiddeling. Zij geeft in een overzicht aan iedere week 32 uur te werken en daarbij maandelijks receptiewerkzaaamheden te doen, prolongatielijsten te verwerken, offertes en schades te regelen en contact te onderhouden met verzekeraars.

Navorderingsaanslag

De firmante geeft aan de uren per dag, week en jaar niet te kunnen splitsen. Zij claimt in haar belastingaangifte over 2001 de zelfstandigenaftrek. De inspecteur legt over 2001 een navorderingsaanslag op. Volgens de inspecteur voldoet zij niet aan het urencriterium. De rechtbank in Leeuwarden geeft de inspecteur daarin gelijk. Voor Hof Leeuwarden is in geschil of deze uitspraak juist is.

Te globaal

De firmante moet tegenover de inspecteur aannemelijk maken dat zij voldoet aan het urencriterium. Net als de rechtbank vindt het hof dat zij daar niet in slaagt. De door haar gegeven overzichten van de gewerkte uren en verrichte werkzaamheden zijn voor ieder jaar gelijk en daarom te globaal om aan te tonen dat zij voldoet aan het urencriterium. De uitspraak van de rechtbank dat de firmante geen recht heeft op zelfstandigenaftrek is daarom juist.

Bijlagen:

Vrijdag 2 april 2010

Civiel Recht
Wet flexibilisering bv-recht naar Eerste Kamer / 2 april 2010

Onlangs hebben de ministers van Justitie en Economische Zaken het wetsvoorstel 'Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht' naar de Eerste Kamer gestuurd.
Bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wijzigt de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waardoor het eenvoudiger wordt om een bv op te richten en te gebruiken. Daarnaast wordt de geschillenregeling verbeterd. Aandeelhouders krijgen meer vrijheid om de vennootschappelijke organisatie in de statuten naar hun eigen wensen in te richten.

In de statuten kan verder worden opgenomen dat het bestuur zich moet gedragen naar de aanwijzingen van een ander orgaan van de vennootschap. Het bestuur is dan verplicht deze aanwijzingen op te volgen, tenzij dit in strijd is met het belang van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming.

Het wordt ook mogelijk om aan specifieke soorten aandelen het recht te geven een commissaris te benoemen en te ontslaan, tenzij sprake is van een structuurvennootschap.

Het minimumkapitaal van € 18.000 wordt afgeschaft. In de plaats daarvanwordt de bescherming van de crediteuren sterker gericht op het voorkomen dat uitkeringen van winst of reserves ertoe leiden dat de bv niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. Dat is gebeurd door op te nemen dat het bestuur moet vaststellen of bepaalde door de algemene vergadering van aandeelhouders voorgenomen uitkeringen al dan niet een gevaar opleveren voor het voldoen van de opeisbare schulden.

Bestuurders kunnen aansprakelijk worden gesteld voor het tekort dat door de uitkering ontstaat. Deze aansprakelijkheid kan echter groter worden als het tekort bijvoorbeeld het faillissement veroorzaakt. Aandeelhouders worden verplicht om het tekort te restitueren aan de bv, of aan de bestuurders als die het tekort hebben voldaan.

De restitutie kan echter nooit meer zijn dan het bedrag dat ze ieder hebben ontvangen. De verplichte blokkering van de overdraagbaarheid van aandelen komt te vervallen.

Verder worden de mogelijkheden verruimd om besluitvorming buiten de algemene vergadering te laten plaatsvinden. Stemrechtloze aandelen worden mogelijk, waardoor een belangrijke reden tot certificering van aandelen komt te ontvallen. Verder wordt het mogelijk om te bepalen dat bepaalde soorten aandelen, met uitzondering van aandelen zonder stemrecht, geen of slechts een beperkt recht geven op deling in de winst of reserves van de vennootschap.

Donderdag 1 april 2010

Fiscaal Procesrecht
Ontbonden bv kan toch aansprakelijk worden gesteld / 1 april 2010

Ook een ontbonden en vereffende bv kan aansprakelijk worden gesteld als na het tijdstip waarop de bv is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser opkomt. De vereffening kan door de rechtbank dan worden heropend.
Agro bv heeft in de jaren 2000 en 2001 gebruik gemaakt van personeel van Tuinbouwservice bv. Laatsgenoemde bv is door de Kamer van Koophandel per 30 januari 2003 ontbonden bij gebrek aan baten.

Inlenersaansprakelijkheid

In september 2003 en december 2005 zijn naheffingsaanslagen omzet- en loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2000 en 2001 aan de vereffenaar van Tuinbouwservice bv. Agro bv wordt daarvoor aansprakelijk gesteld en komt in beroep tegen de inlenersaansprakelijkheid.

Ontbonden bv

Volgens Agro bv kan zij niet aansprakelijk gesteld worden omdat zij, bij besluit van de op 13 november 1003 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders, per diezelfde datum is ontbonden. Volgens Agro bv is er dus geen schuldenaar meer. In geschil is de vraag of de ontvanger van de Belastingdienst Agro bv, nadat zij was ontbonden en vereffend, aansprakelijk kon stellen.

Heropening

Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat in het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een rechtspersoon in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt. Als echter na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser opkomt kan de vereffening volgens het Burgerlijk Wetboek op verzoek van die schuldeiser door de rechtbank worden heropend.

Herleven rechtspersoon

In dat geval herleeft de rechtspersoon om de heropende vereffening af te wikkelen. Bij een verzoek tot heropening van de vereffening, als het gaat om een beschikking aansprakelijkstelling, moet de ontvanger van de Belastingdienst zijn verzoek staven. De ontvanger moet een beschikking aansprakelijkstelling overleggen waaruit blijkt dat de ontbonden en vereffende rechtspersoon nog aansprakelijk gehouden wordt.

Bijlagen:

Woensdag 31 maart 2010

Wet Belastingen op Personenauto's en Motorrijtuigen
Verzonken kliksysteem maakt van bestelauto gewone personenauto / 31 maart 2010

Voor de bpm is een bestelauto een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer. Er is geen sprake meer van een bestelauto als op de vlakke laadvloer met een verzonken kliksysteem twee autostoelen zijn geplaatst.
In een bestelauto zijn bij een controle stoelen in de laadruimte aangetroffen. De stoelen zijn bevestigd aan een in de laadvloer verzonken kliksysteem. Volgens de inspecteur is de auto hierdoor een personenauto en daarom wordt bpm nageheven.

Verzonken kliksysteem

Rechtbank Breda beslist dat een laadvloer vlak is, ook al is er een verzonken kliksysteem aangebracht. Hof 's-Gravenhage beslist dat het kliksysteem primair is aangebracht om kisten met lading vast te zetten en dat het systeem niet verhindert dat de laadvloer vlak is.

Geplaatste stoelen

Het maakt niet uit dat er tijdens de controle stoelen op waren geplaatst. Deze zijn namelijk eenvoudig te verwijderen en de ruimte is dan ook bij uitstek geschikt voor vervoer van lading. De Staatssecretaris van Financiën is tegen deze uitspraak in cassatie gegaan en met succes.

Laadruimte

De Hoge Raad beslist namelijk dat er geen sprake meer is van een laadruimte die geheel is voorzien van een vlakke laadvloer, als daarop twee autostoelen zijn geplaatst. Door de plaatsing behoudt namelijk slechts de ruimte achter de bijgeplaatste stoelen, gerekend van de achterzijde van de bijgeplaatste stoelen tot de achterzijde van het compartiment, de functie van laadruimte. De uitspraak van het hof kan dan ook niet in stand blijven.

Bijlagen:

Dinsdag 30 maart 2010

Inkomstenbelasting
EU Hof: Nederland past zelfstandigenaftrek niet juist toe / 30 maart 2010

Het Europese Hof van Justitie heeft op 18 maart beslist dat Nederland de zelfstandigenaftrek ook aan in het buitenland wonende zelfstandige ondernemers moet verlenen, onafhankelijk van de keuze voor behandeling als binnenlands belastingplichtige.

Buitenland

Op grond van de Wet IB 2001 komt een ondernemer in aanmerking voor deze aftrek als hij ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan zijn onderneming. Dit geldt ook voor in het buitenland wonende ondernemers met een onderneming in Nederland.

De in het buitenland bestede uren tellen dan echter niet mee, tenzij de ondernemer kiest voor behandeling als binnenlands belastingplichtige.

Vrijheid van vestiging

De Nederlandse Hoge Raad besliste dat de regeling van het urencriterium in beginsel in strijd is met de vrijheid van vestiging. Niettemin heeft de Hoge Raad besloten hierover een prejudiciële vraag te stellen, omdat hij betwijfelde of Nederland deze strijdigheid kan rechtvaardigen.

Een in het buitenland wonende ondernemer heeft immers de mogelijkheid gehad om te kiezen voor binnenlandse belastingplicht, zodat zijn in het buitenland bestede uren wel zouden hebben meegeteld. Aan deze keuze kleven echter enkele belangrijke nadelen.

Maandag 29 maart 2010

Dividendbelasting
Beperkte herziening dividendbelasting op komst / 29 maart 2010

CDA-Tweede Kamerlid Fans de Nerée tot Babberich wil graag een deel van de vrijkomende middelen van de herziening van de vennootschapsbelasting besteden aan het afschaffen van de dividendbelasting voor dividendstromen die lopen naar zakelijke houders van een aandelenbelang van meer dan tien procent in een vennootschap. Deze wens kwam aan de orde in het overleg tussen de Tweede Kamer en de staatssecretaris van Financiën over de zogenoemde sinterklaasbrief.
Naar de berekening van de CDA-fractie is met een dergelijke maatregel weinig geld gemoeid terwijl het bedrijfsleven er onevenredig bij gebaat is.

De staatssecretaris nam het voorstel in welwillende overweging. Een algehele afschaffing van de dividendbelasting is voor hem en inmiddels ook voor de CDA-fractie geen reële optie meer gelet op het budgettaire belang van deze belasting. De staatssecretaris maakte duidelijk dat een rentebox in enigerlei vorm 'er niet in zit' evenmin als een aanpassing van de behandeling van de deelnemingsrente.

Multinationals

De wens van de PvdA en de SP om de multinationals te verplichten openbaar te maken welk bedrag zij aan vennootschapsbelasting in Nederland betalen, ontmoette geen enkel enthousiasme bij de staatssecretaris. Hij waarschuwde voor een 'alleingang van Nederland' en verwees de Kamer verder door naar de minister van Justitie. In het debat liep alleen de SP-fractie daar nog warm voor.

Planning

De wijziging van de vennootschapsbelasting zou op 1 januari 2011 zonder terugwerkende kracht in moeten gaan. Om een gedegen behandeling mogelijk te maken, zal de staatssecretaris het wetsvoorstel ruim vóór de zomer indienen; mogelijk tegelijk met de voorstudie van de commissie belastingherziening, de voorjaarsnota en het verslag van de bezuinigingswerkgroep voor de Belastingdienst, allemaal in de laatste week van mei.

Beperkte herziening dividendbelasting

De werkgroep Uitvoering belasting- en premieheffing, één van de twintig van dit soort, heeft ook ongekende mogelijkheden beperkte belastingherzieningen voor te stellen zolang die maar leiden tot een bezuiniging in de uitvoering van de belastingwetgeving. Daar zou best een beperkte herziening van de dividendbelasting uit voort kunnen vloeien, zo maakte de staatssecretaris duidelijk. De ingangsdatum van de bezuinigingsmaatregelen moet 1 januari 2011 zijn.

[ Bron: Aertjan Grotenhuis, hoofdredacteur Binnenhof.TV ]

Vrijdag 26 maart 2010

Inkomstenbelasting
Aftrek van ziektekosten in aangifte inkomstenbelasting 25 maart 2010

De mogelijkheid om ziektekosten in de aangifte inkomstenbelasting als aftrekpost op te voeren is in 2009 aanzienlijk beperkt. Tot en met 2008 konden ziektekosten als ëbuitengewone uitgaven' in de aangifte worden opgevoerd. Met ingang van 2009 is slechts een beperkte categorie ziektekosten nog aftrekbaar, namelijk de 'specifieke zorgkosten'.
In de nieuwe regeling komen de volgende uitgaven voor specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking:
  • genees- en heelkundige hulp: de huisarts, de tandarts, de fysiotherapeut, de specialist, verpleging in een ziekenhuis of een andere verpleeginstelling en paramedische behandelingen door een arts zoals acupunctuur, revalidatie, logopedie en homeopathie;
  • medicijnen verstrekt op voorschrift van een arts;
  • hulpmiddelen, zoals steunzolen, rolstoel, rollator, gehoorapparaat, kunstgebit, prothese, traplift en kosten van onderhoud en reparatie van die hulpmiddelen;
  • extra gezinshulp;
  • dieetkosten (voor zover opgenomen in dieetkostentabel);
  • extra kleding en beddengoed;
  • reiskosten ziekenbezoek (€ 0,19 per kilometer bij eigen vervoer of de werkelijke kosten bij openbaar vervoer);
  • vervoerskosten, zoals bezoek aan arts of ziekenhuis, ambulancevervoer: de werkelijke kosten. De ervaring leert dat de Belastingdienst een bedrag van € 0,30 per kilometer accepteert zonder dat ze een onderbouwing vraagt.
Níet meer aftrekbaar zijn:
  • verzekeringspremies (inclusief de kosten van een aanvullende verzekering);
  • huisapotheek (vast bedrag van € 23 per persoon), tot en met 2008 vallend onder de specifieke uitgaven;
  • de vaste aftrek voor uitgaven wegens ouderdom (was bij echtparen per persoon toepasbaar);
  • de vaste aftrek voor uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid (was per gezinslid toepasbaar);
  • de vaste aftrek uitgaven wegens chronische ziekte (was per gezinslid toepasbaar);
  • visuele hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen, zoals bril, contactlenzen; tot en met 2008 vallend onder de specifieke uitgaven;
  • ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
  • eigen bijdragen voor verpleging in een AWBZ-instelling;
  • eigen bijdragen voor de Wmo;
  • uitgaven wegens adoptie;
  • uitgaven wegens overlijden;
  • uitgaven voor bevalling en kraamhulp;
  • het bedrag van het vrijwillig eigen risico van de ziektekostenverzekering.

Specifieke ziektekosten tot en met 2008

De oude regeling kende het begrip ëspecifieke uitgaven' als categorie van ziektekosten. Behalve specifieke uitgaven waren ook algemene uitgaven zoals betaalde premies en overige uitgaven aftrekbaar.

Specifieke uitgaven konden op twee manieren extra belastingvoordeel opleveren. In de eerste plaats doordat ze recht konden geven op een extra, vaste aftrek. Wie bij het begin van het jaar nog geen 65 jaar oud was en meer dan € 325 aan specifieke uitgaven had gedaan, werd gebombardeerd tot ëchronisch ziek'. Hij mocht daarom als extra aftrekpost een bedrag van € 821 bij de ziektekosten optellen (bedragen 2008).

NB: voor ieder gezinslid voor wie meer dan € 325 aan specifieke uitgaven was gedaan, kon die vaste aftrek worden toegepast!

Het tweede voordeel gold voor belastingplichtigen met een laag inkomen. Wie samen met de fiscale partner een fiscaal inkomen (vóór aftrekposten) had dat niet hoger was dan € 31.589 (2008), mocht de ziektekosten voor specifieke uitgaven verhogen met 113%. Met andere woorden: de specifieke uitgaven werden meer dan verdubbeld! Zo kon het gebeuren dat men voor de aankoop van een nieuwe bril een hogere belastingteruggaaf kreeg dan de bril had gekost. In de aangiften inkomstenbelasting tot en met 2008 was het dus van groot belang dat specifieke uitgaven op de juiste plaats in de aangifte werden ingevuld.

Wie zijn aangifte inkomstenbelasting over 2008 of een eerder jaar nog moet indienen, kan hier rekening mee houden. Wie reeds aangifte heeft gedaan, kan een aanvulling op die aangifte doen. Als de Belastingdienst al een aanslag heeft opgelegd, dan kan men tegen die aanslag bezwaar maken als men met het bovengenoemde ten onrechte geen rekening heeft gehouden in de aangifte. Is de bezwaartermijn verstreken, dan kan men vragen om een ambtshalve vermindering van de aanslag.

Specifieke ziektekosten met ingang van 2009

De tot en met 2008 bestaande categorie specifieke uitgaven valt voor een groot deel samen met het nieuwe begrip ëspecifieke zorgkosten'. Verdwenen zijn de vaste aftrek voor de huisapotheek en de (eigen bijdrage aan) kosten van verzorging of verpleging die onder de AWBZ valt. Nieuw is dat vanaf 2009 de kosten van de huisarts, de tandarts, de fysiotherapeut en de specialist als specifieke zorguitgaven worden aangemerkt. Dit geldt ook voor de verpleging in een ziekenhuis of een andere verpleeginstelling en paramedische behandelingen door een arts (zoals acupunctuur, revalidatie, logopedie en homeopathie), evenals reiskosten voor ziekenbezoek. Voorheen waren dit overige uitgaven.

Bij veel specifieke zorgkosten kan men in 2009 geen gebruik meer maken van de extra aftrek wegens chronische ziekte, want die is afgeschaft. Wat nog wél geldt, is de ëverdubbeling' van deze ziektekosten bij een laag inkomen. Ook in 2009 wordt het bedrag van de specifieke zorgkosten met 113% verhoogd als het drempelinkomen niet hoger is dan € 32.127. Sommige specifieke zorgkosten zijn van die verdubbeling uitgesloten, namelijk de kosten voor genees- en heelkundige hulp en de reiskosten ziekenbezoek. In de oude regeling vielen zij niet onder de specifieke uitgaven. Daarom tellen zij onder de huidige regeling niet mee voor de verhoging.

Fors nadelig, compensaties

De praktijk laat zien dat de beperking van de ziektekostenaftrek voor veel belastingplichtigen fors nadelig uitpakt, ondanks het feit dat de drempel voor de aftrek is verlaagd. Het komt nogal eens voor dat men hierdoor honderden euro's belastingvoordeel misloopt. Voor chronisch zieken en gehandicapten is daarom een speciale regeling in het leven geroepen. Die regeling houdt in dat ze jaarlijks automatisch een tegemoetkoming krijgen als compensatie voor de extra kosten die zij hebben door hun gezondheidsproblemen. Verder krijgen arbeidsongeschikten en ouderen een inkomenscompensatie. De compensatie wordt uitbetaald door het Centraal Administratiekantoor (CAK) of door het UWV.

Wie niet chronisch ziek, gehandicapt, arbeidsongeschikt of oud is, maar in de jaren vóór 2009 wel gebruik maakte van de fiscale aftrek van ziektekosten, komt voor dergelijke compensaties niet in aanmerking.

Bij twijfel altijd invullen

Tegemoetkomingen, zoals de vaste aftrek wegens chronische ziekte (tot en met 2008) of de verhoging van bepaalde ziektekosten met 113%, kunnen bij het invullen van de aangifte tot verrassingen leiden. Denk niet te snel dat u niet boven de drempel voor de aftrek van ziektekosten uitkomt. Het blijkt dat men door deze regelingen soms onverwacht toch boven de drempel kan uitkomen.

Ook als u een dermate laag inkomen heeft dat u ook zonder de ziektekostenaftrek geen inkomstenbelasting betaalt, kan het de moeite waard zijn om het onderdeel ziektekosten / specifieke zorguitgaven van de aangifte inkomstenbelasting toch in te vullen. Er geldt namelijk een tegemoetkoming voor belastingplichtigen met hoge ziektekosten en een laag inkomen. Tot en met 2008 heette die de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven (TBU). Vanaf 2009 geldt een vergelijkbare regeling met de naam Extra tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ). U krijgt die tegemoetkoming automatisch uitbetaald door de Belastingdienst als men ervoor in aanmerking komt, maar dan moet uiteraard de aangifte inkomstenbelasting op dit punt wél zijn ingevuld.

Toeslagen

Een onderwerp dat alles te maken heeft met de ziektekosten, is de zorgtoeslag. De zorgtoeslag is een onbelaste bijdrage van de overheid ter correctie van de hoge nominale premie voor de zorgverzekering. De zorgtoeslag is inkomensafhankelijk en wordt uitbetaald door de Belastingdienst. De uiterste indieningsdatum van een verzoek om zorgtoeslag voor 2009 is 1 april 2010. Wie uitstel heeft gekregen van de Belastingdienst voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2009, heeft ook uitstel voor het aanvragen van de zorgtoeslag.

Ná het indienen van de aangifte, kan de zorgtoeslag echter niet meer worden aangevraagd (ook al is de uitsteltermijn voor de aangifte inkomstenbelasting nog niet helemaal verstreken). Wat geldt ten aanzien van de zorgtoeslag, geldt ook voor de andere inkomensafhankelijke toeslagen (huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget (voorheen kindertoeslag)).

NB: wie via zijn belastingconsulent uitstel heeft voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2008, kan de toeslagen over 2008 dus nog aanvragen tot 1 april 2010 (mits zijn belastingconsulent zijn aangifte nog niet heeft ingediend bij de Belastingdienst)!

Zeker als u in 2008 en 2009 lagere inkomens genoot dan in eerdere jaren, kan het de moeite lonen om eens na te gaan of u recht heeft op bovengenoemde toeslagen. Het kan zijn dat u in 2008 en 2009 wél recht heeft op een of meer van deze toeslagen, terwijl u dat in eerdere jaren met een hoger inkomen niet had.

Conclusie

De aftrekmogelijkheden van ziektekosten in de aangifte inkomstenbelasting zijn met ingang van 2009 aanzienlijk beperkt. Voor belastingplichtigen met een (relatief) laag inkomen gelden tegemoetkomingen in de sfeer van de inkomstenbelasting. Bovendien kunnen zij recht hebben op de zorgtoeslag en eventueel ook andere toeslagen. Het is van belang om die toeslagen op tijd aan te vragen. Chronisch zieken, gehandicapten, arbeidsongeschikten of ouderen kunnen recht hebben op compensaties. Het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting 2009 is een goed moment om te kijken of men optimaal gebruikmaakt van de mogelijkheden die er zijn.

Donderdag 25 maart 2010

Inkomstenbelasting
Fiscaal partnerschap en het recht op dertig jaar hypotheekrenteaftrek / 25 maart 2010

Minister De Jager van Financiën heeft geantwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Bashir (SP) over het recht op dertig jaar hypotheekrenteaftrek. De minister stelt dat de dertigjaarstermijn is opgenomen binnen de eigenwoningregeling en dat binnen die regeling de aanwezigheid van een eigenwoningschuld (EWS) bepalend is voor het recht op renteaftrek.
Als een belastingplichtige een EWS heeft, dan loopt bij hem de dertigjaarstermijn. Wanneer partners per jaar afwisselend de belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking nemen, leidt dit niet tot 60 jaar renteaftrek. Voor beide partners start de termijn bij aankoop van de woning en het aangaan van de EWS en eindigt 30 jaar later.

Artikel 'zestig jaar hypotheekrenteaftrek'

De vragen over het recht op 30 jaar hypotheekrenteaftrek zijn gesteld naar aanleiding van het artikel 'zestig jaar hypotheekrenteaftrek'. In het artikel schetst de auteur een aantal situaties waarin het denkbaar is dat samenwonenden meer dan 30 jaar renteaftrek kunnen genieten.

Toerekening inkomensbestanddelen

De minister antwoordt dat de toerekening van inkomensbestanddelen tussen partners geen gevolgen heeft voor de 30 jaarstermijn. Eerst nadat op individueel niveau, met inachtneming van de rente over de EWS, de (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning zijn bepaald, komt de toerekening van deze inkomsten tussen partners aan de orde.

Recht op hypotheekrenteaftrek

Tweede Kamerlid Bashir vraagt zich af hoe het zit met de 30 jaarstermijn als een gehuwd stel vijftien jaar na 1 januari 2001 uit elkaar gaat terwijl alleen de man tot dan toe de rente afgetrokken heeft. Heeft de vrouw dan nog steeds dertig jaar renteaftrek of wordt zij ook geacht indirect renteaftrek genoten te hebben? ­De minister geeft aan dat het recht op renteaftrek binnen de eigenwoningregeling bepalend is voor de 30 jaarstermijn. Hoe dit recht vervolgens via de toerekeningsregels geëffectueerd wordt, is daarbij niet relevant.

Maximaal 30 jaar renteaftrek

Met betrekking tot een EWS kan maximaal 30 jaar renteaftrek worden verkregen. In het gegeven voorbeeld gaat het om een gehuwd stel dat kennelijk gezamenlijk een eigen woning en EWS heeft. In die situatie geldt voor beide partners dat zij gedurende het huwelijk recht hadden op renteaftrek binnen de eigenwoningregeling. Voor beide partners is op 1 januari 2016 van de 30 jaarstermijn een periode van 15 jaar verstreken. Voor zowel de vrouw als de man resteert nog 15 jaar renteaftrek.

Keuze voor fiscaal partnerschap

Maar, zo vraagt Tweede Kamerlid Bashir zich af, hoe zit het dan als een stel vijftien jaar na 1 januari 2001 een fiscaal partnerschap aangaat dan wel gaat trouwen, terwijl de man in die periode al gebruik heeft gemaakt van hypotheekrenteaftrek en de vrouw dat nog niet heeft gedaan? Heeft dit stel nog recht op vijftien jaar hypotheekrenteaftrek of dertig jaar hypotheekrenteaftrek of het gemiddelde hiervan?

Gezamenlijke eigenwoningschuld

In het gegeven voorbeeld hangt het volgens de minister af van de vraag bij wie er in de periode tot 1 januari 2016 sprake was van een EWS. Als men in die periode samenwoonde en gezamenlijk een EWS had en daar door de wijziging per 1 januari 2016 geen verandering in komt, is het aangaan van het fiscaal partnerschap of het huwelijk niet relevant. Voor beide personen is op 1 januari 2016 van de 30 jaarstermijn een periode van 15 jaar verstreken. Als de wijziging per 2016 met zich meebrengt dat er bij een of beide partners een EWS ontstaat of niet langer aanwezig is, is dat wel bepalend voor de 30 jaarstermijn.

Eigenwoningschuld is bepalend

Zoals aangegeven is de aanwezigheid van een EWS immers bepalend voor het lopen van de 30 jaarstermijn. Daarbij wordt nog opgemerkt dat als de renteaftrek van bijvoorbeeld de man vervalt vanwege het verstrijken van de 30 jaarstermijn, de vrouw de niet-aftrekbare rente van de man niet via de toerekeningsregels alsnog in de aftreksfeer kan brengen.

Woensdag 24 maart 2010

Inkomstenbelasting
Afkoop van lijfrente: gevolgen voor de inkomstenbelasting en de revisierente / 24 maart 2010

Wanneer iemand zijn lijfrente wil afkopen omdat hij contant geld nodig heeft, gelden bepaalde regels rondom de zogeheten revisierente. Bovendien heeft de afkoop gevolgen voor de inkomstenbelasting.
Bij afkoop van een lijfrente moet de belastingplichtige de afkoopwaarde bijtellen bij zijn inkomen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Daarnaast wordt de belastingplichtige geconfronteerd met revisierente.

Revisierente wordt geheven om het door de Belastingdienst geleden renteverlies te compenseren. De belastingplichtige is in beginsel 20% revisierente verschuldigd over de waarde in het economische verkeer van de lijfrente. In beginsel, omdat er een tegenbewijsregeling geldt voor situaties waarbij de lijfrente binnen tien jaar na het afsluiten wordt afgekocht.

De tegenbewijsregeling houdt in dat een berekening wordt gemaakt van het rentenadeel dat de Belastingdienst heeft geleden, omdat er in het verleden ñ achteraf bezien ten onrechte ñ lijfrentepremieaftrek is genoten waardoor er te weinig inkomstenbelasting is betaald. Daarbij wordt uitgegaan van de heffingsrentepercentages. Als het bedrag van de berekende heffingsrente lager is dan de revisierente van 20%, dan wordt dit lagere bedrag in rekening gebracht. De belastingplichtige moet dit lagere bedrag zelf opnemen in zijn IB-aangifte onder 'revisierente'.

Op de site van de Belastingdienst is een rekentool opgenomen voor de vaststelling van de revisierente bij afkoop binnen tien jaar na het afsluiten van de lijfrente.

IB-aangifte

De verzekeringsmaatschappij is bij een afkoopverzoek van een gerichte lijfrenteverzekering waarop het fiscale regime vanaf 1992 van toepassing is, verplicht om 52% loonheffing in te houden en af te dragen aan de Belastingdienst. Er wordt 48% uitgekeerd. Dit vaste, hoge percentage aan loonheffing is gekozen omdat op deze wijze al rekening wordt gehouden met de verschuldigde revisierente.

Bij de IB-aangifte geeft de belastingplichtige de totale afkoopwaarde op als 'negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen'. De verschuldigde revisierente van 20% of, bij gebruikmaking van de tegenbewijsregeling, het lagere bedrag aan heffingsrente geeft hij op als 'revisierente'. De Belastingdienst verrekent deze uitkomsten in de definitieve IB-aanslag met de al door onze maatschappij ingehouden en afgedragen loonheffing.

Dinsdag 23 maart 2010

Loonheffingen
Afzien van de pensioenaanspraak in eigen beheer / 23 maart 2010

Het (gedeeltelijk) prijsgeven van pensioenaanspraken, oftewel het afzien van pensioen zonder dat hier een tegenprestatie tegenover staat, leidt tot een belaste pensioenaanspraak. In een zaak voor het hof Den Haag speelde de vraag of de pensioenaanspraak al dan niet 'voor verwezenlijking vatbaar is'.

Feiten

Vader X heeft samen met zoon Y de aandelen van bv B in handen.

Sinds 1990 wordt het pensioen van X door bv B in eigen beheer gehouden, waarbij de diensttijd vanaf 1982 in aanmerking wordt genomen. Vanaf 1993 is niet meer aan de pensioenvoorziening gedoteerd.

Omdat bv B in slechte financiële omstandigheden verkeert, heeft X in februari 2002 zijn aandelen in bv A verkocht aan bv C. Na de door Y doorgevoerde reorganisatie heeft bv B over de jaren 2001 en 2002 weer een positief bedrijfsresultaat. In 2006 echter, wordt bv B alsnog in staat van faillissement verklaard.

In 2002 is X 65 jaar geworden, zodat zijn in eigen beheer opgebouwde pensioen vanaf dat moment moest ingaan. X heeft vanwege de slechte financiële resultaten van bv B echter afgezien van de uitbetaling van het pensioen. Wel zijn er in de jaren 2002 en 2003 stamrechtuitkeringen uitbetaald door bv B aan X. Daarnaast heeft bv B het salaris van Y over de jaren 2002 tot en met 2005 jaarlijks flink verhoogd.

Geen dwingende maatschappelijke reden

In geding is of de pensioenaanspraak in 2002 al dan niet voor verwezenlijking vatbaar was. De stelling van X dat de slechte financiële positie van bv B de aanleiding vormde om af te zien van de pensioenaanspraak, kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een dwingende maatschappelijke reden om de pensioenaanspraak prijs te geven. Het gevolg hiervan is dat in 2002 de volledige waarde van de pensioenaanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking bij X wordt belast.

Prijsgeven pensioenaanspraak volgt uit aandeelhoudersbelang

Het (gedeeltelijk) prijsgeven van pensioenaanspraken, oftewel het afzien van pensioen zonder dat hier een tegenprestatie tegenover staat, leidt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 tot een belaste pensioenaanspraak. De volledige pensioenaanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Uitzondering hierop vormt de situatie dat het pensioen niet voor verwezenlijking vatbaar is.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat daar slechts sprake van kan zijn bij de aanwezigheid van dwingende maatschappelijke redenen zoals schuldsanering, faillissement of surseance van betaling.

Uit de feiten en omstandigheden van deze zaak blijkt dat deze maatschappelijke redenen hier niet aanwezig zijn. Bv B maakte over 2001 en 2002 immers weer winst, keerde stamrechtuitkeringen uit aan X en verhoogde het salaris van Y. In 2002 was er verder nog geen sprake van (zicht op) faillissement. Het prijsgeven van de pensioenaanspraak is daarmee vanuit zakelijk oogpunt ingegeven door het aandeelhoudersbelang en leidt daarom tot een belaste pensioenaanspraak.

Maandag 22 maart 2010

Fiscaal Procesrecht
Bij licht verzuim hoort 'lichte' boete / 22 maart 2010

In hoger beroep matigt hof Arnhem een opgelegde verzuimboete van 100% naar 25%. De bestuursrechter is niet gebonden aan het Besluit Bestuurlijke Boeten van de Belastingdienst. Het is aan de rechter om te beoordelen of een boete in overeenstemming is met de ernst van de overtreding.
Aan een automobilist is een verzuimboete motorrijtuigenbelasting (mrb) opgelegd van € 488. Rechtbank Arnhem heeft de boete verminderd tot € 122. De automobilist was namelijk te goeder trouw bij de aanschaf van de auto. De laadruimte van de auto is direct na de constatering, door het verplaatsen van de achterbank en het tussenschot, in overeenstemming gebracht met de mrb-eisen.

Licht verzuim

Er is dus sprake van een licht verzuim. De automobilist kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank maar de inspecteur niet. Hij gaat daarom in hoger beroep en stelt dat op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een boete van 100% passend en geboden is.

Besluit Bestuurlijke Boeten

Hof Arnhem beslist dat de bestuursrechter in belastingzaken niet is gebonden aan het Besluit Bestuurlijke Boeten waar de inspecteur zich op beroept. De rechter mag, om tot een juiste straftoemeting te komen, ook niet in het besluit genoemde omstandigheden laten meewegen. De rechtbank heeft dit kennelijk gedaan door te oordelen dat sprake is van een licht verzuim.

Lagere verzuimboete

De omstandigheid dat in het besluit geen onderscheid wordt gemaakt tussen lichte en zware verzuimen, maakt volgens het hof geen verschil. Het hof kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank om de verzuimboete te matigen tot € 122 (25% van € 488) en verklaart het beroep van de inspecteur ongegrond. Bovendien kent het hof aan de automobilist een proceskostenvergoeding toe van € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Vrijdag 12 maart 2010

Erfbelasting
Tweetrapstestament ter besparing van erfbelasting bij het eerste overlijden? / 12 maart 2010

Veel gehuwde Nederlanders met kinderen zijn zich niet bewust van het feit dat er toch erfbelasting verschuldigd kan zijn door de kinderen, ongeacht dat zij een ëlangstlevende' testament hebben. Dit kan tot liquiditeitsproblemen leiden. Op 1 maart jongstleden stond dit bij het tv-programma Tros Radar nog eens ter discussie. Bij nalatenschappen tot circa 600.000 euro kan dit door een tweetrapstestament voorkomen worden.
Besparing van erfbelasting is vaak een argument bij het opstellen van een testament. Daarbij is het van belang twee zaken te overwegen: wil de testamentopsteller zo min mogelijk tot geen erfbelasting bij het eerste overlijden betalen? Of wil hij over twee nalatenschappen (die van de testamentopsteller en van echtgeno(o)t(e)) in totaal zo min mogelijk erfbelasting betalen?

Wettelijke erfrecht

Wanneer er geen testament wordt opgemaakt, is het wettelijk erfrecht van toepassing. Het wettelijk erfrecht bepaalt dat de nalatenschap volgens de wet verdeeld moet worden. Dat wil zeggen dat alle goederen en schulden uit de nalatenschap aan de langstlevende partner worden toebedeeld. De kinderen verkrijgen ëslechts' een niet opeisbare vordering op deze langstlevende echtgenoot. Echter, deze vorderingen van de kinderen hebben wel een waarde waarover zij erfbelasting verschuldigd zijn.

Tweetrapstestament ter voorkoming van erfbelasting bij het eerste overlijden

Is de heffing van erfbelasting op het moment van het eerste overlijden niet gewenst? Dan kan in sommige situaties door een tweetrapsmakingstestament voorkomen worden, dat bij het eerste overlijden erfbelasting verschuldigd is. Door een tweetrapsmakingstestament wordt bij het eerste overlijden (de eerste trap) alleen de echtgenoot als enig erfgenaam benoemd. Wanneer deze langstlevende echtgenoot komt te overlijden, wordt het van de testamentopsteller geërfde en dan nog beschikbare vermogen in tweede trap door de kinderen als erfgenamen verkregen.
Bij deze bepaling beschikt de testamentopsteller dus meerdere malen over zijn nalatenschap. Bij het eerste overlijden zijn de kinderen dus geen erfgenaam. Zij erven pas van hun eerstoverledene ouder op het moment dat de tweede ouder overlijdt. De kinderen zijn dan dus erfgenaam in twee nalatenschappen tegelijk.

Voorbeeld

Man en vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen Zij hebben twee kinderen. Het gemeenschappelijke vermogen bedraagt 420.000 euro. Man overlijdt eerst op 68 jarige leeftijd. Vrouw overlijdt 7 jaar later. Vermogensgroei en pensioenrechten vallen buiten het voorbeeld.

Wettelijke Verdeling

Geen rente



Tweetrapstestament

Eerste overlijden

€ 3.480

€ 0

Tweede overlijden

€ 24.800

€ 34.400

Totaal

€ 28.280

€ 34.400


Het tweetrapstestament lijkt ideaal, maar is fiscaal niet altijd de meest voordelige oplossing. Toch zijn er dus argumenten om niet voor de meest voordelige oplossing te kiezen.

Donderdag 11 maart 2010

Wet Onroerende Zaken / Fiscaal Procesrecht
Maak tijdig bezwaar tegen de WOZ-beschikking / 11 maart 2010

Elke huiseigenaar heeft onlangs de WOZ-beschikking in de bus gekregen of krijgt die binnenkort. Is de waarde van een huis te hoog ingeschat en doet de eigenaar hier niets tegen, dan betaalt hij het komende jaar teveel belasting. Hoe maakt iemand bezwaar?
De nieuwe WOZ-beschikking is bepalend voor de inkomstenbelasting, onroerende zaakbelasting en waterschapsheffing die de woningeigenaar het komende jaar betaalt. Die zijn namelijk gebaseerd op de door de gemeente geschatte waarde van het huis. De eigenaar ontvangt de beschikking ieder jaar.

Tijdig bezwaar

Een bezwaar moet binnen zes weken na dagtekening van de beschikking zijn ingediend. Is deze termijn niet haalbaar, stuur of fax dan alvast een brief waarin onder de kop ëpro forma bezwaarschrift' staat dat het bezwaar binnen bepaalde tijd wordt aangevuld. De eigenaar verliest dan geen rechten. Geef wel aan voor welke datum de gemeente een aanvulling kan verwachten.

Bekijk de WOZ-beschikking kritisch

De nieuwe waarde van de woning is vastgesteld per 1 januari 2009 (dit is dus de nieuwe peildatum). Wat het huis nu waard is, is dus niet bepalend. Is de woning op dat moment waarschijnlijk meer waard, dan heeft bezwaar maken in de meeste gevallen geen zin. Is de eigenaar in de veronderstelling dat de woning op dat moment minder waard was, dan kan hij wellicht met succes bezwaar maken.

Reële waarde

Maakt de eigenaar bezwaar tegen de vastgestelde waarde, dan moet hij wel een idee hebben wat reëel is. Vraag bij twijfel het onderliggend taxatieverslag op. Afhankelijk van de gemeente kan de eigenaar het verslag ñsoms via internet- inzien of toegestuurd krijgen (eventueel per e-mail). Ook informatie opvragen bij bewoners in de buurt, een makelaar, het kadaster (Koopsomtelefoon: 0900-202 02 01, € 0,80 per minuut) of een taxateur is verstandig. Daarnaast stelt verzekeringsadviseur de Hypotheker een gratis basistoetsing beschikbaar, de Woningwaardemeter, waarmee een globale waardebepaling van het huis kan worden opgemaakt. Vul bij de toetsdatum 1-1-2009 in!

Hoe maakt iemand bezwaar?

Zit de gemeente met haar schatting te hoog, teken dan bezwaar aan. De Hypotheker heeft een voorbeeldbrief opgesteld die aan de gemeente kan worden gestuurd. In de voorbeeldbrief staan staan alvast een aantal argumenten die voor de onderbouwing van belang zijn. Sommige gemeenten sturen een standaard reactieformulier met de WOZ-beschikking mee of bieden de mogelijkheid om via internet bezwaar te maken. Sinds 2005 heeft de Tweede Kamer overigens wel een bezwaardrempel ingevoerd. Wijzigt de waarde niet meer dan de gestelde drempel, dan blijft de WOZ-waarde gehandhaafd (zie voor de berekening: Rekenmodel bezwaarmarge WOZ) .

Hogere WOZ soms voordelig

Een hogere WOZ waarde heeft ook positieve kanten, bijvoorbeeld als de eigenaar gaat verbouwen of de hypotheek wil oversluiten of verhogen. Normaal gesproken moet het huis dan worden getaxeerd. Er zijn geldverstrekkers die een taxatie achterwege willen laten als de lening na verbouwing lager is dan een bepaald percentage van de WOZ waarde. Zo spaart de eigenaar in elk geval de taxatiekosten uit.

Woensdag 10 maart 2010

Inkomstenbelasting / Fiscaal Procesrecht
Belgische inkeerregeling / 10 maart 2010

Steeds meer Belgische zwartspaarders komen tot inkeer.

Het aantal Belgische zwartspaarders dat gebruik maakt van een fiscale inkeerregeling is de laatste maanden fors toegenomen.
In de eerste twee maanden van dit jaar meldden 371 Belgen hun verzwegen banktegoed aan bij de fiscus.

Over het hele vorig jaar waren dat er maar 45 en in 2008 60, aldus Belgische media zaterdag.

De toename is het gevolg van het steeds verder afbrokkelend bankgeheim in belastingparadijzen als Zwitserland en Liechtenstein. Wie in België van de inkeerregeling gebruik maakt, moet een boete betalen tot 25 procent van het totale bedrag.

De Belgische belastingdienst profiteert van de ontwikkeling. De eerste twee maanden van dit jaar was er al een meevaller van minstens 33 miljoen euro, zegt een woordvoerder.

Dins
dag 9 maart 2010

Jaarrekeningrecht
Belastingdienst verscherpt controles deponeringsplicht / 9 maart 2010


De overheid heeft vorig jaar bijna twee keer zo veel ondernemingen onderzocht die niet aan de verplichting voldeden om hun jaarstukken te deponeren. Ongeveer de helft van de onderzochte bedrijven kreeg een proces-verbaal.
De Belastingdienst gaat door met de intensieve controle op de naleving van de deponeringsplicht. Dit meldde woordvoerster Janneke Verheggen van het Ministerie van Financiën.

Ontbinding

Vorig jaar werden 1.061 bedrijven onderzocht. Dit is een verdubbeling ten opzichte van 2008. Tegen 547 van de onderzochte rechtspersonen werd proces-verbaal opgemaakt.

ìHet grootste deel zijn lege rechtspersonenî, aldus Verheggen. ìDie worden voorgedragen voor ontbinding.î

Intensieve controles

Bij de controles werkt de Belastingdienst samen met de Kamers van Koophandel. Die laatste levert gegevens aan van bedrijven die niet aan hun deponeringsverplichting voldoen.

De komende jaren zullen er intensieve controles plaatsvinden, aldus Verheggen. ìDe controles zullen in ieder geval gehandhaafd blijven op het aantal van vorig jaar.î

Vooronderzoek

ìEind vorig jaar is er een mailing de deur uitgegaan naar zo'n tienduizend rechtspersonen die drie jaar op rij niet aan hun deponeringsverplichting hebben voldaan. De selectie van deze rechtspersonen is gebeurd op basis van een vooronderzoek.î

Maandag 8 maart 2010

Inkomstenbelasting
Aftrekbaarheid van vrijwillige pensioenpremies na ontslag / 8 maart 2010

Een pensioenregeling kan de mogelijkheid bevatten om de pensioenregeling na ontslag vrijwillig voort te zetten en de pensioenpremies zelf te betalen. In de volgende rechtszaak ontstaat discussie over de aftrekbaarheid van de vrijwillig betaalde premies doordat het pensioenfonds in het reglement uit 2000 geen beperking heeft opgenomen ten aanzien van de duur van de vrijwillige voortzetting.
De werknemer heeft van februari 1976 tot augustus 2000 in dienstbetrekking gestaan bij werkgever A. Het pensioen van hem was ondergebracht bij pensioenfonds A. Op grond van het pensioenreglement uit 2000 had de werknemer de mogelijkheid om de pensioenpremies na ontslag vrijwillig door te betalen, onder de voorwaarde dat dit verzoek binnen drie maanden na ontslag werd gedaan.

Na het ontslag bij werkgever A treedt de werknemer in dienst bij werkgever B, waar hij niet deelneemt aan een pensioenregeling. De werknemer heeft tot mei 2004 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de pensioenpremies bij pensioenfonds A vrijwillig door te betalen.

Aangifte IB

Bij de aangifte inkomstenbelasting over 2003 brengt de werknemer een bedrag van € 7.141, zijnde de in 2003 vrijwillig betaalde pensioenpremie, als lijfrentepremie in aftrek. De inspecteur weigert deze aftrek en staat slechts toe om de vrijwillig betaalde pensioenpremie tot augustus 2003 (drie jaar na ontslagdatum) van € 4.727 als negatief loon in aanmerking te nemen in plaats van het gehele bedrag. Rechtbank Breda komt tot de conclusie dat het restant van deze premie als lijfrentepremie is aan te merken en als zodanig in aftrek toegestaan moet worden.

Verband tussen betaalde premies en eerste werkgever

Hof Den Bosch (16 oktober 2009, nr. 2006/00184) stelt in hoger beroep dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen betaalde pensioenpremies en betaalde lijfrentepremies. Pensioenpremies kunnen niet als lijfrentepremie in aftrek worden gebracht.

Het hof is het echter niet eens met het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de betaalde pensioenpremie in dit geval wel in zijn geheel als negatief loon in aanmerking kan worden genomen. De Wet op de loonbelasting 1964 geeft geen omschrijving van negatief loon en noemt evenmin criteria voor de kwalificatie als negatief loon. Daardoor is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Aangezien de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot werkgever A en de betaalde pensioenpremies volgen uit de pensioenregeling van A, is ervoldoende verband tussen de betaalde premies en het dienstverband met werkgever A.

Aftrek toegestaan

Verder stelt het Hof dat de driejaarstermijn uit het besluit van 20 november 2002 slechts van toepassing is als een werknemer niet elders in dienstbetrekking gaat werken. Nu de werknemer na het ontslag bij werkgever A in dienst is getreden bij werkgever B, is het besluit volgens het hof niet op de werknemer van toepassing. De betaalde pensioenpremie van € 7.141 kan daarom geheel op het inkomen in 2003 in mindering worden gebracht.

Mogelijkheden vrijwillige voortzetting

Een pensioenregeling kan de mogelijkheid bevatten om de pensioenregeling na ontslag vrijwillig voort te zetten en de pensioenpremies zelf te betalen. In deze zaak ontstaat discussie over de aftrekbaarheid van de vrijwillig betaalde premies doordat het pensioenfonds in het reglement uit 2000 geen beperking heeft opgenomen ten aanzien van de duur van de vrijwillige voortzetting. In het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt de periode gedurende drie jaar na ontslag onder voorwaarden als diensttijd aangemerkt. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in het fiscale besluit van 16 maart 2007.

Vrijwillige voortzetting is mogelijk indien:
  • de werknemer gedurende ten minste drie jaren deelnemer is geweest in de voort te zetten regeling;
  • de pensioenregeling niet wordt gewijzigd waarbij de pensioenrechten worden verbeterd;
  • er geen cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve of deelname aan een beroepspensioenregeling; en
  • de vrijwillige voortzetting niet plaatsvindt gedurende de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij de dienstbetrekking om medische redenen is beëindigd.

Interpretatie hof

De uitleg van hof Den Bosch over de toepasbaarheid van dit besluit op werknemers die elders in dienstbetrekking zijn gaan werken, is moeilijk te volgen. De mogelijkheid om pensioenpremies vrijwillig voort te zetten is oorspronkelijk bedoeld voor ex-werknemers die na beëindiging van de dienstbetrekking niet elders een dienstbetrekking aangaan. De uiteindelijke uitwerking van het besluit maakt daar echter geen onderscheid meer in, zodat ook ex-werknemers die voor een andere werkgever gaan werken onder voorwaarden onder de regeling kunnen vallen. Zij kunnen de pensioenregeling fiscaal maximaal drie jaar voortzetten.

Pensioenwet

Met de inwerkingtreding van de Pensioenwet is de vrijwillige voortzetting ook daar verankerd. Vrijwillige voortzetting wordt gedurende maximaal drie jaar na ontslag (of tien jaar als de werknemer na ontslag winst uit onderneming gaat genieten) toegestaan. De vrijwillige voortzetting gedurende tien jaar is fiscaal echter niet gefaciliteerd.

In de praktijk zullen pensioenuitvoerders vaak geen vrijwillige voortzetting kunnen uitvoeren. Ten eerste is de rechtstreekse premiebetaling van de ex-werknemer aan de pensioenuitvoerder vaak onuitvoerbaar binnen de rekening-courantverhouding die de werkgever en de pensioenuitvoerder zijn aangegaan. Daarnaast kan de pensioenuitvoerder niet adequaat toetsen of gedurende de periode van vrijwillige voortzetting continu aan de eisen uit het fiscale besluit, en dan met name de voorwaarde dat er geen cumulatie met een nieuwe pensioenregeling plaatsvindt, wordt voldaan.

Donderdag 4 maart 2010

Inkomstenbelasting
Verkoopwinst perceel grond onbelast voor makelaar / 4 maart 2010

Een makelaar hoeft het resultaat, behaald met de verkoop van een perceel grond, in zijn aangifte inkomstenbelasting niet op te geven als resultaat uit overige werkzaamheden. De belastinginspecteur slaagt er namelijk niet in aan te tonen dat er sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer of van bijzondere kennis.
De makelaar heeft samen met een architect een belang in een bv. Nadat is besloten om deze bv te liquideren, nemen zij samen een perceel grond over van de bv, ieder voor de onverdeelde helft. De koopprijs bedraagt € 126.000 (exclusief omzetbelasting) en is een zakelijke prijs.

Bouwplannen

De makelaar en de architect wilden een kantoorpand op het perceel stichten en dit pand gaan verhuren. Deze plannen worden in de ijskast gezet, omdat een potentiële huurder afhaakt. Na enige onderhandelingen wordt het perceel uiteindelijk, voor € 260.923 aan een Beheer bv verkocht.

Resultaat bij verkoop

De makelaar heeft het met de verkoop van het perceel behaalde resultaat van € 67.461 niet aangegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Rechtbank Arnhem beslist dat het resultaat tot het resultaat uit overige werkzaamheden (box 1) behoort. De makelaar is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden

Een door een particulier met een onroerendezaaktransactie behaald voordeel leidt niet zonder meer tot belastbare arbeidsinkomsten. Van belastbare arbeidsinkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) is wel sprake als door een belastingplichtige activiteiten worden verricht met het oogmerk een hoger rendement op het vermogen te halen dan bij normaal vermogensbeheer mogelijk zou zijn geweest. Eveneens is sprake van belastbare arbeidsinkomsten als bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die transactie voordeel heeft kunnen behalen.

Specifieke kennis en actief vermogensbeheer

Volgens de inspecteur zijn de makelaar en de architect vanaf het tijdstip van de aankoop van het perceel actief bezig geweest met de ontwikkeling ervan. Ook hebben beiden hun specifieke kennis als makelaar en als architect benut bij het realiseren van het bij de verkoop van het perceel behaalde resultaat. Daarom vormt, aldus de inspecteur, het door de makelaar behaalde voordeel van € 67.461 een belastbare arbeidsinkomst.

Normaal vermogensbeheer

Volgens hof Arnhem heeft de inspecteur echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer gericht op het behalen van een hoger rendement. Zij heeft het hof alleen gewezen op een tekening die destijds door de architect is gemaakt voor de potentiële huurder.

Bijzondere kennis

Bovendien is de inspecteur er ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de bijzondere kennis van de makelaar en de architect er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen dat het voordeel is behaald. Zij heeft alleen aangevoerd dat een makelaar en een architect een informatievoorsprong hebben op de markt van onroerende zaken. Volgens het hof is dat echter niet voldoende. Er is dan ook geen sprake van belastbare arbeidsinkomsten.

Box 3 bezittingen

Wel had de makelaar de waarde van het perceel tot zijn bezittingen in box 3 moeten rekenen. Daarom is er wel sprake van een voordeel uit sparen en beleggen van € 2.609.

Bijlagen:

Dinsdag 2 maart 2010

Inkomstenbelasting
'Belastingdienst misleidend over teruggave' / 2 maart 2010

Een groot aantal Nederlanders krijgt rond deze tijd een brief van de Belastingdienst met daarin de mededeling dat er niks te verrekenen is terwijl ze recht kunnen hebben op tot 1700 euro teruggave.
Dat meldt het AD .

In de brief staat dat ervan uit gegaan wordt dat de situatie niet is gewijzigd. Daarom zou geen aangifte hoeven worden gedaan.

FNV adviseert dat toch wel te doen en de brief gewoon te negeren.

Aangifte

"Het komt regelmatig voor dat mensen wel geld terugkrijgen als ze aangifte doen", zegt Femke van Zijst van de vakcentrale in het AD.

Vooral werknemers met een kleine baan lopen kans geld mis te lopen. Stimuleringsmaatregelen die vooral voor vrouwen zijn bedoeld kunnen voor een teruggave van 700 tot 1700 euro zorgen. Ook mensen met een partner kunnen vaak schuiven waardoor ze meer terugkrijgen.

Woensdag 24 februari 2010

Wet Belastingen op Personenauto's en Motorrijtuigen
Wijziging BPM leidt niet tot goedkopere auto's / 24 februari 2010

De daling van het basistarief BPM (Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen) in januari 2010 van 40 naar 27,4 procent leidde niet tot een prijsdaling van nieuwe auto's. De verlaging van dit vaste basispercentage woog niet op tegen de nieuwe heffing voor CO2-uitstoot.
Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Nieuwe auto's waren in januari 2010 ongeveer 1 procent duurder dan in december 2009. Deze prijsstijging is voor de helft toe te schrijven aan de nieuwe BPM.

Prijzen

Begin vorig jaar resulteerden belastingmaatregelen nog in een prijsdaling van nieuwe auto's. De prijzen daalden in januari 2009 met gemiddeld 0,5 procent. Het basispercentage BPM daalde toen van 42,3 naar 40 procent. Daarnaast waren er ook andere BPM-wijzigingen, waaronder de toen geïntroduceerde vrijstelling voor zeer zuinige auto's.

Naast de gemiddeld duurdere BPM betaalde de autorijder in januari 2010 ook meer motorrijtuigenbelasting dan in december. Deze prijsstijging bedroeg 5,8 procent.

Maandag 22 februari 2010

Inkomstenbelasting
Formele aanvang huur niet doorslaggevend bij terbeschikkingstelling / 22 februari 2010

Hof 's-Hertogenbosch heeft in 2009 beslist dat de terbeschikkingstelling ingaat op de datum van aankoop van het pand en niet pas op het moment dat de huur aanvangt. De Hoge Raad oordeelt nu dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) verkrijgt op 28 mei 2003, samen met zijn vrouw, de eigendom van een pand. Het pand is aangekocht om het ter beschikking te stellen aan zijn bv. Het pand is op die datum ook daadwerkelijk door de bv in gebruik genomen.

Huurovereenkomst

Om redenen van gemak gaat de huurovereenkomst op 1 juni 2003 in. Op die manier kan met een maandbedrag gerekend worden. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de terbeschikkingstelling pas begint op het moment van de verhuur (1 juni 2003). Het oogmerk van de aanschaf en het feitelijk ter beschikking stellen van het pand is niet van belang. De inspecteur corrigeert de aangifte inkomstenbelasting, omdat de dga geen rekening mag houden met de kosten koper van het pand.

Datum aankoop pand bepalend

Het hof is het niet eens met de inspecteur en beslist dat de terbeschikkingstelling op de datum van aankoop van het pand is ingegaan (28 mei 2003).  Het hof verwijst daarbij naar de ratio van de terbeschikkingstellingsregeling. Verder wijst het hof op de aansluiting bij het winstregime.

Aansluiting winstregime

Hieruit blijkt volgens het hof dat er voor de terbeschikkingstellingsregeling zoveel mogelijk van moet worden uitgegaan dat het vermogensbestanddeel tot een ondernemingsvermogen behoort. Dat betekent dat het pand vanaf het moment van aanschaf tot het verplicht "werkzaamheidsvermogen" moet worden gerekend en niet pas op het moment dat daarvoor een vergoeding in rekening is gebracht. Het gelijk is aan de dga.

De Hoge Raad heeft op 22 januari 2010 (nr. 09/01691) beslist dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Vrijdag 19 februari 2010

Inkomstenbelasting
Verplichting tot betalen kinderalimentatie geen box 3-schuld / 19 februari 2010


De verplichting tot het betalen van kinderalimentatie vloeit rechtstreeks voort uit het familierecht. De verplichting heeft daarom geen waarde in het economische verkeer en is dus ook geen box-3 schuld.
Een gescheiden man is opnieuw gehuwd. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij twee minderjarige kinderen. Door de rechter is hij veroordeeld tot het betalen van een maandelijks bedrag aan kinderalimentatie. Zijn nieuwe echtgenote brengt de waarde van de toekomstige onderhoudsverplichting in mindering op haar belastbare inkomen in box 3 over 2007.

Geen waarde economisch verkeer

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onderhoudsverplichting geen waarde in het economische verkeer heeft en rechtbank 's-Gravenhage is het hier mee eens. Ouders zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht de kosten te dragen van levensonderhoud en overige kosten voor hun minderjarige kinderen. Deze verplichting vloeit voort uit het familierecht, is persoonlijk, niet overdraagbaar en verandert niet als ouders duurzaam gescheiden gaan leven of bij echtscheiding.

Geen box 3-schuld

Er is sprake van een verplichting in de privé-sfeer, zodat daaraan geen waarde in het economische verkeer is toe te kennen. De verplichting tot het betalen van kinderalimentatie is dan ook geen box 3-schuld.

Donderdag 18 februari 2010

Inkomstenbelasting
Kostenaftrek van werkkamer in huurwoning / 18 februari 2010

Een onderneemster kon in 2005 de kosten van twee onzelfstandige werkkamers in haar huurwoning in aftrek brengen. De werkkamers maakten samen voor 25% deel uit van de woning.
Rechtbank Arnhem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een onderneemster de kosten van twee onzelfstandige werkkamers in de door haar gehuurde woning in aftrek kon brengen.

Werkkamers

Een vrouw genoot in 2005 winst uit onderneming met haar activiteiten als medisch-wetenschappelijk tekstschrijfster. Zij verrichtte haar werkzaamheden in twee werkkamers (slaapkamers) in de door haar gehuurde woning. De werkkamers maakten samen voor 25% deel uit van de gehele woning.

In haar aangifte inkomstenbelasting over 2005 had zij een bedrag van 2443 euro (bij benadering 25%) als huisvestingskosten ten laste van de winst gebracht. De inspecteur corrigeerde dit bedrag aan huisvestingskosten. De onderneemster maakte daartegen bezwaar en voerde daarvoor diverse verweren aan.

Afgewezen

De rechtbank wees de grief van de onderneemster af dat de wetgever ten onrechte alleen voor zelfstandige werkruimtes (met eigen opgang en sanitair) kostenaftrek had toegestaan. Ook wees de rechtbank de stelling af dat er sprake was van een ongelijke behandeling van huurders ten opzichte van eigenaren.

Ondernemingsvermogen

Als laatste strohalm om in aanmerking te komen voor een aftrekpost voor de werkkamer stelde de onderneemster dat zij de woning tot haar ondernemingsvermogen wilde rekenen.

Zij wees erop dat zij al vele jaren een evenredig deel van de huur als ondernemingskosten in aftrek had gebracht en daarmee het huurrecht tot haar ondernemingsvermogen had gerekend. De rechtbank was van oordeel dat de woning onder de gegeven omstandigheden als keuzevermogen was aan te merken.

Het uitsluitend voor de onderneming gebruikte deel van de woning (circa 25%) was namelijk aanzienlijk. In dat geval overschreed de onderneemster de grenzen van de redelijkheid niet door het huurrecht van de gehele woning tot haar onderneming te rekenen.

Toegewezen

De rechtbank concludeerde dat de onderneemster wel recht had op kostenaftrek van haar werkkamers. Per saldo was de kostenaftrek zelfs een paar duizend euro hoger dan de onderneemster in haar aangifte over 2005 had geclaimd.

Woensdag 17 februari 2010

Inkomstenbelasting
Inkeerregeling zwartspaarders aangescherpt: boete naar 30 procent / 17 februari 2010

De inkeerregeling voor zwartspaarders wordt per 1 juli aangescherpt. Inkeerders betaalden sinds 1 januari van dit jaar 15 procent boete, per 1 juli wordt dat 30 procent.
Staatssecretaris De Jager maakte dat in de Tweede Kamer bekend. Hij wil de prikkel om in te keren vergroten.

Zwartspaarders

Afgelopen jaar meldden meer dan 8000 zwartspaarders ruim 2,2 miljard aan buitenlands vermogen aan bij de Belastingdienst.

Inkeerders betalen alsnog de verschuldigde belasting over het vermogen dat zij de afgelopen 12 jaar in het buitenland buiten het zicht van de fiscus probeerden te houden. De boete voor niet-inkeerders is vorig jaar verhoogd naar 300 procent.

Vrijdag 12 februari 2010

Inkomstenbelasting
Renteconstructie dga leidt tot belast rentevoordeel in box 1 / 12 februari 2010

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) leent geld van zijn bv en zet dit bedrag vervolgens op een internetspaarrekening. Omdat de bv aan hem een lagere rente in rekening brengt, dan de rente die hij ontvangt op de spaarrekening, heeft de dga een rentevoordeel. Dit rentevoordeel is belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden, aldus hof 's-Gravenhage.

Geldlening

De dga leent in 2003 € 788.158 van zijn bv tegen 2,5% rente. Hij zet dit bedrag weg op een internetspaarrekening waar hij 3,6% rente op ontvangt. Zo geniet hij een rentevoordeel van 1,1%. Volgens de dga is er sprake van inkomsten uit sparen en beleggen en omdat de schuld tegen de vordering wegvalt, bedraagt het resultaat nihil.

Resultaat uit overige werkzaamheden

De inspecteur gaat hier niet mee akkoord en is van mening dat er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank 's-Gravenhage stelt de dga in het gelijk.

Werkzaamheden economisch verkeer

Het hof beslist dat de inspecteur het door de dga genoten rentevoordeel terecht tot diens belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Het inlenen en vervolgens uitlenen van de gelden moet worden aangemerkt als werkzaamheden verricht in het economische verkeer.

Voordeel beoogd en behaald

Verder beslist het hof dat de dga daarmee voordeel beoogde en dat dat voordeel ook redelijkerwijs was te verwachten. Volgens het hof heeft de dga namelijk gebruik gemaakt van zijn volledige zeggenschap als dga en daarmee door rentearbitrage voordeel beoogd en behaald.

Donderdag 11 februari 2010

Inkomstenbelasting / loonheffingen
Schadevergoeding door overtreden concurrentiebeding is negatief loon / 11 februari 2010

De vergoeding die een werknemer aan zijn ex-werkgever moet betalen voor het overtreden van een concurrentiebeding, is in de aangifte inkomstenbelasting als negatief loon aftrekbaar.

Concurrentiebeding

De werknemer is tot 1 januari 1999 als helpdeskmedewerker in loondienst bij zijn voormalig werkgever. In zijn arbeidsovereenkomst staat een concurrentiebeding met boeteclausule. Op 1 januari 1999 treedt hij in dienst bij een andere werkgever.

Schadevergoeding

De curator van de inmiddels failliete ex-werkgever vordert, wegens overtreding van het concurrentiebeding een schadevergoeding van de werknemer. Voor de kantonrechter bereiken partijen alsnog overeenstemming over de hoogte van het door de werknemer te betalen bedrag.

Aftrekpost

De werknemer trekt dit bedrag in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2003 af als negatief loon. Volgens rechtbank Haarlem is dat terecht. Hof Amsterdam stelt in hoger beroep vast dat voor de werknemer de verplichting tot het betalen van het bedrag voortvloeit uit de tussen hem en zijn ex-werkgever gesloten arbeidsovereenkomst. Het concurrentiebeding maakt hiervan deel uit.

Verplichting tot betaling

Bovendien vindt de verplichting tot betaling voorts geheel en rechtstreeks haar oorzaak in de dienstbetrekking van de werknemer bij zijn ex-werkgever. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

Negatief loon

De Hoge Raad komt echter niet tot een ander oordeel en verklaart het beroep van de staatssecretaris ongegrond. Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht beslist dat het door de werknemer betaalde bedrag negatief loon is.

Woensdag 10 februari 2010

Omzetbelasting
Btw-vrijstelling voor (para)medische diensten verlengd tot 1 juli 2010 / 10 februari 2010

De staatssecretaris van Financiën heeft een overgangsregeling voor de belastingheffing over (para)medische diensten bekendgemaakt. Het bestaande beleid blijft gehandhaafd tot 1 juli 2010.
Er bestaat een vrijstelling van omzetbelasting voor diensten door beoefenaren van een aangewezen (para)medisch beroep.

Deze vrijstelling is gewijzigd bij het Belastingplan 2009. Deze tekst is op 1 juli 2009 in werking getreden maar de feitelijke werking van deze tekst is via een brief aan de Tweede Kamer tot 1 januari 2010 opgeschort.

Overgangsregeling

De aanwijzing van beroepsbeoefenaren die binnen het deskundigheidsgebied van hun Wet BIG-opleiding gezondheidskundige diensten verrichten, is echter nog niet concreet uitgewerkt.

De staatssecretaris treft daarom een overgangsregeling voor gezondheidskundige diensten van (para)medische beroepsbeoefenaren die op grond van het beleidsbesluit over (para)medische diensten van 28 februari 2008 vrijgesteld waren van omzetbelasting.

De vrijstelling voor (para)medische diensten blijft tot 1 juli 2010 van toepassing.

Dinsdag 9 februari 2010

Loonheffingen
Forfaitaire ruimte onbelaste werkkostenvergoeding terug naar 1,5% / 9 februari 2010

In de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 is onder meer een maatregel opgenomen waarbij een werkgever op grond van de nieuwe werkkostenregeling vanaf 2011 1,4 procent van de fiscale loonsom belastingvrij mag vergoeden, naast een beperkt aantal gerichte vrijstellingen voor zakelijke kosten.

Wetsvoorstel

Op grond van het nog aanhangige wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip vervalt de belaste werkgeversvergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

Dit leidt tot een verlaging van het loon van werknemers en dus ook tot een verlaging van de grondslag voor de forfaitaire ruimte van de werkkostenregeling.

Compensatie

Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft onlangs aangegeven dat hij dit wil compenseren door de forfaitaire ruimte van de werkkostenregeling, zoals vroeger, weer op 1,5 procent van de fiscale loonsom te stellen.

Hij heeft dit idee inmiddels verwerkt in een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip. Het is nog niet bekend wanneer de Kamer deze wet behandelt.

Maandag 8 februari 2010

Loonheffingen/ premies werknemersverzekeringen
Diverse aanpassingen in wetsvoorstel uniformering loonbegrip / 8 februari 2010

Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft een nota van wijziging over het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel is op diverse punten gewijzigd.
Het gaat om de volgende aanpassingen:
  •     de structurele regeling voor jonge werknemers met een kleine baan is uit het wetsvoorstel geschrapt
  •     de vormgeving is gewijzigd wegens het niet doorgaan van de integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting
  •     een wijziging is aangebracht als gevolg van de op 1 januari 2011 in werking tredende werkkostenregeling
  •     het wetsvoorstel is aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen aan gemeenten
  •     een verleggingsmogelijkheid bij internationale concerndetacheringen is opgenomen.

Buitenlandse concernvennootschap

Bij internationale concerndetacheringen komt het vaak voor dat de werknemer in dienstbetrekking blijft bij de buitenlandse concernvennootschap. Die buitenlandse werkgever is voor de loonheffing dan de inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de werkgever. Het is in de regel echter praktischer dat de Nederlandse concernvennootschap de loonheffing betaalt. Op dat punt geldt nu al een goedkeuring. De desbetreffende goedkeuring wordt nu gecodificeerd en uitgebreid tot de premies werknemersverzekeringen.

Vrijdag 5 februari 2010

Inkomstenbelasting
Zelfstandigenaftrek alleen bij gedetailleerde urenregistratie / 5 februari 2010

Een ondernemer heeft recht op de zelfstandigenaftrek als hij voldoet aan het urencriterium van minimaal 1.225 uur. Hij kan dit bewijzen door zijn uren, besteedt aan de onderneming, te registreren. Een urenregistratie die echter te algemeen van aard en te globaal van opzet is, voldoet niet als bewijsmateriaal, aldus Hof Amsterdam.

Werknemer en ondernemer

Een ondernemer werkt in dienstbetrekking 32 uur per week bij de juridische afdeling van de gemeente. Jaarlijks werkt hij circa 1.500 uur voor de gemeente. Samen met zijn echtgenote runt hij een financieel en juridisch adviesbureau. De omzet in de jaren 2002 en 2003 bedroeg € 15.000 - € 20.000. Over beide jaren is een verlies uit onderneming aangegeven.

Urenspecificatie

Volgens zijn urenspecificatie heeft de ondernemer 1.767 uren aan de onderneming besteed, maar naar aanleiding van een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur de geclaimde zelfstandigenaftrek.

Urenstaat te algemeen

Het hof beslist dat de door de ondernemer overgelegde urenstaat voor 2002 te algemeen van aard en te globaal van opzet is om daarmee het  bewijs te leveren dat hij voldoende uren aan zijn onderneming heeft besteed. Het hof wijst er hierbij op dat er geen relatie gelegd kan worden tussen de door de ondernemer genoteerde uren en de daarmee samenhangende werkzaamheden. Een omschrijving als "Erven X" met vermelding 5 uren biedt te weinig aanknopingspunten.

Wekelijks dezelfde uren

Ook wijst het hof er op dat wekelijks bijna dezelfde werkzaamheden zijn genoteerd en dat daarvoor nagenoeg dezelfde uren worden verantwoord. Voor bijvoorbeeld "uren schrijven, belasting, facturering" is per week meestal hetzelfde aantal uren genoteerd, hoewel dit werkzaamheden zijn die in de regel van week tot week in omvang verschillen. Volgens het hof heeft de ondernemer dan ook niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Hij heeft geen recht op de zelfstandigenaftrek.

Donderdag 4 februari 2010

Omzetbelasting
BUA gedeeltelijk in strijd met Europees recht / 4 februari 2010

Advocaat-Generaal Mengozzi (AG) heeft een conclusie uitgebracht over het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA). Het BUA is deels in strijd met het Europese recht. De correctie van de btw-aftrek voor het privé-gebruik van de auto door een werknemer, de aftrekuitsluiting voor het verlenen van huisvesting en het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel, zijn wel in overeenstemming met het Europese recht.

Prejudiciële vragen

Zowel de Hoge Raad als het Hof Amsterdam hebben in 2008 en 2009 prejudiciële vragen gesteld over de toelaatbaarheid van het BUA.

De zaak voor de Hoge Raad heeft betrekking op een holding bv die enkele personenauto's koopt. De bij de aanschaf van de auto's in rekening gebrachte btw wordt in aftrek gebracht. De holding houdt de auto's telkens voor een beperkte periode aan en verkoopt ze na verloop daarvan weer door, waarbij zij btw in rekening brengt en op aangifte voldoet. De inspecteur corrigeert de btw-aftrek. Hof Amsterdam overweegt dat de holding de auto's voor zakelijke doeleinden heeft gebruikt en dat het haar daarom vrijstond de auto's te behandelen als goederen van de onderneming.

Aftrekbeperking privé-gebruik auto

Vervolgens beslist het hof dat de auto's ook voor privédoeleinden van de voor de holding in dienstbetrekking werkzame directeur zijn gebruikt en dat daarom de aftrek volgens het BUA beperkt is. Het hof handhaaft de naheffingsaanslag. De Hoge Raad (nr. 43185) stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EG (HvJ EG). De Hoge Raad vraagt zich ondermeer af of het BUA, voor wat betreft het gebruik van ondernemingsgoederen (auto's) door personeel voor privévervoer, wel verenigbaar is met de Zesde btw-richtlijn.

Diverse BUA-correcties

Hof Amsterdam (nr. 07/00782) moet een beslissing nemen in het hoger beroep van Oracle Nederland bv. Rekening houdend met de aftrekuitsluiting volgens het BUA, past Oracle correcties toe in haar btw-aangifte van mei 2005 over de voorbelasting met betrekking tot leaseauto's, eigen auto's, mobiele telefoons, catering, entertainment, huisvesting en relatiegeschenken. Volgens Oracle is de toepassing van het BUA over het verstrekken van deze goederen en diensten aan het personeel echter in strijd met de Zesde btw-richtlijn. Het hof vraagt zich af of Nederland wel heeft voldaan aan de voorwaarde, dat een categorie van voldoende bepaalde goederen en diensten moet worden aangewezen en stelt daarom prejudiciële vragen aan het HvJ EG.

Gezamenlijke conclusie

AG Mengozzi heeft op verzoek van hof Amsterdam, beide zaken samengevoegd en nu een gezamenlijke conclusie uitgebacht. In zijn conclusie geeft hij aan wanneer een lidstaat wel en wanneer een lidstaat niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor uitsluiting van de btw-aftrek met betrekking tot categorieën van uitgaven.

Aftrekuitsluiting in overeenstemming met Europees recht

Lidstaten mogen bepaalde goederen en diensten van aftrek uitsluiten, maar dan moeten de aftrekuitsluitingen wel voldoende specifiek zijn. Uitsluiting van aftrek is toegestaan als deze is gebaseerd op de aard van het goed of de dienst. Het BUA voldoet aan het Europese recht voor wat betreft de volgende categorieën van uitgaven:
  • 'het aan het personeel van de werkgever gelegenheid geven tot privévervoer',
  • 'het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel van de werkgever',
  • 'het aan het personeel van de werkgever verlenen van huisvesting',

Aftrekuitsluiting in strijd met Europees recht

De aftrekuitsluiting voor het geven van gelegenheid tot ontspanning aan het personeel en het geven van relatiegeschenken of andere giften is wel in strijd met het Europese recht.

De AG adviseert het Europese Hof van Justitie zijn conclusie over te nemen.

Woensdag 3 februari 2010

Inkomstenbelasting
Meer belasting bij huis boven miljoen euro / 3 februari 2010

Huizenbezitters met een huis met een WOZ-waarde van boven 1 miljoen euro gaan meer belasting betalen. Het kabinet heeft een wetsvoorstel daarover vrijdag naar de Tweede Kamer gestuurd.
"Mijlpaal dure huizensubsidie", zei minister Wouter Bos van Financiën er vrijdag over op zijn weblog.

Woningforfait

Het kabinet besloot vorig voorjaar al tot de maatregel, toen de coalitiepartijen het eens werden over een pakket maatregelen die Nederland door de economische crisis moesten slepen.

In het voorstel wordt de hypotheekrenteaftrek niet versoberd, maar wordt het eigenwoningforfait verhoogd. "Minder subsidie voor bezitters van dure huizen", aldus Bos.

Verhoging

Voor huizen boven de 1 miljoen gaat het forfait naar 2,35 procent in 2016. Momenteel zijn er rond de 24.500 woningen met een WOZ-waarde hoger dan 1 miljoen euro.

Het bedrag zal niet geïndexeerd worden. Als de huizenprijzen weer gaan stijgen, gaan er dus elk jaar meer mensen onder vallen.

Dinsdag 2 februari 2010

Inkomstenbelasting
Besluit Financiën over levensonderhoud van kinderen, specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven / 2 februari 2010

Het ministerie van Financiën heeft een actualisering van het besluit van 28 oktober 2009 gepubliceerd over uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, specifieke zorgkosten, weekenduitgaven voor gehandicapten en scholingsuitgaven.

Wijzigingen

  • Per 1 januari 2009 zijn de buitengewone uitgaven uit hoofdstuk 6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervangen door de specifieke zorgkosten.
  • Het onderdeel over buitengewone uitgaven uit het besluit van 28 oktober 2009 is daarom in dit besluit vervangen door een onderdeel over specifieke zorgkosten. Deze wijziging is aangegrepen om het besluit ook op andere punten te herzien.
  • Een aantal onderdelen uit het besluit van 28 oktober 2009 komt niet meer in dit besluit voor omdat hetgeen in die onderdelen was opgenomen inmiddels voldoende duidelijk blijkt uit regelgeving, jurisprudentie of voorlichtingsmateriaal van de Belastingdienst.
  • Verder bevat dit besluit in onderdeel 5.3. een nieuwe goedkeuring over de leeftijdsgrenzen van de standaardstudieperiode.
  • Tot slot zijn redactionele aanpassingen gedaan.
De volgende onderwerpen komen aan bod:

2. Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen tot 30 jaar

2.1. Beroep op de Wet werk en bijstand
2.2. Met terugwerkende kracht betaalde alimentatie
2.3. Aanvraag studiefinanciering te laat
2.4. Aftrek uitgaven levensonderhoud in geval van nullening?
2.5. Co-ouderschap en aftrek uitgaven voor levensonderhoud
2.6. Aftrek uitgaven levensonderhoud (klein)kinderen?
2.7. Eigen vermogen ondersteunde

3. Specifieke zorgkosten

3.1. Uitgaven wegens ziekte of invaliditeit
3.2. Drukkende uitgaven
3.2.1. Mogelijkheid verstrekking door een derde
3.2.2. Ziektekosten van religieuzen
3.3. Bepalen component ziektekosten in pensionprijs
3.4. Fysiotherapie zonder voorschrift van arts
3.5. Reiskosten bezoek gehandicapt kind aan ouders
3.6. Kaalheid, vetophoping, rimpels e.d.
3.7. Voedingssupplementen
3.8. Kosten bezoek bedrijfsarts
3.9. Contributie belangenverenigingen
3.10. Leefkilometers of extra vervoerskosten?
3.11. Particuliere ziekenverpleging en bemiddelingskosten
3.12. Extra vakantiekosten voor belastingplichtige in AWBZ-instelling
3.13. Farmaceutische en andere hulpmiddelen
3.13.1. Extra verwarming
3.13.2. Aanschaf elektroscooter naast door gemeente verstrekte elektroscooter
3.13.3. Aanpassing in vakantiewoning hulpmiddel?
3.13.4. Verbouwingskosten
3.13.5. Verbouwing en medisch voorschrift
3.13.6. Verbouwing van huurwoning
3.13.7. Zwembad hulpmiddel?
3.13.8. Aanpassing keuken
3.13.9. Stichtingskosten nieuwe woning
3.13.10. Hartdefibrillator en alarmsysteem in appartementencomplex
3.13.11. Dyslexiepakket
3.14. Extra gezinshulp
3.14.1. Kwitantie ook factuur?
3.14.2. Voeding gezinshulp
3.14.3. Gezinshulp en gewone hulp
3.14.4. Kosten gezinshulp na overlijden
3.14.5. Alfahulpverlening
3.15. Dieet
3.15.1. Dieetbevestiging of voorschrift
3.15.2. Dubbele dieetkosten
3.16. Kosten kleding en beddengoed specificeren bij toepassing lage forfait?
3.17. Reiskosten ziekenbezoek bij ziekte broer
3.18 Verhoging uitgaven voor specifieke zorgkosten bij plaatsen kroon

4. Weekenduitgaven voor gehandicapten van 27 jaar of ouder

4.1. Reisafstand weekenduitgaven voor gehandicapten
4.2. Woon/zorgvorm en weekenduitgaven voor gehandicapten

5. Scholingsuitgaven

5.1. Aftrekmogelijkheden bij Wet studiefinanciering 2000
5.2. Scholingsuitgaven/WSF
5.3. Leeftijdsgrenzen standaardstudieperiode
5.4. Scholingsuitgaven door ouders voorgeschoten
5.5. Scholingsuitgaven. Kosten deelname aan congressen
5.6. Scholingsuitgaven. Lidmaatschapskosten van beroeps- of wetenschappelijke verenigingen
5.7. Promotiekosten

Bekijk de vragen en antwoorden op de website van het ministerie van Financiën .
[ Bron: Ministerie van Financiën ]

Maandag 1 februari 2010

Fiscaal Procesrecht
Hogere boetes bij late aangifte belastingbiljet / 1 februari 2010

Belastingplichtigen die hun aangifte te laat opsturen, krijgen te maken met fors hogere boetes.
Het boetebedrag dat de Belastingdienst mag opleggen is sinds 1 januari meer dan verviervoudigd. Dat meldt De Financiële Telegraaf.

In ons land betaalt de gewone man inkomstenbelasting en de ondernemer vennootschapsbelasting. Wie niet voor 1 april zijn aangifte instuurt, krijgt eerst een herinneringsbrief en daarna een aanmaning. Blijft de belastingbetaler in gebreke, dan volgt er een boete.

2460 euro

Voor zowel de inkomsten- als vennootschapsbelasting zijn de maximale boetes gestegen van 1134 euro naar 4920 euro. De gewone man die voor het eerst over de schreef gaat, komt er nog genadig van af. Hij krijgt een boete van 226 euro. Maar bij een herhaling loopt dit op naar 984 euro. Ondernemers worden direct voor 2460 euro beboet.

Vrijdag 29 januari 2010

Inkomstenbelasting
Aanloopverlies naar tbs-regeling niet aftrekbaar / 29 januari 2010

Een ondernemer of resultaatgenieter die kosten maakt voor de start van zijn onderneming of voor de aanvang van het resultaat uit overige werkzaamheden, mag deze kosten onder voorwaarden in aanmerking nemen (aanloopverliezen). Bij de overgang van een pand van box 3 naar het tbs-regime in box 1 mag echter geen rekening worden gehouden met een aanloopverlies.
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) is samen met haar echtgenoot eigenaar van een monumentenpand. Het winkelgedeelte hiervan verhuren zij vanaf 8 december 2001 aan haar eigen bv. Vanaf deze datum is de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing en is er sprake van resultaat uit overige werkzaamheden.

Ingrijpende renovatie

Voor die tijd werd het pand ingrijpend gerenoveerd en behoorde het tot de rendementsgrondslag van box 3. De vraag is nu of de dga een aanloopverlies, gedurende de periode dat het pand werd gerenoveerd, in aanmerking mag nemen.

Aanloopverlies

Een ondernemer of resultaatgenieter (tbs-er) mag bij het bepalen van de winst de per saldo resterende kosten en lasten in aftrek kan brengen die zijn gemaakt in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste kalenderjaar als ondernemer of als resultaatgenieter. De kosten moeten dan wel verband houden met het starten van de onderneming of in dit geval met de start van het tbs-regime, en niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen of konden worden gebracht.

Overgang van box 3 naar box 1

De Hoge Raad beslist dat de dga, na de overgang van een pand van box 3 naar het tbs-regime, geen aanloopverlies in aanmerking mag nemen. Het pand behoorde voorheen tot box 3. In die box is, bij de bepaling van het nettorendement van het pand, al forfaitair met de kosten en lasten rekening gehouden. In dat geval kan dan niet ook nog eens met een aanloopverlies in box 1 rekening worden gehouden.

Donderdag 28 januari 2010

Inkomstenbelasting / Internationaal Belastingrecht
Contante opname uit pensioen-bv leidt tot afkoop van pensioen / 28 januari 2010

De opname van praktisch het volledige banksaldo uit een pensioen-bv leidt tot afkoop van het pensioen en belasting in box 1. Een naderhand opgestelde leningovereenkomst brengt daar geen verandering in, aldus het oordeel van de rechtbank.
Tijdens het dienstverband met Y BV heeft enig aandeelhouder M pensioen in eigen beheer opgebouwd. Eind 2004 bedroeg de pensioenverplichting € 715.024. Het enige substantiële bezit van Y BV bestond uit een vordering van € 555.874 op Z BV waarvan M ook aandeelhouder was.

In 2004 en 2005 werden, nog voor het faillissement van Z BV, bedragen overgemaakt naar Y BV. De in België woonachtige M had in 2004 al nagenoeg het gehele banksaldo van Y BV opgenomen en heeft kort na ontvangst van de bedragen van Z BV ook die bedragen contant opgenomen.

Leningovereenkomst

In 2005 is tussen M en Y BV een leningovereenkomst opgemaakt. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het pensioen feitelijk is afgekocht en corrigeert de aanslag inkomstenbelasting 2004. De pensioenverplichting ultimo 2004 wordt door de inspecteur tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. Rechtbank

Nederland mag heffen

Breda stelt de inspecteur in het gelijk. De opname van M in 2004 is niet als lening geboekt. Door opname van nagenoeg het gehele bezit van de pensioen BV, wordt gesteld dat (een gedeelte van) het pensioen is afgekocht. Bij gehele of gedeeltelijke afkoop wordt de pensioenaanspraak ineens tot het belastbaar inkomen gerekend. Op basis van het verdrag met België is Nederland bevoegd over het bedrag van de afkoop te heffen.

Lijfrenteverplichting

Bij deze zaak had de inspecteur de aangifte ook nog gecorrigeerd met de waarde van een lijfrenteverplichting die zou zijn afgekocht en werd een deel van het totaal door M opgenomen bedrag aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang. Omdat daarbij geen sprake was van belastbare feiten in het jaar 2004, heeft de rechtbank de inspecteur alleen in het gelijk gesteld voor wat betreft afkoop van pensioen.

Woensdag 27 januari 2010

Subsidieregelingen
Subsidieregeling duurzame energieproductie 2010 op 1 maart open / 27 januari 2010

Minister Van der Hoeven van Economische Zaken heeft in de Staatscourant van 22 januari 2010 de Subsidieregeling Duurzame Energieproductie 2010 (SDE) gepubliceerd. De regeling treedt op 1 maart in werking.
In de SDE 2010 worden alle categorieën duurzame energie-opwekking gesubsidieerd die ook in 2009 al voor subsidie in aanmerking kwamen.

Uitbreiding

Daarnaast is er sprake van een uitbreiding van de categorie wind op land voor grote molens en is in 2010 tevens SDE-subsidie beschikbaar voor grote WKK-installaties.

Voor wind op zee is op 4 januari jl. een tender gestart. Partijen kunnen hun biedingen daarvoor nog indienen tot 1 maart.

Kostprijs

Bij de berekening van de subsidies is gekeken naar de gemiddelde kostprijs van de verschillende opties voor duurzame energie. De subsidie vult de opbrengst uit de verkoop van energie gedurende de levensduur van de installatie aan, zodat de onrendabele top wordt gesubsidieerd.
De subsidie varieert dus jaarlijks met de ontwikkeling van de energieprijs. Energieprijs en SDE-subsidie tellen op tot het in de regeling vastgestelde basisbedrag.

Brief

De inhoud van de SDE 2010 is eerder bekend gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. Over die brief is in de Tweede Kamer gesproken. Naar aanleiding daarvan zijn de subsidies voor elektriciteit uit biomassa (co-vergistingsinstallaties en kleinschalige verbranding van biomassa) en de subsidie voor gasopwekking uit co-vergisting van biomassa verhoogd.

De Subsidieregeling Duurzame Energie 2010 zal worden uitgevoerd door Agentschap NL .

Dinsdag 26 januari 2010

Omzetbelasting
Schadevergoeding leidde tot minder verschuldigde btw / 26 januari 2010

De Hoge Raad heeft enkele (feitelijke) uitspraken van Hof Den Haag bevestigd over de btw-gevolgen in het geval een aannemingsbedrijf aan de opdrachtgevers een contractueel overeengekomen schadevergoeding uitbetaalt wegens een te late oplevering van woningen en appartementen.
De arresten van de Hoge Raad hebben betrekking op hetzelfde bedrijf - een bv - en betreffen de tijdvakken maart, april en mei 2004.
Een bv die een bouw- en aannemingsbedrijf exploiteerde, had met opdrachtgevers koop-/aannemingsovereenkomsten gesloten en zich daarbij verplicht woningen en appartementen binnen driehonderd werkbare dagen na het gereedkomen van de ruwe begane grondvloer op te leveren. Volgens deze overeenkomsten was de bv aan opdrachtgevers een naar evenredigheid van de koop-/aanneemsom te bepalen bedrag (schadevergoeding) verschuldigd bij te late oplevering van een woning of appartement.­

Onbelaste vergoedingen

De kopers konden de schadevergoeding verrekenen met de door hen nog verschuldigde termijnen van de koop-/aanneemsom. De bv had in de onderhavige tijdvakken wegens te late oplevering geldbedragen aan haar opdrachtgevers uitbetaald en verzocht de fiscus om teruggaaf van de btw met betrekking tot de uitgekeerde schadevergoedingen.
Volgens de bv vormden de schadevergoedingen een vermindering van de vergoeding (koopprijzen) waarover de bv btw had afgedragen. De inspecteur weigerde echter de teruggaven. Naar zijn mening was sprake van onbelaste vergoedingen voor echte schade en geen vermindering van koopprijzen.

Afzonderlijke verplichting

Hof Den Haag was op grond van de feiten van oordeel dat er een rechtstreeks verband bestond tussen de uitbetaalde schadevergoedingen en de oplevering van de woningen en appartementen op grond van de koop-/aannemingsovereenkomsten. In dat geval was steeds sprake van een vermindering van een vergoeding (koopprijs voor woning of appartement) die volgens de wet kan leiden tot een btw-teruggaaf op verzoek.
Het hof had aangegeven dat in de uitgekeerde bedragen weliswaar een element van vergoeding voor schade zou zijn te onderkennen, maar dat dit element in onderhavig situatie moeilijk als afzonderlijke verplichting was te onderscheiden.­

In cassatie

De staatssecretaris van Financiën ging in cassatie bij de Hoge Raad, maar dat was vergeefs. De Hoge Raad was van oordeel dat het hof op juiste gronden uitspraak had gedaan en dat de uitspraken verweven waren met waarderingen van feitelijke aard. Daartegen staat geen cassatie open.
De staatssecretaris van Financiën is van mening (zie het 'verzamelbesluit btw en onroerende zaken' van 14 juli 2009) dat dergelijke boetes als schadevergoedingen kwalificeren en daarom de heffingsmaatstaf niet beïnvloeden. Aangezien de Hoge Raad heeft aangegeven dat deze zienswijze niet de juiste is, raden wij belastingplichtigen aan een direct beroep te doen op dit arrest en dit onderdeel van het genoemde besluit niet toe te passen.

Maandag 25 januari 2010

Inkomstenbelasting / Loonbelasting
Hoogte gebruikelijk loon dga in holding- en werk bv / 25 januari 2010

De hoogte van het gebruikelijk loon van een directeur-grootaandeelhouder (dga) in een holding-bv en een werk-bv, moet per dienstbetrekking worden vastgesteld. Omdat het hier niet gaat om een enkelvoudige bv-structuur kan de inspecteur de afroommethode niet toepassen.

Holding-en werkmaatschappijstructuur

De dga is enig bestuurder van en bezit alle aandelen in zijn holding-bv, die op haar beurt 50% van de aandelen houdt in een bouw- en aannemingsbedrijf (werk-bv). De overige 50% van de aandelen zijn in handen van een andere holding-bv met een andere aandeelhouder.

Managementvergoeding

De dga wordt door zijn holding-bv, via een managementovereenkomst, ter beschikking gesteld aan de werk-bv. De holding-bv ontvangt hiervoor, in de jaren 2001 tot en met 2005, een managementvergoeding. De dga ontvangt in die jaren meer dan € 52.000 loon per jaar. De inspecteur verhoogt het loon van de dga in die jaren en legt de holding een naheffingsaanslag op.

Beperkt loon voor holding-bv

Volgens rechtbank Den Haag moet in eerste instantie een afzonderlijk gebruikelijk loon worden vastgesteld voor het werk dat de dga verricht voor de holding-bv en voor de werk-bv. Het werk dat de dga verricht voor de holding-bv bestaat uitsluitend uit beheerswerkzaamheden die zeer beperkt van omvang zijn, ongeveer 10 uur per jaar. De rechtbank kent daaraan slechts een zeer beperkt loon van circa € 500 per jaar aan toe.

Hoogte loon werk-bv

Over het loon van de dga voor het werk voor de werk-bv beslist de rechtbank dat inspecteur niet aannemelijk maakt dat dat loon in belangrijke mate afwijkt van hetgeen in soortgelijke dienstbetrekkingen, waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, gebruikelijk is.

Werkzaamheden dga voor werk-bv

De werkzaamheden die de dga in het naheffingstijdvak voor de werk-bv heeft verricht, bestonden uit werkzaamheden als meewerkend voorman. Het jaarsalaris voor een meewerkend voorman of hoofduitvoerder lag volgens de CAO voor de bouwsector in de jaren 2001 tot en met 2005 tussen de € 47.000 en € 52.000. Omdat het loon dat de holding-bv aan haar dga heeft betaald in vier van de vijf in het geding zijnde jaren zelfs hoger ligt dan het hiervoor genoemde maximale bedrag van € 52.000 is het betaalde loon in het naheffingstijdvak niet te laag geweest.

Afroommethode niet toepasbaar

De inspecteur stelt het gebruikelijk loon onterecht vast met behulp van de afroommethode ( managementvergoeding minus de pensioenkosten, overige kosten en een winstopslag van 10%), aldus de rechtbank.Het gaat in dit geval niet om een enkelvoudige bv-structuur maar een andere structuur waarbij de opbrengsten van de holding bv volgens de rechtbank niet (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de dga verrichte arbeid. Het gebruikelijk loon dient in zo'n geval per dienstbetrekking te worden vastgesteld.

Vrijdag 22 januari 2010

Omzetbelasting
Grootscheepse controle op btw-vrijstellingen en ontheffingen / 22 januari 2010

Stichtingen en verenigingen die geen aangifte omzetbelasting hoeven te doen, krijgen binnenkort een brief van de Belastingdienst met het verzoek 'Opgaaf Gegevens omzetbelasting'. Hiermee controleert de fiscus of de betreffende stichtingen en verenigingen nog voldoen aan de voorwaarden. Ook vrijstellingen en ontheffingen van ondernemers in de btw worden gecheckt.

Personen, instellingen of bedrijven ontvangen het verzoek wanneer zij:
  • ontheffing van administratieve verplichtingen hebben;
  • vrijgestelde ondernemer zijn;
  • onder de landbouwregeling vallen;
  • een vereniging of stichting hebben.
De fiscus heeft de correcte en actuele gegevens nodig: de juiste cijfers over 2009 en (in sommige gevallen) 2008. Het formulier moet vóór 1 maart 2010 teruggestuurd worden naar het antwoordnummer van het eigen belastingkantoor. Als de Belastingdienst het formulier op 1 maart niet heeft ontvangen, wordt opnieuw een formulier verzonden met het verzoek om dit vóór 1 april te retourneren. Wanneer niet voldaan wordt aan dit verzoek beslist de Belastingdienst zelf of nog wordt voldaan aan de voorwaarden van de vrijstelling of ontheffing.

Donderdag 21 januari 2010

Inkomstenbelasting
Hypotheekrenteaftrek eigen huis onder vuur / 18 januari 2010

De fiscale behandeling van de eigen woning moet op de schop. Dat bepleit een aantal vooraanstaande fiscalisten in adviezen aan de Studiecommissie Belastingstelsel, die vorig jaar door staatssecretaris Jan Kees de Jager is ingesteld.
Dat schrijft het Financieele Dagblad maandag.

Studiecommissie

Om mogelijke herzieningen van het belastingstelsel in kaart te brengen had de Studiecommissie een aantal wetenschappers gevraagd hun visie op verschillende fiscale aspecten te geven.

Dat resulteerde in zeven adviezen, die een aanzet moeten geven tot een publieke discussie over het belastingstelsel van na 2020.

Renteaftrek

Vrij algemeen is de conclusie dat de hypotheekrenteaftrek van het eigen huis aangepakt moet worden.

In plaats van de huidige aparte behandeling in box 1 dient de eigen woning in box 3, als vermogen, te worden behandeld.

"Hypotheekschuld en bezit worden dan fiscaal gelijk behandeld", zo betogen hoogleraar Lans Bovenberg en emeritus-hoogleraar Leo Stevens in hun essay. Daarmee wordt voorkomen dat "burgers zich tot de nok van hun huis volzuigen met hypotheekschuld".

Toptarief

Ook de invoering van een nieuw toptarief voor de inkomstenbelasting, de introductie van een vlaktaks en fiscalisering van de volks-en werknemersverzekeringen kunnen op veel sympathie rekenen.

Woensdag 20 januari 2010

Fiscaal Procesrecht
Vermelden onjuist betalingskenmerk is geen bewuste nalatigheid / 20 januari 2010

Een automobiliste betaalt iedere keer netjes haar motorrijtuigenbelasting (mrb) maar vermeldt daarbij steeds het verkeerde betalingskenmerk. Rechtbank 's-Gravenhage vernietigt de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omdat de inspecteur de automobiliste er eerder op had moeten wijzen wat de gevolgen zijn van het stelselmatig onjuist vermelden van betalingskenmerken.

Naheffingsaanslag mrb

De inspecteur legt aan de automobiliste een naheffingsaanslag-mrb op van € 71 en een verzuimboete van € 22. De naheffingsaanslag heeft betrekking op het tijdvak van 15 november 2008 tot en met 14 februari 2009. De automobiliste heeft het verschuldigde bedrag wel tijdig betaald, maar de betaling heeft plaatsgevonden onder vermelding van een verkeerd betalingskenmerk. Hierdoor is de betaling uiteindelijk langs geautomatiseerde weg aan de automobiliste teruggestort.

Onjuist betalingskenmerk

Het blijkt dat de automobiliste al vanaf 2005, de driemaandsrekeningen-mrb telkens betaalt onder hetzelfde betalingskenmerk, terwijl elke rekening een eigen uniek betalingskenmerk heeft.

Geen bewuste nalatigheid

De rechtbank beslist dat de inspecteur de automobiliste hier eerder op had moeten wijzen. Er is daarom geen sprake van bewuste nalatigheid. De terugbetaling geschiedde geheel buiten haar wil om. Zij had de verschuldigde belasting wel betaald en de naheffing en de boete zijn daarom onterecht opgelegd.

Vermelden juiste betalingskenmerken

Wel vindt de rechtbank dat van de automobiliste kan worden gevraagd om bij de betaling van belasting de juiste betalingskenmerken te vermelden. Door te werken met unieke betalingskenmerken is het voor de Belastingdienst mogelijk het enorme aantal transacties geautomatiseerd, en snel en efficiënt, te verwerken. Een dergelijke wijze van verwerken past niet alleen in de huidige maatschappij, maar mag, in het belang van alle belastingbetalers, ook worden verwacht van de Belastingdienst.

Dinsdag 19 januari 2010

Inkomstenbelasting
Gedupeerde mag vordering op frauduleuze belegger waarderen op nihil / 19 januari 2010

Hof Leeuwarden beslist dat bij de waardering van een vordering op 31 december 2004 rekening moet worden gehouden met de frauduleuze praktijken van een belegger. De vordering mag op nihil worden gewaardeerd en de navorderingsaanslag is onterecht opgelegd.

Geld rondpompende belegger

De gedupeerde leent diverse bedragen aan de belegger. De belegger zegt toe om het geleende geld te beleggen en belooft rendementen van 36% tot meer dan 100% per jaar. In werkelijkheid betaalt hij met de nieuwe leningen andere beleggers uit. In september 2004 start de AFM (Autoriteit Financiële Markten) een onderzoek naar de belegger.

Belegger failliet

Hieruit blijkt dat de belegger niet deed wat hij beloofde en dat in januari en februari 2005 zich nog nieuwe beleggers bij hem hebben gemeld. Medio 2005 wordt hij failliet verklaard. In geschil is de waarde van de geldlening per 31 december 2004.

Navorderingsaanslag

In eerste instantie had de inspecteur namelijk de aangifte gevolgd en de vordering per 31 december 2004 voor € 24.000 in aanmerking genomen. In de navorderingsaanslag die hij vervolgens oplegt, waardeert hij de vordering op € 272.000. Rechtbank Leeuwarden vernietigt de navorderingsaanslag. Volgens de rechtbank is de vordering terecht op € 24.000 gewaardeerd. In hoger beroep stelt de gedupeerde vervolgens dat de vordering op nihil moet worden gewaardeerd.

Waarde vordering nihil

Het hof beslist dat bij de waardering van de vordering op 31 december 2004 rekening moet worden gehouden met de frauduleuze praktijken van belegger. Aangezien de belegger al in 2003 met de frauduleuze praktijken was begonnen, moet de vordering volgens het hof dan op nihil worden gewaardeerd. De navorderingsaanslag is dan ook ten onrechte opgelegd. Het hof beslist vervolgens nog dat een en ander geen gevolgen kan hebben voor de primitieve aanslag, omdat die al onherroepelijk vaststaat.

Maandag 18 januari 2010

Omzetbelasting / Belastingplan 2010
Update invoering btw-pakket 2010 / 16 januari 2010

Per 1 januari 2010 zijn er wijzigingen in de plaats van dienst, is de opgaaf intracommunautaire prestaties ingevoerd en geldt een nieuw proces voor het terugvragen van btw uit andere EU-landen. Staatssecretaris De Jager (Financiën) heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rond de invoering van het btw-pakket.

Plaats van dienst

De wijzigingen in de ondersteunende systemen bij de Belastingdienst voor de plaats van dienst en de opgaaf intracommunautaire prestaties zijn op tijd gerealiseerd. De BTW-aangifte is aangepast per 1 januari 2010.

Opgaaf intracommunautaire prestaties

De gecombineerde kwartaalopgaaf intracommunautaire prestaties (voor leveringen en diensten) is in april 2010 gereed. Ondernemers die de opgaaf intracommunautaire leveringen op dit moment via BAPI en op papier indienen, kunnen vanaf nu de maandelijkse opgaaf voor leveringen 2010 ook langs deze weg indienen.

Btw-teruggaaf

Het geautomatiseerde systeem voor het elektronisch terugvragen van btw betaald in een ander EU-land, bevat op dit moment nog onvolkomenheden. De bedoeling is dat op 18 januari de belangrijkste tekortkomingen in het systeem zijn weggewerkt.

Verzoek btw-teruggaaf

Circa 2000 ondernemers en intermediairs hebben een autorisatie gekregen om al in januari 2010 verzoeken in te dienen. Aan deze ondernemers en intermediairs is inmiddels medegedeeld dat zij vanaf 18 januari hun verzoeken kunnen indienen.

Apart elektronisch kanaal

Voor grotere ondernemingen of hun dienstverleners die bij het teruggaafverzoek massaal gegevens aanleveren, wordt een apart elektronisch kanaal opengesteld waarin de gevraagde gegevens vanuit de eigen administratieve software kunnen worden ingelezen. Dit kanaal zal begin maart 2010 beschikbaar zijn.

Ontwikkelingen in andere EU-lidstaten

Op dit moment hebben zes EU-lidstaten (Oostenrijk, Bulgarije, Estland, Finland, Slovenië en Slowakije) aangegeven volledig klaar te zijn. Tien lidstaten, waaronder Nederland, Frankrijk, Duitsland, België, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, hebben aangegeven in januari in ieder geval verzoeken om BTW-teruggaaf te kunnen ontvangen. Van de overige landen is op dit moment geen actuele informatie beschikbaar.

Vrijdag 15 januari 2010

Inkomstenbelasting / Vennootschapsbelasting
Kartelboetes mogelijk fiscaal aftrekbaar / 15 januari 2010

De advocaat-generaal van de Hoge Raad zet vraagtekens bij het uitgangspunt dat kartelboetes enkel een bestraffend karakter hebben en dus, zoals andere boetes, niet fiscaal aftrekbaar zijn.
Advocaat-generaal Peter Wattel stelt in een zaak over deze kwestie dat het grootste deel van de boete bedoeld is om het onrechtmatige voordeel van het kartel te compenseren. Dat zou betekenen dat bedrijven dit deel van de kartelboete kunnen aftrekken van de winstbelasting.

Belasting

Over de extra omzet die het kartel heeft opgeleverd, is immers al eerder belasting betaald.

Het advies van Wattel in deze zaak is echter negatief. Alle bestuurlijke boetes, dus ook kartelboetes, zijn volgens de Nederlandse wet uitdrukkelijk niet aftrekbaar. In driekwart van de gevallen volgt de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal

De uitspraak van de Hoge Raad zal vermoedelijk nog geruime tijd op zich laten wachten.

Donderdag 14 januari 2010

Jaarrekeningrecht
KvK: Deponeren jaarrekening nog tot 31 januari 2010 / 14 januari 2010

Ondernemers met een BV moeten hun jaarrekening over boekjaar 2008 uiterlijk 31 januari 2010 bij de Kamer van Koophandel deponeren (maximaal 13 maanden na afloop van het boekjaar).

Belastingdienst Holland-Midden controleert jaarlijks de naleving van deze deponeringsplicht.

Boete

Als een ondernemer niet aan de verplichting voldoet, kan hij een boete krijgen. Daarnaast kan de bestuurder van de BV bij een faillissement persoonlijk aansprakelijk worden gesteld als er geen jaarrekening is gedeponeerd.

Dinsdag 12 januari 2010

Fiscaal Procesrecht
Verzoek verrekening belastingschulden is geen melding van betalingsonmacht / 12 januari 2010

Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat het verzoek van een bestuurder om teruggaven inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te verrekenen met de openstaande belastingschulden van zijn holding, geen melding van betalingsonmacht is.

Bestuurdersaansprakelijkheid

Een bestuurder is aansprakelijk gesteld voor elf aan zijn holding bv opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen, boetes, invorderingsrente en invorderingskosten,over tijdvakken, gelegen in de periode 1 januari 2006 tot en met 30 september 2007. De bestuurder is het hier niet mee eens en komt in beroep.

Verzoek verrekening belastinschulden

In juli 2007 heeft hij een verzoek gedaan om verrekening van teruggaven inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met een openstaande belastingschuld van de holding. Volgens de bestuurder moet dit verzoek worden aangemerkt als een melding van betalingsonmacht, omdat daaruit blijkt dat de bv niet in staat is tot betaling van belastingschulden.

Betalingsonmacht

Uit het verzoek om verrekening is echter niets gebleken over de betalingscapaciteit van, of betalingsmoeilijkheden bij, de bv. Het enige feit dat de bestuurder verzoekt om verrekening is volgens de rechtbank niet voldoende om tot een oordeel te komen dat de bv niet in staat is haar belastingschulden te voldoen. De bestuurder is terecht aansprakelijk gesteld.

Aansprakelijk voor beperkt aantal naheffingsaanslagen

De rechtbank beslist vervolgens dat de ontvanger de invordering van (twee) naheffingsaanslagen over 2006 en de naheffingsaanslagen over januari en februari 2007 had moeten opschorten tot en met 25 juli 2008. Hiervoor bestond nog recht op uitstel van betaling, zodat de holding niet in gebreke was. De aansprakelijkstelling voor de naheffingsaanslag over september 2007 is niet terecht omdat de betalingstermijn van deze aanslag nog niet was verstreken. De aansprakelijkstelling voor deze naheffingsaanslagen en voor de boetes, invorderingsrente en invorderingskosten moet vervallen. De resterende aansprakelijkstelling blijft in stand.

Maandag 11 januari 2010

Omzetbelasting / Internationaal Belastingrecht
Voorwaarden voor jaaropgaaf intracommunautaire leveringen en diensten / 11 januari 2010

Ondernemers die intracommunautaire leveringen en diensten verrichten, moeten daarvan in principe uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op een kalendermaand opgaaf doen bij de inspecteur. De Wet op de omzetbelasting geeft de mogelijkheid om hiervan af te wijken. Daarnaast kunnen ondernemers, die voor de heffing van omzetbelasting jaaraangifte doen, hun opgaaf intracommunautaire leveringen en diensten ook per jaar indienen. Maar daar zijn wel voorwaarden aan verbonden.

Besluit jaaropgaaf intracommunautaire leveringen en diensten

Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit jaaropgaaf intracommunautaire leveringen en diensten uitgebracht. Dit besluit vervangt en actualiseert het besluit van 6 juni 2006 (CPP2006/1063M). In het besluit is de goedkeuring voor het indienen van een jaaropgaaf intracommunautaire leveringen uitgebreid tot het indienen van een jaaropgaaf intracommunautaire leveringen én diensten. De reden hiervoor is de per 1 januari 2010 ingevoerde verplichting tot het listen van diensten.

Voorwaarden jaaropgaaf intracommunautaire leveringen en diensten

Ondernemers die  gebruik willen maken van de jaaropgaaf intracommunautaire leveringen en diensten kunnen een verzoek indienen bij de inspecteur, als:
  • het jaarlijkse totaalbedrag van hun leveringen en diensten, exclusief omzetbelasting, niet meer bedraagt dan € 200.000 en
  • het jaarlijkse totaalbedrag van de intracommunautaire leveringen, exclusief omzetbelasting, niet meer bedraagt dan € 15.000 en
  • de intracommunautaire leveringen geen leveringen van nieuwe vervoermiddelen zijn.

Verzoek jaaropgaaf intracommunautaire leveringen en diensten

In het verzoek vermeldt de ondernemer:
  • de verwachte jaaromzet exclusief omzetbelasting;
  • de verwachte omvang van de intracommunautaire leveringen en diensten;
  • een verklaring dat de intracommunautaire leveringen geen leveringen van nieuwe vervoermiddelen zijn.

Ingangsdatum beschikking

De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Ontvangt de inspecteur het verzoek vóór 1 mei, dan is de ingangsdatum van de beschikking 1 januari van het lopende jaar. In andere gevallen is de ingangsdatum 1 januari van het volgende jaar. De inspecteur wijst het verzoek af als de ondernemer niet aan de voorwaarden voldoet. De inspecteur wijst het verzoek ook af als de verzoeker in de vijf jaren, voorafgaand aan de indiening van het verzoek, betrokken is geweest bij btw-fraude.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden

De ondernemer, aan wie een beschikking is afgegeven, is verplicht de inspecteur onmiddellijk op de hoogte te stellen als hij niet meer aan de voorwaarden voldoet. De regeling moet dan worden beëindigd. De beëindiging gebeurt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Woensdag 6 januari 2010

Belastingplan 2010 / Fiscaal Procesrecht
Boetes voor inkeerders / 1 januari 2010

Belastingplichtigen die gebruik maken van de zogenoemde inkeerregeling konden tot 1 januari 2010 een boete vermijden. Maar sinds die datum kan een boete van 15 procent worden opgelegd.
In het belastingrecht kunnen voor (onder meer) de inkomstenbelasting boetes worden opgelegd wanneer een belastingplichtige opzettelijk een te lage aangifte doet of wanneer het aan zijn grove schuld of opzet is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Deze vergrijpboetes kunnen oplopen tot maximaal 100 procent van de te weinig of niet geheven belasting. Alleen voor inkomen uit sparen en beleggen in box 3 kan sinds 1 juli 2009 een maximale boete van 300 procent van de te weinig geheven belasting worden opgelegd.

Belasting met rente

Wanneer belastingplichtigen hun ten onrechte niet opgegeven banktegoeden in het buitenland alsnog bij de Belastingdienst willen aangeven, kunnen zij gebruikmaken van de inkeerregeling. Belastingplichtigen die volledige openheid van zaken geven voordat zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de Belastingdienst of de FIOD/ECD hen op het spoor is, moeten alle verschuldigde belasting met rente voldoen.

Nu de boetevrije periode voorbij is, heeft een belastingplichtige nog slechts twee jaar de tijd om zonder boete openheid van zaken te geven na het doen van een te lage aangifte inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting of erf- en schenkbelasting.

Vrijwillige verbetering

In een nieuw Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is uitgewerkt dat de boete bij een vrijwillige verbetering wordt gematigd tot 15 procent van de te weinig betaalde belasting als de belastingplichtige na verloop van twee jaar na het doen van een te lage aangifte tot inkeer komt. Voor niet aangegeven box 3-inkomen betekent dit dat de boete van maximaal 300 procent wordt gematigd naar 5 procent van het wettelijk maximum. Dat levert immers een boete van 15 procent van de te weinig betaalde belasting op.

Wanneer het gaat om buitenlands spaargeld, kan de Belastingdienst tot twaalf jaar terug (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting opleggen over het niet opgegeven rendement op die tegoeden. De inkeerregeling geldt overigens niet alleen voor buitenlands spaargeld, maar voor alle binnenlandse of buitenlandse ten onrechte niet opgegeven inkomsten.

Dinsdag 5 januari 2010

Invoerrechten en accijnzen
Belastingdienst neemt aangiftebehandeling bpm over van Douane / 1 januari 2010

De Douane stopt per 1 januari 2010 met de behandeling van aangiften voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (bpm). De Belastingdienst behandelt vanaf deze datum de bpm-aangifte.

Bij de aangifte bij de bpm-aangiftepunten van de Belastingdienst verandert niets. Dit blijft de plek voor de administratieve beoordeling, registratie van aangiften en eventuele controle van het motorrijtuig.­
De controle van de bpm-aangifte op juistheid en de administratieve afhandeling doet de Belastingdienst op 1 een van de 5 backofficekantoren.

Maandag 4 januari 2010

Belastingplan 2010
Lonen lager, uitkeringen hoger per 1 januari / 4 januari 2010

Een nieuw jaar is het moment voor nieuwe regels. Een overzicht van veranderingen in lonen, belastingen en uitkeringen per 1 januari.
LOONSTROOKJE: Het inkomen op het loonstrookje daalt licht. Dit komt onder meer door een lagere algemene heffingskorting, een lagere arbeidskorting, een korting van de derde belastingschijf en een hogere inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet. Het nettoloon daalt hierdoor bij lagere inkomens met een paar euro en bij hoge inkomens met ongeveer 20 euro per maand.­
UITKERINGEN: Uitkeringen als de AOW, ANW, WW, WIA, WAO en Wajong gaan omhoog. De verhogingen worden doorgevoerd omdat de uitkeringen zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Het minimumloon stijgt van 1398,60 euro naar 1407,60 euro bruto per maand. AOW'ers zien hun netto-uitkering tussen de 2 en 5 euro per maand stijgen.
BIJSTAND: Ook de bijstand gaat omhoog als gevolg van de stijging van het minimumloon, net als uitkeringen voor oudere werkloze werknemers (IOAW), oudere voormalige zelfstandigen (IOAZ) en kunstenaars (WWIK).
LASTENVERMINDERING: Werkgevers betalen minder premies als zij een oudere werknemer in dienst nemen die eerder een uitkering kreeg op grond van de Algemene Nabestaandenwet. De premiekorting bedraagt 6500 euro per jaar. Ook dalen de werkgeverslasten voor banen van jongeren tot 23 jaar met een loon onder 50 procent van het voor de betrokken jongere geldende wettelijk minimumloon (kleine banen).
UITZENDBUREAUS: Uitzendkrachten krijgen meer mogelijkheden onderbetaling ongedaan te maken. Als ze zijn ingehuurd door niet-gecertificeerde uitzendbureaus kunnen ze ook de bedrijven voor wie ze werken aansprakelijk stellen voor het betalen van het wettelijk minimumloon en vakantiegeld. Bij gecertificeerde uitzendbureaus is dit niet mogelijk.
ERFBELASTING: De tarieven in de erfbelasting gaan fors omlaag, de vrijstellingen voor partners en kinderen worden groter worden en ook het erven van een onderneming wordt fiscaal gunstiger. De vrijstelling van erfbelasting voor partners gaat omhoog naar 600.000 euro, de vrijstelling van erfbelasting voor kinderen gaat omhoog naar 19.000 euro, de tarieven voor partners en kinderen gaan omlaag naar 10 procent over de eerste 118.000 euro en 20 procent over het restant.

Vrijdag 1 januari 2010

Wet Keten Aansprakelijkheid
Inleners aansprakelijk voor werken met niet-gecertificeerde uitzendbureaus / 1 januari 2010

Inleners die met een niet-gecertificeerd uitzendbureau zaken doen worden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor voldoening van het loon ter hoogte van het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag. Het wetsvoorstel dat dit regelt (kamernummer 31833) is aangenomen door de Eerste Kamer.

Achtergrond

Het wetsvoorstel regelt dat de inlener direct wordt betrokken bij de strijd tegen malafide uitzenders. Het kabinet gaat er van uit dat hoofdelijke aansprakelijkheid voor inleners een extra prikkel is om in zee te gaan met een gecertificeerd uitzendbureau. Alleen in dat geval is de inlener namelijk gevrijwaard van aansprakelijkstelling door de uitzendkracht.

Register

Door de hoofdelijk aansprakelijkheid van de inlener bij het in zee gaan met een niet-gecertificeerd uitzendbureau krijgt de uitzendkracht de keuze wie hij aansprakelijk stelt: de inlener of het uitzendbureau. De uitzendkracht hoeft voor voldoening van het loon niet eerst het uitzendbureau aan te spreken en pas daarna ñ mocht het uitzendbureau zijn verplichting niet nakomen ñ de inlener, maar hij kan direct de inlener aanspreken op voldoening van het loon ter hoogte van het wettelijk minimumloon.

De inlener kan niet aansprakelijke worden gesteld als hij zaken doet met een gecertificeerd uitzendbureau. Alle gecertificeerde uitzendbureaus zijn op dit moment opgenomen in het Register Normering Arbeid van de SNA. De (onafhankelijke) SNA beheert dit register. Het register is via internet in te zien.

Het (inspectie-)certificaat is alleen geldig in combinatie met opname in het register om te voorkomen dat uitzendbureaus onder vertoon van het certificaat inleners misleiden. De inlener kan een van datum voorziene verklaring downloaden. De inlener kan zo bewijzen dat hij zich, voor de totstandkoming van de opdracht, ervan heeft vergewist dat hij op dat moment terecht in de veronderstelling was met een gecertificeerd uitzendbureau van doen te hebben.

 
   
mb-logo-s disclaimer
Boitelle Belastingadviseurs BV • Deken van Oppensingel 13 • 5911 AA VENLO • Nederland • T +31 (0)77 3549565 • F +31 (0)77 3546183 • M +31 (0)6 28241697 • E info@boitelle-belastingadviseurs.nl • KvK Venlo 14101120